‘We moeten hier morgen blijven.’ Egwene verschoof voorzichtig in haar vouwstoel, want soms had het ding de neiging uit zichzelf in elkaar te klappen. ‘Heer Brin zegt dat de voedselvoorraden op raken. Ons kamp heeft in elk geval aan alles te kort.
Twee stompe talkkaarsen brandden op een houten tafeltje voor haar. Ook dat was een opvouwbaar geval voor gemakkelijker vervoer, maar wel steviger dan de stoel. De kaarsen in de tent die als haar werkplek diende, werden aangevuld met een olielamp die zo hoog mogelijk aan de middelste tentpaal hing. Het zwakke gele licht flikkerde en vormde vage dansende schaduwen op de opgelapte zeilwanden die wel heel ver verwijderd waren van de grootsheid van de werkkamer van de Amyrlin Zetel in de Witte Toren. Dat maakte haar niet van streek. Eigenlijk was ze zelf ook nog ver van de grootsheid die de Amyrlin Zetel uitstraalde. Ze wist heel goed dat voor een buitenstaander de zevenkleurige stola om haar schouders de enige reden was om te geloven dat zij de Amyrlin was. Als die buitenstaander het tenminste geen stomme grap vond. Er waren vreemde dingen gebeurd in de geschiedenis van de Witte Toren – Siuan had haar de geheime bijzonderheden van enkele zaken verteld – maar zeker niets zo vreemd als dit.
‘Vier of vijf dagen zouden beter zijn,’ peinsde Sheriam, naar de stapel papieren op haar schoot kijkend. Ze was enigszins gezet, had scherp afgetekende jukbeenderen en schuin staande groene ogen, en met haar diepgroene rijkleding slaagde ze erin zowel indrukwekkend als verfijnd te lijken, al zat ze op een wankel krukje voor de tafel. Indien ze haar smalle blauwe stola van Hoedster der Kronieken zou verruilen voor die van Amyrlin, zou iedereen aannemen dat zij de echte Amyrlin was. Soms leek ze hartgrondig van mening dat de gestreepte stola op haar eigen schouders rustte. ‘Misschien wat langer. Het zou niet slecht zijn als we onze voorraden weer aanvulden.’
Siuan, gezeten op het andere gammele krukje, schudde licht haar hoofd, maar die aanwijzing had Egwene niet nodig. ‘Eén dag.’ Ze mocht dan net achttien zijn en nog lang niet zo groots en waardig als een echte Amyrlin, maar ze was geen dwaas. Er waren te veel zusters die elke smoes om te stoppen zouden aangrijpen en onder hen waren te veel Gezetenen. Wanneer ze ergens te lang bleven, zou het weleens onmogelijk kunnen zijn hen nog in beweging te krijgen. Niettemin wilde Sheriam wat zeggen.
‘Eén, dochter,’ zei Egwene vastbesloten. Sheriam mocht van alles denken, Sheriam Bavanar was Hoedster en Egwene Alveren Amyrlin. Het zou fijn zijn als Sheriam dat eindelijk eens inzag. En de Zaal van de Toren was nog erger. Ze wilde snauwen of grauwen of iets gooien, maar na krap anderhalve maand had ze ruimschoots ervaring opgedaan in het effen houden van haar gezicht en stem, zelfs bij nog grotere uitdagingen dan deze. ‘Als het langer duurt, eten we het land hier helemaal kaal en ik wil geen mensen achterlaten die van honger sterven. Nuchter bezien kunnen zij ons honderden problemen bezorgen als we te veel van hen meenemen, zelfs als we ervoor betalen.’
‘Roofovervallen op vee en pluimvee en dieven bij de voorraadwagens,’ mompelde Siuan. Ze bestudeerde nauwlettend haar grijze broekrok en keek niemand aan; ze leek hardop te denken. ‘Neergeschoten wachtposten, de rode haan in voorraden waar ze bij kunnen komen. Een slechte zaak. Hongerige mensen worden snel wanhopig.’ Het waren dezelfde redenen die Garet Brin aan Egwene had gegeven en in bijna dezelfde bewoordingen.
