Elayne keek met samengeknepen ogen naar het uithangbord boven de herbergdeur, een grof geschilderde vrouw met een wandelstaf, die hoopvol in de verte staarde. Ze had liever in bed gelegen dan tegelijk met de zon op te staan. Niet dat ze had kunnen slapen. Afgezien van wat krakende ossen- of ezelskarren op weg naar de markt en hier en daar een paar vrouwen die grote manden op hun hoofd in evenwicht hielden, lag het Mol Haraplein achter haar er verlaten bij. Bij de hoek van de herberg zat een bedelaar met één been achter zijn schotel, de eerste van de velen die later het plein zouden bevolken. Ze had hem een zilverstuk gegeven, wat zelfs vandaag de dag genoeg was om hem een week te eten te geven, maar hij stak het met een tandeloze grijns onder zijn voddige jas weg en bleef zitten. De lucht was nog grijs, maar de dag beloofde al schroeiend heet te worden. Vanmorgen was het moeilijk om je aandacht zo te richten dat je de hitte kon negeren.
Het laatste restje van Birgittes kater in haar eigen hoofd nam af, maar was nog niet helemaal weg. Het was jammer dat haar aanleg voor Heling te mager was. Ze hoopte dat Aviendha en Birgitte deze morgen, vermomd in hun Bedrieging, iets bruikbaars over Carridin te weten konden komen. Niet dat Carridin hen had kunnen onderscheiden van een schoenmaker, maar het was beter om voorzichtig te zijn. Ze was er trots op dat Aviendha niet had gevraagd of ze mee moest komen. Ze was zelfs verbaasd geweest dat het werd geopperd. Gewoonlijk vond Aviendha het nodig dat iemand een oogje op haar hield om er zeker van te zijn dat ze haar werk goed deed.
Met een zucht streek ze haar rok glad, hoewel dat helemaal niet nodig was. Het blauwe en roomkleurige gewaad met wat Vandalraanse kant in gebroken wit gaf haar enigszins het gevoel zich... bloot te geven. De enige keer dat ze nee had gezegd tegen de plaatselijke dracht was in Tanchico geweest, waar ze samen met Nynaeve op een schip van het Zeevolk heen was gereisd, maar de kledingstijl van Ebo Dar was op haar eigen manier bijna... Ze zuchtte nogmaals. Ze probeerde het alleen maar uit te stellen. Aviendha had mee moeten komen om haar over de drempel te trekken.
‘Ik ga me niet verontschuldigen,’ zei Nynaeve plotseling naast haar. Ze greep haar grijze rok met beide handen vast en staarde naar De Zwerfster alsof Moghedien haar daarbinnen opwachtte, ‘Ik doe het niet!’
‘Je had misschien toch beter wit kunnen dragen,’ mompelde Elayne, wat haar een schuine achterdochtige blik opleverde. Even later voegde ze eraan toe: ‘Je hebt gezegd dat het de kleur van een begrafenis was.’ Dat leverde een tevreden knikje op, hoewel ze dat helemaal niet had bedoeld. Het zou écht een ramp worden als ze de vrede onderling niet konden handhaven. Birgitte had het deze morgen moeten doen met een drankje, een heel bitter drankje, omdat Nynaeve net deed of ze niet boos genoeg was om te kunnen geleiden. Ze was heel overdreven doorgegaan over begrafeniswit, over dat het de allergeschiktste kleur was en had volgehouden dat ze niet mee zou gaan tot Elayne haar uit hun vertrekken had gesleurd, waarbij ze minstens twintig keer had verkondigd dat ze zich niet ging verontschuldigen. De vrede moest bewaard worden, maar... ‘Je hebt toegestemd, Nynaeve. Nee, ik wil niet meer horen dat wij jou daartoe hebben gedwongen. Je hebt ermee ingestemd. Hou dus op met je gejammer.’
Nynaeve sputterde, en haar ogen werden groot van verontwaardiging. Maar ze liet zich niet afleiden, ondanks een heftig, ongelovig en binnensmonds ‘Gejammer?’ waarna ze opmerkte: ‘We moeten hier verder over praten, Elayne. Er is helemaal geen haast bij. Er moeten wel duizend redenen zijn waarom dit niet zal werken, ta’veren of geen ta’veren, en Mart Cauton verschaft er negenhonderd.’
Elayne keek haar nietszeggend aan. ‘Heb je vanmorgen met opzet de bitterste kruiden voor je drankje gekozen?’ De verontwaardiging in Nynaeves grote ogen ging over in onschuld, maar haar wangen kleurden rood. Elayne duwde de deur open en Nynaeve kwam brommend achter haar aan. Zelfs een uitgestoken tong zou Elayne niet hebben verbaasd. Vanmorgen sloeg Nynaeve haar gepruil over.
Uit de keuken kwam de geur van gebakken brood en alle luiken waren geopend om de gelagkamer te luchten. Een dienstmeid met appelwangen stond op haar tenen boven op een grote stoel om verlepte groene naaldtakken van boven de ramen weg te halen, terwijl anderen tafels, banken en stoelen terugzetten die voor het dansen moesten zijn weggehaald. Zo vroeg was er nog niemand, behalve een mager meisje in een wit schort dat wat lusteloos met een takkenbezem rondveegde. Zonder haar pruilmondje had ze er aardig uitgezien. Er was verrassend weinig rommel, als je bedacht dat herbergen tijdens feesten verondersteld werden tamelijk rumoerig te zijn, om niet te zeggen losbandig. Maar een deel van haar wenste dat ze het had kunnen zien.
