24 De Kinne

Ongelooflijk, dacht Reanne, vanuit een raam toekijkend hoe de twee meisjes op straat verdwenen tussen de werklieden, bedelaars en een enkele draagstoel. Zodra het paar naar beneden was geleid, was ze teruggekeerd naar de overlegkamer. Ze wist niet wat ze ervan moest denken. Hun stellige beweringen, tegen elk gezond verstand in, maakten slechts een deel uit van haar verwarring.

‘Ze zweetten niet,’ fluisterde Berowin naast haar schouder.

‘Nou en?’ Ze zou er binnen de kortste keren voor hebben gezorgd dat het nieuws het Tarasin-paleis bereikte, als ze haar woord niet had gegeven. En als dat gevaar er niet was geweest. De angst borrelde in haar op, dezelfde paniek die haar had bevangen nadat ze uit de eerste zilveren boog was gekomen tijdens de beproeving tot Aanvaarde. Maar net als al die keren in de jaren erna dat haar angst de kop had opgestoken, staalde ze zich weer; in feite besefte ze zelf niet dat de vrees dat ze wederom gillend zou wegrennen sinds lang voorkwam dat ze dat ooit nog daadwerkelijk zou doen. Ze hoopte dat de meisjes hun waanzin zouden opgeven. En zo niet, dat ze ver van Ebo Dar gegrepen zouden worden, en dan hun mond hielden of niet geloofd zouden worden. Er moesten voorzorgen genomen worden, veiligheidsmaatregelen worden ingesteld die al jaren in onbruik waren. Maar de Aes Sedai waren bijna almachtig. Dié waarheid zat tot in het merg van haar botten.

‘Oudste, zou het mogelijk kunnen zijn dat de oudste van die twee echt...? We hebben geleid, en...’

Berowins stem stierf mismoedig weg, maar Reanne nam het niet eens in overweging, en niet omdat de ander zoveel jonger was. Waarom zou een Aes Sedai net doen alsof ze de mindere was? Iedere Aes Sedai zou hen allemaal op hun knieën om vergeving laten smeken en daar niet zo onderdanig hebben gestaan.

‘We hebben niet geleid in aanwezigheid van een Aes Sedai,’ zei ze ferm. ‘We hebben geen regel gebroken.’ Die regels golden evenzeer voor haarzelf als voor ieder ander. De allereerste regel was dat zij allen gelijk waren, zelfs de vrouwen die een tijdje boven hen stonden. Dat kon ook niet anders, indien de hogergeplaatsten uiteindelijk weer moesten afdalen. Slechts door beweging en verandering konden zij verborgen blijven.

‘Maar sommige geruchten spreken inderdaad van een meisje als Amyrlin, Oudste. En ze kende...’

‘Opstandelingen!’ Reanne legde er al het woedende ongeloof in dat ze voelde. Hoe was het mogelijk dat iemand in opstand durfde te komen tegen de Witte Toren! Het was helemaal niet gek dat rond zo’n vrouw ongelooflijke verhalen werden verzonnen.

‘En Logain en de Rode Ajah dan?’ wilde Garenia weten. Reanne keek haar streng aan. Garenia was erin geslaagd een kop thee te bemachtigen voor ze weer naar boven kwam, en wist nog uitdagend een slokje te nemen.

‘Wat de waarheid ook mag zijn, Garenia, het betaamt ons niet over de daden van Aes Sedai te oordelen.’ Reannes mond werd een streep. Dat ging niet echt goed samen met wat ze van de opstandelingen vond, maar hoe kon een Aes Sedai zoiets doen?

De Saldeaanse boog gehoorzaam het hoofd, maar misschien was dat om de gemelijke trek van haar mondhoeken te verbergen. Reanne zuchtte. Zelf had ze lang geleden de droom opgegeven nog eens Groene Ajah te worden. Maar er waren er, zoals Berowin, die geloofden – stiekem, naar zij dachten – dat ze ooit op de een of andere manier konden terugkeren naar de Witte Toren om Aes Sedai te worden. En dan had je nog vrouwen als Garenia, die hun verlangens al evenmin geheim konden houden, hoewel die tien keer zo erg waren. Die zouden waarachtig nog wilders opnemen, en er zelfs op uit trekken om meisjes te vinden die opgeleid konden worden!

