27 Alleen zijn

Perijn schoof de schacht van zijn bijl in de riemlus en pakte de ongespannen voetboog uit de hoek, slingerde de zadeltassen over zijn schouder en verliet zonder om te kijken de vertrekken die hij met Faile had gedeeld. Ze waren hier gelukkig geweest. Meestal. Hij verwachtte niet er ooit nog terug te keren. Soms vroeg hij zich af of een gelukkige plek voor hem en Faile betekende dat hij er nooit meer zou terugkomen. Hij hoopte van niet.

De paleisbedienden die hij in de gangen zag, droegen onopgesmukte zwarte livreien. Wellicht had Rhand het bevolen, misschien waren de bedienden het gewoon gaan dragen. Ze hadden zich niet op hun gemak gevoeld zonder livrei, alsof ze dan niet wisten waar ze thuishoorden, en zwart leek een veilige keus als Rhands kleur, vanwege de Asha’man. De mensen die Perijn zagen, schoten zo snel mogelijk weg zonder zich tijd te gunnen voor een buiging of een knix. De geur van hun vrees bleef achter.

Voor het eerst hadden zijn gele ogen niets te maken met hun angst. Nee, het zou weleens niet veilig kunnen zijn rond te hangen bij een man op wie de Herrezen Draak zo openlijk zijn woede had botgevierd. Perijn ontspande zijn schouder onder de zadeltassen. Het was al een hele tijd niet meer gebeurd dat iemand hem had kunnen optillen en op de grond werpen. Natuurlijk had niemand daarbij ooit de Kracht toegepast. Eén ogenblik in het bijzonder was hem bijgebleven.

Hij duwde zich op, zijn schouder vasthoudend, en schoof omhoog met zijn rug tegen de vierkante pilaar die zijn buiteling had gestopt. Het voelde of hij enkele ribben had gebroken. Overal in de Grote Zaal van de Zon stonden heren en vrouwen van Huizen die voor het een of ander een beroep wilden doen op Rhand. Ze keken alle mogelijke kanten op en deden of ze ergens anders waren. Alleen Dobraine keek toe en schudde zijn grijze hoofd terwijl Rhand door de troonzaal beende.

‘Ik pak die Aes Sedai aan, zoals ik dat wil,’ schreeuwde Rhand. ‘Hoor je me, Perijn? Zoals ik wil.’

‘Je hebt ze gewoon aan de Wijzen overgeleverd,’ gromde hij terug, en hij duwde zich van de pilaar weg. ‘Je weet niet eens of ze op zijde slapen of dat hun keel is opengesneden! Jij bent de Schepper niet!’

Met een woeste grauw gooide Rhand zijn hoofd in de nek. ‘Ik ben de Herrezen Draak!’ riep hij. ‘Het kan me niet schelen hoe ze worden behandeld! Ze verdienen de diepste kerkers.’

Perijns nekharen kriebelden toen Rhand zijn blik van het tonvormige plafond omlaag liet zakken. Blauw ijs was hiermee vergeleken warm en zacht. Het viel nog meer op doordat die ogen in een van pijn verwrongen gezicht stonden. ‘Ga uit m’n ogen, Perijn. Hoor je me? Maak dat je wegkomt uit Cairhien! Vandaag nog! Nu! Ik wil je nooit meer zien.’ Hij draaide zich op zijn hakken om en schreed weg, terwijl de edelen voor hem zich bijna plat op de vloer wierpen.

Perijn veegde met een duim een druppeltje bloed uit zijn mondhoek. Er was een ogenblik geweest dat hij haast zeker had geweten dat Rhand hem ging doden.

Hij schudde zijn hoofd om die gedachte kwijt te raken, sloeg een hoek om en botste bijna tegen Loial op. Met een groot pak op de rug gebonden en een tas over de schouder geslingerd die groot genoeg was Voor een schaap, gebruikte de Ogier zijn enorm lange bijl als wandelstaf. De ruime jaszakken puilden uit van vierkante vormen. Boeken. Loials pluimoren schoten bij het zien van Perijn omhoog en zakten nog sneller weer omlaag. Zijn treurige gezicht leek uitgezakt en zijn wenkbrauwen raakten de wangen. ‘Ik heb het gehoord, Perijn,’ galmde hij droevig. ‘Rhand had het niet moeten doen. Snelle woorden maken lange ruzies. Ik weet dat hij erop terug zal komen. Morgen wellicht.’

