38 Oefening

Terwijl ze in haar witte gewaad in kleermakerszit op het bed zat, vormde Egwene drie kleine ballen van licht die in allerlei vormen boven haar handen dansten. Ze werd niet geacht dit zonder toezicht van ten minste een Aanvaarde te doen, maar Nynaeve, die woest kijkend voor de kleine open haard ijsbeerde, droeg per slot van rekening de serpentring van een Aanvaarde en het witte kleed met de kleurenbanden, ook al mocht zij nog niemand scholen. En Egwene had de laatste dertien weken gemerkt dat ze zich niet kon bedwingen. Ze wist nu hoe gemakkelijk het was saidar aan te raken. Ze kon het altijd voelen, op haar wachtend en lokkend als de geur van een reukwater of het gevoel van zachte zijde. En als het haar eenmaal raakte, kon ze amper ophouden met geleiden. Het geleiden mislukte haar even vaak als het haar lukte, maar dat spoorde haar slechts aan vol te houden. Het joeg haar vaak angst aan. Hoe graag ze ook wilde, het geleiden maakte haar bang. Als ze niet geleidde, voelde ze zich loom vergeleken met wanneer ze dat wel deed. Ze wilde het allemaal opnemen, ondanks de waarschuwingen dat ze zichzelf opbrandde, en dat verlangen bezorgde haar de grootste vrees. Soms wilde ze maar dat ze nooit naar Tar Valon was gekomen. Maar de vrees was niet sterk genoeg om er een lange tijd mee te stoppen, net zo min als de vrees door een Aes Sedai of door een Aanvaarde, Nynaeve uitgezonderd, betrapt te worden. Hier in haar eigen kamer was het echter veilig genoeg. Min was er en zat op een driepootkrukje toe te kijken, maar ze kende Min nu goed genoeg om te weten dat Min haar nooit zou aangeven. Ze dacht dat ze zich gelukkig mocht prijzen twee goede vriendinnen na haar komst in Tar Valon te hebben gevonden. Het was een klein, vensterloos kamertje, zoals alle Novicekamertjes.

In drie kleine stappen was Nynaeve van de ene gewitte muur bij de andere. Nynaeves kamer was veel groter, maar aangezien zij met niemand van de Aanvaarden vriendschap had gesloten, kwam zij naar Egwenes kamer als ze behoefte had met iemand te praten, en zelfs als ze helemaal niet wilde praten, zoals nu. Het kleine vuur in de smalle haard hield de eerste kilte van de naderende herfst buiten, hoewel Egwene er haast zeker van was dat het niet echt zou helpen in de winter. Een tafeltje voor haar studie en haar bed waren de enige meubelstukken en haar eigendommen hingen netjes aan een rij haken of lagen op de korte plank boven het tafeltje. Novices werden gewoonlijk zo beziggehouden dat ze amper enige tijd in hun kamers door konden brengen, maar vandaag had ze vrij. Pas de derde vrije dag nadat zij en Nynaeve in de Witte Toren waren aangekomen. ‘Else zat vandaag met die grote kalfsogen naar Galad te kijken terwijl hij met de zwaardhanden aan het oefenen was,’ vertelde Min, die op twee krukpoten zat te wippen.

De kleine ballen haperden even boven Egwenes handen. ‘Ze mag kijken waar ze wil,’ zei ze terloops, ik kan me niet voorstellen waarom ik daar belangstelling voor zou moeten hebben.’

‘O, helemaal nergens om, denk ik. Hij is verschrikkelijk knap, als je het niet erg vindt dat hij zo stijf is. Heel knap om te zien, zeker als hij zijn hemd uit heeft.’

De ballen tolden woedend rond. ‘Ik heb absoluut niet de wens naar Galad te kijken. Met of zonder hemd.’

‘Ik zou je niet zo mogen plagen,’ zei Min berouwvol. ‘Het spijt me. Maar je kijkt wel graag naar hem – grijns niet zo naar me! – en datzelfde doet bijna iedere andere vrouw in de Witte Toren, behalve een Rode Ajah. Ik heb de Aes Sedai daar beneden bij de oefenvelden zien staan wanneer hij de zwaarddans beoefent, vooral de Groenen. Ze zeggen dat ze hun zwaardhanden willen zien, maar als Galad er niet is, zijn er lang zoveel niet. Zelfs de kokkinnen en meiden komen buiten naar hem kijken.’

De ballen hingen doodstil en heel even bleef Egwene er strak naar kijken. Ze verdwenen. Opeens giechelde ze. ‘Hij ziet er echt knap uit, nietwaar? Zelfs als hij loopt, lijkt het op dansen.’ De kleur van haar wangen werd feller, ik weet dat ik hem niet zo moet aanstaren, maar ik kan het niet helpen.’

