23 Naast een weverij

Nynaeve wilde buiten het gehoor van de herbergierster met Elayne praten, maar ze kreeg niet meteen de kans. Anan dreef hen de kamer uit, waarbij ze de indruk wekte een gevangenbewaarster te zijn. Haar rotsvaste ongeduld bleef onverlet, zelfs toen ze in het voorbijgaan een bezorgde blik op Marts deur wierp. Aan de achterkant van de herberg leidde een stenen trap zonder leuning naar een grote, warme keuken, vol bakgeuren. Daar beval de dikste vrouw die Nynaeve ooit had gezien, een grote houten lepel als een koningsstaf in haar hand, drie andere vrouwen om bruin korstig brood uit de oven te halen en het te vervangen door bleke deegrollen. In een wit betegelde schouw borrelde zachtjes een grote pot met de grove witte pap die men hier als ontbijt gebruikte.

‘Enid,’ zei Anan tegen de tonronde vrouw, ‘ik ga even weg. Ik moet deze twee kinderen naar iemand brengen die de tijd heeft om ze op de juiste manier te bemoederen.’

Enid veegde een stel grote, met bloem bestoven handen af aan een witte keukendoek en keek Nynaeve en Elayne afkeurend aan. Alles aan haar was rond, haar bezwete olijfkleurige gezicht, haar donkere ogen, alles. Ze leek op een stel aangeklede grote ronde bollen. Niet minder dan twaalf stenen flonkerden in de trouwdolk op haar sneeuwwitte schort. ‘Zijn dat die twee snauwers waar Caira het over had, bazin? Aardige brokjes naar de smaak van de jonge heer, zou ik zeggen. Hij houdt wel van iets wiebelkonterigs.’ Aan haar toon te horen, vond ze het wel vermakelijk.

De herbergierster schudde geërgerd haar hoofd, ‘Ik heb die meid nog zo gezegd haar mond te houden. Ik wil niet dat dat soort geruchten in De Zwerfster de ronde doet. Zeg dat maar namens mij tegen Caira, Enid, en gebruik gerust je pollepel om haar bij de les te houden.’ Haar blik op Nynaeve en Elayne was zo kleinerend dat het Nynaeve bijna naar adem deed happen. ‘Zelfs iemand die niet helemaal bij z’n verstand is, zou niet geloven dat die twee Aes Sedai waren! Gaven al hun geld uit aan kleding om de man voor zich in te nemen en nu komen ze om van de honger, tenzij ze voor hem glimlachen. Aes Sedai!’ Ze gaf Enid geen kans om te antwoorden, greep Nynaeves oor met haar rechterhand en Elaynes oor met de andere, en trok hen met drie snelle stappen de binnenplaats op.

Tot nog toe was Nynaeve te geschokt geweest. Ze rukte zich los, of probeerde dat, maar doordat de vrouw haar tegelijkertijd losliet, struikelde ze woest kijkend een handvol passen verder. Ze had niet al die moeite gedaan om rondgesleurd te worden. Elaynes kin ging omhoog en haar blauwe ogen stonden zo koud, dat het Nynaeve niet zou verbazen als er zich ijs op haar krullen zou vormen.

Vrouw Anan had haar handen op de heupen en leek niets te merken. Of misschien gaf ze er eenvoudig niet om. ‘Ik hoop maar dat hierna niemand Caira’s verhaal meer gelooft,’ zei ze kalm. ‘Als ik zeker had geweten dat jullie verstandig genoeg waren om je kiezen op elkaar te houden, zou ik voor de zekerheid nog meer gezegd hebben.’ Ze was kalm, maar helemaal niet aardig of zachtmoedig; deze twee hadden haar ochtend bedorven. ‘Nou, volg me en zorg dat je niet verdwaalt. En als jullie dat toch doen, vertonen jullie je gezichten niet meer in mijn herberg, anders stuur ik iemand naar het paleis om het Merilille én Teslyn te zeggen. Dat zijn twee échte zusters, die jullie dwars doormidden zouden scheuren en in brokjes verdelen.’

Elaynes ogen gleden van de herbergierster naar Nynaeve. Geen woeste of dreigende blik, maar toch veelzeggend. Nynaeve vroeg zich af of ze hiermee door kon gaan. De gedachte aan Mart overtuigde haar; elke kans was beter dan dat.

‘We zullen niet verdwalen, vrouw Anan,’ zei ze, en ze probeerde nederig te klinken. Ze vond dat ze het niet slecht deed, als ze bedacht hoe vreemd nederigheid haar was. ‘Dank u dat u ons wilt helpen.’ Ze schonk de herbergierster een glimlach en deed haar best om Elayne te negeren, die nog veelzeggender keek, wat bijna onmogelijk was. Ondanks die geladen blik moest ze ervoor zorgen dat de vrouw hen al haar moeite waard bleef vinden. ‘We zijn u echt heel dankbaar, vrouw Anan.’

Vrouw Anan keek haar achterdochtig aan, snoof en schudde het hoofd. Wanneer dit alles afgehandeld zou zijn, besloot Nynaeve, zou zij de herbergierster zo nodig naar het paleis slepen en de andere zusters dwingen haar in aanwezigheid van vrouw Anan Aes Sedai te noemen. Op dit uur was de binnenplaats nog leeg. op een jongen van tien of twaalf jaar na, die met een emmer en een zeef water over de grond sprenkelde om het stof op de harde platgetrapte grond te houden. Voor de wijd openstaande gewitte staldeuren stond een grote ton waarop een hooivork lag. Er dreven klanken naar buiten die leken te komen van een enorme kikker onder een zware laars. Volgens Nynaeve een man die aan het zingen was. Moesten ze te paard naar hun bestemming? Zelfs een kort uitstapje zou onprettig zijn. Ze hadden aangenomen dat ze slechts het plein hoefden over te steken en weer terug zouden zijn voor de zon erg hoog stond. Dus hadden ze geen hoeden, zonneschermen of stofmantels meegenomen.

Vrouw Anan leidde hen echter een smal steegje in tussen de stal en een hoge muur, waarboven de kruinen van uitgedroogde bomen uitstaken. Ongetwijfeld iemands tuin. Een poortje aan het eind gaf toegang tot een stoffig straatje dat zo smal was dat het ochtendlicht er nog niet in verschenen was.

‘Kinderen, blijf dicht bij me, ja?’ zei de herbergierster, die het schemerige straatje in liep. ‘Als je verdwaalt, ga ik zelf naar het paleis, dat zweer ik.’