‘Het is in orde,’ zei Perijn. ‘Cairhien is toch te... verfijnd... voor mij. Ik ben een smid, geen hoveling. Morgen hoop ik heel ver hier vandaan te zijn.’

‘Jij en Faile kunnen met mij meegaan. Karldin en ik gaan de stedding bezoeken, Perijn. Allemaal, in verband met de saidinpoorten.’ Achter Loial keek een jonge kerel met licht haar en een smal gezicht niet meer nadenkend naar Perijn maar naar de Ogier. Ook hij had een tas en een pak bij zich en een zwaard aan de heup. Ondanks de blauwe jas herkende Perijn de Asha’man. Karldin leek niet al te blij Perijn te zien, bovendien rook hij koud en boos. Loial tuurde de gang achter Perijn in. ‘Waar is Faile?’

‘Ze... ik heb haar in de stallen gezien. We hadden wat woorden.’ Dat was gewoon de waarheid. Faile leek schreeuwen soms fijn te vinden. Hij ging wat zachter praten. ‘Loial, ik zou er niet over praten. Waar iedereen het kan horen. Over de saidinpoorten, bedoel ik.’

Loial snoof zo luid dat een stier weggehold zou zijn, maar sprak daarna wel zachter. ‘Ik zie alleen ons drieën maar,’ rommelde hij. Alleen iemand die meer dan twee of drie pas achter Karldin stond zou het niet horen. Zijn oren... zwiepten – dat was het enige juiste woord – en gingen geërgerd weer liggen. ‘Iedereen is bang om met jou te worden gezien. Na alles wat je voor Rhand hebt gedaan.’

Karldin trok aan Loials mouw. ‘We moeten gaan,’ zei hij met een boze blik op Perijn. Iedereen die de Herrezen Draak uitschold, had wat hem betrof elke grens geschonden. Perijn vroeg zich af of hij op dat ogenblik vervuld was van de Kracht.

‘Ja, ja,’ bromde Loial, en hij wuifde met zijn ham-grote hand. Hij bleef echter op zijn bijl leunen en peinsde fronsend verder. ‘Ik vind dit niet goed, Perijn. Dat Rhand je wegjaagt. En mij stuurt hij ook weg. Hoe ik ooit mijn boek af moet krijgen...’ Zijn oren bewogen en hij kuchte. ‘Nou ja, dat doet er nu niet toe. Maar jou en mij... en het Licht mag weten waar Mart is. Hierna stuurt hij Min ook nog weg. Hij hield zich vanmorgen voor haar verborgen. Hij zond me naar buiten om haar te zeggen dat hij er niet was. Ik denk dat ze wist dat ik loog. Dan is hij alleen, Perijn. “Het is verschrikkelijk om alleen te zijn.” Dat zei hij tenminste tegen me. Hij is van plan al zijn vrienden weg te sturen.’

‘Het Rad weeft wat het Rad wil,’ merkte Perijn op. Loial knipperde met zijn ogen bij die weerklank van Moiraines woorden. Perijn had de laatste tijd veel aan haar gedacht. Ze had Rhand in toom weten te houden. ‘Vaarwel, Loial. Pas op en vertrouw niemand als het niet hoeft.’ Hij keek niet echt in Karldins richting.

‘Dat kun je niet menen, Perijn.’ Het klonk geschokt. Loial leek iedereen te vertrouwen. ‘Dat kun je niet. Ga met mij mee, jij en Faile.’

‘Op een dag zullen we elkaar weer tegenkomen,’ zei Perijn vriendelijk. Hij snelde verder voor hij meer moest zeggen. Hij hield niet van liegen, zeker niet tegen een vriend.

In de noordstal was alles vrijwel hetzelfde als in het paleis. De stalknechten zagen hem binnenkomen en lieten hun mestgrepen en borstels vallen, waarna ze door de achterdeuren naar buiten dromden. Geritsel op de hoge zolder boven hem, dat andere oren niet zouden hebben opgevangen, verried dat zich ook daar mensen verborgen. Hij kon hun benauwde en angstige zuchten horen. Hij leidde Stapper uit een stal van groen gestreept marmer, deed het hoofdstel om en bond de vaalgrijze hengst aan een vergulde leidselring. Hij haalde een deken en een zadel uit een marmeren tuigkamer, waar de helft van de zadels beslagen was met zilver of goud. Deze stal paste volmaakt bij een koninklijk paleis met hoge vierkante marmeren pilaren en marmeren vloeren; zelfs onder het stro in de stallen lag marmer. Hij reed naar buiten, blij dat hij al die grootsheid niet meer hoefde te zien.