‘Zou je me de kamer van baas Cauton kunnen wijzen?’ vroeg ze het magere meisje met een glimlach, en ze bood haar twee zilverpenners aan. Nynaeve snoof. Elayne wist dat ze zo zuinig was als de schil van een verse appel; ze had de bedelaar een kóperstuk gegeven!
De meid nam hen en ook de munten onverschillig op, waarna ze iets zuurs mompelde dat klonk als ‘gisteravond een vergulde vrouw, en deze morgen edelvrouwes’. Ze gaf hun met tegenzin aanwijzingen. Even dacht Elayne dat ze de penners verachtelijk zou weigeren, maar net toen ze zich om wilde draaien, griste her meisje zonder zelfs maar een bedankje het zilver uit haar hand. Ze bleef slechts even staan, om de munten uitgerekend in de hals van haar hemd te stoppen, waarna ze met de bezem begon te zwaaien alsof ze de vloer wilde doodslaan. Misschien had ze tussen haar borsten een zakje zitten.
‘Zie je wel!’ bromde Nynaeve. ‘Let maar eens op, volgens mij heeft hij zich aan dat meisje proberen op te dringen. En zo’n soort man moet ik van jou mijn verontschuldigingen aanbieden.’
Elayne zei niets en liep naar de trap aan het andere eind van de kamer. Als Nynaeve niet ophield met klagen... De eerste gang rechts, had het meisje gezegd, en de laatste deur aan de linkerkant. Maar voor de deur beet ze aarzelend op haar onderlip.
Nynaeve vrolijkte op. ‘Nou, zie je wel dat het een slecht idee is? We zijn geen Aiel, Elayne. Ik vind Aviendha heel aardig, al loopt ze altijd met dat mes van haar te spelen, maar denk eens aan al die onzin die ze uitkraamt. Het is onmogelijk. Je weet heel goed dat dat zo is.’
‘We stemden helemaal niet in met iets onmogelijks, Nynaeve.’ Het kostte haar moeite om haar stem streng te houden. Er waren inderdaad een paar voorstellen van Aviendha geweest... Ze had zowaar voorgesteld Mart Cauton haar een pak slaag te laten geven! ‘Waar we het over eens waren, is heel goed mogelijk.’ Nou, nét. Ze klopte met haar knokkels luid op de paneeldeur waarin een vis was uitgesneden, een rond ding met strepen en een soort snuit. Alle deuren hadden verschillend houtsnijwerk, de meeste vissen. Er kwam geen antwoord.
Nynaeve liet haar adem ontsnappen, die ze kennelijk ingehouden had. ‘Misschien is hij uitgegaan. We komen gewoon een ander keertje terug.’
‘Op dit uur?’ Ze klopte nog een keer. ‘Je zegt dat hij altijd op bed ligt als hij de kans krijgt.’ Van binnen nog steeds geen geluid.
‘Elayne, als Birgitte een aanwijzing is, dan moet Mart vannacht zo dronken als een lor geweest zijn. Hij zal ons er niet dankbaar voor zijn als we hem wekken. Waarom gaan we niet gewoon weg en...’
Elayne tilde de klink op en ging naar binnen. Nynaeve volgde met een zucht die tot in het paleis gehoord kon worden.
Mart Cauton lag op bed, op een gebreide rode sprei. Over zijn ogen lag een opgevouwen lap die tot het kussen reikte. De kamer was slordig, maar vertoonde geen spoortje stof. Er stond een laars op de wastafel – de wastafel! – naast een witte waskom vol ongebruikt water; de staande spiegel stond scheef, alsof hij ertegenaan was gevallen en hem gewoon zo had laten staan, en zijn gekreukelde jas was over de rug van een stoel geworpen. Al zijn andere kleren had hij nog aan, met inbegrip van die zwarte sjaal die hij nooit leek af te doen, en de andere laars. Uit zijn halfopen hemd hing de zilveren vossenkop.
Haar vingers kriebelden om dat zegel te pakken. Als hij daar vol drank lag uitgeteld, zou ze het misschien kunnen afdoen zonder dat hij het merkte. Ze wilde alles doen om erachter te komen hoe dat ding de Kracht kon opslorpen. Dingen uitzoeken en te weten komen zat haar in het bloed, maar die vossenkop was voor haar hét raadsel dat alle raadsels in de wereld verenigde.
Nynaeve trok aan haar mouw, wees met haar hoofd naar de deur, terwijl ze geluidloos ‘slaapt’ zei, en nog iets anders wat ze niet kon uitmaken. Waarschijnlijk weer een smeekbede om weg te gaan.
‘Laat me met rust, Nerim,’ brabbelde hij ineens, ‘Ik heb je al eerder gezegd: ik wil geen eten, alleen een nieuw hoofd. En doe de deur zachtjes dicht, of ik spijker je oren eraan vast.’
Nynaeve maakte een verschrikt sprongetje en probeerde haar naar de deur te trekken, maar ze bleef onwrikbaar staan. ‘Het is Nerim niet, baas Cauton.’
Hij hief zijn hoofd en gebruikte beide handen om de lap wat omhoog te houden. Hij keek hen met bijna dichtgeknepen, rood doorlopen ogen aan.
Nynaeve grinnikte en deed geen enkele poging om haar plezier over zijn jammerlijke staat te verbergen. Aanvankelijk begreep Elayne niet waarom zijzelf ook wilde grijnzen. Haar enige ervaring met te veel drank had ertoe geleid dat ze slechts medelijden en medeleven had met anderen die een kater hadden. In haar geest voelde ze nog steeds hoe Birgittes hoofd bonsde, en toen wist ze het. Ze vond het in elk geval niet fijn dat Birgitte zich om welke reden dan ook vol had laten lopen, maar ze kon evenmin de gedachte velen dat iemand iets beter kon dan haar eerste zwaardhand. Een belachelijke gedachte. Beschamend. Maar ook bevredigend.