De vrouw met het vlammend rode haar keek Siuan hard aan. Veel zusters hadden het moeilijk met Siuan. Ze had waarschijnlijk het bekendste gezicht in het kamp, jong genoeg om bij de kleren van een Aanvaarde te passen of zelfs van een novice. Dat was een gevolg van het sussen, al hadden weinigen dat geweten. Siuan kon amper een stap doen zonder dat zusters haar aanstaarden. Zij was eens Amyrlin Zetel geweest, toen afgezet en gesust, vervolgens geheeld en weer in het bezit van enig vermogen, terwijl iedereen had aangenomen dat zoiets onmogelijk was. Velen verwelkomden haar terugkeer. Om haarzelf, omdat ze er weer bij hoorde, en om het wonder dat hoop verschafte voor iets wat elke Aes Sedai erger vreesde dan de dood. Er waren echter evenveel of nog meer zusters die er lauw tegenover stonden, of op haar neerkeken, of allebei. Zij gaven haar de schuld van de huidige toestand.
Sheriam was een van de zusters die vonden dat Siuan slechts zaken als omgangsregels en optreden aan de nieuwe Amyrlin moest leren en net als iedereen nam ze aan dat Siuan daar een hekel aan had. Verder diende ze gewoon haar mond te houden, tenzij haar iets werd gevraagd. Ze was minder dan ze was geweest, geen Amyrlin meer en lang niet meer zo’n sterke geleider. Aes Sedai vonden dat geen wrede houding. Het verleden was voorbij en het heden moest worden aanvaard. Al het andere gaf slechts meer pijn. Heel geleidelijk en aarzelend lieten Aes Sedai een verandering toe, maar als ze dat eindelijk hadden gedaan, deden ze vaak net alsof het altijd zo geweest was.
‘Een dag, Moeder, zoals u zegt.’ Eindelijk slaakte Sheriam een zucht en boog even haar hoofd. Egwene dacht dat het niet zozeer uit onderdanigheid was, maar meer om een grimas te verbergen vanwege haar koppigheid. Ze zou de grimas best willen aanvaarden als Sheriam het met haar eens was. Voorlopig moest ze het nog slikken.
Siuan boog eveneens haar hoofd, om een glimlach te verbergen. Een zuster kon elke post toegewezen krijgen, maar de onderlinge verhoudingen waren heel strikt en Siuan stond nu veel lager dan vroeger. Dat was een van de redenen.
De papieren op Sheriams schoot waren dezelfde als die van Siuan en die op de tafel voor Egwene. Allerlei verslagen, vanaf het aantal kaarsen en zakken met bonen in het kamp, tot aan de gezondheid van de paarden, en hetzelfde voor Garet Brins leger. Het legerkamp lag in een ring om het Aes Sedai-kamp, met ruim twintig stappen ertussen, maar in veel opzichten hadden ze ook een span van elkaar kunnen liggen. Het was verrassend dat heer Brin er evenzeer op stond als de zusters. De Aes Sedai wilden geen krijgslieden tussen hun tenten; ze vonden het een stel ongewassen en ongeletterde vechtersbazen, vaak met rappe vingers. En blijkbaar wilden de krijgslieden geen Aes Sedai tussen hün tenten – al waren ze zo verstandig hun redenen voor zich te houden. Ze trokken op naar Tar Valon om een dwingeland af te zetten en Egwene Alveren op de Amyrlin Zetel te plaatsen, maar weinig mannen voelden zich echt ontspannen in de nabijheid van Aes Sedai. Dat gold trouwens ook voor vrouwen.
Sheriam zou maar al te gelukkig zijn als ze deze onbelangrijke zaken van Egwene kon overnemen. Ze had dat ook gezegd en uitgelegd hoe onbelangrijk ze waren en dat de Amyrlin Zetel niet de last behoorde te dragen van alledaagse dingetjes. Siuan stelde daarentegen dat een goede Amyrlin juist aan zulke zaken aandacht schonk, maar niet om het werk van tientallen zusters en schrijvers over te doen, ze moest proberen elke dag iets anders na te kijken. Op die manier kreeg ze zicht op wat er aan de hand was en wist ze het juiste te doen, indien iemand iets rampzaligs kwam melden dat niet meer afgewend kon worden. Gevoel voor de hoek waaruit de wind waait, noemde Siuan het. Het had haar weken gekost voor ze die verslagen regelmatig kreeg en Egwene wist zeker dat ze nooit meer iets zou horen, wanneer ze dit alles aan Sheriam overliet. Pas als alles was afgehandeld, en wellicht zelfs dan niet.