Hij reed naar het noorden, over de weg die hij enkele dagen geleden zo angstig samen met Rhand had gevolgd. Hij reed door tot de lage heuvels Cairhien achter hem verborgen. Daar wendde hij Stapper naar het oosten, waar nog een behoorlijk woud was overgebleven, draafde een hoge heuvel af en de volgende over die nog hoger was. Vlak achter de bomenrij spoorde Faile Zwaluw aan om hem tegemoet te rijden, waarbij Aram haar als een hondje op zijn eigen paard volgde. Arams gezicht lichtte op bij het zien van Perijn, al zei dat niet zoveel. Hij verdeelde zijn trouwe hondenblikken nu tussen hem en Faile.

‘Echtgenoot,’ zei ze. Niet echt koeltjes, maar vlijmscherpe boosheid en geprikkelde jaloezie weefden zich nog steeds door haar geur van kruidenzeep. Ze was gekleed voor de reis met een dunne stofmantel op haar rug en rode handschoenen die pasten bij de laarzen onder de strakke rijrok die ze het liefst droeg. Aan haar riem hingen niet minder dan vier dolken in een schede.

Bewegingen achter haar brachten Bain en Chiad in het zicht. En Sulin met nog een tiental Speervrouwen. Perijns wenkbrauwen gingen omhoog. Hij vroeg zich af wat Gaul ervan zou vinden. De Aielman had gezegd dat hij graag alleen met Bain en Chiad wilde spreken. Nog verrassender waren Failes andere gezellen.

‘Wat doen die hier?’ Hij knikte naar een klein groepje te paard dat zich op de achtergrond hield. Hij herkende Selande, Camaille en de lange Tyreense. Ze droegen allen nog steeds mannen kleren en een zwaard. De vierkante kerel in een jas met pofmouwen, met een ingevet puntbaardje en haren die door een lint bijeen waren gebonden, kwam hem ook bekend voor. De andere twee mannen, allebei uit Cairhien, kende hij niet, maar hij kon het wel raden. Hun jonge leeftijd en het lint in hun haar waren teken genoeg dat zij deel uitmaakten van Selandes ‘krijgsgenootschap’ .

‘Ik heb Selande en enkele van haar vrienden in dienst genomen,’ zei Faile luchtig; ze verspreidde opeens mistige golven van behoedzaamheid. ‘In de stad zouden ze zich vroeg of laat moeilijkheden op de hals hebben gehaald. Ze hebben iemand nodig die hun een doel geeft. Zie het maar als een daad van naastenliefde. Ik zorg wel dat ze je niet voor de voeten lopen.’

Perijn zuchtte en krabde zijn baard. Een wijs man zei zijn eigen vrouw niet midden in haar gezicht dat ze iets verzweeg. Vooral niet wanneer die vrouw Faile heette. Ze zou even ontzagwekkend worden als haar moeder, als ze dat al niet was. Voor de voeten lopen? Hoeveel van die... jonge honden had ze aangenomen? ‘Alles klaar? Het duurt niet lang of een of andere dwaas in de stad besluit Rhands gunst te verwerven door hem mijn hoofd te brengen. Voor dat gebeurt, zou ik graag uit de buurt willen zijn.’ Aram liet een kelig gegrom horen.

‘Niemand slaat je hoofd eraf, echtgenoot,’ maakte Faile hem met flitsend witte tanden duidelijk, en ze fluisterde vervolgens zo zacht dat zij wist dat alleen hij het kon horen: ‘Behalve ik, misschien.’ Op een normale toon zei ze: ‘Alles is klaar.’

In een redelijk vlak heuveldal achter de bomen stonden de mannen van Tweewater naast hun paarden, in een dubbele rij die zich aan de andere kant van de heuvel uit het zicht slingerde. Opnieuw zuchtte Perijn. De banier met de rode wolfskop en die met de Rode Adelaar van Manetheren bewogen lichtjes in een hete bries aan de kop van de rij. Zeker nog zo’n tiental andere Speervrouwen zat gehurkt bij de banieren. Aan de andere kant van de rij vertoonde Gaul een bijna gemelijke blik, wat Perijn nooit eerder bij een Aiel had gezien.

Bij het afstappen werd hij benaderd door twee mannen in het zwart die hem begroetten met de vuist tegen het hart. ‘Heer Perijn,’ zei Jur Gradi. ‘We zijn hier gisteravond aangekomen. We zijn klaar.’