‘Wat doen jullie hier?’ vroeg hij hees. Hij kromp ineen en ging met zachtere stem verder: ‘Het is midden in de nacht.’
‘Het is ochtend,’ zei Nynaeve scherp. ‘Kun je je niet meer herinneren dat je met Birgitte gepraat hebt?’
‘Kun je wat minder luid praten?’ fluisterde hij, en hij sloot zijn ogen. Het volgende moment vlogen ze weer open. ‘Birgitte?’ Hij kwam met een ruk overeind en zwaaide zijn benen over de rand van het bed. Een tijdlang zat hij naar de vloerplanken te turen met de ellebogen op zijn knieën. Het zegel zwaaide heen en weer aan het koord om zijn nek. Ten slotte draaide hij zijn hoofd om en keek hen onheilspellend aan. Of misschien kwam het door zijn ogen. ‘Wat heeft ze verteld?’
‘Ze heeft ons je wensen overgebracht, baas Cauton,’ zei Elayne vormelijk. Zo moest het voelen als je voor het schavot van de beul stond. Er zat niets anders op dan haar hoofd hoog te houden en trots tegemoet te treden wat er zou gebeuren, ik wil je van ganser harte bedanken dat je me gered hebt uit de Steen van Tyr.’ Zo, ze had het gezegd, en het had haar geen kwaad gedaan. Niet veel.
Nynaeve stond stil en nijdig te kijken en hield haar lippen stijf op elkaar. Dat mens zou het haar niét alleen laten opknappen. Zonder verder nadenken omhelsde Elayne de Bron en geleidde een dunne stroom Lucht die als een knippende vinger Nynaeves oorlel aantikte. Nynaeve drukte een hand tegen haar oor en keek haar woest aan, maar Elayne wendde zich koeltjes naar baas Cauton en wachtte af.
‘Ik dank je eveneens,’ mompelde Nynaeve eindelijk, en met tegenzin, ‘met heel mijn hart.’
Onwillekeurig schoten Elaynes ogen naar het plafond. Nou ja, hij had gevraagd om wat zachter te praten. En hij leek het gehoord te hebben. Vreemd genoeg trok hij verlegen zijn schouders op.
‘O, dat. Dat was niets. Waarschijnlijk hadden jullie jezelf zonder mijn hulp een paar tellen later toch wel bevrijd.’ Zijn hoofd zonk in zijn handen en hij drukte opnieuw de vochtige lap tegen zijn ogen. ‘Als jullie naar buiten gaan, zou je Caira willen vragen om wat vruchtenwijn te brengen? Dat slanke meisje, ze ziet er leuk uit, met lieve ogen.’
Elayne trilde. Niets? De man eiste een verontschuldiging, ze vernederde zichzelf om dat te doen, en nu was het niets} Hij verdiende geen medeleven, geen enkel medelijden! Ze hield nog steeds saidar vast en overwoog om hem een oplawaai te verkopen met een veel dikkere stroom dan bij Nynaeve. Al werkte dat niet zolang hij die vossenkop droeg. Maar nu hing die los, zonder zijn huid te raken. Zou het zegel dezelfde bescherming bieden als het niet...?
Nynaeve verstoorde haar bespiegelingen door met gekromde vingers op hem af te springen. Elayne kon zich nog net tussen hen in wringen en de ander bij haar schouders pakken. Ze waren niet even lang, maar stonden bijna neus aan neus. Uiteindelijk ontspande Nynaeve zich met een vertrokken gezicht, en meende Elayne haar veilig los te kunnen laten.
Mart had, onbewust van dit alles, nog steeds zijn hoofd gebogen. Of het zegel hem nou beschermde of niet, ze kon zijn vechtstaf uit de hoek grissen en hem bewerken tot hij het uitschreeuwde. Ze voelde hoe haar wangen warmer werden. Ze had Nynaeve tegengehouden, zodat ze niet alles zou verpesten, maar wilde nu op haar beurt alles verknoeien. Erger nog, aan Nynaeves vuile, genoegzame glimlachje wist ze heel goed wat er in haar hoofd rondspeelde.
‘Er is meer, baas Cauton,’ verkondigde ze, en ze rechtte haar schouders. De glimlach verdween van Nynaeves gezicht. ‘Wij willen ons ook verontschuldigen omdat we zolang gewacht hebben met het uitspreken van de dank die je rijkelijk verdiend hebt. En we verontschuldigen ons... nederig’ – daar had ze wat moeite mee – ‘voor de manier waarop we je sindsdien behandeld hebben.’ Nynaeve stak bezwerend haar hand op, wat ze negeerde. ‘Om de grootte van onze spijt aan te geven, beloven we je het volgende.’ Aviendha had gezegd dat een verontschuldiging slechts het begin was. ‘We zullen je op geen enkele manier kleineren of vernederen, je nooit meer toeschreeuwen, of... proberen je bevelen te geven.’ Nynaeve kromp in elkaar. Elayne kreeg ook een zuinig mondje, maar ze viel niet stil. ‘We erkennen je terechte zorg voor onze veiligheid, en daarom zullen wij het paleis niet verlaten zonder jou te zeggen waar we heen gaan, en we zullen naar je raad luisteren.’ Licht, ze wenste geen Aiel te worden, of dit allemaal te doen, maar ze wilde Aviendha’s achting. ‘Als je... als je vindt dat we...’ Niet dat ze van plan was om een zustervrouw te worden – het idee alleen al was ongepast! – maar ze hield echt van haar. ‘... ons in nodeloos gevaar begeven...’ Het was niet Aviendha’s schuld dat Rhand zowel haar hart als dat van Aviendha bezat. En dat van Min. ‘... zullen we lijfwachten aanvaarden die je uitkiest...’ Het lot, ta’veren, of wat dan ook, maar zo was het. Ze hield van beide vrouwen alsof het haar zusters waren. ‘... en we zullen ze zo lang mogelijk bij ons houden.’ Drakenvuur voor de man die haar dit aandeed! Ze doelde niet op Mart Cauton. ‘Dit zweer ik bij de Leeuwentroon van Andor.’ Ze hijgde of ze een span had gehold. Nynaeves gezicht leek op een in de hoek gedreven das.