Het bleef stil bij het lezen van het volgende papier van de stapel. Ze waren niet met z’n drieën. Chesa, op kussens gezeten bij de tentwand, merkte op: ‘Te weinig licht is slecht voor je ogen.’ Ze mompelde het bijna in zichzelf en hield een van Egwenes zijden kousen op die ze aan het stoppen was. ‘Je zult mij er niet op betrappen dat ik bij dit beetje licht mijn ogen aan woorden verpest.’ Chesa was een vrouw met een vrolijke schittering in haar ogen en een blije glimlach, ze was net niet gezet te noemen. Door te doen alsof ze in zichzelf sprak, probeerde Egwenes dienstmeid voortdurend raad aan de Amyrlin te geven. Ze had al twintig jaar in Egwenes dienst kunnen zijn, in plaats van een kleine twee maanden, en driemaal zo oud als Egwene kunnen zijn, terwijl ze in feite amper tweemaal zo oud was. Egwene vermoedde dat ze vanavond wat zei om de stilte te breken. Sinds Logains ontsnapping hing er een grote spanning in het kamp. Een geleider, afgeschermd en streng bewaakt, was als nevel door ieders vingers geglipt. Iedereen liep waakzaam rond, zich afvragend hoe het kon en waar hij zich bevond en wat hij verder van plan was. Egwene wenste nog meer dan de meeste zusters dat ze zeker wist waar Logain Ablar zich bevond.
Sheriam verschikte geërgerd haar papieren en keek fronsend naar Chesa. Ze begreep niet waarom Egwene haar meid bij deze vergaderingen toeliet en nog veel minder dat ze vrijuit mocht kwebbelen. Het kwam waarschijnlijk nooit bij haar op dat Chesa’s aanwezigheid en ongevraagde opmerkingen haar regelmatig net genoeg afleidden om Egwene te helpen raad opzij te schuiven die ze niet wilde opvolgen en beslissingen uit te stellen die ze niet wilde nemen, zeker niet zoals Sheriam had bedacht. Chesa glimlachte verontschuldigend en richtte zich weer op haar stopwerk, zo nu en dan iets in zichzelf mompelend. ‘Als we niet doorgaan, Moeder,’ merkte Sheriam koeltjes op, ‘zijn we pas bij dageraad klaar.’
Egwene staarde naar het volgende papier en wreef langs haar slapen. Chesa kon gelijk hebben met dat licht. Haar hoofdpijn stak de kop weer op. Aan de andere kant kon dit het papier zijn waarop was aangegeven hoeveel geld er nog was. In de verhalen die ze vroeger las, werd nooit vermeld dat er harde munten nodig waren voor een leger. Aan het blad waren aantekeningen gespeld van twee Gezetenen. Romanda en Lelaine gaven de raad de krijgslieden wat minder vaak te betalen, dus in feite minder te betalen. Het was meer dan een raad, net zoals Romanda en Lelaine belangrijker waren dan twee Gezetenen van de Zaal. Andere Gezetenen volgden waar zij gingen, wellicht wel allemaal, terwijl de enige Gezetene waar Egwene op kon rekenen Delana was en zelfs dat maar half. Het kwam maar zelden voor dat Lelaine en Romanda het over iets eens waren en ze hadden moeilijk een lastiger zaak kunnen kiezen. Sommige krijgslieden hadden een gelofte afgelegd, maar de meesten waren er alleen voor het geld en misschien in de hoop op oorlogsbuit.
‘De krijgslieden worden zoals gewoonlijk uitbetaald,’ mompelde Egwene, en ze verfrommelde de twee briefjes. Ze was niet van plan haar leger te zien inkrimpen en nog minder zou ze plunderingen toestaan.
‘Zoals u beveelt, Moeder.’ Sheriams ogen vonkten van plezier. Zij zou de moeilijkheid ook wel inzien – wie dacht dat ze niet zo slim was, mocht op last rekenen – maar ze bezat een blinde vlek. Als Romanda of Lelaine zeiden dat de zon opkwam, beweerde Sheriam dat hij onderging. Zij had bijna evenveel invloed gehad op de Zaal als die twee nu hadden, tot de twee zusters er samen een eind aan maakten. Het tegengestelde was ook waar: dit paar zou zich eveneens tegen alles verzetten wat Sheriam had bedacht, voor ze echt goed nadachten. Wat, alles bijeen genomen, ook heel nuttig was.
Egwenes vingers trommelden op de tafel en ze dwong zich ermee op te houden. Het geld moest ergens vandaan komen, ergens, hoe dan ook, maar ze liet haar bezorgdheid niet merken. ‘Die nieuwe vrouw is best goed,’ mompelde Chesa boven haar verstelgoed. ‘Zo’n Tyreense heeft haar neus natuurlijk altijd in de lucht, maar Selame weet wat de meid van een vrouwe hoort te doen. Meri en ik hebben haar gauw genoeg ingewerkt.’ Sheriam liet haar ogen geërgerd heen en weer rollen.