Nynaeve greep met beide handen haar vlecht vast, terwijl ze achter haar aan liep, als om te voorkomen dat ze Anan ging wurgen. Ze zou dolgraag haar eerste grijze haren willen hebben. Eerst die andere Aes Sedai, toen het Zeevolk – Licht, daar wilde ze helemaal niet aan denken! – en nu een herbergierster! Niemand zag je voor vol aan tot je minstens wat grijs in je haren had. Volgens haar bereikte je zelfs met het leeftijdloze gezicht van een Aes Sedai minder.

Elayne hield haar rok op, maar hun muiltjes veroorzaakten nog steeds wolkjes stof dat op de zoom van hun kleren belandde. ‘Laten we alles eens op een rijtje zetten,’ zéi Elayne zachtjes, strak voor zich uitkijkend. Zachtjes en koel. Heel erg koel. Ze kon iemand aan stukken scheuren zonder haar stem te verheffen. Iets wat Nynaeve zeer bewonderde. Meestal. Nu wilde ze de erfdochter slechts een draai om de oren geven. ‘We hadden al terug in het paleis kunnen zijn, blauwbessenthee drinken en genieten van een briesje, in afwachting van baas Cauton die zijn spullen overbrengt. Misschien komen Aviendha en Birgitte met iets nuttigs terug. We hadden ook eindelijk kunnen afspreken wat we nu precies met hem van plan zijn. Volgen we hem gewoon in de straten van de Rahad en zien we wat er gebeurt, of nemen we hem mee naar mogelijke gebouwen, of laten we hem zelf kiezen? We hadden deze ochtend op wel honderd verschillende manieren nuttig kunnen gebruiken. Zelfs met beraadslagen of we ooit nog naar Egwene terug kunnen keren, nadat het Zeevolk ons dat handeltje heeft afgeperst. We moeten daar vroeg of laat toch over praten; het doodzwijgen helpt niet. In plaats daarvan maken we een wandeling van wie weet hoe lang, waarbij we in de felle zon moeten kijken, om vrouwen te spreken die wegloopsters uit de Toren een hapje eten geven. Wat mij aangaat: ik heb vanochtend, of eigenlijk elke ochtend, geen zin om wegloopsters te vangen. Maar ik weet zeker, Nynaeve, dat jij het allemaal kunt uitleggen, zodat ik het kan begrijpen. Ik zou het verschrikkelijk vinden om je voor niets links en rechts het Mol Haraplein over te schoppen.’

Nynaeves wenkbrauwen knepen zich samen. Schoppen? Elayne werd warempel gewelddadig, nu ze zoveel tijd met Aviendha doorbracht. Iemand zou die twee wat gezond verstand moeten bijbrengen. ‘De zon staat nog niet zo hoog. Je hoeft je ogen niet samen te knijpen,’ mompelde ze. Dat zou echter jammer genoeg wel snel het geval zijn. ‘Denk na, Elayne. Vijftig vrouwen die kunnen geleiden, die wilders en vrouwen die uit de Toren gezet zijn, helpen.’ Soms voelde ze zich schuldig als ze het woord ‘wilder’ gebruikte; bij de meeste Aes Sedai klonk het beledigend, maar zij wilde ervoor zorgen dat het ooit als eerbewijs zou gelden. ‘En ze noemde hen de Kring. In mijn oren klinkt dat niet als een groepje vriendinnen. Dat klinkt als een genootschap.’ Het steegje kronkelde tussen hoge muren en langs de achterkanten van gebouwen. In veel muren staken de bakstenen door het pleisterwerk. Ze liepen langs paleistuinen en winkels, waarvan de open achterdeuren zilversmeden, kleermakers of houtsnijders aan het werk lieten zien. Van tijd tot tijd keek vrouw Anan over haar schouders om er zeker van te zijn dat ze haar nog steeds volgden. Telkens gaf Nynaeve haar een glimlachje en een knikje in de hoop dat ze daarmee haar gretigheid liet blijken.

‘Nynaeve, de Toren valt als een wolvenpak over zo’n genootschap heen, al bestaat het slechts uit twéé geleidsters. Hoe weet vrouw Anan trouwens of ze dat kunnen of niet? Geleidsters die geen Aes Sedai zijn, lopen er niet mee te koop, weet je. In elk geval niet zo lang. Volgens mij maakt het trouwens geen enkel verschil. Egwene mag iedere geleidster aan de Toren willen binden, maar met dat doel zijn wij niet hier, in Ebo Dar.’ Door het ijzige geduld in Elaynes stem greep Nynaeve haar vlecht nog steviger vast. Hoe kon die vrouw zo dom zijn? Ze ontblootte haar tanden weer eens voor vrouw Anan, en voorkwam nog net een boze grimas toen de herbergierster weer voor zich uit keek. ‘Vijftig vrouwen is niet hetzelfde als twee,’ fluisterde Nynaeve heftig. Ze konden geleiden. Ze móésten het kunnen; daar hing alles van af. ‘Het is geen toeval dat deze Kring bestaat in dezelfde stad als een voorraad angrealen en dergelijke dingen. Ze zullen er zeker van weten. En in dat geval’ – ze kon de zoetsappige tevredenheid niet uit haar stem houden – kunnen we de Schaal vinden zonder meester Martrim Cauton. Dan kunnen we die belachelijke beloften vergeten.’

‘Het was niet bedoeld als een goedkoop smoesje, Nynaeve,’ zei Elayne afwezig, ‘Ik hou me eraan, en jij ook, als je nog eergevoel hebt, en ik weet dat je dat hebt.’ Ze bracht veel te veel tijd door met Aviendha. Nynaeve had graag willen weten waarom Elayne nu zomaar aannam dat iedereen dat dwaze Aielse ji hoorde te volgen.

Elayne beet nadenkend op haar onderlip. Alle ijzigheid leek verdwenen; ze was kennelijk zichzelf weer. Ten slotte zei ze: ‘We zouden zonder baas Cauton nooit naar de herberg gegaan zijn, en dan nooit deze opmerkelijke vrouw Anan hebben ontmoet en naar die Kring worden gebracht. Dus als de Kring ons naar de Schaal leidt, kunnen we zeggen dat hij de aanleiding was.’

Mart Cauton. De naam alleen al sloeg vonken los. Nynaeve struikelde en liet haar vlecht los om haar rok op te tillen. De steeg was onregelmatiger dan een geplaveid plein, laat staan een paleisvloer. Soms was een boze Elayne te verkiezen boven een helder denkende Elayne. ‘Opmerkelijke vrouw,’ gromde ze. ‘Ik zal haar “opmerken” tot ze scheel ziet. Niemand heeft ons ooit zo behandeld, Elayne, zelfs niet de mensen die aan ons twijfelden, zoals het Zeevolk. De meeste mensen zouden behoedzaam opzij gaan als een tienjarige beweerde Aes Sedai te zijn.’