Garenia was nog niet klaar; ze liep vaak op het randje van de gehoorzaamheid, en stapte er geregeld overheen. ‘En die Setalle Anan dan? Die meisjes wisten van de Kring. Dat Anan-mens moet het hun verteld hebben, maar ik snap niet hoe zij...’ Ze huiverde op een manier die bij de meeste anderen veel te overdreven zou zijn geweest, maar ze had nooit haar gevoelens kunnen verbergen. Zelfs niet als het nodig was. ‘Wie ons ook verraden heeft, ze moet gevonden worden en haar verraad moet bestraft worden. Ze is een herbergierster, en ze moet leren haar mond te houden!’ Berowin snakte met wijd open schrik ogen naar adem en viel zo hard in een stoel neer dat ze bijna weer op veerde.

‘Bedenk wie ze is, Garenia,’ zei Reanne scherp. ‘Als Setalle ons had verraden, zouden we nu al naar Tar Valon kruipen, en de hele weg om vergiffenis hebben gesmeekt.’ Toen ze zelf naar Ebo Dar was gekomen, had men haar het verhaal verteld van een vrouw die gedwongen was om naar de Witte Toren te kruipen, en wat zij sindsdien zelf van de Aes Sedai had gezien, had haar niet van mening doen veranderen. ‘De paar geheimen die ze kende, heeft ze uit dankbaarheid voor zich gehouden, en ik betwijfel of die is verminderd. Ze zou bij de geboorte van haar eerste kind gestorven zijn als de Kinne haar niet had geholpen. Wat zij weet, komt van vrouwen die hun mond voorbij praatten, in de waan dat zij niets kon horen, en die loslippige vrouwen zijn al meer dan twintig jaar geleden bestraft.’ Toch had ze graag een manier geweten om de moed op te brengen Setalle te vragen wat behoedzamer te zijn. Ze moest er in het bijzijn van die meisjes iets hebben uitgeflapt.

Opnieuw boog Garenia het hoofd, maar haar mond stond koppig. Reanne besloot dat Garenia ditmaal minstens een deel van deze beurt zou doorbrengen in de wijkplaats, en dat ze daarbij in het bijzonder gewezen zou worden op het probleem van haar koppigheid. Alise had zelden meer dan een week nodig om een vrouw ervan te overtuigen dat halsstarrig zijn niets hielp.

Maar voor ze Garenia kon inlichten, maakte Derys een knix in de deuropening en kondigde ze Sarainya Vostovan aan. Zoals gewoonlijk zeilde Sarainya al naar binnen voordat Reanne kon opdragen dat ze moest worden toegelaten. Vergeleken met deze buitengewoon knappe vrouw was Garenia de gehoorzaamheid zelve, ondanks het feit dat Sarainya zich nauwgezet aan de vorm van de regels hield. Reanne zou hebben gezworen dat ze veel liever vlechtjes met belletjes droeg en er geen steek om gaf of dat wel bij haar rode riem zou passen. Maar als ze de keus had gehad, zou ze geen enkele keer haar beurt met de riem hebben vervuld.

Uiteraard maakte Sarainya een knix bij de deur en knielde met gebogen hoofd voor haar neer, maar vijftig jaren hadden haar niet doen vergeten dat ze een vrouw met aanzienlijke macht zou zijn geweest als ze het had kunnen opbrengen om terug te keren naar haar geboorteland Arafel. Een knix en de andere regels waren allemaal tegemoetkomingen. Toen ze begon te spreken met die hese, krachtige stem vergat Reanne of Sarainya ooit met zichzelf in het reine kon komen, en vergat ze zelfs de moeilijkheden met Garenia.

‘Callie is dood, Oudste Zuster. Haar keel was doorgesneden en ze is kennelijk zelfs van haar kousen beroofd, maar Sumilo zegt dat ze met de Ene Kracht is vermoord.’

‘Dat is onmogelijk!’ barstte Berowin los. ‘Niemand van de Kinne zou zoiets doen!’

‘Een Aes Sedai?’ zei Garenia, zowaar aarzelend. ‘Maar hoe? De Drie Geloften. Sumilo moet het bij het verkeerde eind hebben.’