Egwene glimlachte verstolen. Egwene Alveren met drie persoonlijke dienstmeiden. Het was even ongeloofwaardig als de stola. De glimlach duurde uiterst kort. Dienstmeiden dienden ook betaald te worden. Het was weinig vergeleken met de dertigduizend krijgslieden en de Amyrlin kon moeilijk haar eigen goed wassen of onderkleren naaien, maar Chesa kon alles uitstekend alleen af. En dat zou nog steeds zo geweest zijn, als het aan Egwene had gelegen. Zo’n kleine week geleden had Romanda besloten dat de Amyrlin een tweede dienstmeid nodig had. Ze had Meri gevonden tussen de vluchtelingen die zich in elk dorp ophielden tot ze werden verjaagd. Om niet afgetroefd te worden kwam Lelaine op dezelfde manier met Selame aanzetten. De twee vrouwen waren al in Chesa’s kleine tentje gepropt voor Egwene wist dat ze bestonden.
Het uitgangspunt deugde niet. Drie meiden, terwijl er niet eens genoeg zilver was om het leger tot halverwege Tar Valon te betalen. Bedienden die voor haar werden gekozen zonder dat zij er iets over te zeggen had en dan was er nog het feit dat ze er nog een had, al kreeg die nog geen koperpenner. Iedereen geloofde trouwens dat Marigan de persoonlijke dienstmeid van de Amyrlin was.
Onder het tafelblad bevoelde ze haar beurs en de armband erin. Ze hoorde hem vaker te dragen; het was een plicht. Ze hield de handen op haar schoot, trok de armband eruit en schoof die om haar pols. Een zilveren band, zo gemaakt met de Ene Kracht dat de sluiting, eenmaal gesloten, niet te zien was. Ze klikte hem dicht onder tafel en wilde hem bijna meteen weer afgrissen.
Gevoel stroomde een hoekje van haar geest in, een klein holletje gevoel en bewustzijn, alsof ze het zich verbeeldde. Maar het was geen inbeelding, het was al te echt. Deze armband, de helft van een a’dam, schiep een binding tussen haar en de vrouw met de andere helft; een zilveren ketting die de draagster niet zelf kon afdoen. Ze vormden zonder saidar een koppeling van twee, waarin Egwene altijd leidde doordat zij de armband bezat. Marigan lag nu te slapen. Haar voeten deden pijn van al het lopen van die dag en vorige dagen, maar zelfs in haar slaap druppelde heel sterk haar vrees door. Slechts haar haat kon soms even sterk zijn als de vrees die door de a’dam stroomde. Egwenes weifeling werd veroorzaakt door de voortdurend knagende angst bij de andere vrouw, maar ook doordat ze zelf ooit de halsband had gedragen en omdat ze de vrouw aan het andere eind kende en niets, nog niet het kleinste met haar gemeen wilde hebben.
In het kamp wisten slechts drie vrouwen dat Moghedien gevangen en te midden van de Aes Sedai verborgen was. Als dat ooit ontdekt werd, zou Moghedien binnen de kortste keren worden gevonnist, gesust en ter dood gebracht. Als het ooit uitkwam, zou Egwene haar waarschijnlijk heel snel volgen en ook de twee andere vrouwen die het wisten, Siuan en Leane. In het gunstigste geval zou haar de stola ontnomen worden.
Voor het onttrekken van een Verzaker aan de gerechtigheid, dacht ze grimmig. Als ik geluk heb, gooien ze me alleen terug tussen de Aanvaarden. Onbewust streek ze met haar duim over de Grote Serpent-ring aan de wijsvinger van haar rechterhand.