‘De meeste mensen weten niet echt hoe het gezicht van een Aes Sedai eruitziet, Nynaeve. Ik denk dat ze zelf een keer in de Toren is geweest; ze is op de hoogte van dingen die ze alleen op die manier kan weten.’ Nynaeve snoof en keek lelijk naar de rug van de vrouw die voor hen uit beende. Wat haar betrof, mocht Setalle Anan tienmaal naar de Toren zijn geweest, of honderdmaal, maar ze zou Nynaeve Almaeren beleefd als Aes Sedai aanspreken. En zich verontschuldigen. En leren hoe het voelde om aan je oor te worden meegesleurd! Vrouw Anan keek om en Nynaeve flitste haar een verkrampte glimlach toe en knikte alsof haar nek een scharnier was. ‘Elayne? Als die vrouwen weten waar de Schaal is... We hoeven Mart niet te vertellen hoe we hem gevonden hebben.’ Het was niet helemaal een vraag.

‘Ik zou niet weten waarom,’ antwoordde Elayne, en ze sloeg vervolgens elke hoop de bodem in door eraan toe te voegen: ‘Maar ik zal het Aviendha moeten vragen om er zeker van te zijn.’ Als ze niet had vermoed dat dat Anan-mens hen ter plekke zou hebben achtergelaten, was Nynaeve gaan gillen.

Het kronkelende steegje kwam uit op een straat, en er viel niets meer te praten. Vóór hen straalde het randje van de zon verblindend over de daken heen. Elayne beschermde haar ogen heel opzichtig met een hand. Nynaeve weigerde. Zo erg was het niet. Ze hoefde haar ogen maar een klein beetje samen te knijpen. Een helderblauwe lucht bespotte haar weergevoel, dat haar nog steeds zei dat er precies boven de stad een storm woedde.

Zelfs zo vroeg in de ochtend reden er al een paar kleurig gelakte koetsen door de kronkelige straten, en een tiental nog kleurrijker draagstoelen met twee of vier dragers op blote voeten in groen met rood gestreepte vesten. Ze holden omdat ze reizigers vervoerden, die verborgen bleven achter houten schermen. Karren en wagens hotsten over het plaveisel. Het werd steeds drukker, terwijl de winkels de deuren openden en luifels omhoog gingen. Er waren leerlingen in lange jassen die snel boodschappen deden, en mannen met grote opgerolde tapijten over hun schouders. Tuimelaars, kunstenmakers en muzikanten maakten zich klaar op goede hoeken, en straatventers liepen voorbij met bakken vol spelden of linten of overrijp fruit. De vis- en vleesmarkten waren allang in vol bedrijf; alle visverkopers en slagers waren vrouwen, behalve bij het rundvlees. Daar stonden alleen mannen.

Vrouw Anan schoot tussen de menigte door, langs koetsen, draagstoelen en wagens die schenen te denken dat er geen enkele reden was om langzamer te gaan. Ze versnelde haar pas om het oponthoud goed te maken. Oponthoud was er genoeg. Ze leek behoorlijk bekend te zijn en werd aangesproken door winkeliers, handwerklieden en andere herbergiersters die in de deuropening stonden. De winkeliers en handwerklieden kregen een paar woorden of een vriendelijk knikje, maar bij een herbergierster bleef ze steeds even staan babbelen. Na de eerste hoopte Nynaeve vurig dat ze het geen tweede keer zou doen; na de tweede smeekte ze erom. Na de derde staarde ze recht vooruit en deed vergeefs of ze het niet hoorde. Elaynes gezicht werd strakker en strakker, koeler en koeler; haar kin ging omhoog tot het een wonder was dat ze nog kon zien waar ze liep.

Het was terecht, moest Nynaeve met tegenzin erkennen. In Ebo Dar kon iemand in zijden kleren over een plein lopen, maar niet verder. Alle mensen om haar heen droegen wol of linnen, zelden met veel borduurwerk, behalve zo nu en dan een bedelaar die een afgedankt zijden kledingstuk had verworven, met rafels aan alle kanten en vaak meer gat dan stof. Ze had gewoon veel liever een andere uitleg gehoord waarom vrouw Anan hun tweeën door de straten leidde. Ze had heel graag niet hoeven aanhoren hoe twee lichtzinnige meiden al hun geld hadden uitgegeven aan mooie kleren om indruk te maken op een man. En Mart kwam er, bloedvuur nog aan toe, goed vanaf! Als vrouw Anan niet getrouwd was geweest, zou het een aardige jonge kerel zijn, een voortreffelijke danser en een tikkeltje een schelm. Alle vrouwen lachten. Behalve Nynaeve. Of Elayne. Niet, in Anans bewoordingen, deze twee hersenloze kleine honinglikkers. Nynaeve kon wel raden wat dat betekende. Niet deze straatarme honinglikkers die achter een man aan zaten en hun beurs vol koperdraad en tin hadden om de dwazen voor te gek te houden. Niet deze stomme halzen die tot gebedel of diefstal zouden vervallen, als vrouw Anan niet iemand kende die hen misschien aan werk in de keuken kon helpen.

‘Ze hoeft toch niet bij elke herberg in de stad te stoppen,’ bromde Nynaeve, toen ze boos wegliep van De Lamme Gans, een breed gebouw met twee verdiepingen en een herbergierster die, ondanks de nederige naam, granaatstenen in haar oren droeg. Vrouw Anan leek nauwelijks meer om te kijken of ze achter haar aan kwamen.

‘Besef je dat we hier ons gezicht nooit meer kunnen laten zien?’

‘Ik vermoed dat het daar nou juist om gaat.’ Elk woord van Elayne leek een stuk ijs. ‘Nynaeve, als wij met z’n tweeën achter een weggelopen biggetje aan jagen...’ Ze hoefde haar dreigement niet af te maken. Elayne kon haar het leven zuur maken en mocht ongetwijfeld rekenen op de hulp van Birgitte en Aviendha, tot ze tevredengesteld was. ‘Ze zullen ons recht naar de Schaal leiden,’ hield ze vol, terwijl ze een bedelaar met een vreselijk purperen litteken uit de weg wuifde. Ze zag zo dat zijn oog was verborgen onder deeg dat gekleurd was met blauw-zegge. ‘Ik weet het zeker.’ Elayne snoof heel uitdrukkelijk en beledigend.

Nynaeve was allang de tel kwijt van de overgestoken bruggen, klein en groot, waaronder lage barkassen werden voortgeboomd. De zon stond nu ruim boven de daken, zelfs nog hoger. Anan volgde zeker niet een rechte lijn – ze leek echt haar best te doen om langs alle herbergen te gaan – maar hield wel min of meer het oosten aan. Nynaeve dacht dat ze dicht bij de rivier moesten zijn, toen de vrouw zich plotseling omdraaide en hen toesprak.

