Als een koningin had Elaida do Avriny a’Roihan in de zetel van de Amyrlin plaats genomen, de hoge stoel met de bewerkte wijnranken, die nu in slechts zes kleuren was beschilderd in plaats van zeven, zoals ook de stola om haar schouders slechts zes kleuren toonde. Haar blik gleed door de cirkelvormige Zaal van de Toren. Onder de grote koepel stonden op regelmatige afstand langs de trappen van de verhoging de gekleurde zetels van de Gezetenen, voor slechts zes Ajahs in plaats van zeven, en de achttien Gezetenen stonden er gehoorzaam voor. De jonge Altor zat stil naast de Amyrlin Zetel geknield; hij zou niet spreken tenzij hij toestemming kreeg, wat hij vandaag niet zou krijgen. Vandaag was hij slechts een zichtbaar teken van haar gezag, en de twaalf Gezetenen die het meest in haar gunst stonden, gloeiden van de koppeling die zijzelf beheerste om hem te binden.
‘Er is een meerderheid gevormd, Moeder,’ zei Alviarin gedwee naast haar, nederig neigend voor de met de Vlam bekroonde staf.
Op de vloer onder de verhoging krijste Sheriam wild, ze moest door de Torenwacht naast haar bedwongen worden. De Rode zuster die haar afschermde, keek spottend en minachtend. Romanda en Lelaine stonden kil en waardig rechtop, maar de meeste anderen, afgeschermd en bewaakt, huilden zachtjes in zichzelf, wellicht uit opluchting omdat slechts vier vrouwen de zwaarste straf gegeven was, of uit vrees voor wat hen nog te wachten stond. De meest vertrokken gezichten hoorden toe aan de drie vrouwen die het hadden gewaagd als Gezetenen voor de nu opgeheven Blauwe Ajah in een opstandige Zaal te zitten. Elke andere opstandelinge was uit baar Ajah geworpen tot Elaida haar zou toestaan om opnieuw opgenomen te worden. Maar de voormalige Blauwe zusters wisten dat zij moeilijke jaren tegemoet zouden gaan, voor zij Elaida’s welwillendheid weer zouden verwerven. Het zou jaren duren voor zij zich zelfs maar bij een Ajah mochten aansluiten. Tot die tijd had Elaida hen in de palm van haar hand.
Ze stond op en het scheen of de Ene Kracht die vanuit de cirkel door haar heen vloeide, een uiting van haar eigen kracht was. ‘De Zaal vindt zich in de wil van de Amyrlin Zetel. Laat Romanda de eerste zijn die gegeseld wordt.’ Romanda’s hoofd kwam met een ruk omhoog. Eens zien hoeveel waardigheid ze kon behouden tot ze gesust werd. Elaida gebaarde kort. ‘Neem de gevangenen mee, en breng de eerste van die arme, verdwaasde zusters die hen volgden. Ik zal hun onderwerping aanvaarden.’
Onder de gevangenen steeg een kreet op en een ervan rukte zich vrij van de wachter die haar arm vast had gehouden. Egwene Alveren wierp zich op de trappen aan Elaida’s voeten en strekte haar handen uit, terwijl de tranen over haar wangen stroomden.
‘Vergeef me, Moeder,’ snikte het meisje. ‘Ik heb berouw! Ik zal mij onderwerpen, ik onderwerp mij. Alstublieft, sus mij niet!’ Ze zakte als gebroken ineen en haar schouders schokten van haar snikken. ‘Alstublieft, Moeder! Ik heb berouw! Werkelijk!’
‘De Amyrlin Zetel kan genadig zijn,’ riep Elaida juichend. De Witte Toren moest Lelaine en Romanda en Sheriam als voorbeeld stellen, maar dit meisje was sterk; ze kon behouden blijven. Elaida was de Witte Toren. ‘Egwene Alveren, je bent in opstand gekomen tegen je Amyrlin, maar ik zal genade tonen. Je zult weer in novice-wit gekleed worden, tot ikzelf je waardig acht om verder verheven te worden, maar op deze dag zul je als eerste een Vierde Gelofte op de Eedstaf afleggen, een gelofte van dienstbaarheid en gehoorzaamheid aan de Amyrlin Zetel.’
De gevangenen vielen op bun knieën en begonnen te jammeren dat ook zij die gelofte wilden afleggen, als wilden zij kenbaar maken dat ze zich waarachtig onderworpen hadden. Lelaine was de eerste, en Romanda noch Sheriam waren de laatsten. Egwene kroop de trappen op om de zoom van Elaida’s gewaad te kussen.
‘Ik onderwerp mij aan uw wil, Moeder,’ murmelde ze door baar tranen heen. ‘Dank u, o dank u!’
Alviarin rukte aan Elaida’s schouder en schudde haar heen en weer. ‘Word wakker, dwaas mens!’ gromde ze.
Elaida’s ogen vlogen open in het zachte schijnsel van een lamp die door Alviarin werd vastgehouden. Ze boog zich over het bed met een hand aan haar schouder. Nog maar half wakker mompelde ze: ‘Wat zei je?’
‘Ik zei: word alstublieft wakker, Moeder,’ zei Alviarin koel. ‘Covarla Baldene is uit Cairhien teruggekeerd.’
Elaida schudde haar hoofd en probeerde het laatste restje van haar droom te verdrijven. ‘Nu al? Ik had ze pas over een week terug verwacht. Waar is Galina?’ Domme vragen. Alviarin zou niet weten wat ze daarmee bedoelde.
Maar de ander zei op haar bekende koele, kristalheldere toon: ‘Ze gelooft dat Galina dood is, of gevangengenomen. Ik vrees dat het nieuws... niet goed is.’
Elke gedachte aan wat Alviarin wel of niet behoorde te weten vervloog. ‘Vertel,’ zei ze, terwijl ze het zijden laken van zich af gooide. Maar terwijl ze opstond en een zijden kamerjas over haar nachtgewaad omsloeg en dichtstrikte, hoorde ze slechts stukjes en beetjes. Een veldslag. Hele horden geleidsters bij de Aiel. Altor verdwenen. Een ramp. Ergens ver weg merkte ze dat Alviarin netjes was aangekleed in een met zilverdraad geborduurd wit gewaad en met de stola van de Hoedster om. Dat mens had zich de tijd gegund om zich te kleden voor ze haar dit nieuws bracht!