Daarentegen was zo’n bestraffing, hoe terecht ook, heel onwaarschijnlijk. Haar was geleerd dat de meest wijze zuster tot Amyrlin Zetel werd verheven, maar inmiddels wist ze beter. De keuze van een Amyrlin was een even felle strijd als de verkiezing van een dorpsmeester in Emondsveld. Of erger, want in Emondsveld deed niemand nog moeite om het tegen haar vader op te nemen, maar ze had geruchten opgevangen over de verkiezingen in Devenrit en Tarenveer. Siuan was alleen verheven tot Amyrlin omdat de drie Amyrlins vóór haar binnen enkele jaren waren gestorven. De Zaal had een jong iemand gewild. Met een zuster over haar leeftijd praten was even onbeleefd als haar een klap geven, maar ze kreeg langzamerhand enig inzicht in de levensduur van een Aes Sedai. Een zuster werd zelden Gezetene voor ze de stola minstens zestig of zeventig jaar had gedragen. Amyrlins waren meestal ouder. Vaak véél ouder. Dus toen de Zaal het niet eens werd over vier zusters die nog geen vijftig jaar Aes Sedai waren en Seaine Herimon van de Witte Ajah een vrouw voorstelde die de stola met de blauwe franje slechts tien jaar had gedragen, kon de keuze van Siuan Sanche net zo goed ingegeven zijn geweest door uitputting als door het feit dat zij de boeken zo goed bijhield. En dus waren de Gezetenen voor haar opgestaan.
En Egwene Alveren, die in veler ogen nog steeds novice had moeten zijn? Een vaandel, gemakkelijk in het gebruik. Een kind dat in hetzelfde dorp was opgegroeid als Rhand Altor. Dat laatste had zeker meegeteld. Ze zouden de zevenkleurige stola niet afpakken, maar Egwene zou merken dat het beetje gezag dat ze had weten op te bouwen, was verdwenen. Romanda, Lelaine en Sheriam zouden slaande ruzie krijgen over wie haar mocht aanpakken.
‘Die lijkt op de armband die ik Elayne zag dragen.’ De papieren op Sheriams schoot ritselden, terwijl ze zich voorover boog om beter te kijken. ‘En Nynaeve. Ze droegen hem samen als ik me het goed herinner.’
Egwene schrok. Ze was onvoorzichtig geweest. ‘Het is dezelfde. Een aardigheidje als aandenken bij hun vertrek.’ Ze draaide de zilveren band om haar pols en voelde een steek berouw die geheel van haarzelf was. De armband leek uit segmenten ie bestaan, maar was zo knap gemaakt dat je niet precies kon zien hoe. Ze had nauwelijks aan Nynaeve en Elayne gedacht sinds hun vertrek naar Ebo Dar. Misschien hoorde ze hen terug te roepen. Hun speurtocht verliep blijkbaar niet zo best, al ontkenden ze dat. Maar als ze vonden wat ze daar zochten...
Sheriam fronste, en of dat vanwege de armband was wist Egwene niet. Ze kon echter niet toestaan dat Sheriam al te veel over die armband begon na te denken. Als ze ooit merkte dat Marigans ketting erbij paste, konden er heel pijnlijke en lastige vragen worden gesteld.
Egwene stond op, streek haar rok glad en liep om de tafel heen. Siuan had vandaag verschillende brokjes inlichtingen opgedoken en een ervan kwam nu heel goed van pas. Ze was niet de enige met geheimen. Sheriam keek verbaasd toen Egwene zo dicht bij haar ging staan dat ze niet kon opstaan.
‘Dochter, ik heb vernomen dat enkele dagen na Siuans en Leanes aankomst in Salidar tien zusters zijn vertrokken, twee van elke Ajah, uitgezonderd de Blauwe. Waar zijn ze heen gegaan en waarom?’ Sheriams ogen knepen zich iets samen, maar ze behield de plechtstatige rust die haar even goed stond als haar gewaad. ‘Moeder, ik kan me toch amper elke kleinigheid...’
‘Draai er niet omheen, Sheriam.’ Egwene kwam nog dichterbij, zodat ze bijna Sheriams knieën raakte. ‘Geen leugens door dingen weg te laten. De waarheid.’
Er verschenen enkele rimpels op Sheriams gladde voorhoofd. ‘Moeder, zelfs als ik het wist, kunt u zich toch niet met elke minieme kleinigheid...’
‘De waarheid, Sheriam. De gehele waarheid. Moet ik de voltallige Zaal vragen waarom ik van mijn Hoedster niet de waarheid te horen krijg? Ik zal het vernemen, dochter, hoe dan ook. Ik krijg het te horen.’
Sheriams hoofd schoot heen en weer, alsof ze een uitweg zocht. Haar ogen vielen op Chesa, die over haar verstelwerk zat gebogen en ze slaakte bijna een diepe zucht van opluchting. ‘Moeder, morgen, wanneer we alleen zijn. Ik weet zeker dat ik dan alles naar volle tevredenheid kan beantwoorden. Ik moet eerst met enkele zusters praten.’