‘Hou nu verder je tong in bedwang. Spreek wanneer je wordt aangesproken, anders niet. Als jullie me voor schut zetten...’ Met een laatste dreigende blik en wat binnensmonds gemompel dat ze waarschijnlijk een vergissing beging, duidde ze met een ruk van haar hoofd een huis met een plat dak aan, dat aan de overkant van de straat lag. Het was geen groot huis, twee verdiepingen zonder balkon. Op verschillende plekken staken de bakstenen door het gebarsten pleisterwerk. Het leek niet erg gunstig gelegen, met aan een kant het luide geratel van weefgetouwen en aan de andere de bijtende stank van een looier. De deur werd echter opengedaan door een dienster, een grijzende vrouw met een vierkante kaak, smidsschouders en harde ogen in een bezweet gezicht. Toen Nynaeve achter vrouw Anan naar binnen ging, glimlachte ze. Ergens in dit huis geleidde een vrouw.

De meid kende Setalle Anan duidelijk van gezicht, maar reageerde vreemd. Ze maakte echt een beleefde knix, maar was toch verrast haar te zien. Even duidelijk was haar twijfel of de herbergierster hier wel hoorde te zijn. Ze deed druk en doenerig voor ze hen binnenliet. Maar er was geen aarzeling in de ontvangst van Nynaeve en Elayne. Ze werden naar een kamer boven gebracht, waar de meid hun streng zei: ‘Verroer geen spier. Raak niks aan of je krijgt het bekende je-weet-wel-wat,’ waarna ze verdween.

Nynaeve keek naar Elayne.

‘Nynaeve, één geleidster betekent nog niet...’ Het gevoel veranderde, nam even toe en weer af, tot minder dan tevoren. ‘Zelfs twee betekent nog niets,’ wierp Elayne haar voor de voeten, maar het klonk weifelend. ‘Dat was de onbeschoftste meid die ik ooit gezien heb.’ Ze nam plaats op een rode stoel met een hoge rug, even later gevolgd door Nynaeve, die op het randje ging zitten. Van ongeduld, niet van de zenuwen. Helemaal niet van de zenuwen.

De kamer was niet groots, maar de blauw met witte vloertegels glommen en de lichtgroene muren leken pas geschilderd. Er was nergens een spoor van verguldsel te zien, maar de rode stoelen langs de muren en enkele kleine tafels van een dieper blauw dan de vloertegels, hadden allemaal fraai houtsnijwerk. De hangende muurlampen waren glimmend gepoetst en duidelijk van koper. De schoongeveegde haard was afgedekt met zorgvuldig geschikt naaldgroen, en de schoorsteenmantel was niet van kale steen maar vertoonde beeldhouwwerk. De afbeeldingen leken een vreemde keus. In de omgeving van Ebo Dar noemde men ze de Dertien Zonden: een man met ogen die bijna zo groot waren als zijn hele gezicht, stond voor Afgunst; een kerel wiens tong tot aan zijn enkels hing, voor Achterklap; een snauwende man met scherpe tanden die munten tegen zijn borst drukte, voor Hebzucht; enzovoorts. Maar het geheel stemde haar tevreden. Wie zich deze kamer kon veroorloven, kon het buiten opnieuw laten bepleisteren, en de enige reden om dat niet te doen was elke aandacht te willen vermijden.

De meid had de deur opengelaten en plotseling drongen er stemmen door de gang naar boven.

‘Ik kan niet geloven dat je ze hier naartoe gebracht hebt.’ De stem van de spreekster klonk strak van ongeloof en boosheid. ‘Je weet hoe voorzichtig we zijn, Setalle. Je weet al meer dan je zou moeten, en dit wist je zeker.’

‘Het spijt me echt, Reanne,’ antwoordde vrouw Anan stijfjes, ‘Ik neem aan dat ik niet goed heb nagedacht. Ik... zal borg staan voor deze meisjes en ik onderwerp mij aan je oordeel.’

‘Natuurlijk niet!’ Reannes stem klonk nu schril van geschoktheid. ‘Nou ja... ik bedoel, je had het niet moeten doen, maar... Setalle, mijn verontschuldigingen voor de boze woorden. Zeg dat je me vergeeft.’

‘Jij hoeft je niet te verontschuldigen, Reanne.’ De herbergierster slaagde erin zowel tegenzin als spijt uit te drukken. ‘Het was verkeerd van me om ze hier te brengen.’

‘Nee, nee, Setalle. Ik had niet op die manier tegen je mogen spreken. Vergeef me alsjeblieft.’

Vrouw Anan en Reanne Corlie kwamen de kamer binnen en Nynaeve knipperde verrast met haar ogen. Aan de woordenwisseling te horen had ze iemand verwacht die jonger was dan Setalle Anan, maar Reannes haar was voornamelijk grijs en haar gezicht was vol lach-rimpels, hoewel die nu zorgelijk stonden. Waarom vernederde de oudste van de twee zich zo, en waarom stond een jongere vrouw dat min of meer toe? Het Licht mocht weten hoezeer gewoonten hier verschilden, sommige meer dan ze wenste te overdenken, maar ze konden toch niet zo anders zijn. Nou ja, thuis in de Vrouwenkring was ze ook niet bepaald onderdanig, maar dit...

Uiteraard kon Reanne geleiden – dat had ze verwacht, en ook gehoopt – maar ze had niet gedacht dat de vrouw zo sterk zou zijn. Reanne was niet zo sterk als Elayne, of zelfs Nicola – vervloekt die vreselijke meid! – maar minstens zo sterk als bijvoorbeeld Sheriam, Kwamesa of Kiruna. Er waren niet veel vrouwen die zoveel kracht bezaten, en was ze zelf heel wat sterker, het verbaasde haar toch hier zo’n sterlce geleidster aan te treffen. Die vrouw moest een wilder zijn; de Toren zou elke manier om haar vast te houden hebben aangegrepen, al had ze haar hele leven in novice-wit moeten rondlopen.

Toen ze naar binnen stapten, kwam Nynaeve overeind en streek haar rokken glad. Zeker niet uit zenuwen, zeker niet. O, wat hoopte ze dat dit goed zou aflopen...