Terwijl ze de zitkamer in kwam, liet de staande klok in haar studeerkamer zacht de Tweede Nachtgong weerklinken. De eerste uren van de ochtend; de slechtste tijd voor slecht nieuws. Haastig kwam Covarla overeind uit een van de met rode kussens beklede armstoelen. Haar harde gezicht betrok van vermoeidheid en zorg. Ze knielde neer om Elaida’s ring te kussen. Haar donkere rijkleren zaten nog onder het stof van haar reis en haar lichte haar had een borstel nodig, maar ze had haar stola om. Zij had die evenveel jaren gedragen als Elaida oud was.
Elaida wachtte amper tot de lippen van de ander het Grote Serpent hadden beroerd voor zij haar hand terugtrok. ‘Waarom hebben ze jou gestuurd?’ vroeg ze kortaf. Ze greep haar breiwerk dat ze op een stoel had laten liggen, ging zitten en liet de lange ivoren naalden klikken. Breien had op haar bijna hetzelfde effect als het betasten van haar fraaie ivoren beeldjes, en ze kon nu zeker iets kalmerends gebruiken. Breien hielp haar ook na te denken. En nadenken moest ze. ‘Waar is Katerine?’ Als Galina dood was, had zelfs Coiren niet de leiding mogen overnemen, maar Katerine. Elaida had duidelijk laten weten dat zodra Altor gevangen was, de Rode Ajah het bevel voerde.
Covarla kwam langzaam overeind, alsof ze eigenlijk niet wist of ze dat wel moest doen. Haar handen grepen de stola met de rode franje vast die om haar armen was geslagen. ‘Katerine is een van degenen die vermist worden, Moeder. Ik ben de hoogste van de zusters die...’ Haar woorden stierven weg onder Elaida’s starende blik. De handen van de Amyrlin lagen als bevroren, terwijl ze net de draad om had willen halen. Covarla slikte en schoof met haar voeten.
‘Hoeveel, dochter?’ vroeg Elaida ten slotte. Ze kon niet geloven dat haar stem zo kalm klonk.
‘Ik kan niet zeggen hoeveel er ontsnapt zijn, Moeder,’ zei Covarla aarzelend. ‘We durfden niet grondig te gaan zoeken, en...’
‘Hoeveel?’ schreeuwde Elaida. Huiverend richtte ze al haar aandacht op haar breiwerk; het was zwak om aan je woede toe te geven. Ophalen, insteken, af laten glijden. Kalmerende bewegingen.
‘Er zijn nog... elf andere zusters bij me, Moeder.’ De vrouw wachtte even en haalde hortend adem. Toen Elaida niets zei, ging ze haastig door. ‘Anderen zijn wellicht op eigen houtje teruggekomen, Moeder. Gawein weigerde nog langer te wachten, en we durfden niet zonder hem en zijn Jongelingen achter te blijven. Niet met zoveel Aiel in de buurt, en...’
Elaida luisterde niet. Twaalf zusters waren teruggekeerd. Als er nog meer ontsnapt waren, zouden die zich naar Tar Valon hebben gehaast en zeker even snel als Covarla zijn aangekomen. Zelfs als er een of twee gewond waren en ze langzaam gereisd hadden... Twaalf van de negenendertig. Een ramp van een dergelijke omvang had de Toren zelfs tijdens de Trollok-oorlogen niet meegemaakt.
‘Die Aielse wilders moet een lesje geleerd worden,’ zei ze dwars door Covarla’s gebazel heen. Galina had gedacht dat ze Aiel kon gebruiken om Aiel af te leiden. Wat een dwaas was die vrouw geweest! ‘We zullen de zusters die ze gevangenhouden bevrijden, en zullen hun leren wat het betekent om Aes Sedai te bestrijden. En we zullen Altor opnieuw gevangennemen.’ Ze zou hem niet laten ontsnappen, al moest ze zelf de hele Witte Toren aanvoeren om hem te pakken te krijgen! De Voorspelling was duidelijk geweest. Ze zóu overwinnen!
Covarla wierp een ongemakkelijke blik op Alviarin en schuifelde weer met haar voeten. ‘Moeder, die mannen... Ik denk dat....’
‘Laat het denken maar aan mij over!’ snauwde Elaida. Haar handen omvatten de breinaalden krampachtig en ze boog zich zo heftig naar voren dat Covarla haar hand ophief alsof ze een aanval wilde afweren. Elaida was Alviarins aanwezigheid vergeten. Nou ja, de vrouw wist nu wat zijzelf wist; daar kon ze later mee afrekenen. ‘Je hebt volledige geheimhouding betracht, Covarla? Alleen de Hoedster ingelicht?’
‘O ja, Moeder,’ zei Covarla haastig. Haar hoofd begon te knikken van ijver, zo blij was ze dat ze tenminste iets goed had gedaan. ‘Ik ben in m’n eentje de stad binnengegaan, en ik heb mijn gezicht verborgen gehouden tot ik Alviarin kon bereiken. Gawein wilde me begeleiden, maar de brugwachters weigerden nog meer Jongelingen door te laten.’
‘Vergeet Gawein Trakand,’ beval Elaida zuur. Het leek of die jongeman slechts in leven bleef om haar plannen te dwarsbomen. Als Galina dit alles had overleefd, zou ze voor haar falen boeten, en nog wat erbij krijgen voor de ontsnapping van Altor. ‘Je vertrekt net zo omzichtig uit de stad als je gekomen bent, dochter, en je houdt jezelf en alle anderen goed verborgen in een van de dorpen voorbij de brugsteden, tot ik je laat halen. Dorlan is goed genoeg.’ In dat gehucht zouden ze in schuren moeten slapen, want een herberg was er niet. Dat was wel het minste dat ze voor hun mislukking verdienden. ‘Ga nu. En smeek maar om de spoedige komst van iemand die hoger is dan jij. De Zaal zal genoegdoening vragen voor deze ramp zonder weerga, en het lijkt erop dat jij de hoogste van de mislukkelingen bent. Uit mijn ogen!’
Covarla’s gezicht werd wit. Ze struikelde toen ze bij haar vertrek een knix maakte. Elaida dacht zelfs dat ze zou vallen. Prutsers! Ze werd omringd door dwazen, verraders en prutsers!