‘Ik ook niet,’ zei Min, ‘en ik zie nog wel hoe hij is.’

‘Maar als hij een goed...’

‘Egwene, Galad is zo goed dat je voor hem je haren uit zou willen rukken. Hij zou iemand kwaad kunnen doen, maar alleen omdat hij een groter goed wil bereiken. Hij zou zelfs niet eens merken wie gewond zou raken, omdat hij helemaal in dat andere goede op zou gaan. Maar als hij het wel zou opmerken, dan verwacht hij begrip van ze dat hij het goede en juiste deed.’

‘Ik neem aan dat je het weet,’ zei Egwene. Ze had Mins kunst meegemaakt om te kijken naar mensen en allerlei soorten dingen over hen te weten te komen. Min vertelde niet alles wat ze zag en niet altijd zag ze wat, maar er was zoveel overgebleven dat Egwene haar geloofde. Ze wierp een blik op Nynaeve – die nog steeds aan het ijsberen was en in zichzelf liep te mompelen – reikte toen opnieuw naar saidar en begon weer verstrooid met de ballen te jongleren. Min haalde de schouders op. ‘Ik denk dat ik het je net zo goed zou kunnen vertellen. Hij zag niet eens wat Else aan het doen was. Hij vroeg aan haar of ze wist of je misschien na het eten nog een wandelingetje ging maken in de Zuidtuin, omdat je vandaag vrij bent. Ik had met haar te doen.’

‘Arme Else,’ mompelde Egwene en boven haar handen kwamen de lichtbollen nog feller tot leven. Min lachte.

Met een klap sloeg de deur open door de wind. Egwene slaakte een kreetje en liet de ballen verdwijnen voor ze zag dat het slechts Elayne was.

De goudblonde erfdochter van Andor duwde de deur dicht en hing haar mantel aan een haak. ‘Ik heb het net gehoord,’ zei ze. ‘De geruchten zijn waar. Koning Galdrian is dood. En dus krijgen we een strijd om de opvolging.’

Min snoof. ‘Burgeroorlog. Opvolgingsstrijd. Een heel stel stomme namen voor hetzelfde. Vind je het erg er niet over te praten? We horen alleen nog maar dat soort dingen. Oorlog in Cairhien. Oorlog op de Kop van Toman. Misschien hebben ze een valse Draak te pakken in Saldea, maar in Tyr woedt nog steeds oorlog. Het zijn trouwens hoofdzakelijk geruchten. Gisteren hoorde ik een kokkin zeggen dat Artur Haviksvleugel naar Tanchico optrok. Artur Haviksvleugel!’

‘Ik dacht dat je er niet over wilde praten,’ merkte Egwene op. ‘Ik heb Logain gezien,’ vertelde Elayne. ‘Hij zat op een bank op de Binnenplaats te huilen. Hij holde weg toen hij mij zag. Ik heb toch wel medelijden met hem.’

‘Beter dat hij huilt dan anderen, Elayne,’ zei Min. ‘Ik weet wie hij is,’ zei Elayne kalm. ‘Of liever wat hij was. Dat is hij niet meer en dus mag ik medelijden met hem hebben.’ Egwene liet zich tegen de muur omlaag zakken. Rhand. Logain deed haar altijd aan Rhand denken. Ze had nu al maanden niet meer van hem gedroomd, tenminste niet het soort dromen dat ze had op de Rivierkoningin. Anaiya liet haar nog steeds opschrijven wat ze droomde en de Aes Sedai lazen het na op tekenen of een verband tussen gebeurtenissen, maar er was nooit iets behalve dromen die volgens Anaiya inhielden dat ze hem miste. Vreemd genoeg voelde ze zich bijna alsof hij er enkele weken niet meer was. Alsof hij tegelijk met haar dromen had opgehouden te bestaan nadat ze in de Witte Toren waren aangekomen. En ik zit hier maar te denken hoe mooi Galad loopt, dacht ze verbitterd. Het moet wel goed zijn met Rhand. Als hij was gegrepen en gestild, zou ik iets hebben vernomen. Bij die gedachte liepen de rillingen over haar rug, zoals altijd gebeurde als ze aan het stillen van Rhand dacht, en dat Rhand dan zou huilen en willen sterven zoals Logain deed.

Elayne kwam naast haar op het bed zitten en trok haar voeten onder haar op. ‘Als je zit te dagdromen over Galad, Egwene, hoef je van mij geen medeleven te verwachten. Ik laat liever Nynaeve jou zo’n verschrikkelijk brouwsel geven waar ze het altijd over heeft.’ Ze keek bezorgd naar Nynaeve, die haar binnenkomst nauwelijks had opgemerkt. ‘Wat is er met haar aan de hand? Zeg me nou niet dat ze ook smartelijk om Galad zit te zuchten.’