Reannes scherpe blauwe ogen namen het tweetal op met een gezicht alsof ze een stel varkens in haar keuken aantrof, die zó uit het kot kwamen en nog dropen van de modder. Ze depte haar gezicht met een klein doekje, hoewel het binnen koeler was dan buiten, ‘Ik neem aan dat we iets met hen aanmoeten,’ mompelde ze, ‘als ze zijn wat ze beweren te zijn.’ Haar stem klonk heel hoog, muzikaal en bijna jeugdig. Meteen daarna schrok ze om de een of andere reden en keek ze de herbergierster schuins aan, wat bij Anan een nieuwe stroom van met tegenzin uitgesproken verontschuldigingen opleverde, gevolgd door Reannes gejaagde pogingen om die af te zwakken. Als de mensen in Ebo Dar écht beleefd waren, konden de verontschuldigingen over en weer wel een uur duren.

Ook Elayne was met een wat stijf glimlachje opgestaan. Kijkend naar Nynaeve trok ze een wenkbrauw op, hield een elleboog met haar hand vast en legde een vinger tegen haar wang.

Nynaeve schraapte haar keel. ‘Meesteres Corlie, mijn naam is Nynaeve Almaeren, en dit is Elayne Trakand. Wij zijn op zoek naar...’

‘Setalle heeft me alles over jullie verteld,’ onderbrak de ander haar onheilspellend. Nynaeve vermoedde dat ze ondanks haar grijze haren even hard was als een stenen muur. ‘Oefen geduld, meisje, straks heb ik tijd voor je.’ Ze wendde zich weer tot Setalle en depte haar wangen met het zakdoekje. Wederom klonk er schroom in haar stem door. ‘Setalle, het spijt me maar ik moet deze meisjes ondervragen en...’

‘Kijk eens wie er na al die jaren weer terug is,’ barstte een binnenkomend gezet vrouwtje van middelbare leeftijd los, terwijl ze naar haar gezellin knikte. Ondanks de Ebodaraanse kleding met een rode riem en het gebruinde gezicht dat glom van het zweet, was haar tongval zuiver Cairhiens. Haar al even erg zwetende gezellin was gekleed in de donkere, eenvoudige wollen kleding van een koopvrouw. Ze was niet ouder dan Nynaeve, wel een hoofd groter, en had donkere, schuin staande ogen, een scherpe haakneus en een brede mond. ‘Garenia! Ze...’ De woordenstroom brak ineens af, toen de vrouw besefte dat er anderen aanwezig waren.

Reanne vouwde haar handen alsof ze wilde gaan smeken, of misschien omdat ze iemand wilde slaan. ‘Berowin,’ zei ze scherp, ‘op een dag zul je zonder te kijken nog van een hoge rots afstappen.’

‘Het spijt me, Ou...’ Blozend sloeg de Cairhiense haar ogen neer. De Saldeaanse bestudeerde met grote aandacht een op haar borst gespeld sieraad van rode stenen.

Nynaeve keek Elayne zegevierend aan. Beide nieuwkomers konden geleiden, en ergens in het huis werd nog steeds saidar gebruikt. Weer twee erbij, en hoewel Berowin niet erg sterk was, stond Garenia zelfs boven Reanne; zij kon zich met Lelaine of Romanda meten. Niet dat het iets uitmaakte, maar dat bracht het totaal op vijf. Elaynes kin straalde koppigheid uit, maar toen zuchtte ze en knikte bijna onmerkbaar. Soms kostte het ongelooflijk veel moeite haar te overtuigen.

‘Heet jij Garenia?’ zei vrouw Anan langzaam, en keek de betrokkene nadenkend aan. ‘Je lijkt erg veel op iemand die ik ooit ontmoet heb. Zarya Alkaese.’

Donkere ogen knipperden verrast. De Saldeaanse koopvrouw trok een kanten doekje uit haar mouw en depte haar wangen. ‘Dat is de naam van mijn oudtante,’ zei ze even later. ‘Ze zeggen dat ik sterk op haar lijk. Ging het haar goed toen u haar zag? Na haar vertrek naar de Witte Toren is ze haar hele familie vergeten.’

‘De zuster van jouw grootmoeder.’ De herbergierster lachte zachtjes. ‘Natuurlijk. Het ging haar goed toen ik haar zag, maar het is wel lang geleden. Ik was toen jonger dan jij nu bent.’

Reanne was vol ongeduld naast haar blijven staan. Ze had haar nog net niet bij de arm gegrepen, maar sprong er nu middenin. ‘Setalle, het spijt me heel erg, maar ik moet je nu vragen ons alleen te laten. Vergeef me dat ik je niet tot aan de deur breng.’

Vrouw Anan sprak haar eigen spijt uit alsof het haar schuld was dat de ander haar niet naar beneden kon begeleiden, en vertrok ten slotte met een laatste, nogal weifelende blik op Nynaeve en Elayne.

‘Setalle!’ riep Garenia uit, zodra de herbergierster weg was. ‘Was dat Setalle Anan? Hoe heeft ze...? Licht van de Hemel! Zelfs na zeventig jaar zou de Toren...’

‘Garenia!’ zei meesteres Corlie buitengewoon scherp. Haar blik priemde nog sterker en de Saldeaanse werd rood. ‘Nu jullie hier zijn, kunnen we een drietal vormen voor het ondervragen. Meisjes! Blijf daar staan en hou je stil.’ Dat laatste was voor Nynaeve en Elayne bestemd. De anderen trokken zich terug in een hoekje en begonnen zacht mompelend te overleggen.

Elayne schoof naar Nynaeve toe. ‘Als novice had ik er al een hekel aan om als novice behandeld te worden. Hoe lang wil je deze klucht nog volhouden?’

Nynaeve siste dat ze stil moest zijn. ‘Ik probeer te luisteren, Elayne,’ fluisterde ze.

Het was uiteraard onmogelijk om de Kracht te gebruiken. Het drietal zou het onmiddellijk geweten hebben. Gelukkig hadden ze geen scherm geweven, misschien omdat ze niet wisten hoe dat moest, en soms klonken hun stemmen net hard genoeg.

‘... zei dat het misschien wilders waren,’ zei Reanne, en op de gezichten van de andere twee waren geschoktheid en afkeer te lezen. ‘Dan wijzen we hen de deur,’ zei Berowin. ‘De achterdeur. Wilders!’

‘Ik wil nog steeds weten wie die Setalle Anan is,’ bracht Garenia naar voren.

‘Als je je gedachten er niet bij kunt houden,’ maakte Reanne haar duidelijk, ‘hoor je deze beurt wellicht op de boerderij door te brengen. Alise weet heel goed hoe ze je aandacht bij iets eenvoudigs moet houden. Wel...’ De woorden waren nog slechts een zacht gezoem.

Een andere dienster verscheen, een slanke vrouw die er aardig uitzag, al trok ze een gemelijk gezicht. Ze was gekleed in grof grijze wol onder een lang wit schort, en plaatste een groen dienblad op een bijzettafel. Ze veegde steels haar wangen af met de punt van haar schort, waarna ze zich druk bezighield met de kommen en theepot in blauw glazuur. Nynaeves wenkbrauwen gingen omhoog. Ook deze vrouw kon geleiden, zij het niet erg veel. Wat deed ze dan als dienstmeisje?