Reanne gebaarde om stilte. Sumilo vergiste zich nooit, niet op dit gebied. Ze zou bij de Gele Ajah hebben gehoord, als ze niet volledig was ingestort toen ze haar proeve voor de stola aflegde. Ondanks elk verbod en talloze straffen bleef ze bijleren als ze dacht dat niemand het merkte. Een Aes Sedai kon dit niet gedaan hebben, en ook geen enkele Kinsvrouw, maar... Die meisjes die zo halsstarrig waren en wisten wat ze niet konden weten. De Kring had al te lang bestaan en te veel vrouwen geholpen om nu vernietigd te worden.

‘We moeten het volgende doen,’ zei ze. Dat angstige gevoel borrelde weer op, maar deze keer merkte ze het nauwelijks.


Woedend beende Nynaeve bij het huis vandaan. Ongelooflijk! Ze wist wel zeker dat die vrouwen een gilde hadden! Ondanks hun uitlatingen wist zij ook zeker dat die vrouwen de plaats van de Schaal kenden. Ze zou al het nodige hebben gedaan om hen ertoe te bewegen dat te vertellen. Een paar uur onderdanigheid was verre te verkiezen boven het dulden van Mart Cauton voor het Licht mocht weten hoeveel dagen.

Ik had even erkentelijk kunnen zijn als ze wilden, dacht ze gramstorig. Ze zouden hebben geloofd dat ik een oud muiltje was dat je alle kanten op kan buigen. Ik had... Dat was een leugen, en ze hoefde de bittere smaak van een herinnering aan Egwene niet te proeven om het te beseffen. Ze zou elke kans hebben aangegrepen om die vrouwen stuk voor stuk door elkaar te rammelen tot ze haar alles hadden verteld. Ze zou hun een Aes Sedai-behandeling hebben gegeven tot ze het uitpiepten!

Ze stuurde een boze blik naar Elayne, die aan haar zijde in gedachten verzonken meeliep. Nynaeve had liever niet geweten waar de ander aan dacht. Aan een verspilde ochtend, een bijna volledige vernedering.

Ze hield er niet van om ongelijk te hebben. Ze was nog steeds niet gewend dat toe te geven. Niet echt. En nu zou ze zich tegen Elayne moeten verontschuldigen. Ze had de pest aan spijtbetuigingen. Het zou al erg genoeg worden, wanneer ze weer in hun kamers terug waren. Hopelijk waren Birgitte en Aviendha nog buiten. Ze zou het zeker niet hier midden op straat doen met al die onbekende voorbijgangers. Het was nu veel drukker, hoewel de zon achter de rondbuitelende zwermen krijsende zeevogels hoog boven haar nauwelijks hoger scheen te staan.

Het was niet gemakkelijk om na al die bochten en kruisingen de weg terug te vinden. Nynaeve moest wel vijf of zes keer de weg vragen, terwijl Elayne de andere kant uitkeek, alsof het haar niet kon schelen. Ze stampte over bruggen, dook om wagens heen, sprong opzij voor voortsnellende draagstoelen die zich door de menigte werkten, en hoopte dat Elayne iets zou zeggen. Nynaeve wist heel goed hoe je een grief levend moest houden, en hoe langer zijzelf zweeg, des te erger de eerste woorden zouden zijn. Dus hoe langer Elayne zwijgend doorliep, hoe grimmiger het beeld werd van wat haar in hun kamers te wachten stond. Dat maakte haar woedend. Ze had haar ongelijk al toegegeven, al was het alleen tegenover zichzelf. Elayne had het recht niet om haar zo te laten lijden. Haar gezicht stond zo betrokken dat zelfs de mensen die hun ringen niet opmerkten, ruim baan gaven. Mensen die ze wél zagen, leken dringend een zijstraat in te moeten. Zelfs een paar stoeldragers ontweken haar.