Zodra Elaida de buitendeur hoorde dichtvallen smeet ze haar breiwerk neer, sprong overeind en beet Alviarin toe: ‘Waarom heb ik hier niet eerder van gehoord? Als Altor ontsnapt is – wat zei ze, zeven dagen geleden? – als hij zeven dagen geleden ontsnapt is, hadden de ogen-en-oren van iemand hem moeten zien. Waarom kreeg ik geen bericht?’
‘Ik kan u alleen doorgeven wat de Ajahs mij verstrekken, Moeder.’ Alviarin verschikte kalm haar stola, in het geheel niet verstoord. ‘Bent u werkelijk van plan een derde mislukking te bewerkstelligen bij een poging om die gevangenen te bevrijden?’
Elaida snoof geringschattend. ‘Denk je echt dat die wilders zich tegenover Aes Sedai staande kunnen houden? Galina heeft zich laten overrompelen; dat kan niet anders.’ Ze fronste. ‘Wat bedoel je, een dérde mislukking?’
‘U hebt niet geluisterd, Moeder.’ Geschokt zag ze toe hoe Alviarin ging zitten zonder op toestemming te wachten en kalm haar rokken verschikte. ‘Covarla dacht dat ze de wilders konden verslaan – hoewel ik geloof dat ze daar niet zo zeker van was als ze voorgaf – maar de mannen waren een heel ander verhaal. Een paar honderd man in het zwart.
Allemaal geleiders. Daar was ze zeker van, en kennelijk zijn de anderen dat ook. Levende wapens, noemde ze hen. Ik denk dat ze zich zowat bevuilde, bij de gedachte alleen al.’
Elaida bleef verstard staan. Een paar honderd? ‘Onmogelijk. Er kunnen er nooit meer dan...’ Ze liep naar een tafel die uitsluitend uit ivoor en verguldsel scheen te bestaan, en schonk zich een roemer vruchtenwijn in. De schenktuit van de kristallen karaf rinkelde tegen de kristallen roemer, en er kwam bijna evenveel wijn op het gouden blad terecht.
‘Aangezien Altor kan Reizen,’ zei Alviarin plotseling, ‘is het op zijn minst aannemelijk dat een paar van die mannen dat ook kunnen. Covarla wist heel zeker dat ze op die manier aankwamen. Ik neem aan dat hij nogal vergramd is over zijn behandeling. Covarla leek zich daarover niet erg op haar gemak te voelen; ze duidde min of meer aan dat een aantal zusters dat ook niet was. Hij neemt wellicht aan dat hij je wat terug moet betalen. Het zou niet erg plezierig zijn als die kerels ineens uit het niets de Toren binnenvielen, nietwaar?’
Elaida gooide de wijn zo ongeveer haar keelgat in. Aan Galina was opgedragen ermee te beginnen Altor wat gezeglijker te maken. Als hij op wraak uit was... Als er echt honderden geleiders waren, of zelfs maar een honderdtal... Ze moest nadenken!
‘Ik denk eigenlijk dat ze hier al geweest zouden zijn, als ze van plan waren om te komen. Die verrassing zouden ze niet willen uitstellen. Misschien wenst zelfs Altor niet tegen de voltallige Toren op te trekken. Ik neem aan dat ze allemaal zijn teruggekeerd naar Caemlin, naar hun Zwarte Toren. Dat betekent, vrees ik, dat Toveine een hoogst onprettige schok te wachten staat.’
‘Schrijf een opdracht dat ze onmiddellijk dient terug te keren,’ zei Elaida hees. De wijn scheen niet te helpen. Ze draaide zich om en schrok toen ze Alviarin vlak voor haar vond. Misschien waren heter niet eens honderd – niet eens honderd? De vorige avond hadden tien al waanzin geleken – maar ze kon niets riskeren. ‘Schrijf het bevel, Alviarin. Nu.’
‘En hoe moet het bericht haar bereiken?’ Alviarin hield haar hoofd schuin in een ijzige nieuwsgierigheid. Om de een of andere reden speelde er een vage glimlach om haar lippen. ‘Geen van ons kan Reizen. Elke dag nu kunnen de schepen Toveine en haar gezelschap in Andor aan land zetten, als dat al niet gebeurd is. Je hebt bevolen dat ze zich in kleine groepen moeten opsplitsen en de dorpen moeten vermijden, zodat die mannen niet gewaarschuwd kunnen worden. Nee, Elaida, ik ben bang dat Toveine haar strijdmacht bij Caemlin verzamelt en de Zwarte Toren zal aanvallen. Geen enkel berichtje van ons zal haar op tijd kunnen bereiken.’
Elaida snakte naar adem. Dat mens had haar zojuist bij haar naam genoemd! En voor ze in woede kon uitbarsten, kwam er meer, en erger, ‘Ik denk dat je in grote moeilijkheden verkeert, Elaida.’ Kille ogen staarden in de hare, en moeiteloos kwam een stroom koude woorden van Alviarins glimlachende lippen. ‘Vroeg of laat zal de Zaal de ramp met Altor vernemen. De Zaal zou zich wellicht met Galina tevreden hebben gesteld, maar Covarla...? Ik betwijfel het. Ze zullen iemand... hogerop... willen laten boeten. En vroeg of laat zullen we allemaal Toveines lot vernemen. Het zal moeilijk worden deze om je schouders te houden.’ Achteloos verschoof ze de stola om Elaida’s hals. ‘In feite zal het onmogelijk zijn, als ze dit allemaal kort na elkaar te weten komen. Je zult gesust en ten voorbeeld gesteld worden, zoals jij met Siuan Sanche had willen doen. Maar er is misschien tijd om de schade te herstellen, als je naar je Hoedster luistert. Je hebt goede raad nodig.’
Elaida’s tong voelde aan als bevroren. De bedreiging had niet duidelijker kunnen zijn. ‘Wat je vannacht gehoord hebt is Verzegeld tot de Vlam,’ zei ze met dikke stem, maar nog voor de woorden haar ontsnapten, wist ze al dat die niets waard waren.
‘Als je mijn raad liever in de wind slaat...’ Alviarin zweeg en wilde zich omdraaien.