Zodat ze konden uitwerken wat Sheriam haar morgen zou vertellen. ‘Chesa,’ zei Egwene, ‘wil je alsjeblieft buiten wachten?’ De vrouw leek volledig op te gaan in haar eigen werk, maar ze kwam in een flits overeind en holde bijna de tent uit. Wanneer de Aes Sedai zo tegenover elkaar stonden, verdween ieder met een beetje verstand zo snel mogelijk. ‘Welnu, dochter,’ zei Egwene, ‘de waarheid. Alles wat je weet. Persoonlijker dan dit zal het niet worden. We zijn volledig onder ons,’ voegde ze er na een blik van Sheriam op Siuan aan toe.
Sheriam schikte weer even haar rok, nee, ze zat eraan te plukken en vermeed het Egwene recht aan te kijken. Ongetwijfeld probeerde ze nog steeds een uitvlucht te verzinnen. Maar de Drie Geloften hadden haar in de tang. Ze kon geen onwaarheden spreken en wat ze ook mocht vinden van de ware positie van Egwene deed er niet toe. Iets stiekem achter de rug van de Amyrlin om doen was nog een eind verwijderd van iets recht in haar gezicht te ontkennen. Zelfs Romanda betrachtte de vereiste hoffelijkheid, al was het bij tijd en wijle op het randje.
Sheriam haalde diep adem, vouwde haar handen in de schoot en zei strak en heel nuchter tegen Egwenes borst: ‘Nadat we hadden vernomen dat de Rode Ajah verantwoordelijk was voor het opstoken van Logain tot valse Draak, hadden we het gevoel iets te moeten doen.’ We had zeker betrekking op het groepje zusters rond Sheriam; Carlinya en Beonin en de anderen hadden evenveel invloed als de meeste Gezetenen, al zaten ze niet in de Zaal. ‘Elaida stuurde de eis rond dat iedere zuster naar de Toren diende terug te keren, dus hebben we tien zusters uitgekozen om dat zo snel mogelijk te gaan doen. Ze horen er inmiddels te zijn. Ze dienen elke zuster stilletjes duidelijk te maken wat de Roden met Logain hebben gedaan. Zelfs...’ Ze aarzelde en besloot vervolgens heel snel: ‘Zelfs de Zaal weet dit niet.’
Egwene stapte opzij en wreef weer over haar slapen. Stilletjes duidelijk maken. In de hoop dat Elaida zou worden afgezet. Eigenlijk geen slecht plan. Het zou uiteindelijk kunnen werken. Het zou wel jaren kunnen duren. Aan de andere kant gold voor de meeste zusters dat hoe langer het duurde voor ze daadwerkelijk iets moesten ondernemen, hoe beter zij het vonden. Als ze genoeg tijd kregen, zouden ze de wereld overtuigen dat de Witte Toren nooit echt verdeeld was geweest. Het was al eens eerder gebeurd, al wist slechts een handvol zusters dat. Als ze genoeg tijd kregen, vonden ze misschien zelfs een manier om alles zo te herschrijven dat het niet had plaatsgevonden. ‘Waarom houden jullie het voor de Zaal geheim, Sheriam? Jullie denken toch zeker niet dat iemand jullie plan aan Elaida verraadt?’ De helft van de zusters hield de andere helft achterdochtig in het oog, uit angst voor verborgen aanhangers van Elaida. Gedeeltelijk uit angst daarvoor.
‘Moeder, een zuster die vindt dat wij een fout begaan, zou zich toch niet tot Gezetene laten kiezen? Zo’n zuster zou allang vertrokken zijn.’ Sheriam had zich niet ontspannen, maar haar stem kreeg dat geduldige, belerende toontje waarvan ze leek te denken dat het bij Egwene het beste hielp. Al was ze meestal veel handiger in het veranderen van onderwerp. ‘Die achterdocht is voorlopig de grootste moeilijkheid die wij dienen op te lossen. Niemand vertrouwt een ander echt. Konden we er maar voor zorgen dat...’
‘De Zwarte Ajah,’ onderbrak Siuan haar kalm. ‘Daardoor voel je je zo ijskoud alsof er een zilvertand onder je rok komt. Wie kan met volmaakte zekerheid een zuster van de Zwarte Ajah aanwijzen en wie kan zeggen wat zo’n vrouw zou kunnen doen?’