Gradi’s verweerde boerengezicht maakte dat Perijn zich bij hen bijna op zijn gemak voelde, maar Fager Neald, zo’n tien jaar jonger dan Gradi, was een andere zaak. Voor zover Perijn wist, had de man ook best boer kunnen zijn, maar hij stelde zich aan met gebaartjes en nuffigheidjes, en kweekte een zielig vettig snorretje dat in een soort punt moest uitlopen. Terwijl Gradi een Toegewijde was, was Neald nog soldaat; hij droeg geen zilveren zwaardje op zijn kraag. Dat weerhield hem er echter niet van iets te zeggen. ‘Heer Perijn, is het echt noodzakelijk die vrouwen met ons mee te nemen? Ze zullen alleen maar last veroorzaken, zeker weten, dat hele stel, en u beseft dat heel goed.’

Enkele van de vrouwen over wie hij sprak, stonden niet ver van de mannen uit Tweewater met omslagdoeken over hun armen. Edarra leek de jongste van de zes Wijzen. Onaangedaan hielden zij de twee vrouwen in het oog die Neald met zijn knikje had aangeduid. Eigenlijk baarden die twee Perijn ook zorgen. Seonid Traighan, volkomen koel en beheerst in groene zijde, trachtte hooghartig de Aielvrouwen te negeren. De meeste Cairhienin die niet wilden doen of ze Aiel waren, vonden hen verachtelijk – maar bij het zien van Perijn nam ze de teugels van haar vos over in de andere hand en gaf Masuri Sokawa een stoot in de ribben. Masuri schrok op – Bruine zusters leken behoorlijk vaak te dagdromen -, staarde effen naar de Groene zuster en richtte toen haar ogen op Perijn. Haar blik leek op een blik die ze een of ander merkwaardig of gevaarlijk dier zou hebben geschonken, een beest dat ze wilde temmen voor ze klaar was. Ze hadden gezworen Rhand Altor te gehoorzamen, maar hoe zou het zijn met hun gehoorzaamheid aan Perijn Aybara? Een bevel geven aan een Aes Sedai leek onnatuurlijk. Het was in elk geval beter dan omgekeerd.

‘Iedereen gaat mee,’ zei Perijn. ‘Laten we gaan voor we worden gezien.’ Faile snoof.

Gradi en Neald groetten opnieuw en schreden naar het midden van het boomloze veld. Perijn had geen idee wie van de twee het noodzakelijke deed, maar opeens wentelde de nu bekende zilveren streep in de lucht rond en klapte open tot een poort die net niet groot genoeg was om doorheen te rijden. Achter de doorgang waren bomen te zien die niet veel verschilden van de bomen die ze op de heuvels om hen heen zagen. Onmiddellijk stapte Gradi erdoorheen, maar desondanks werd hij bijna omver gelopen door Sulin en een kleine horde gesluierde Speervrouwen. Ze leken zichzelf de eer te hebben verschaft als eersten door de poort te stappen en waren niet van plan iemand anders die eer te gunnen.

Perijn voorzag reeds honderden moeilijkheden waar hij niet aan gedacht had en leidde Stapper het wat vlakkere land binnen. Er was hier geen open veld, maar de bomen stonden minder dicht op elkaar als daarginds in het Cairhiense dal. De verspreide bomen waren hoger, maar wel even uitgedroogd, zelfs de naaldbomen. Veel meer dan eik en lederblad herkende hij niet. De lucht leek warmer.

Faile volgde hem, maar terwijl hij naar links liep, stuurde zij Zwaluw naar rechts. Arams hoofd zwaaide bezorgd tussen hen heen en weer, tot Perijn hem met een knikje naar Faile zond. De jongeman volgde haar met zijn ruin, maar al was hij nog zo snel, hij moest Bain en Chiad voor laten gaan. Ze waren nog steeds gesluierd. Ondanks Perijns be vel dat daarna de mannen uit Tweewater dienden te komen, stroomden ongeveer dertig jonge Cairhienin en Tyreners door de poort die allen een paard meeleidden. Dertig! Hoofdschuddend bleef Perijn naast Gradi staan die alle kanten opkeek en het open bosgebied afzocht. Gaul kwam aanbenen nadat Danel Lewin eindelijk hollend verscheen met de mannen uit Tweewater en hun paarden. Die stomme banieren kwamen meteen na Danel te voorschijn en werden fier opgestoken zodra ze uit de doorgang waren. De man hoorde die dwaze snor af te scheren.