‘Wacht!’ Elaida trok haar hand terug, die ze onbewust had uitgestoken. Ontdaan van de stola. Gesust. En zelfs daarna zouden ze haar laten krijsen. ‘Welke...?’ Ze moest ophouden en slikken. ‘Welke raad biedt mijn Hoedster?’ Er moest een manier zijn om dit alles tegen te houden.
Alviarin zuchtte en kwam weer dichterbij. Nog dichterbij zelfs; veel te dichtbij voor wie dan ook om voor de Amyrlin Zetel te staan. Hun rokken raakten elkaar bijna. ‘Allereerst moet je, vrees ik, Toveine overlaten aan wat haar te wachten staat, nu tenminste. En Galina eveneens, en wie er verder gevangen is, of dat nu door de Aiel of de Asha’man is gebeurd. Elke reddingspoging betekent ontdekking.’
Elaida knikte langzaam. ‘Ja, dat begrijp ik.’ Ze kon haar verschrikte blik niet van de dwingende ogen van de ander afwenden. Er moest een manier zijn! Dit kon zo niet doorgaan!
‘En ik denk dat het tijd is om je besluit omtrent de Torenwacht te herzien. Denk je eigenlijk niet dat het beter is de Wacht uit te breiden?’ ik... zie duidelijk in dat dat nodig is.’ Licht, ze moest nadenken! ‘Geweldig,’ murmelde Alviarin, en Elaida werd rood van machteloze woede. ‘Morgen ga je persoonlijk de kamers van Josaine doorzoeken, en die van Adelorna.’
‘Waarom zou ik in Lichtsnaam....?’
Alviarin trok opnieuw aan haar gestreepte stola, harder deze keer, bijna alsof ze hem er af wilde trekken of haar nek ermee door wilde zagen. ‘Blijkbaar heeft Josaine een paar jaar geleden een angreaal gevonden en die nooit ingeleverd. Adelorna is nog erger, vrees ik. Ze verwijderde zonder toestemming een angreaal uit een van de opslagkamers. Als je ze gevonden hebt, maak je onmiddellijk hun straf bekend. Een flinke. Tegelijkertijd stel je Doraise, Kivoshi en Farellien tot voorbeeld als toonbeeld van hoe de wet moet worden gehandhaafd. Je geeft elk van hen een geschenk; een fraai paard kan volstaan.’
Elaida vroeg zich af of haar ogen niet uit haar hoofd rolden. ‘Waarom?’ Soms behield een zuster ondanks de regels een angreaal, maar de straf was zelden meer dan een stevige vermaning. Iedere zuster kende de verleiding. En de rest! Het gevolg was voorspelbaar. Iedereen zou geloven dat Doraise en Kiyoshi en Farellien de andere twee hadden aangebracht. Josaine en Adelorna waren Groen, de anderen Bruin, Grijs en Geel. De Groene Ajah zou woedend zijn. Ze zouden weieens kunnen proberen om het de anderen betaald te zetten, wat de andere Ajahs dan weer laaiend zou maken, en... ‘Waarom wil je dit doen, Alviarin?’
‘Elaida, voor jou zou het voldoende moeten zijn dat het mijn raad is.’ Het spottende, honingzoete ijs werd koud ijzer, ‘Ik wil je horen zeggen dat je gaat doen wat je opgedragen is. Voor mij heeft het anders geen zin om die stola om je hals te houden. Zeg het!’
‘Ik...’ Elaida probeerde weg te kijken. O Licht, ze moest nadenken. Er zat een dikke knoop in haar maag. ‘Ik zal... doen... wat me... opgedragen is.’
Alviarin toonde wederom haar kille glimlach. ‘Zie je nou, dat was toch niet zo pijnlijk.’ Plotseling deed ze een stap terug en spreidde haar rok voor een kleine knix. ‘Met jouw toestemming zal ik me terugtrekken, zodat je nog wat slaap kunt vatten in wat er van de nacht rest. Je hebt een vroege ochtend in het vooruitzicht nu je de Hoofdkapitein Chubais bevelen moet geven en kamers moet doorzoeken. We dienen ook nog te beslissen wanneer we de Toren op de hoogte brengen van de Asha’man.’ Haar toon maakte duidelijk dat zij de enige was die deze beslissing nam. ‘En misschien zouden we plannen moeten maken voor onze volgende stap tegen Altor. Het is tijd dat de Toren hem openlijk oproept zich te onderwerpen, vind je niet? Denk er goed over na. Ik wens je een goede nacht, Elaida.’
Verdwaasd zag Elaida haar gaan. Ze wilde overgeven. Een oproep om zich te onderwerpen? Dat zou een aanval uitlokken van die – hoe had dat mens hen genoemd? – van die Asha’man. Dit kon haar niet overkomen. Haar niet! Voor ze besefte wat ze deed, smeet ze de roemer dwars door de kamer tegen een wandkleed met bloemen aan stukken. Ze greep de karaf met beide handen, tilde die krijsend van woede op en smeet die ook weg in een nevel van vruchtenwijn. De Voorspelling was zo duidelijk geweest! Ze zou...!
Ineens stond ze stokstijf stil en staarde naar de fijne kristalsplinters die aan het wandkleed bleven hangen, terwijl de grotere scherven over de vloer verspreid waren. De Voorspelling. Die had beslist gesproken van haar overwinning. Haar triomf. Alviarin mocht dan een kleine overwinning behaald hebben, de toekomst was aan Elaida. Als ze Alviarin tenminste kon lozen. Maar het moest verholen gebeuren, en op zo’n manier dat ook de Zaal het stil wenste te houden. Een manier die niet op Elaida wees tot het te laat was, mocht het Alviarin voor de wind gaan. En plotseling kwam er een reden bij haar op. Alviarin zou het niet geloven als het haar verteld werd. Niemand zou het geloven.
Als Alviarin haar had zien glimlachen, zouden haar knieën hebben geknikt. Voor ze met haar klaar was, zou Alviarin Galina benijden, dood of levend.