Garenia keek over haar schouder en vroeg verbaasd: ‘Wat heeft Derys gedaan om bestraft te worden? Ik dacht dat de vissen zouden gaan zingen op de dag dat zij een regel zou buigen, Iaat staan breken.’

Berowin snoof luid, maar haar antwoord was nauwelijks hoorbaar. ‘Ze wilde trouwen. Ze mag een beurt eerder; op de dag na het Halfmaansfeest gaat ze met Keraille mee. Daarmee zal baas Denal wel afgehandeld zijn.’

‘Misschien willen jullie beiden voor Alise de akkers gaan wieden?’ zei Reanne droog, en hun stemmen werden weer zachter.

Nynaeve voelde een golf van opwinding. Ze gaf niet veel om regels, tenminste niet om regels voor anderen. Anderen hadden de toestand zelden zo goed door als zijzelf, en dus stelden ze domme regels op; waarom zou die Derys-vrouw bijvoorbeeld niet mogen trouwen als ze wilde? Maar regels en straffen duidden op een genootschap. Ze had gelijk gehad. En nog iets. Ze porde Elayne tot die zich naar haar toe boog.

‘Berowin draagt een rode riem,’ fluisterde ze. Dat gaf aan dat ze een Wijzevrouw was, een van de beroemde genezeressen van Ebo Dar. Hun zorg voor zieken was wijd en zijd bekend als de beste na een Heling door een Aes Sedai; ze genazen bijna alles. Men zei dat het allemaal gedaan werd met kruiden en kennis, maar... ‘Hoeveel Wijzevrouwen hebben we gezien, Elayne? Hoeveel konden er geleiden? Hoeveel waren er Ebodoraans, of zelfs Altaraans?’

‘Zeven, als je Berowin meetelt,’ kwam het langzame antwoord, ‘en slechts eentje kwam volgens mij zeker van hier.’ Ha! De anderen waren duidelijk niet van hier geweest. Elayne haalde diep adem, hoewel ze even zacht doorging. ‘Maar niémand was maar half zo sterk als deze vrouwen.’ Ze had gelukkig niet geopperd dat ze het bij het verkeerde eind hadden. Al die Wijzevrouwen konden geleiden. ‘Nynaeve, geloof je echt dat de Wijzevrouwen... alle Wijzevrouwen...?’ Dat zou méér dan ongelooflijk zijn.

‘Elayne, deze stad heeft een gilde voor de mannen die ’s nachts de pleinen aanvegen! Ik geloof dat we zojuist de Oeroude Speeltuinorde van Wijzevrouwen hebben ontdekt.’

De koppige meid schudde haar hoofd. ‘Dan zou de Toren al jaren geleden honderd zusters hebben gestuurd, Nynaeve. Tweehonderd. Zoiets zou binnen de kortste keren vermorzeld zijn.’

‘Misschien weet de Toren het niet,’ zei Nynaeve. ‘Misschien houdt het gilde zich zo goed verborgen dat het bij de Toren nooit is opgekomen dat het de moeite waard was er aandacht aan te schenken. Er is geen wet tegen geleiden als je geen Aes Sedai bent, alleen maar tegen voorgeven een Aes Sedai te zijn, of tegen misbruik van de Kracht. Of hen in opspraak brengen.’ Daaronder werd alles verstaan wat een kwaad licht op echte Aes Sedai zou werpen, indien men zou kunnen denken dat jij er een was. Dat ging volgens haar te ver. De grote moeilijkheid was dat ze het zelf niet geloofde. De Toren leek alles te weten, en ze zouden zelfs een naaikransje uit elkaar halen als dat uit geleidsters bestond. Maar er moest een verklaring zijn voor...

Ze besefte maar half dat de Ware Bron omhelsd werd, maar voelde het resultaat des te meer. Haar mond viel open toen een stroom Lucht haar vlecht bij de wortels beetpakte en haar op haar tenen door de kamer trok. Elayne schoot naast haar mee, haar gezicht vuurrood van woede. Het ergste was dat ze allebei waren afgeschermd.

Hun snelle getrippel eindigde, toen ze vlak voor meesteres Corlie en de andere twee vrouwen tot stilstand kwamen. De drie Wijzevrouwen zaten in rode stoelen tegen de muur, alle drie omgeven door de gloed van saidar.

‘Jullie werd opgedragen stil te zijn,’ zei Reanne streng. ‘Als we besluiten jullie te helpen, zullen jullie moeten leren dat we een even strikte gehoorzaamheid eisen als de Witte Toren zelf.’ Die laatste woorden klonken eerbiedig, ‘Ik wil je wel zeggen dat jullie vriendelijker behandeld zouden zijn, als jullie niet op zo’n vreemde manier bij ons waren beland.’ De stroom die Nynaeves vlecht vasthield verdween. Elayne schudde boos haar hoofd, toen zij losgelaten werd.

Enorme verbazing ging over in vreselijke woede toen Nynaeve besefte dat Berowin haar scherm in stand hield. De meeste Aes Sedai die ze ontmoet had, stonden boven Berowin; bijna allemaal. Ze staalde zich en probeerde uit alle macht de Bron te bereiken. Ze verwachtte dat het weefsel los zou rafelen en dan zou ze deze vrouwen minstens laten merken dat ze niet... De stromen... rekten uit. De Cairhiense glimlachte en Nynaeve keek steeds bozer. Het schild rekte verder uit, en nog verder. Het bolde verder en verder naar achteren. Het zou niet breken. Dat was onmogelijk. Natuurlijk, iedereen kon haar onverhoeds van de Bron afsnijden, en een zwakke geleidster kon een eenmaal geweven scherm in stand houden, maar niet iemand die zó zwak was. En een schild kon niet zo ver meegeven zonder te breken. Het was onmogelijk!

‘Als je zo doorgaat kan er een bloedvat barsten,’ zei Berowin bijna beminnelijk. ‘We proberen onze plaats niet te overstijgen, maar mettertijd worden bekwaamheden aangescherpt, en bij mij zou je dit bijna een Talent kunnen noemen. Ik vermoed dat ik een Verzaker zou kunnen vasthouden.’

Woedend gaf Nynaeve het op. Ze kon wachten. Ze had geen keus. Derys kwam met het dienblad en deelde kommen met donkere thee uit. Aan de drie vrouwen die zaten. Ze keek niet eens naar Nynaeve of Elayne, maar maakte een volmaakte knix en keerde naar haar tafeltje terug.