‘Hoe oud dacht jij dat Reanne was?’ vroeg Elayne plotseling. Nynaeve maakte een sprongetje. Ze waren bijna terug bij het Mol Haraplein. ‘Vijftig jaar. Misschien zestig. War doet het ertoe?’ Haar ogen gleden over de menigte om te zien of iemand er iets van op had gevangen. Een voorbijkomende marskraamster met een bak waarin gele vruchten lagen die citroenen werden genoemd, slikte haar kreet in, toen Nynaeves blik op haar viel, met als gevolg dat ze dubbelgebogen over haar bak begon te kuchen en te sputteren. Nynaeve snoof. De vrouw had waarschijnlijk geprobeerd iets op te vangen, of misschien wel een beurs te snijden. ‘Het is een gilde, Elayne, en ze wéten waar de Schaal is. Dat weet ik gewoon.’ Dat had ze helemaal niet willen zeggen. Als ze nu haar spijt uitte dat ze Elayne hierin had meegesleurd, zou het misschien niet zo erg worden.

‘Dat neem ik aan,’ zei Elayne afwezig. ‘Ik geloof wel dat ze het weten. Maar hoe komt het dat ze er zo oud uitziet?’

Nynaeve bleef stokstijf midden op straat staan. Na al dat geruzie en nadat ze eruit waren gegooid, gelóófde ze het? ‘Nou, ik geloof dat ze op dezelfde manier ouder wordt als wij allemaal, elke dag een beetje. Elayne, als je het geloofde, waarom verkondigde je dan zo luid wie je was? Je leek Rhiannon wel die bij de Toren aanklopte.’ Dat vond ze wel mooi gevonden; volgens het verhaal had koningin Rhiannon iets heel anders gekregen dan waarvoor ze gekomen was.

De vraag leek ondanks al Elaynes eigen lessen niet tot de ander door te dringen. Ze trok Nynaeve opzij toen een groene koets met gordijntjes langsratelde – de straat was hier niet erg breed – tot voor de gevel van een stoffenwinkel met een brede deuropening, waarin een paar paspoppen stonden, gekleed in half voltooide gewaden.

‘Ze gingen ons helemaal niets vertellen, Nynaeve, al had je er op je knieën om gesmeekt.’ Nynaeve deed haar mond verontwaardigd open, en klemde toen haar tanden weer op elkaar. Ze had het nooit over smeken gehad. Trouwens, waarom had zij het alleen moeten opknappen? Elke vrouw was beter dan Mart Cauton. Maar er zat Elayne iets dwars en ze liet zich niet afleiden. ‘Nynaeve, ze moet zijn vertraagd, net als iedereen. Hoe oud is ze, als ze er als vijftig of zestig uitziet?’

‘Waar heb je het over?’ Onbewust prentte Nynaeve zich de ligging van de winkel in; het werk van de naaister zag er behoorlijk goed uit en was de moeite van een bezoek waard. ‘Ze geleidt waarschijnlijk niet meer dan ze moet, omdat ze bang is voor een zuster te worden versleten. Ze zou dan zeker niet zo’n glad gezicht hebben.’

‘Je hebt niet goed opgelet, hè?’ mompelde Elayne. Ze zag de gezette naaister met een brede glimlach in de deuropening staan en trok Nynaeve naar een hoek van het gebouw. Als je de hoeveelheid kant in ogenschouw nam die de naaister op haar eigen jurk droeg, zou ze een blik van nabij best vinden als Nynaeve iets wilde kopen. ‘Vergeet die kleren nou even, Nynaeve. Wie is de oudste Aanvaarde die je je kunt herinneren?’

Nynaeve keek de ander effen aan. Die meid liet het klinken alsof ze alleen maar aan kleren dacht! En ze had wel degelijk geluisterd. Soms. ‘Elin Warrel, denk ik. Ik geloof dat ze van mijn leeftijd is.’ De jurk van de naaister zelf zou er natuurlijk ook mooi uitzien, met een wat bescheidener halslijn en veel minder kant. In groene zijde. Lan hield van groen, hoewel ze haar kleren beslist niet op hem ging afstemmen. Hij hield ook van blauw.

Elayne lachte blaffend en Nynaeve vroeg zich af of ze misschien hardop had staan denken. Ze kleurde hevig en probeerde het uit te leggen – als ze tot Beltije de tijd kreeg, zou het haar best lukken – maar Elayne gaf haar geen kans. ‘Elins zuster kwam haar vlak voor jullie aankomst in de Toren bezoeken, Nynaeve. Haar jóngere zuster. Die vrouw had grijs haar. Nou ja, een beetje. Ze moet boven de véértig geweest zijn, Nynaeve.’