Alviarin bleef in de gang buiten de verblijven van Elaida stilstaan en bekeek haar handen bij het licht van de lampen. Ze beefden niet, en dat verraste haar. Ze had verwacht dat de ander harder zou vechten, meer weerstand zou bieden. Maar het was begonnen, en ze had niets te vrezen. Tenzij Elaida te weten zou komen dat de laatste paar dagen niet minder dan vijf Ajahs haar een bericht over Altor hadden doorgegeven; het afzetten van Colavaere had alle ogen-en-oren van de Ajahs naar de pen doen grijpen. Nee, als Elaida erachter kwam, was ze veilig genoeg, nu ze de vrouw in haar greep had, en Mesaana haar opdrachtgeefster was. Maar met Elaida was het gedaan, of ze dat nu besefte of niet. Zelfs als de Asha’man hun vernietiging van Toveines veldtocht niet zouden rondbazuinen – en ze was er zeker van dat ze die zouden verpletteren, na wat Mesaana haar had verteld over de gebeurtenissen bij Dumais Bron – zouden alle ogen-en-oren in Caemlin vleugels krijgen als ze ervan hoorden. En tenzij er een wonder geschiedde, zoals het verschijnen van de opstandelingen aan de poorten, zou Elaida binnen een paar weken het lot van Siuan Sanche delen. Hoe dan ook, het was begonnen, en als ze wilde weten wat ‘het’ was, hoefde ze slechts te gehoorzamen. En toe te kijken. En te leren. Misschien zou ze na dit alles zelf de zevenkleurige stola dragen.
Het vroege zonlicht stroomde in de ochtend door de kamer waar Seaine Herimon haar pen in de inkt doopte. Maar voor ze het volgende woord had kunnen neerschrijven, ging de deur open en vloog de Amyrlin Zetel naar binnen. Seaines zware wenkbrauwen schoten omhoog. Ze had iedereen verwacht, misschien zelfs Rhand Altor, maar nooit Elaida in eigen persoon. Hoe dan ook, ze legde de pen neer en kwam vlot overeind, terwijl ze haar zilverwitte mouwen omlaaghaalde. Ze had ze opgetrokken om er geen inktvlekken op te krijgen. Seaine maakte een knix die paste voor een Gezetene in haar eigen kamer tegenover de Amyrlin Zetel.
‘Ik hoop dat u geen Witte zusters heeft gevonden die angrealen verborgen houden, Moeder.’ Dat hoopte ze vurig. Sinds Elaida een paar uur geleden de Groenen keihard had aangepakt, terwijl de meesten nog sliepen, was het gejammer en tandengeknars niet van de lucht geweest. Voor zover zij zich kon herinneren was voor het achterhouden van een angreaal nog nooit iemand met de roede bestraft, en nu zouden het er twee worden. De Amyrlin moest een van haar beruchte kille woedeaanvallen gehad hebben.
Maar daarvan was nu geen spoortje te merken. Even bleef Elaida Seaine zwijgend aankijken, koel als een wintervijver. Toen gleed ze in haar vlammend rode zijde naar een muurtafeltje waarop kleine beschilderde ivoren beeltenissen van Seaines familie stonden. Allen waren al jaren geleden overleden, maar ze koesterde nog steeds elke afbeelding.
‘Je hebt je niet verzet tegen mijn verheffing tot Amyrlin,’ zei Elaida, en ze pakte het portretje van Seaines vader op. Ze zette het haastig neer en pakte in plaats daarvan dat van haar moeder op.
Seaines wenkbrauwen gingen bijna weer de hoogte in, maar ze probeerde er een gewoonte van te maken niet meer dan één keer per dag verrast te worden. ‘Mij was niet verteld dat de Zaal in zitting was, en toen was het te laat, Moeder.’ Na al die jaren klonk nog steeds iets van de Lugardse tongval in haar woorden door.
‘Ja, ja.’ Elaida liet de portretjes voor wat ze waren en gleed naar de haard. Seaine was altijd dol op katten geweest, en de schoorsteenmantel stond vol met uit hout gesneden katten in allerlei soorten, waarvan een paar in een grappige houding. De Amyrlin keek even fronsend naar de verzameling, kneep haar ogen dicht en schudde kort haar hoofd. ‘Maar jij bent gebleven,’ zei ze, terwijl ze zich snel omdraaide. ‘Iedere Gezetene die niet was ingelicht, is de Toren ontvlucht en heeft zich bij de opstandelingen aangesloten. Behalve jij? Waarom?’
Seaine spreidde haar handen. ‘Wat kon ik anders doen dan blijven, Moeder? De Toren moet heel en ongebroken zijn.’ Wie er ook Amyrlin is, voegde ze er voor zichzelf aan toe. En ik zou weleens willen weten wat er mis is met mijn katten? Uiteraard zou ze dat nooit hardop zeggen. Sereille Bagand was een hele strenge Meesteres der Novices geweest voor ze tot Amyrlin Zetel was verheven. In datzelfde jaar had zijzelf de stola verworven. Zij was als Amyrlin nog strenger geweest dan Elaida zelfs met kiespijn kon zijn. De omgangsvormen waren er bij Seaine zo diep ingeslepen dat ze niet in een paar jaar veranderde, of een afkeer ontwikkelde voor de vrouw met de Amyrlin-stola. Het was niet nodig om een Amyrlin te mogen.
‘De Toren moet heel zijn,’ beaamde Elaida, zich in de handen wrijvend. ‘Ze moet heel zijn.’ Waarom zou ze zo zenuwachtig zijn? Ze had tientallen soorten buien en luimen, allemaal zo hard als een mes en tweemaal zo scherp, maar zenuwen hoorden er niet bij. ‘Wat ik je nu ga zeggen is Verzegeld tot de Vlam, Seaine.’ Haar mond vertrok, ze haalde de schouders op en trok geprikkeld aan haar stola. ‘Als ik wist hoe ik het zegel sterker moest maken, zou ik het doen,’ zei ze, zo droog als oud stof.
‘Ik zal uw woorden in mijn hart bewaren, Moeder.’
‘Ik wil... nee, ik beveel je een onderzoek in te stellen. En je moet het inderdaad in je hart bewaren. Als de verkeerde oren het opvangen kan het dood en verderf voor de hele Toren betekenen.’
Seaine trok haar wenkbrauwen op. Dood en verderf voor de hele Toren? ‘In mijn hart,’ zei ze opnieuw. ‘Wilt u niet gaan zitten, Moeder?’ Dat was in haar eigen verblijf gepast. ‘Mag ik u wat muntthee inschenken, of pruimenwijn?’