‘Vrouwen zijn ongelooflijk,’ gromde Gaul.

Perijn wilde Faile al verdedigen, tot hij bemerkte dat de man woest naar Bain en Chiad keek. Hij wist het nog net weg te slikken en vroeg: ‘Heb jij een vrouw, Gradi?’

‘Sora,’ antwoordde Gradi afwezig, zijn aandacht nog steeds op de omringende bomen gericht. Perijn zou er wat om durven verwedden dat de man nu zeker de Kracht vasthield. Iedereen kon hier ver om zich heen kijken, vergeleken met die bossen thuis, maar iemand kon je nog steeds besluipen. ‘Ze mist me,’ ging Gradi verder, bijna in zichzelf. ‘Je leert die ene meteen en snel te herkennen. Ik zou echter graag willen weten waarom haar knie pijn doet.’

‘Haar knie doet pijn,’ zei Perijn effen. ‘Nu, op dit ogenblik doet haar knie pijn.’

Gradi leek te beseffen dat hij stond te staren, net als Gaul. Hij knipperde met zijn ogen, maar kweet zich meteen weer van zijn uitkijktaak. ‘Vergeef me, heer Perijn. Ik moet de wacht houden.’ Hij zweeg heel lang maar zei uiteindelijk: ‘Het is iets waar een man die Canler heet, achter is gekomen. De M’Hael houdt er niet van als wij uit onszelf dingen uitvinden, maar als het eenmaal gedaan is...’ Zijn dunne grijns zei dat Taim daarna waarschijnlijk ook niet echt gemakkelijk was geweest. ‘We nemen aan dat het net zoiets is als de binding tussen zwaardhanden en Aes Sedai. Ongeveer een op de drie van ons is getrouwd; tenminste, zoveel vrouwen zijn er gebleven, nadat ze hoorden wat hun mannen waren. Op deze manier weet je dat ze het goed maakt, wanneer je ver weg bent, en weet zij dat jij dat ook doet. Een man wil graag weten dat zijn vrouw veilig is.’

‘Dat wil hij zeker,’ zei Perijn. Wat was Faile met die dwazen van plan? Ze had Zwaluw weer bestegen en ze stonden nu allemaal vlak bij haar naar haar op te kijken. Het zou echt iets voor haar zijn om zelf ook iets van die ji’e’toh-onzin op te pikken. Seonid en Masuri gleden achter de laatste mannen uit Tweewater naar binnen, met drie zwaardhanden tussen hen in en de Wijzen er meteen weer achter, wat geen verrassing was. Zij dienden een oogje op de Aes Sedai te houden. Seonid greep haar teugels alsof ze op wilde stappen, maar Edarra zei zachtjes iets en wees naar een dikke scheve eik. De twee Aes Sedai keken haar aan, hun hoofden schoten erheen, toen keken ze elkaar aan en leidden hun paarden naar de boom. Alles zou veel vlotter verlopen als die twee altijd zo mak bleven... nou ja, eigenlijk niet mak, want Seonids nek was zo stijf als een ijzeren staaf.

Daarna kwamen de andere paarden van de reservekudde, tien aan een lijn, onder het waakzame oog van knechten van Dobraines landgoed. Hij nam aan dat die wist wat ze van plan waren. Perijn kon er Draver, die alleen liep, zo uitpikken. De vrouw die voor hem zorgde, kon haar klus maar beter goed doen. Een groot aantal karren op hoge wielen kwam erdoorheen. De voerlui trokken schreeuwend aan de teugels, alsof ze bang waren dat de poort onverhoeds zou dichtklappen. Er waren heel wat karren, omdat die minder konden vervoeren dan wagens. Ze waren uitgekozen, omdat een wagenspan niet door de poort kon. Blijkbaar konden Neald en Gradi niet zo’n grote poort maken als Rhand of Dashiva.

Nadat de laatste kar eindelijk met piepende assen door de doorgang was gedenderd, wilde Perijn al bevelen de poort te sluiten maar Neald hield hem open en bevond zich nog aan de andere kant in Cairhien. Even later was het te laat.

Berelain schreed erdoorheen, een merrie leidend die even wit was als Zwaluw zwart. Inwendig prevelde hij wat dankwoorden dat de grijze rij kleding tot boven aan haar nek gesloten was. Daarentegen zat het lijfje even strak als een Taraboons gewaad. Perijn kreunde. Met haar kwamen Nurelle en Bertain Gallenne, de kapiteinheer van haar Vleugelgarde, een grijze kerel die zijn zwarte ooglap droeg zoals een andere man een veer in de hoed. Daarop volgde de Vleugelgarde in de rode wapenrusting, meer dan negenhonderd man. Nurelle en de anderen die in Dumais Bron hadden gestreden, droegen een geel koord om de bovenarm.