Zijn hoofd draaide zich heel langzaam naar hen toe, en hij liet de lap net genoeg zakken om een bloeddoorlopen oog te onthullen. ‘Het klinkt of u een ijzeren staaf in de keel hebt, vrouwe,’ zei hij spottend. ‘U heeft mijn toestemming me Mart te noemen.’ Vreselijke man. Hij wist niet wat beleefdheid was, al werd hij erdoor in zijn neus gebeten! Het rode oog keek haar schuins aan. ‘En jij, Nynaeve? Ik heb een heleboel “wij” van haar gehoord, maar geen enkel woord van jou.’
‘Ik zal niet meer naar je schreeuwen,’ schreeuwde Nynaeve. ‘En al dat andere doe ik ook. Ik beloof je... jij...!’ Ze slikte verwoed en leek zich bijna in haar tong te verslikken bij het besef dat ze hem niet mocht uitschelden, al verdiende hij het, zonder al meteen haar belofte te breken. Maar het gevolg van haar geschreeuw was zeer welkom.
Met een kreet liet hij de lap vallen, begon te beven en omvatte met beide handen zijn hoofd. Zijn ogen puilden uit. ‘Die bloedstenen,’ klaagde hij, of zoiets. Het kwam ineens bij Elayne op dat hij een voortreffelijke bron van krachttermen kon zijn. Staljongens en dat soort mensen leken hun tong altijd in bedwang te houden zodra hun blik op haar viel. Ze had zichzelf weliswaar voorgenomen Mart op te voeden, zodat hij bruikbaar voor Rhand kon zijn, maar dat stond kennis van zijn taalgebruik niet in de weg. Ze besefte dat er in feite heel wat niet beloofd was. Als ze dat Nynaeve duidelijk kon maken, zou die behoorlijk kalmeren.
Na een lange stilte sprak hij dof verder. ‘Dank je, Nynaeve.’ Hij hield op en slikte krachtig. ‘Heel even dacht ik dat jullie tweeën iemand anders in vermomming moesten zijn. Aangezien ik nog steeds blijk te leven, kunnen we net zo goed de rest afhandelen. Blijkbaar heeft Birgitte gezegd dat jullie willen dat ik iets ga zoeken. Wat is dat dan?’
‘Jij kunt het niet vinden,’ zei Nynaeve ferm. Nou ja, misschien meer luid dan ferm, maar Elayne wilde haar er niet op aanspreken. Hij verdiende elke rilling. ‘Jij gaat met ons mee, en wij zullen het vinden.’
‘Je komt al op je woorden terug, Nynaeve?’ Hij slaagde er op de een of andere manier in het spottend en minachtend te laten klinken. Afschuwelijk, vooral met die ogen. ‘Je hebt daarnet beloofd om te doen wat ik zeg. Als je een tamme ta’veren aan een halsbandje wilt, vraag dan Rhand of Perijn maar, en kijk welk antwoord je krijgt.’
‘We hebben zoiets niet beloofd, Martrim Cauton,’ snauwde Nynaeve, weer opverend. ‘Dat heb ik niet beloofd!’ Ze wilde opnieuw op hem afvliegen. Zelfs haar vlecht scheen te knetteren.
Elayne hield haar boosheid beter in bedwang. Ze zouden nergens komen als ze hem overschreeuwden. ‘We zullen naar je raad luisteren en hem aanvaarden als die redelijk is, baas... Mart,’ zei ze hem vriendelijk. Hij nam toch zeker niet aan dat zij beloofd hadden om... Maar toen ze naar hem keek, zag ze dat hij dat wel degelijk deed. O Licht! Nynaeve had gelijk. Hij zou écht moeilijkheden opleveren.
Ze bedwong zich. Ze geleidde opnieuw en bracht zijn jas over van de stoel naar de juiste plaats, dus aan een muurhaak. Nu kon ze gaan zitten met een rechte rug, waarna ze haar rok zorgvuldig schikte. Het zou moeilijk worden om haar beloften aan baas Cauton – Mart – en zichzelf te houden, maar ze ging ervoor zorgen dat hij haar niet op de kast kreeg. Nynaeve keek scheefjes naar de enige andere zitplek, een houten voetenbankje, en bleef staan. Een hand kroop naar haar vlecht, voordat ze haar armen over elkaar sloeg. Haar voet begon dreigend te tikken.
‘De Atha’an Miere noemen het de Schaal der Winden, baas... Mart. Het is een ter’angreaal...’
Tegen het eind glansde er opwinding in zijn bloeddoorlopen ogen. ‘Kijk, dat zou iets zijn om te vinden,’ mompelde hij. ‘In de Rahad.’ Hij schudde het hoofd en kromp ineen. ‘Ik zeg je nu alvast dat jullie beiden geen voet aan de andere kant van de rivier zetten zonder dat er voor ieder van jullie vier of vijf Roodarmen bij zijn. En nu we het er toch over hebben: ook niet buiten het paleis. Heeft Birgitte jullie verteld over het briefje dat in mijn jaszak was gestopt? Ik weet zeker dat ik het haar gezegd heb. En dan heb je nog Carridin en zijn Duistervrienden. Jullie kunnen me niet wijsmaken dat die niets in zijn schild voert.’