‘We hadden blauwbessenthee kunnen drinken, Nynaeve,’ zei Elayne met een blik waarvoor Nynaeve bijna een stapje naar achter deed. Het was wellicht beter om niet al te lang te wachten.

‘Stil, meisje.’ Meesteres Corlie mocht dan kalm klinken, maar ze depte boos haar gezicht met de zakdoek. ‘Onze gegevens vermelden dat jullie allebei weerspannig en twistziek zijn. Dat jullie achter mannen aanjagen en liegen. Waaraan ik kan toevoegen dat jullie een eenvoudig bevel niet kunnen opvolgen. Wat geheel moet veranderen als jullie onze hulp wensen. Volkomen. Dit is zeer ongebruikelijk. Wees blij dat we bereid zijn tegen jullie te spreken.’

‘We zoeken echt uw hulp,’ zei Nynaeve. Ze hoopte dat Elayne niet meer zo woest zou kijken. Dat was nog erger dan Corlies harde ogen. Nou ja, net zo erg. ‘We zijn wanhopig op zoek naar een ter’angreaal...’ Reanne Corlie onderbrak haar alsof ze had staan zwijgen. ‘Gewoonlijk kennen we de meisjes die bij ons gebracht worden van tevoren, maar we moeten er zeker van zijn dat jullie zijn wat jullie beweren. Hoeveel deuren naar de Torenlibrije mag een novice gebruiken, en welke?’ Ze nam een slokje thee en wachtte.

‘Twee.’ Het woord droop als vergif van Elaynes lippen. ‘De hoofddeur aan de oostkant, wanneer ze door een zuster wordt gestuurd, en de kleine deur in de zuidwestelijke hoek, die de Novicedeur genoemd wordt, als ze uit zichzelf gaat. Hoe lang gaat dit duren, Nynaeve?’

Garenia, die Elaynes scherm vasthield, geleidde een tweede, dunne stroom Lucht, en deed dat niet zachtaardig. Elayne huiverde, rilde nogmaals, en Nynaeve kromp ineen en vroeg zich af waarom ze niet met beide handen de achterkant van haar rok vastgreep. ‘Een beleefde tong is eveneens vereist,’ mompelde Garenia in haar theekom.

‘Dat is het goede antwoord,’ zei meesteres Corlie, alsof er niets was gebeurd. Al keek ze de Saldeaanse wel even over de rand van haar theekom aan. ‘Welnu, hoeveel bruggen zijn er in de Watertuin?’

‘Drie,’ snauwde Nynaeve, voornamelijk omdat ze dat wist. Ze had dat van de librije niet geweten omdat ze nooit novice was geweest. ‘We moeten weten...’ Berowin had zelfs voor een stroompje Lucht niets meer over, maar meesteres Corlie wel, en dat deed ze ook. Nynaeve kon amper kalm blijven kijken, en verborg haar handen in haar rok om ze stil te houden. Elayne was zo onbeschaamd om haar een heel klein, kil glimlachje te laten zien. Kil en zelfvoldaan.

Een tiental vragen werd op hen afgeschoten, over hoeveel verdiepingen de novices in de Toren beschikten – twaalf – tot onder welke omstandigheden een novice in de Zaal van de Toren werd toegelaten – om een boodschap af te geven, of omdat ze wegens een misdrijf uit de Toren werd verbannen; geen andere reden. Ze vlogen zo snel op hen af dat Nynaeve niet meer dan twee woorden kon opperen, en die twee werden met stilzwijgen beantwoord door dat verschrikkelijke Corlie-mens. Ze begon zich te voelen als een novice in de Zaal; daar mochten ze ook niet spreken. Dat was een van de antwoorden die ze wist, maar gelukkig antwoordde Elayne heel snel als zij het niet deed. Nynaeve zou het bij vragen over Aanvaarden beter hebben gedaan, een klein beetje beter tenminste, maar ze stelden voornamelijk belang in wat een novice zou weten. Ze was maar al te blij dat Elayne bereid was mee te werken, hoewel aan haar bleke wangen en geheven kin te zien was dat het niet veel langer kon duren.

‘Ik denk dat Nynaeve er inderdaad geweest is,’ zei Reanne eindelijk. Ze wisselde blikken uit met de andere twee. ‘Als Elayne haar geleerd had om hier doorheen te komen, denk ik dat ze er meer aandacht aan zou hebben besteed. Sommige mensen leven steeds in een mist.’ Garenia snoof en knikte toen langzaam. Berowins knikje kwam veel te haastig naar Nynaeves zin.

‘Alstublieft,’ zei ze beleefd. Ze kon beleefd zijn als er reden toe was, wat iedereen verder ook zei. ‘Wij moeten écht een ter’angreaal zien te vinden, een die het Zeevolk de Schaal der Winden noemt. Hij bevindt zich in een stoffige, oude opslagplaats ergens in de Rahad, en ik geloof dat uw gilde, uw Kring zal weten waar. Help ons, alstublieft.’ Drie opeens versteende gezichten keken haar aan.

‘Er is geen gilde,’ zei meesteres Corlie ten slotte koel, ‘er zijn slechts een paar vriendinnen die geen plaats hebben gevonden in de Witte Toren’ – alweer die eerbiedige toon – ‘en die zo dwaas zijn om een hand uit te steken als het nodig is. Wij hebben niets van doen met ter’angrealen of angrealen, en evenmin met sa’angrealen. Wij zijn geen Aes Sedai.’ In dat laatste klonk weer die eerbied door. ‘In elk geval zijn jullie niet hier om vragen te stellen. Wij hebben nog enkele vragen, om te zien hoe ver jullie gekomen zijn, waarna jullie buiten de stad gebracht zullen worden en aan de zorg van een vriendin worden toevertrouwd. Ze houdt jullie bij haar tot we besloten hebben wat we daarna zullen doen. Tot we er zeker van zijn dat de zusters niet naar jullie op zoek zijn. Er ligt een nieuw leven voor je, een nieuwe kans, maar die zul je zelf moeten aangrijpen. Op welke belemmeringen jullie in de Toren ook zijn gestuit, die zijn hier niet van toepassing, of het nu een gebrek aan vaardigheid is, vrees of wat dan ook. Niemand zal je dwingen dingen te leren of te doen die je niet kunt. Wat je bent, volstaat. Nu tenminste.’