Elaida wuifde het aanbod van een verfrissing weg en nam de stoel die het makkelijkste zat. Die had Seaines vader ooit gemaakt, als geschenk toen zij de stola ontving, hoewel sinds die tijd de kussens vele malen vervangen waren. De Amyrlin leek de eenvoudige stoel in een troon te veranderen, met haar rechte rug en ijzeren uiterlijk. Het was behoorlijk grof dat ze Seaine geen toestemming gaf om te gaan zitten, maar die vouwde haar handen en bleef staan.
‘Ik heb lang en hard over verraad nagedacht, Seaine, sinds mijn voorgangster en haar Hoedster werd toegestaan te ontsnappen. Ze werden daarbij geholpen. De kern ervan moet verraad zijn geweest, en ik vrees dat alleen een zuster of meerdere zusters dat hebben kunnen doen.’
‘Dat lijkt zeer zeker een mogelijkheid, Moeder.’
Elaida keek verstoord door de onderbreking. ‘We kunnen nooit zeker zijn wie de schaduw van verraad in haar hart draagt, Seaine. Inderdaad, ik vermoed dat iemand uitdrukkelijk tegen een bevel van mij is ingegaan. En ik heb reden om te geloven dat er iemand in het geheim contact heeft opgenomen met Rhand Altor. Het doel weet ik niet, maar dat is zeker verraad tegen mij, en tegen de Toren.’
Seaine wachtte op meer, maar de Amyrlin keek haar slechts aan en streek langzaam over haar rok met rode banen. ‘Wat voor soort onderzoek wilt u precies dat ik instel. Moeder?’ vroeg ze behoedzaam. Elaida sprong overeind, ‘Ik draag je op om de stank van verraad te volgen, ongeacht waar die heen leidt, van laag tot hoog, zelfs tot aan de Hoedster toe. Ja, zelfs tot haar aan toe. Wat je gevonden hebt, naar wie het ook leiden mag, leg je alleen aan de Amyrlin Zetel voor, Seaine. Niemand anders mag het weten. Hoor je me?’
‘Ik begrijp uw bevelen, Moeder.’
En dat, dacht ze, nadat Elaida nog sneller was vertrokken dan gekomen, was wel ongeveer alles wat ze begreep. Om beter na te denken nam ze de stoel waaruit de Amyrlin was opgestaan. Ze drukte haar vuist tegen haar kin zoals haar vader ook altijd gedaan had als hij nadacht. Alles kon uiteindelijk met logica worden opgelost.
Ze zou nooit tegen Siuan Sanche in opstand zijn gekomen. Ze was nog wel de eerste geweest die het meisje als Amyrlin had voorgesteld! Maar nadat alles achter de rug was en aan alle vormen, hoe spaarzaam ook, voldaan was, zou elke soort hulp bij Sanches ontsnapping beslist verraad zijn geweest, evenals het niet opvolgen van een bevel van een Amyrlin. Praten of schrijven met Altor was dat waarschijnlijk ook; al hing dat af van het onderwerp en je bedoeling. Uitzoeken wie tegen Elaida’s bevel was ingegaan, zonder dat bevel te kennen, zou moeilijk worden. En om na al die maanden uit te zoeken wie Siuan bij haar ontsnapping geholpen kon hebben, had zo ongeveer even weinig kans van slagen als uitzoeken wie Altor geschreven mocht hebben. Er vlogen dagelijks zoveel duiven de tillen van de Toren in en uit dat het veren leek te regenen. Als Elaida meer wist dan ze gezegd had, hield ze dat goed voor zich. Ze kon er niet goed wijs uit worden. Bij verraad zou Elaida zeker zieden van woede, maar ze was niet kwaad geweest. Ze was zenuwachtig geweest. En heel verlangend om weer weg te zijn. En geheimzinnig, alsof ze niet alles wilde zeggen wat ze wist of vermoedde. Bijna alsof ze er bang voor was. Wat voor soort verraad zou Elaida zenuwachtig of bevreesd maken? Dood en verderf voor de hele Toren.
Alles viel op zijn plaats, zoals de stukken van een ijzerpuzzel van een smid. Seaines wenkbrauwen probeerden tot aan haar haren te klimmen. Het klopte. Het klopte volkomen. Ze voelde hoe het bloed uit haar gezicht wegtrok; haar handen en voeten waren ineens ijskoud. Verzegeld tot de Vlam. Ze had gezegd dat ze dit in haar hart zou bewaren, maar alles was anders geworden sinds ze die woorden had uitgesproken. Angst stond ze zichzelf alleen toe wanneer dat het verstandigste was, en op dit ogenblik was ze doodsbang. Ze kon dit niet alleen aan. Maar wie? Gezien de omstandigheden, wie? Dat antwoord viel haar veel makkelijker in. Het kostte haar weinig tijd om een besluit te nemen, waarna ze zich uit haar kamers en het Witte kwartier haastte, waarbij ze flink wat sneller liep dan anders.
Zoals gewoonlijk bevonden zich overal in de gangen haastige bedienden, maar ze liep zo snel dat ze de meesten allang voorbij was voor die aan een buiging of knix begonnen te denken. Er schenen echter wel minder zusters in de buurt te zijn dan anders op dit vroege uur. Veel minder. Maar als de meesten om de een of andere reden dicht bij hun vleugel bleven, herstelden de enkelingen die ze zag in zekere zin het evenwicht. Zusters gleden met kalme gezichten door de met wandkleden behangen gangen, maar in hun ogen leek iets te smeulen. Hier en daar praatten twee of drie vrouwen met elkaar, schichtig rondkijkend om te zien wie er meeluisterde. Altijd twee of drie van dezelfde Ajah.
Gisteren nog had ze volgens haar vrouwen van verschillende Ajahs gezien die vriendschap deelden. Witte zusters werden geacht hun gevoelens geheel te verbergen, maar ze had nooit een reden gevonden om haar ogen voor alles te sluiten, zoals sommige anderen deden. Achterdocht leek de lucht in de Toren als vet te stollen. Dat was niets nieuws, helaas. De Amyrlin zelf was er door haar harde maatregelen mee begonnen, en de geruchten over Logain hadden alles slechts verergerd – maar vanochtend scheen het erger dan ooit.