‘Iedere zuster die Egwene als Amyrlin steunt, heeft gevaar van de Toren te duchten.’ Overal lijfwachten? Licht! Nynaeves ogen glansden gevaarlijk en haar voet begon sneller te tikken. ‘We kunnen ons niet verbergen, baas... Mart, en dat zullen we ook niet doen. Te gelegener tijd zal met Jaichim Carridin worden afgerekend.’ Ze hadden niet beloofd hem alles te vertellen, en hij mocht niet afgeleid worden. ‘Er zijn belangrijker zaken aan de orde.’
‘Te gelegener tijd?’ begon hij ongelovig, waarbij zijn stem steeds hoger klonk, maar Nynaeve onderbrak hem.
‘Vier of vijf voor elk van ons?’ zei ze zuur. ‘Dat is belach...’ Ze sloot even haar ogen en haar stem werd kalmer. Een klein beetje kalmer. ‘Ik bedoel: dat is niet zo verstandig. Elayne en ik, Birgitte en Aviendha. Zoveel soldaten heb je niet. Trouwens, we hebben eigenlijk alleen jou nodig.’ Het klonk of het eruit getrokken moest worden. Het was te veel een erkenning.
‘Birgitte en Aviendha hebben geen oppassers nodig,’ zei hij afwezig, ‘Ik neem aan dat die Schaal der Winden belangrijker is dan Carridin, maar... het lijkt me niet goed om Duistervrienden ongehinderd hun gang te laten gaan.’
Nynaeves gezicht nam langzaam een purperen tint aan. Elayne keek in de staande spiegel en was opgelucht dat ze haar eigen gezicht in de plooi hield. De man was gewoon te erg! Oppassers? Ze wist niet wat erger was: of die terloopse belediging opzettelijk was geuit, of dat hij het zich onbewust had laten ontvallen. Ze keek weer naar zichzelf in de spiegel en liet haar kin wat zakken. Oppassers! Ze was een voorbeeld van kalmte.
Hij nam hen met zijn rode ogen op, maar kon kennelijk niets ontdekken. ‘Was dat alles wat Birgitte jullie gezegd heeft?’ vroeg hij, en Nynaeve snauwde terug: ‘Meer dan voldoende, denk ik, zelfs voor jou.’ Merkwaardig genoeg keek hij verbaasd en nogal tevreden.
Nynaeve schrok ervan en drukte haar armen wat steviger tegen zich aan. ‘Aangezien je in deze toestand niet in staat bent om ergens met ons heen te gaan – kijk niet zo kwaad, Mart Cauton; dat is geen gekat, het is gewoon de waarheid! – kun je de ochtend gebruiken om naar het paleis te verhuizen. En denk maar niet dat we je helpen met het versjouwen van je spullen. Ik heb niet beloofd je pakpaard te zijn.’
‘De Zwerfster is goed genoeg...’ begon hij boos, maar hield toen op. Er gleed iets van verwondering over zijn gezicht. Elayne meende zelfs afschuw te zien. Dat zou hem leren om te mopperen, als hij een hoofd als een meloen had. Nou ja, zo had haar hoofd toen in Tanchico aangevoeld. Natuurlijk zou hij er niets van leren. Mannen staken steeds weer hun handen in de vlammen en dachten elke keer dat ze zich niet zouden branden, zei Lini altijd.
‘Je kunt – ta’veren of niet – moeilijk verwachten dat we de eerste de beste keer de Schaal vinden,’ ging Nynaeve door. ‘Je hoeft dan niet meer het plein over te steken en we kunnen er elke dag gemakkelijker opuit trekken.’ Dan hoeven we niet elke ochtend op je te wachten, bedoelde ze. Volgens haar gebruikte hij dronkenschap niet als enige smoes om de hele dag in bed te liggen. Integendeel.
‘Bovendien,’ voegde Elayne eraan toe, ‘kun je op die manier een oogje op ons houden.’ Het geluid dat Nynaeve maakte leek erg veel op gekreun. Had ze niet in de gaten dat hij gelijmd moest worden? Alsof ze hem daadwerkelijk had toegestaan een oogje op hen te houden!
Hij leek haar of Nynaeve niet gehoord te hebben. Vermoeide ogen staarden recht door haar heen. ‘Waarom moesten ze uitgerekend nu ophouden met rammelen?’ kreunde hij, zo zacht dat ze het nauwelijks kon horen. Wat bedoelde hij daar in Lichtsnaam mee?
‘De kamers zijn een koning waardig, baas... Mart. Tylin zelf heeft ze uitgekozen, vlak naast de hare. Ze heeft zich er persoonlijk mee beziggehouden. Mart, je wilt toch niet dat we de koningin voor het hoofd stoten, hè?’
Eén blik op zijn gezicht was voldoende. Haastig geleidde Elayne het raam open en gooide de waskom leeg. Als ze ooit een man gezien had die op het punt stond om de inhoud van zijn maag te verliezen, dan was hij het wel, zoals hij haar met zijn bloeddoorlopen ogen aanstaarde.
‘Ik begrijp niet waarom je je daar zo druk om maakt,’ zei ze. Maar eigenlijk wist ze het wel. Er zouden hier wel wat diensters met hem aanpappen, en ze betwijfelde of dat in het paleis ook zou gebeuren. Hij zou zeker geen nacht meer kunnen verslempen of vergokken. Tylin zou Beslan geen slecht voorbeeld toestaan. ‘We moeten ons allemaal opofferingen getroosten.’ Het kostte haar moeite om er verder het zwijgen toe te doen en niet te zeggen dat die van hem maar klein én terecht waren, terwijl hun opoffering monsterlijk groot en onterecht was, wat Aviendha ook mocht beweren. Nynaeve had zich trouwens verzet tegen élke opoffering.