Sheriam schoot een nieuwe harde blik op Siuan af, maar meteen daarop verloor ze elke kracht. Of eigenlijk werd de ene spanning vervangen door een andere. Ze wierp een blik op Egwene en knikte toen met tegenzin. Haar mondspiertjes trokken alsof ze weer iets ontwijkends had willen zeggen, indien ze niet duidelijk had gezien dat Egwene dit niet zou slikken. De meeste zusters in het kamp geloofden het nu, maar ruim drieduizend jaar was ontkend dat er een Zwarte Ajah bestond, en ze voelden zich misselijk bij de gedachte alleen. Bijna niemand zou iets over dat onderwerp zeggen, of ze er nu wel of niet in geloofden.
‘De vraag is, Moeder,’ vervolgde Siuan, ‘wat er gebeurt wanneer de Zaal het ontdekt.’ Ze leek weer hardop te denken. ‘Ik zie niet hoe een Gezetene zal aanvaarden dat het haar niet kon worden verteld omdat ze wellicht Elaida’s kant had gekozen. En wat de mogelijkheid betreft dat ze van de Zwarte Ajah is... Ja, ik denk dat ze heel erg van streek zou zijn.’
De kleur trok uit Sheriams gezicht; het was een wonder dat ze niet lijkbleek werd. Van streek was nog heel lief omschreven. Ja, Sheriam zou na een ontdekking zeker erger meemaken dan van streek zijn. Het was nu tijd om haar voordeel uit te buiten, maar er kwam een nieuwe vraag bij Egwene op. Als Sheriam en haar vriendinnen die-ja, wat waren het eigenlijk? Geen verspieders, fretten misschien, die de holen worden ingestuurd om ratten... als Sheriam fretten naar de Witte Toren had gestuurd, kon...
Een plotselinge pijnscheut in het holletje met gevoelens achterin haar hoofd stuurde alles in het honderd. Als ze het rechtstreeks had gevoeld, zou het haar bewusteloos hebben gemaakt. Nu werden haar ogen groot van de schok. Een geleider raakte de ketting rond Moghediens nek aan. Dit was een koppeling waar geen man binding mee kon krijgen. Pijn en iets onbestaanbaars van Moghedien. Hoop. Meteen daarna was alles verdwenen, haar aanwezigheid en haar gevoelens. De ketting was af.
‘Ik heb... ik heb frisse lucht nodig,’ wist ze nog uit te brengen. Sheriam en Siuan wilden al opstaan maar ze gebaarde hen te blijven zitten. ‘Nee, ik wil alleen zijn,’ zei ze haastig. ‘Siuan, zoek uit wat Sheriam weet van die fretten. Licht, ik bedoel de zusters.’ Ze staarden haar beiden aan, maar het Licht zij dank volgde geen van beiden haar, toen ze de lantaarn van de haak griste en zich naar buiten haastte.
Het zou niet best zijn als men de Amyrlin zag hollen, maar het scheelde niet veel. Met haar vrije hand hield ze zo goed mogelijk haar broekrok op. Een wolkeloze nachthemel maakte de maan nog lichter, die diepe schaduwpatronen tussen de tenten en wagens tekende. De meeste mensen sliepen al, maar hier en daar brandden nog lage kampvuurtjes. Enkele zwaardhanden waren nog wakker en wat bedienden eveneens. Te veel ogen zouden het zien, wanneer ze holde, en iemands aanbod van hulp was wel het laatste dat ze wenste. Ze besefte dat ze hijgde, maar meer door de schok dan door uitputting.
Ze stak haar hoofd en lantaarn in Marigans tent en zag dat die leeg was. De dekens die een slaapzak hadden gevormd, lagen in een hoopje op de grond, door iemand haastig opzij gegooid.
Stel je nou eens voor dat ze nog hier was geweest? bedacht ze. Nu de ketting los was en met die onbekende erbij die haar bevrijd had? Rillend trok ze zich langzaam terug. Moghedien had goede redenen om haar niet te mogen, heel persoonlijke, en de enige zuster die het in haar eentje tegen een Verzaker kon opnemen was een boze Nynaeve, en die zat in Ebo Dar. Moghedien kon Egwene doden zonder dat iemand het merkte; zelfs als een zuster haar had voelen geleiden, zou dat niet opgevallen zijn. En als Moghedien haar niet zou doden, zou dat nog erger zijn. Niemand zou iets weten tot hun verdwijning ontdekt werd. ‘Moeder,’ maakte Chesa zich achter haar druk, ’u hoort niet in de nachtlucht buiten te zijn. Nachtlucht is slechte lucht. Als u Marigan wilt hebben, kan ik haar toch halen?’