‘Genoeg,’ zei Elayne ijskoud. ‘Méér dan genoeg, Nynaeve. Of had je gedacht wie weet hoe lang op het platteland te wachten? Ze hebben hem niét, Nynaeve.’ Ze haalde haar Grote Serpent-ring uit haar beurs en stak hem aan haar vinger. Niemand zou uit de manier waarop ze naar de drie gezeten vrouwen keek, kunnen opmaken dat ze afgeschermd was. Ze was een koningin die haar geduld had verloren. Ze was van top tot teen en door en door een Aes Sedai. ‘Ik ben Elayne Trakand, Hoogzetel van Huis Trakand. Ik ben de erfdochter van Andor, Aes Sedai van de Groene Ajah, en ik eis van u dat u me onmiddellijk laat gaan.’ Nynaeve kreunde.

Garenia vertrok haar gezicht van afkeer, en Berowins ogen werden groot van afgrijzen. Reanne Corlie schudde bedroefd haar hoofd, maar toen ze sprak was haar stem van ijzer, ‘Ik had gehoopt dat Setalle je van gedachten had doen veranderen aangaande die ene leugen. Ik weet hoe zwaar het valt om trots naar de Witte Toren te gaan en dan te moeten terugkeren en bekennen dat je gefaald hebt. Maar die aanspraak wordt nooit hardop gemaakt, zelfs niet bij wijze van grap!’

‘Ik heb geen grap gemaakt,’ zei Elayne luchtig, maar zo kil als hagel. Garenia boog zich boos naar voren en vormde reeds Lucht, tot meesteres Corlie haar hand ophief. ‘En jij, Nynaeve? Hou jij die... waanzin ook vol?’

Nynaeve haalde diep adem. Deze vrouwen moesten weten waar de Schaal was. Dat moest gewoon!

‘Nynaeve!’ zei Elayne kribbig. Ze zou dit Nynaeve onder de neus blijven wrijven, zelfs als dat invloed zou hebben op hun ontsnapping. Ze kon op elke misstap blijven hameren tot de grond onder je voeten wegzakte.

‘Ik ben een Aes Sedai van de Gele Ajah,’ zei Nynaeve vermoeid. ‘De ware Amyrlin Zetel, Egwene Alveren, heeft ons in Salidar tot de stola verheven. Ze is niet ouder dan Elayne; u moet dat vernomen hebben.’ Geen enkele verandering in de drie stenen gezichten. ‘Ze heeft ons hierheen gestuurd om de Schaal der Winden te vinden. Daarmee kunnen we het weer herstellen.’ Geen enkele verandering. Ze probeerde haar boosheid te beheersen; ze probeerde het waarachtig. Desondanks druppelde het in alles naar buiten. ‘Jullie moeten dit ook willen! Kijk om je heen! De Duistere is bezig de wereld te wurgen! Als jullie een aanwijzing hebben waar de Schaal kan zijn, zeg het ons dan!’

Meesteres Corlie gebaarde naar Derys, die naar voren stapte, de kommen weghaalde en ondertussen bevreesd naar Nynaeve en Elayne keek. Toen ze zich weghaastte, de kamer uit, stonden de drie vrouwen langzaam op, als drie magistraten voor een vonnis.

‘Ik betreur het dat jullie onze hulp niet willen aanvaarden,’ zei meesteres Corlie koud. ‘Ik betreur dit alles.’ Ze voelde in haar beurs en drukte drie zilvermarken in Nynaeves hand, en nog eens drie in die van Elayne. ‘Daarmee kunnen jullie even voort. Jullie kunnen ook wel iets voor die kleding krijgen, denk ik, al zal dat veel minder zijn dan wat je ervoor hebt uitgegeven. Het is amper geschikte reiskleding. Morgen bij zonsopgang zijn jullie uit Ebo Dar vertrokken.’

‘We gaan nergens naartoe,’ zei Nynaeve. ‘Alstublieft, als u weet...’ Ze had net zo goed haar mond kunnen houden. De stroom van afgemeten woorden hield niet op.

‘Op die tijd laten we jullie beschrijvingen rondgaan, en we zullen er beslist voor zorgen dat de zusters in het Tarasin-paleis die vernemen. Als jullie na zonsopgang gezien worden, zullen we erop toezien dat zowel de zusters als de Witmantels weten waar jullie zijn. Aan jullie de keus: vluchten, jezelf aan de zusters overgeven of sterven. Ga, keer niet terug; wellicht blijven jullie in leven als jullie dit weerzinwekkende en gevaarlijke spel laten varen. Wij zijn met jullie klaar. Berowin, laat hen uit, alsjeblieft.’ Ze schoof tussen hen door en ging de kamer uit zonder om te kijken.

Nors liet Nynaeve zich naar de voordeur leiden. Vechten zou niets opleveren, behalve misschien er hardhandig uitgegooid worden, maar ze had er een hekel aan iets op te geven. Licht, nee! Elayne beende met haar mee, ijzig vastberaden om te vertrekken en dit alles achter zich te laten. Elke trek in haar gezicht leek dat uit te schreeuwen.

In de kleine hal besloot Nynaeve het nog één keer te proberen. ‘Alsjeblieft, Garenia, Berowin. Als jullie enige aanwijzing hebben, zeg het ons dan. Iets. Jullie moeten begrijpen hoe belangrijk het is. Het moet!’

‘De meest verblinden zijn zij die hun ogen gesloten houden,’ haalde Elayne aan, niet geheel binnensmonds.

Berowin aarzelde, maar Garenia niet. Ze hield haar gezicht vlak voor dat van Nynaeve. ‘Denk je dat we dwazen zijn, meisje? Ik zal je dit zeggen. Als ik het voor het zeggen had, zouden we je afvoeren naar de boerderij, wat je ook zou beweren. Een paar maanden van Alises aandacht leert je wel hoe je je tong moet beheersen. Je zult dankbaar zijn voor de hulp waar je nu op spuwt.’ Nynaeve overwoog haar een stomp op haar neus te verkopen; voor een vuist had ze geen saidar nodig.

‘Garenia,’ zei Berowin scherp, ‘bied je verontschuldigingen aan! Wij houden niemand tegen haar wil vast, en dat weet je heel goed. Verontschuldig je onmiddellijk!’

Toen kwam het meest verwonderlijke. De vrouw die als Aes Sedai heel hoog in de rangorde zou hebben gestaan, keek schuins naar de vrouw die heel laag zou hebben gestaan, en bloosde tot ze vuurrood was. ‘Ik vraag vergeving,’ mompelde Garenia tegen Nynaeve. ‘Soms krijgt mijn drift de overhand en dan zeg ik iets waartoe ik geen recht heb. Ik vraag nederig om vergeving.’ Ze keek nog eens zijdelings naar Berowin, die knikte, waarop ze een zucht van verlichting slaakte.

Nynaeve stond nog steeds met open mond te kijken, toen de schilden zich oplosten. Zij en Elayne werden de straat opgeduwd, en de deur dreunde achter hen dicht.

Загрузка...