Elin Warrel was ouder dan veertig? Maar... ‘Wat bedoel je nou, Elayne?’

Er was niemand dichtbij genoeg om te luisteren en niemand leek op hen te letten, behalve de nog steeds hoopvolle naaister, maar Elayne liet haar stem dalen tot een zacht gefluister. ‘Wij vertragen, Nynaeve. Ergens tussen de twintig en vijfentwintig beginnen we langzamer oud te worden. Hoeveel, dat hangt af van ons vermogen, maar het wanneer niét. Iedere geleidster heeft het. Takima zei dat het volgens haar het begin was van het verkrijgen van het leeftijdloze uiterlijk, maar ik meen dat niemand dat bereikt tot ze de stola minstens een jaar of twee draagt, soms wel vijf of meer. Ga maar na. Je wéét dat elke zuster met grijs haar oud is, al word je niet geacht het op te merken. Dus als Reanne is vertraagd – en dat moet – hoe oud is ze dan?’

Nynaeve gaf er niets om hoe oud Reanne was. Ze kon wel janken. Geen wonder dat niemand geloofde hoe oud ze was. Het verklaarde waarom de Vrouwenkring thuis over haar schouder had meegekeken, alsof ze betwijfelden dat ze oud genoeg was om volledig vertrouwd te worden. Fijn dat je als zuster een leeftijdloos gezicht kreeg, maar hoe lang zou het duren voor ze grijze haren kreeg?

Ze knipperde met haar ogen. En een harde klap schampte langs de achterkant van haar hoofd. Ze wankelde en wendde zich verbijsterd naar Elayne. Waarom had die haar geslagen? Maar Elayne lag ineengezakt op de grond, met gesloten ogen en een gemene paarsblauwe buil op haar slaap. Nynaeve viel onvast op haar knieën en nam haar vriendin in de armen.

‘Je vriendin moet ziek geworden zijn,’ zei een vrouw met een flinke neus, die naast haar neerknielde zonder te letten op haar gele jurk, die zelfs naar Ebodaraanse begrippen te veel boezem liet zien. ‘Ik help wel even.’

Een lange kerel die er, afgezien van een ontsierende vettige glimlach, goed uitzag in zijn geborduurde zijden vest, bukte zich om Nynaeves schouders te grijpen. ‘Kom mee. Ik heb een koets. We nemen jullie mee naar iets gemakkelijkers dan straatstenen.’

‘Ga weg,’ zei Nynaeve beleefd. ‘We hebben uw hulp niet nodig.’

Maar de man bleef proberen haar overeind te trekken en haar naar een rode koets te duwen, waar een vrouw in het blauw, kennelijk geschrokken, driftig wenkte. De vrouw met de lange neus probeerde zowaar Elayne op te tillen, terwijl ze de man voor zijn hulp dankte en doorzeurde dat zij zijn koets een goed idee vond. In minder dan geen tijd had zich een halve kring toeschouwers gevormd. De vrouwen mompelden meelevend over flauwvallen van de hitte, en de mannen boden aan de vrouwen weg te dragen. Een magere kerel was zo driest om zowat onder haar neus naar Nynaeves beurs te grijpen.

Haar hoofd duizelde nog te zeer om saidar makkelijk te omhelzen, maar als dat kletsende volk haar al niet driftig had gemaakt, dan zorgde wat ze op straat zag liggen daar wel voor. Een pijl met een stompe, stenen punt. De pijl die haar hoofd had geschampt of de pijl die Elayne had geraakt. Ze geleidde, en de magere beurzensnijder klapte dubbel, greep zichzelf vast en gilde als een varken in een doornstruik. Een tweede stroom, en de vrouw met de grote neus viel achterover met een gil die twee keer zo hoog klonk. De man in het zijden vest besloot kennelijk dat ze zijn hulp toch niet nodig hadden. Hij draaide zich in elk geval om en holde naar de koets, maar ze gaf hem niettemin een flinke zet. Hij loeide nog harder dan een woeste stier, terwijl de vrouw in de koets hem aan zijn vest naar binnen sleurde.