Hij liet zijn hoofd weer in zijn handen zakken en maakte verstikte geluiden waarbij zijn schouders schokten. Hij zat te lachen! Ze tilde de waskom met een stroompje Lucht op en overwoog hem een klap te verkopen. Maar toen hij het hoofd opnieuw ophief, stonden zijn ogen om een of andere reden woedend. ‘Opofferingen?’ snauwde hij. ‘Als ik jullie hetzelfde zou vragen, zouden jullie me een draai om m’n oren geven en het dak boven me laten instorten.’ Was hij nog steeds dronken?
Ze verkoos zijn boze blik te negeren. ‘Nu we het toch over jouw hoofd hebben... Als je wilt dat het geheeld wordt, zal Nynaeve je volgens mij wel helpen.’ Als ze ooit boos genoeg was om te geleiden, was het nu. Nynaeves gezicht betrok en ze keek haar schuins aan. ‘Natuurlijk,’ haastte ze zich te zeggen. ‘Als je dat wilt.’ De kleur op haar wangen bevestigde Elaynes vermoeden over wat er die ochtend in het paleis was voorgevallen.
Hij bleef een ondankbare kerel en snauwde: ‘Vergeet mijn hoofd maar. Ik red het wel zonder Aes Sedai.’ Om alles nog wat verwarrender te maken, dacht ze, voegde hij er aarzelend aan toe: ‘Maar ik dank je voor de aangeboden hulp.’ Bijna alsof hij het meende!
Elayne slaagde erin haar mond niet open te laten vallen. Haar inzicht in mannen was beperkt tot Rhand, en wat Lini en haar moeder haar hadden bijgebracht. Zou Rhand even verwarrend blijken te zijn als Mart Cauton?
Het laatste dat ze deed voor hun vertrek, was hem te laten beloven dat hij onmiddellijk naar het paleis zou verhuizen. Nynaeve had, hoe onwillig ook, heel zeker geweten dat hij zich altijd aan een gegeven woord hield. Maar laat een kiertje open en hij zou honderd manieren vinden om erdoorheen te glippen. Dat had Nynaeve maar al te graag benadrukt. Hij deed zijn belofte met de schaduw van een onwillige grimlach, maar dat konden ook zijn ogen geweest zijn. Toen ze de kom aan zijn voeten neerzette, leek hij zowaar dankbaar. Ze wilde geen medeleven voelen, zeker niet.
Toen ze weer op de gang stonden en de deur naar Marts kamer gesloten was, schudde Nynaeve haar vuist naar het plafond. ‘Die man kan het geduld van een steen nog uitputten! Ik ben blij dat hij met zo’n hoofd wil blijven zitten! Hoor je me? Blij toe! Hij gaat moeilijkheden maken, beslist.’
‘Jullie brengen hem meer moeilijkheden dan hijzelf ooit kan maken.’ De spreekster kwam driftig op hen toelopen, een vrouw met wat grijs in haar haren, een streng gezicht en een bevelende stem. Ze keek bijna dreigend. Ondanks de trouwdolk in haar halsopening was haar huid te licht voor een Ebodaraanse. ‘Ik kon het niet geloven toen Caira het me vertelde. Nog nooit heb ik in twee rokken zoveel dwaasheid bij elkaar gezien.’
Elayne nam de vrouw van top tot teen op. Zelfs als novice was ze niet gewend geweest op die manier te worden aangesproken. ‘En wie mag u dan wel zijn, goede vrouw?’
‘Soms ben ik dat. Ik heet Setalle Anan en ben de eigenaresse van deze herberg, kind,’ was het droge antwoord, en met die woorden gooide de vrouw een deur aan de andere kant van de gang open, greep hen bij een arm en trok hen zo snel de kamer in dat Elayne dacht dat ze naar binnen waren gedragen.
‘Blijkbaar heeft u een verkeerde indruk gekregen, vrouw Anan,’ zei ze koeltjes, toen de vrouw hen losliet om de deur te sluiten. Nynaeve was niet in de stemming voor beleefdheid. Ze hield haar hand zo, dat de Grote Serpent-ring zichtbaar was, en zei verhit: ‘Nou, kijk maar...’
‘Heel aardig,’ zei de vrouw, en ze gaf hun zo’n harde duw dat ze naast elkaar op het bed ploften. Elaynes ogen puilden ongelovig uit. Dat Anan-mens stond met een grimmig gezicht en haar vuisten op de heupen voor hen. Als een moeder die haar dochters de les leest. ‘Daarmee pronken geeft al aan hoe dwaas jullie zijn. Die jongeman zal jullie op een knie paardje laten rijden – het zou me niet verbazen als hij dat nog tegelijk doet ook, als jullie het zouden toestaan – en hij steelt een paar kussen en zoveel meer als jullie toelaten, maar hij zal jullie geen kwaad doen. Jullie kunnen hem echter wel kwaad doen, als jullie hiermee doorgaan.’
Hem kwaad doen? Dat mens dacht dat zij... Ze dacht dat hij hen paardje had laten rijden... Ze dacht... Elayne wist niet of ze moest lachen of huilen, maar ze stond op en streek haar rok glad. ‘Zoals ik al zei, vrouw Anan, u heeft het bij het verkeerde eind.’ Haar stem werd krachtiger, toen haar verwarring plaats maakte voor kalmte, ‘Ik ben Elayne Trakand, erfdochter van Andor en Aes Sedai van de Groene Ajah. Ik weet niet wat u denkt...’ Ze keek bijna scheel, toen vrouw Anan haar vinger tegen het topje van haar neus duwde.