Talene Minli kwam voor haar een hoek om. Ze had haar stola niet gewoon om haar schouders, maar zodanig over haar armen gevlijd dat de groene franje duidelijk zichtbaar was. Nu ze erover nadacht, besefte ze dat elke Groene vanmorgen de stola had gedragen. De goudblonde, statige en knappe Talene had in de Zaal gestaan om Siuan af te zetten, maar ze was naar de Toren gekomen toen Seaine een Aanvaarde was, en dat besluit had geen gevolgen gehad voor hun lange vriendschap. Talene had redenen gehad, die Seaine aanvaardde, hoewel zij het er niet mee eens was. Vandaag bleef haar vriendin slechts behoedzaam staan kijken. Vele zusters leken elkaar sinds kort zo in de gaten te houden. Een andere keer zou ze ook blijven staan, maar niet nu de kennis uit haar hoofd leek te barsten als het binnenste van een overrijpe meloen. Talene was een vriendin en ze dacht haar te kunnen vertrouwen, maar denken alleen was ditmaal niet genoeg. Later zou ze, als het kon, Talene aanspreken. Ze hoopte dat het mogelijk was en haastte zich nu met slechts een knikje voorbij.
In het Rode kwartier was de stemming zelfs nog slechter en de lucht dikker. Net als bij de andere Ajahs waren er tegenwoordig veel meer kamers dan zusters – dat was al heel lang zo, zelfs nog voor de eerste opstandeling gevlucht was – maar de Rode was de grootste Ajah, en alle verdiepingen waren nog steeds in gebruik. Rode zusters droegen hun stola’s regelmatig, ook als het niet nodig was, maar nu droeg elke vrouw haar rode franje als een banier. Bij Seaines nadering vielen de gesprekken stil en koude ogen volgden haar in een bol van ijzige stilte. Ze voelde zich een indringster, diep in vijandelijk gebied, terwijl ze over die merkwaardige witte vloertegels met de rode traanvormige Vlam van Tar Valon liep. Maar ja, elk deel van de Toren kon nu vijandelijk gebied zijn. Als je het op een andere manier bekeek, konden die dieprode tranen gezien worden als rode Drakentanden. Ze had die onzinnige verhalen over de Roden en valse Draken nooit geloofd, maar... Waarom wilde niemand ze ontkennen?
Ze moest om de weg vragen, ‘Ik wil haar niet storen als ze het druk heeft,’ zei ze. ‘Wij waren vroeger goede vriendinnen, en ik wil dat dat weer zo is. De Ajahs kunnen zich nu minder dan ooit veroorloven om uit elkaar te drijven.’ Dat was waar, hoewel de Ajahs meer uiteen dreigden te vallen dan te drijven, maar de Domani luisterde met een gezicht als was het in koper gegoten. Niet veel Roden kwamen uit Arad Doman, en de paar die daar wel vandaan kwamen, waren gewoonlijk nog venijniger dan in een omheining verstrikte slangen.
‘Ik zal je de weg wijzen, Gezetene,’ zei de vrouw ten slotte, en niet bepaald beleefd. Ze ging haar voor en bleef wachten toen Seaine op de deur klopte, alsof ze hier in haar eentje niet vertrouwd kon worden. Ook de deurpanelen hadden een ingesneden Vlam, gelakt in de kleur van vers bloed.
‘Kom binnen!’ riep een ferme stem. Seaine deed de deur open en hoopte dat ze er goed aan deed.
‘Seaine!’ riep Pevara opgewekt uit. ‘Wat brengt jou deze morgen hier? Kom erin! Doe de deur dicht en ga zitten.’ Het was alsof alle jaren sinds hun gezamenlijke novice- en Aanvaardentijd wegsmolten. Pevara was nogal mollig en niet erg groot – eigenlijk was ze voor een Kandoraanse tamelijk klein – maar haar ogen twinkelden en ze had een gulle glimlach. Het was jammer dat ze Rood had gekozen, al had ze nog zulke goede redenen, want ze vond mannen nog steeds aardig. De Rode Ajah trok vrouwen aan die van nature achterdocht koesterden ten opzichte van mannen, maar er waren er ook die Rood kozen omdat ze de taak om geleiders te vinden belangrijk achtten. Maar of ze mannen nu aardig vonden, een afkeer van ze hadden of onverschillig tegenover hen stonden, er waren niet veel Rode zusters die niet vroeg of laat een vooringenomen kijk op alle mannen kregen. Seaine vermoedde dat Pevara vlak na het verkrijgen van de stola gestraft was, omdat ze had opgemerkt dat ze graag een zwaardhand zou willen. Nu ze hoger in de rangorde van de Zaal stond, had ze openlijk gezegd dat zwaardhanden het werk van de Rode Ajah gemakkelijker zouden maken.
‘Wat ben ik blij jou te zien,’ zei Pevara, toen ze eenmaal zaten. De van spiralen voorziene leunstoelen waren zo’n honderd jaar geleden kenmerkend geweest voor Kandor. Ze hadden tere met vlinders beschilderde kopjes blauwbessenthee in hun handen, ‘Ik heb er vaak over gedacht om je weer eens op te zoeken, maar ik moet toegeven dat ik bang was voor wat je zou zeggen nadat ik je zoveel jaar terug had laten vallen. Gezworen op het zwaard, Seaine, ik zou het niet gedaan hebben als Tesien Jorhald me niet zowat bij m’n nekvel had gegrepen, en ik nog maar net de stola had en ruggengraat miste. Kun je me vergeven?’
‘Natuurlijk kan ik dat,’ zei Seaine. ‘Ik begrijp het.’ De Roden ontmoedigden onvervaard elke vriendschap buiten hun Ajah. Heel onvervaard en heel deskundig. ‘Als we jong zijn, kunnen we niet tegen onze Ajahs ingaan, en later lijken we onmogelijk op onze schreden terug te kunnen keren. Duizenden keren heb ik teruggedacht aan onze gefluisterde gesprekken na Volgong. En het kattenkwaad dat we samen uithaalden! Weet je nog hoe we Serancha’s nachthemd volstopten met stekeleik? Ik moet wel beschaamd toegeven dat er iets heel beangstigends nodig was om me in beweging te krijgen. Ik wil weer vriendinnen zijn, maar ik heb ook je hulp nodig. Je bent de enige die ik beslist kan vertrouwen.’