Berelain steeg op en reed opzij, terwijl Nurelle de Vleugelgarde tussen de bomen opstelde. Ze moest op ruim vijftig pas afstand van Faile zijn geweest, met tientallen bomen tussen hen in, maar ze zocht een plekje waar ze Faile kon aanstaren. Zo vlak en effen dat Perijns huid kriebelde. Hij had bedacht Berelain in de achterhoede te plaatsen, zo ver mogelijk uit de buurt van Faile, maar dit zou hij verder elke avond onder ogen moeten zien. Bloedvuur, Rhand!

Nu kwam Neald door de poort naar buiten, terwijl hij over zijn malle snorretje streek, loerend naar iedereen of ze wel zagen hoe goed hij de doorgang liet verdwijnen. Niemand keek en hij klom met een misnoegd gezicht op zijn paard.

Perijn stapte ook op en reed Stapper naar een lage heuvel. Niet iedereen kon hem tussen de bomen zien, maar ze hoefden hem alleen maar te horen. Er rimpelde een beweging door de groep toen hij de teugels aantrok, en mensen stapten opzij om hem beter te kunnen zien.

‘Voor zover ieders ogen-en-oren in Cairhien nu weten,’ zei hij luid, ‘ben ik verbannen, is de Eerste van Mayene op weg naar huis en zijn alle anderen gewoon verdwenen als ochtendmist in de zon.’

Tot zijn verbazing werd er gelachen. Een roep van ‘Perijn Guldenoog’ steeg op en niet alleen van het volk uit Tweewater. Hij wachtte tot het stil werd en dat duurde even. Faile lachte en schreeuwde niet; Berelain evenmin. Beide vrouwen schudden het hoofd. Ze vonden allebei dat hij niet zoveel moest vertellen als hij van plan was te doen. Toen zagen ze elkaar en verstarden hun hoofden, alsof ze in amber waren gevat. Ze hadden er een hekel aan het eens te zijn. Het was geen verrassing dat de twee paar ogen zich met dezelfde uitdrukking op hem richtten. Er was een oud spreekwoord in Emondsveld, maar hoe je het zei en wat je bedoelde, hing af van de omstandigheden en van wie je was. ‘Het is altijd de schuld van de man.’ Hij had één ding wel geleerd, vrouwen waren er beter in dan wat dan ook: een man leren zuchten.

‘Sommigen van jullie zullen zich afvragen waar we zijn en waarom,’ vervolgde hij toen het eindelijk weer stil was. Er werd hier en daar een beetje gelachen. ‘Dit is Geldan.’ Gemompel van bewondering en misschien ongeloof nu ze met één stap zo’n vijftienhonderd span hadden afgelegd. ‘Als eerste dienen we koningin Alliandre ervan te overtuigen dat we dit land niet willen veroveren.’ Berelain werd geacht met AIliandre te praten, maar Faile zou hem haar aanwezigheid niet in dank afnemen. ‘Daarna dienen we een man te vinden die zich de Profeet van de Drakenheer noemt.’ Ook dat zou niet erg prettig zijn. Masema was al geen zonnetje geweest voor hij een tik van de molen kreeg. ‘Deze profeet heeft wat moeilijkheden veroorzaakt, maar we gaan hem zeggen dat Rhand Altor niet wil dat iemand wordt gedwongen hem te volgen. Daarna nemen we hem mee, en iedereen die terug wil naar de Drakenheer.’ En jagen we zo nodig de vrees van het Licht in Masema’s botten, dacht hij grimmig.

Ze juichten. Ze riepen en schreeuwden dat ze die Profeet voor de Drakenheer terug naar Cairhien zouden brengen, tot Perijn hoopte dat deze plek toch verder van elk dorp af lag dan werd aangenomen. Zelfs de voerlui en paardenknechten sloten zich erbij aan. Nog meer hoopte hij bij het Licht dat alles vlot en soepel verliep. Hoe sneller hij een grote afstand kon scheppen tussen Berelain en Faile, hoe beter. Hij had liever geen verrassingen op hun tocht naar het zuiden. Dat hij ta’veren was moest onderhand toch eens wat goeds opleveren.

Загрузка...