‘Elayne, als dat je naam is, alles wat me ervan weerhoudt om je naar de keuken beneden te sleuren en je mond uit te spoelen, en die van die andere dwaze meid, is de mogelijkheid dat je misschien kunt geleiden. Of ben je dwaas genoeg om die ring te dragen terwijl je zelfs dat niet kunt? Ik waarschuw je dat het voor de zusters in het Tarasin-paleis geen verschil uitmaakt. Weet je wel dat ze daar zijn? Als dat zo is, ben je, eerlijk gezegd, geen domme gans, maar een uitgesproken blinde zottin.’
Elaynes boosheid groeide bij elk woord. Domme gans? Dwaze meid? Daar nam ze geen genoegen mee, zeker niet nadat ze gedwongen was voor Mart Cauton te kruipen. Spelen? Mart Cauton? Maar uitwendig bleef ze kalm. Nynaeve echter zeker niet.
Die keek woedend, sprong overeind en de gloed van saidar omringde haar. Stromen Lucht omwikkelden vrouw Anan van schouders tot enkels en persten haar rok en onderrokken rond haar benen. De stromen waren net niet sterk genoeg om haar om te stoten. ‘Toevallig ben ik zo’n zuster uit het paleis. Nynaeve Almaeren van de Gele Ajah, om precies te zijn. Hoe zou u het vinden als ik li naar de keuken droeg? Ik weet ook wel iets van hoe je een mond uitspoelt.’ Elayne stapte weg van de uitgestrekte arm van de herbergierster.
Die vrouw moest de druk van de stromen voelen, en zelfs een stommeling wist wat die onzichtbare banden inhielden, maar ze knipperde niet eens met haar ogen! Haar groen gevlekte ogen vernauwden zich, meer niet. ‘Zo, dus tenminste eentje van jullie kan geleiden,’ zei ze kalm. ‘Je kunt me naar beneden slepen, kind, daar kan ik niets tegen doen. Maar wat je me ook aandoet, nog voor de middag ben je in handen van een echte Aes Sedai; daar durf ik om te wedden.’
‘Heb je me niet gehoord?’ zei Nynaeve verhit. ‘Ik...’
De vrouw ging gewoon door. ‘Jullie zullen niet alleen de rest van het jaar aan het snotteren blijven, maar dat ook nog gedeeltelijk doen waar iedereen het kan zien. Iedereen die je gezegd hebt dat je een Aes Sedai was. Je kunt ervan op aan dat ze je daartoe kunnen dwingen. Je darmen zullen als water wegstromen. Ik kan jullie door laten gaan met je gestuntel, of als ik los ben naar het paleis rennen. Maar er is één reden waarom ik dat niet doe. Bij het minste vermoeden dat heer Mart jullie geholpen heeft, zullen ze hem minstens hetzelfde doen ondergaan als jullie, en ik heb al gezegd dat ik op die aardige jongeman gesteld ben.’
‘Ik zeg u...’ probeerde Nynaeve opnieuw, maar nog steeds gaf de herbergierster haar geen enkele kans. De vrouw was vastgebonden als een baal wol, maar leek een rotsblok dat botsend van een heuvel rolde. Ze was een hele heuvel die omlaag donderde en alles verpletterde wat op haar weg lag.
‘Het doet je geen goed zo’n leugen vol te houden, Nynaeve. Eens kijken: je ziet eruit als twintig, eenentwintig, dus je kunt zo’n tien jaar ouder zijn als je de vertraging bereikt hebt. Misschien heb je de stola al vier of vijf jaar gedragen. Er is echter één ding...’ Haar hoofd, het enige dat ze nog kon verdraaien, wendde zich tot Elayne. ‘Kind, jij bent niet oud genoeg om vertraagd te zijn, en geen enkele vrouw van jouw leeftijd heeft ooit de stola gedragen. Nog nooit, in de hele geschiedenis van de Toren niet. Als jij ooit in de Toren bent geweest, durf ik te wedden dat je witte kleren droeg en het op een piepen zette zodra de Meesteres der Novices maar naar je kéék. Je hebt een of andere goudsmid die ring voor je laten maken – ik heb gehoord dat er van die dwazen zijn – of misschien heeft Nynaeve hem voor je gestolen, als zij enig recht op haar ring heeft. Hoe dan ook, aangezien jij geen zuster kunt zijn, is Nynaeve dat ook niet. Geen enkele Aes Sedai reist met een vrouw die voorgeeft er een te zijn.’
Elayne keek nadenkend. Ze had niet in de gaten dat ze op haar onderlip kauwde. Vertraagd. Vertraging. Hoe kende een herbergierster in Ebo Dar die termen? Misschien was Setalle Anan ais meisje naar de Toren gegaan. Maar ze kon er niet lang gebleven zijn, want ze kon duidelijk niet geleiden. Elayne zou het geweten hebben, zelfs als Anans vermogen even gering was als dat van haar eigen moeder. De aanleg van Morgase Trakand was zo onbeduidend geweest, dat ze binnen een paar weken zou zijn weggestuurd als ze niet de erfgename was geweest uit een rijke familie.
‘Laat haar los, Nynaeve,’ zei ze met een glimlach. Ze was de vrouw nu echt beter gezind. Het moest vreselijk zijn geweest om die verre reis naar Tar Valon te maken en dan afgewezen te worden. Er was geen enkele reden waarom de vrouw hen zou moeten geloven. Er speelde iets door haar hoofd, maar ze kon niet zeggen wat het was. Wanneer zij echter de reis naar Tar Valon had gemaakt, zou ze inderdaad het Mol Haraplein kunnen oversteken. Merilille, of een van de andere zusters, zou het dan wel rechtzetten.