‘Dank u, maar we hebben geen hulp nodig,’ riep Nynaeve. Beleefd. Er waren maar weinigen die het hoorden. Toen doordrong dat de Ene Kracht werd gebruikt – en mensen die plotseling rondhuppelend zonder aanwijsbare reden begonnen te gillen, maakten het voor de meesten wel duidelijk – gingen ze ervandoor. De vrouw met de grote neus duwde zichzelf op en sprong warempel achter op de rode koets, waar ze zich krampachtig vasthield terwijl de koetsier de paarden ondanks de menigte opzweepte, zodat iedereen opzij sprong.

Nynaeve kon het niet schelen, al had de grond zich geopend en het hele zaakje opgeslokt. Haar borst deed pijn, terwijl ze fijne stromen Wind en Water, Aarde, Vuur en Geest verweefde, mengde en door Elayne stuurde. Het was een eenvoudig weefsel, dat haar ondanks haar duizeligheid gemakkelijk afging, en het resultaat stelde haar gerust. De wond was niet ernstig; het bot van Elaynes schedel was niet gebroken. Gewoonlijk zou ze diezelfde stromen in veel ingewikkelder weefsels hebben geleid voor een Heling die zij zelf had uitgevonden. Maar nu lukte slechts een simpele weving. Met alleen Geest, Wind en Water weefde ze de Heling die de Gele zusters sinds onheuglijke tijden toepasten.

Elaynes ogen schoten wijd open en ze bewoog wild als een snoek in een net, terwijl ze naar adem snakte en haar hielen op het plaveisel trommelden. Dat duurde natuurlijk maar even, maar de buil slonk meteen en verdween.

Nynaeve hielp haar op te staan, en er verscheen een vrouwenhand met een tinnen beker water. ‘Zelfs een Aes Sedai zal na zoiets dorstig zijn,’ zei de naaister.

Elayne reikte ernaar, maar Nynaeve hield met haar vingers Elaynes pols tegen. ‘Nee, dank u.’ De vrouw haalde de schouders op en wendde zich af, waarop Nynaeve er op heel andere toon aan toevoegde: ‘Dank u.’ Hoe vaker je het zei, hoe makkelijker het leek; ze wist niet zeker of ze dat wel zo prettig vond.

Opnieuw golfde de zee van kant, toen de naaister opnieuw de schouders ophaalde, ‘Ik maak kleren voor iedereen. Ik kan iets maken wat beter bij u kleurt dan dat.’ Ze verdween in haar winkel en Nynaeve keek haar nadenkend na.

‘Wat is er gebeurd?’ wilde Elayne weten. ‘Waarom mocht ik niet van je drinken? Ik heb dorst én honger.’

Na een laatste frons vanwege de naaister bukte Nynaeve zich en pakte de pijl op. Elayne had geen uitleg nodig. Saidar lichtte in een flits om haar op. ‘Teslyn en Joline?’

Nynaeve schudde het hoofd; haar duizeligheid leek weg te trekken. Ze geloofde niet dat die twee zo laag zouden zinken om dit te doen. Nee, dat geloofde ze niet. ‘En Reanne?’ zei ze zacht. De naaister stond weer in de deuropening, nog steeds hoopvol. ‘Ze zou er zeker van willen zijn dat we hier vertrekken. Of erger nog, misschien Garenia.’ Die gedachte maakte haar nog killer dan het denken aan Teslyn en Joline. En tweemaal zo woedend.

Op de een of andere manier slaagde Elayne erin om er ondanks een norse blik leuk uit te zien. ‘Wie het ook was, we zullen het ze betaald zetten. Reken maar.’ Ze keek kalmer. ‘Nynaeve, als de Kring weet waar de Schaal is, kunnen we hem vinden, maar...’ Ze beet op haar lip en aarzelde, ‘Ik weet maar één manier om er zeker van te zijn.’

Nynaeve knikte langzaam, hoewel ze liever een handvol zand had opgegeten. Deze dag had vanmorgen zo stralend geleken, maar toen was die snel afgegleden naar duister en donker, van Reanne naar... O Licht, hoe lang zou het duren voor ze grijs haar had?

‘Niet huilen, Nynaeve. Mart kan onmogelijk zo beroerd zijn. Hij vindt binnen de kortste keren dat ding voor ons, dat weet ik gewoon.’ Nynaeve begon alleen maar harder te huilen.

Загрузка...