‘Serancha was toen al een opgefokte pauw, en dat is ze nu nog,’ lachte Pevara. ‘Ze hoort echt bij de Grijzen. Maar jij bang? Dat kan ik me niet voorstellen. Pas als we weer in bed lagen, besloot jij weloverwogen dat het redelijk was om ergens bang voor te zijn. Zolang ik niet hoef te beloven om tegenover de Zaal te staan zonder te weten waarvoor, kun je alle mogelijke hulp krijgen, Seaine. Wat heb je nodig?’
Nu de zaak aan de orde kwam, aarzelde Seaine. Ze nipte van haar thee. Niet dat ze ook maar even aan Pevara twijfelde, maar... het was moeilijk om de woorden over haar lippen te krijgen. ‘Vanmorgen kwam de Amyrlin mij opzoeken,’ zei ze ten slotte. ‘Ze gebood mij iets te gaan onderzoeken. Verzegeld tot de Vlam.’ Pevara fronste de wenkbrauwen, maar ze zei niet dat Seaine er in dat geval niet over mocht spreken. Als meisje had Seaine het vaakst de plannen voor hun kattenkwaad beraamd, maar de vermetele Pevara was op de meeste ideeën gekomen. ‘Ze was heel omzichtig, maar na enig nadenken werd me duidelijk wat ze wilde. Ik word geacht om...’ Op het laatst ontbrak het haar tong aan moed. ‘Om... op jacht te gaan naar Duistervrienden in de Toren.’
Pevara’s ogen, die even zwart waren als de hare blauw, werden als steen en gleden naar de schoorsteenmantel waar de portretjes van haar familie een rechte rij vormden. Ze waren allemaal omgekomen toen zijzelf een novice was: ouders, broers en zusters, tantes en ooms. Iedereen. Omgebracht tijdens een snel onderdrukte opstand van Duistervrienden die ervan overtuigd waren dat de Duistere op het punt stond vrij te komen. Daardoor had Seaine zeker geweten dat ze haar kon vertrouwen. Daardoor had Pevara voor de Rode Ajah gekozen; al vond Seaine nog steeds dat ze evengoed de Groene had kunnen nemen, en daar veel gelukkiger zou zijn geweest. Pevara geloofde dat een Rode zuster op jacht naar geleiders de meeste kans had om Duistervrienden te vinden. Ze was er heel goed in geweest; die mollige buitenkant verborg een kern van staal. En ze bezat de moed om kalmpjes te zeggen waartoe Seaine niet in staat was.
‘De Zwarte Ajah. Zozo. Geen wonder dat Elaida zo omzichtig was.’
‘Pevara, ik weet dat ze hun bestaan nog feller heeft ontkend dan drie zusters bij elkaar, maar ik ben er heel zeker van dat ze dat bedoelt, en als zij ervan overtuigd is...’
Haar vriendin wuifde het weg. ‘Je hoeft me niet te overtuigen, Seaine. Ik was al overtuigd van het bestaan van de Zwarte Ajah sinds...’ Vreemd genoeg aarzelde Pevara even en tuurde in haar kopje als een waarzegster op een jaarmarkt. ‘Wat weet je van de gebeurtenissen onmiddellijk na de Aiel-oorlog?’
‘Dat twee Amyrlins onverwachts en binnen vijf jaar stierven,’ zei Seaine voorzichtig. Ze nam aan dat de ander op gebeurtenissen in de Toren zelf duidde. Eerlijk gezegd was ze zich pas zo’n vijftien jaar geleden met zaken van buiten de Toren gaan bezighouden, in de tijd dat ze tot Gezetene was verheven, krap een jaar na Pevara. En daarvoor had ze eigenlijk ook weinig oog gehad voor zaken in de Toren zelf. ‘Er stierven behoorlijk veel zusters in die jaren, als ik het me goed herinner. Beweer je nu dat... de Zwarte Ajah daar de hand in had?’ Daar! Ze had het gezegd, en de naam had haar tong niet verbrand.
‘Ik weet het niet,’ zei Pevara zacht en hoofdschuddend. ‘Je hebt er goed aan gedaan om je diep in de wijsbegeerte te storten. Er zijn toen... dingen... gedaan, Verzegeld tot de Vlam.’ Ze haalde wat moeizaam adem. Seaine drong niet aan. Zij had zelf iets gedaan wat aan verraad grensde door dat zegel te verbreken, en Pevara moest haar eigen keuzes maken. ‘Het is veiliger om verslagen na te kijken dan vragen te stellen zonder dat je een idee hebt aan wie je ze in werkelijkheid stelt. Een Zwarte zuster moet in staat worden geacht te kunnen liegen, ondanks de Geloften.’ Anders zou de Zwarte Ajah allang ontmaskerd zijn. Die naam scheen door het gebruik gemakkelijker over de lippen te komen. ‘Als een zuster heeft geschreven dat ze het ene gedaan heeft, terwijl wij kunnen aantonen dat ze iets anders deed, hebben we een Duistervriend gevonden.’
Pevara knikte. ‘Ja. De Zwarte Ajah heeft wellicht niet de hand in de opstand gehad, maar ik kan me niet voorstellen dat ze deze onrust voorbij laten gaan zonder er garen bij te spinnen. Ik geloof dat we heel goed naar het voorbije jaar moeten kijken.’
Daar stemde Seaine met tegenzin in toe. Ze zouden minder papieren hoeven lezen en meer vragen moeten stellen over de laatste maanden.
Het was nog moeilijker om te beslissen wie er nog meer bij het onderzoek betrokken kon worden. Vooral na wat Pevara had gezegd. ‘Het was erg dapper van je om naar me toe te komen, Seaine. Ik heb Duistervrienden gekend die broeders, zusters of ouders om het leven hebben gebracht om te verbergen wat ze waren en wat ze gedaan hadden. Daarom hou ik van je, maar je bent echt heel dapper geweest.’
Seaine huiverde, alsof er een gans over haar graf had gelopen. Als ze dapper had willen zijn, had ze Groen gekozen. Ze wenste bijna dat Elaida naar iemand anders was gegaan. Maar ze kon nu niet meer terug.