Egwene was bijna opgesprongen. Ze had niet gemerkt dat Chesa haar had gevolgd. Ze keek naar de mensen die nog rond het kampvuur zaten voor de gezelligheid, niet vanwege warmte in deze vervloekte hitte. Marigan had geen echte vriendinnen, maar wellicht had iemand gezien wie er in haar tent was geweest. Ze kreeg weinig bezoekers. En daar waren geen mannen bij. Een man zou heel waarschijnlijk zijn gezien. ‘Ik denk dat ze is weggelopen, Chesa.’
‘Nee maar, wat een slechte vrouw!’ riep Chesa uit. ‘Ik heb altijd al gezegd dat ze een sluwe mond en gluiperige ogen had. Zomaar als een dievegge wegsluipen, terwijl u haar onderdak hebt gegeven. Als u er niet was geweest, zou ze langs de weg van honger zijn omgekomen. Wat een ondankbaar mens!’
Ze liep helemaal mee tot aan de tent waar Egwene sliep, kletsend over slechtheid in het algemeen, Marigans ondankbaarheid in het bijzonder en de juiste aanpak van dat slag mensen. Blijkbaar kon dat zowel door een afranseling met een rietje tot ze gekalmeerd waren, als door ze weg te sturen voor ze vluchtten. Ze doorspekte dit alles met waarschuwingen dat Egwene wel mocht nakijken of al haar sierraden er nog waren.
Egwene hoorde het amper. Haar hoofd tolde. Het kon Logain toch niet zijn geweest? Hij kon toch nooit van Moghedien hebben geweten, laat staan terugkomen om haar te redden? Nee toch? De mannen die Rhand bij elkaar haalde, die Asha’man. In elk dorp waren er geruchten over de Asha’man en de Zwarte Toren. De meeste zusters probeerden net te doen of het hun niet raakte en ze zich niets aantrokken van het bijeenkomen van tientallen geleiders – de ergste verhalen moesten toch zeker lager ingeschat worden; geruchten bliezen alles op — maar Egwenes tenen kromden zich bijna van angst wanneer ze eraan dacht. Een Asha’man kon Moghedien... Maar waarom? Zo’n man wist er toch net zo weinig van als Logain?
Ze probeerde de enige redelijke slotsom te ontwijken. Iets veel ergers dan Logain was gekomen, erger dan een Asha’man. Een Verzaker had Moghedien bevrijd. Rahvin was volgens Nynaeve door Rhands hand gestorven en hij had blijkbaar ook Ishamael gedood. En Aginor en Balthamel waren dood. Moiraine had Be’lal gedood. Waarmee van de mannen alleen Asmodean, Demandred en Sammael overbleven. Sammael was in Illian. Niemand wist waar de anderen zaten, of de nog levende vrouwelijke Verzakers. Moiraine had Lanfir gedood of ze hadden elkaar gedood, maar alle anderen waren, voor zover men wist, nog in leven. Vergeet de vrouwen, het moest een man zijn. Welke? Er waren allang plannen onnvikkeld voor het geval een Verzaker de groep Aes Sedai zou aanvallen. Geen enkele zuster hier was zo sterk als een Verzaker, maar gekoppelde cirkels waren iets anders. Elke Verzaker die dit kamp binnenkwam, zou merken dat er cirkels rond hem werden gevormd. Of rond haar. Zodra ze beseften wie ze was. De Verzakers toonden om de een of andere reden geen tekenen van leeftijdloosheid. Misschien was het een gevolg van hun band met de Duistere. Ze...
Ze was van streek. Ze moest helderder denken.
‘Chesa?’
‘...ziet ernaar uit dat we uw hoofdpijn weer moeten wegwrijven. Dat krijg je... Ja, Moeder?’
‘Zoek Siuan en Leane. Zeg dat ze bij me moeten komen. Maar laat niemand anders het horen.’
Met een grijns maakte Chesa een snelle knix en holde de tent uit. Het viel niet te voorkomen dat ze op de hoogte was van de stromingen die rond Egwene wervelden, maar ze vond al die plannetjes en slimmigheidjes opwindend. Al was ze slechts oppervlakkig op de hoogte en wist ze van vele zaken helemaal niets. Egwene twijfelde niet aan haar trouw, maar Chesa’s idee van opwinding zou behoorlijk veranderen wanneer ze erachter kwam hoe diep sommige wervelingen reikten. Ze ontstak met de Kracht de olielampen in de tent, blies de lantaarn uit en plaatste hem zorgvuldig in een hoekje. Misschien moest ze helder denken, maar het voelde nog steeds aan alsof ze in het donker rondstommelde.