‘Haar loslaten?’ kreet Nynaeve. ‘Elayne?’
‘Laat haar los. Vrouw Anan, ik geloof dat de enige manier om u te overtuigen is...’
‘De Amyrlin Zetel en drie Gezetenen kunnen me nog niet overtuigen, kind.’ Licht, liet ze ooit iemand uitpraten? ‘Nou, ik heb geen tijd meer voor spelletjes. Ik kan jullie helpen. Ik ken in elk geval een paar vrouwen die zwerfsters opnemen. Je hebt het aan heer Mart te danken dat ik jullie naar hen toe wil brengen. Een ding wil ik echter wel weten. Zijn jullie ooit in de Toren geweest, of zijn jullie wilders? En als jullie er geweest zijn, zijn jullie dan weggestuurd of zijn jullie weggelopen? De waarheid. Ze behandelen elk soort anders.’
Elayne haalde haar schouders op. Ze hadden gedaan waarvoor ze gekomen waren. Nu wilde ze liever geen tijd meer verknoeien en doorgaan met wat er hierna moest gebeuren. ‘Als u niet overtuigd wilt worden, het zij zo. Nynaeve? We hadden al onderweg moeten zijn.’ De stromen om de herbergierster verdwenen, evenals de gloed om Nynaeve zelf, die niettemin behoedzaam kijkend bleef staan. Ze keek zelfs met iets van hoop naar de vrouw. ‘U kent een groep vrouwen die ons kan helpen?’
‘Nynaeve?’ zei Elayne. ‘We hebben geen hulp nodig. We zijn Aes Sedai, weet je nog?’
Vrouw Anan wierp een vermaakte blik in haar richting en schudde haar rok los, waarna ze zich boog en haar onderrokken goed streek. Ze lette alleen op Nynaeve; nog nooit had Elayne zich zo volkomen buitengesloten gevoeld, ‘Ik ken wat vrouwen die een wilder of wegloopster opnemen, of een vrouw die faalde in de beproeving voor Aanvaarde of voor de stola. Het zijn er ten minste vijftig, hoewel hun aantal steeds verandert. Ze kunnen je helpen een leven te leiden waarbij je niet het gevaar loopt een echte zuster tegen te komen die je levend wil villen. Goed, lieg niet tegen me. Ben je ooit in de Toren geweest? Als je weggelopen bent, kun je maar beter besluiten terug te keren. Het lukte de Toren zelfs tijdens de Oorlog van de Honderd Jaren de meeste wegloopsters te vinden, dus je hoeft niet te denken dat de huidige toestand hen tegenhoudt. In dat geval zou ik je aanraden het plein over te steken en jezelf over te leveren aan de genade van een zuster. Niet veel genade, vrees ik, maar neem van mij aan dat het beter is dan wat je krijgt als ze je terug moeten slepen. Daarna zul je er niet eens meer over peinzen om zonder toestemming de gebiéden van de Toren te verlaten.’
Nynaeve haalde diep adem. ‘Ons werd bevolen de Toren te verlaten, vrouw Anan. Dat zweer ik op alles wat u maar vraagt.’ Elayne staarde haar ongelovig aan. ‘Nynaeve, wat zeg je nou? Vrouw Anan, we zijn Aes Sedai.’
Anan lachte. ‘Kind, laat me met Nynaeve praten. Die lijkt tenminste oud genoeg om wat verstand te hebben. Als je zoiets tegen de Kring beweert, zullen ze hard optreden. Het maakt hen niet uit of je kunt geleiden. Dat kunnen zij ook, en ze geven je een pak slaag of gooien je de straat op als je je dwaas blijft gedragen.’
‘Wat is die Kring?’ wilde Elayne weten. ‘We zijn Aes Sedai. Loop mee naar het Tarasin-paleis en u kunt het zelf horen.’
‘Ik hou haar in de hand,’ had Nynaeve de onbeschaamdheid om te zeggen, terwijl ze Elayne veelbetekenend bleef aankijken, alsof zij niet was die gek was geworden.
Anan knikte slechts. ‘Doe die ringen af en stop ze weg. De Kring staat dat soort bedrog niet toe. Om te beginnen laten ze die smelten. Maar aan je kleding te zien hebben jullie geld. Laat Reanne het niet horen, als je die ringen gestolen hebt. Een van de eerste regels die je moet leren, is niet te stelen, al kom je om van de honger. Ze willen geen aandacht trekken.’
Elayne maakte een vuist en hield die strak achter haar rug. Ze zag hoe Nynaeve gehoorzaam haar ring afdeed en in haar beurs stopte. Nynaeve, die het op een brullen zette als Merilille of Adeleas of een ander vergat dat ze een echte zuster was!
‘Vertrouw me, Elayne,’ zei Nynaeve.
Dat zou gemakkelijker zijn geweest, als ze had begrepen wat Nynaeve in haar schild voerde. Maar ze vertrouwde haar. Bijna helemaal. ‘Een kleine opoffering,’ mompelde ze. Als het nodig was, lieten Aes Sedai hun ringen af, en dat had zij ook gedaan toen ze voor een zuster doorging, maar nu had zij er recht op. Het deed bijna lichamelijk pijn om de gouden ring af te doen.
‘Praat eens met je vriendin, kind,’ zei Anan ongeduldig tegen Nynaeve. ‘Reanne Corlie heeft niets op met mokken en pruilen, en als je mijn ochtend voor niets verknoeit... Nou, kom mee. Jullie boffen dat ik zo gesteld ben op heer Mart.’
Elayne hield zich bij de nagels aan haar koele uiterlijk vast. Mokken en pruilen? Bij de minste kans gaf ze Nynaeve een schop op een plek die pijn deed!