‘Val haar maar niet lastig.’ Min boog zich naar het tweetal toe en zei zacht: ‘Die schriele Aanvaarde Irella zei tegen haar dat ze zo onhandig was als een koe en amper aanleg bezat. En toen gaf Nynaeve haar een draai om de oren.’ Elayne kromp ineen. ‘Precies,’ mompelde Min. ‘Ze stond al in de werkkamer van Sheriam voor ze met haar ogen kon knipperen en daarna was ze niet meer te genieten.’ Blijkbaar had Min niet zacht genoeg gepraat, want Nynaeve liet een grauw horen. Opeens sloeg de deur opnieuw open en huilde een storm rond in de kamer. De dekens op Egwenes bed bleven stil liggen, maar Min en de kruk vielen op de grond en rolden tegen de muur aan. Meteen ging de storm liggen en bleef Nynaeve met een verslagen blik op haar gezicht staan.

Egwene haastte zich naar de deur en gluurde naar buiten. De middagzon verdampte de laatste herinneringen aan de regenstorm van de vorige nacht. De nog klamme galerij rond de Novicehof was leeg en alle kamerdeuren in de lange rij waren gesloten. De Novices die de vrije dag hadden uitgebuit door zich in de tuin te vermaken, haalden nu ongetwijfeld hun slaap in. Niemand kon het hebben gemerkt. Ze sloot de deur en ging weer naast Elayne zitten, terwijl Nynaeve Min overeind hielp.

‘Het spijt me, Min,’ zei Nynaeve strak en gespannen. ‘Soms is mijn humeur... Ik kan je niet vragen me te vergeven, niet hiervoor.’ Ze haalde diep adem. ‘Als je het aan Sheriam wilt vertellen, begrijp ik het. Ik verdien het.’

Egwene wou maar dat ze die erkenning niet had gehoord. Nynaeve kon heel stekelig worden over dit soort dingen. Ze zocht iets om zich mee bezig te houden, iets waarvan Nynaeve zou aannemen dat het al haar aandacht opeiste. Opeens merkte ze dat ze opnieuw naar saidar reikte en weer met de lichtbollen begon te jongleren. Elayne deed al gauw met haar mee. Egwene zag de gloed rond de erfdochter voor de drie kleine bollen boven haar handen verschenen. Ze gooiden de kleine gloeiende bollen heen en weer in steeds ingewikkelder patronen. Soms doofde er een als het Egwene of Elayne niet lukte de bol in leven te houden als die naar de ander werd gegooid. Maar dan vonkte hij weer tot leven, zij het een beetje anders van kleur of grootte.

De Ene Kracht vulde Egwene met leven. Ze rook de zwakke rozengeur van de zeep van Elaynes bad die ochtend. Ze kon het ruwe pleisterwerk van de wanden voelen, de gladde vloerstenen en het bed waar ze op zaten. Ze kon Min en Nynaeve horen ademen en nog beter hun zachte woorden.

‘Als het op vergeven aankomt,’ zei Min, ‘dan zou je mij misschien moeten vergeven. Jij hebt je buien en ik ben een flapuit. Ik vergeef het je als jij mij vergeeft.’ Onder het gemompel van ‘vergeven’ van beide kanten omhelsden de twee vrouwen elkaar. ‘Maar als je het weer doet,’ zei Min met een lach, ‘geef ik jou misschien een draai om de oren.’

‘De volgende keer,’ kaatste Nynaeve terug, ‘gooi ik misschien iets naar jou toe.’ Ook zij zat te lachen, maar haar lachen brak abrupt af toen haar blik op Egwene en Elayne viel. ‘Hou ermee op of er gaat echt iemand naar de Meesteresse der Novices. Twee iemanden.’

‘Dat doe je nier, Nynaeve!’ protesteerde Egwene. Toen ze echter Nynaeve goed in de ogen keek, verbrak ze haastig elke band met saidar. ‘Goed dan. Ik geloof je. Je hoeft het me niet te bewijzen.’

‘We moeten oefenen,’ zei Elayne. ‘Ze vragen iedere keer meer van ons. Als we niet zelf oefenen, zouden we nooit bij kunnen blijven.’ Haar gezicht stond kalm en beheerst, maar ze had saidar even snel losgelaten als Egwene had gedaan.

‘En wat gebeurt er als je te veel geleidt?’ vroeg Nynaeve, ‘en er niemand bij is die het kan stoppen? Ik wou dat jullie banger waren. Ik ben het wel. Dachten jullie dat ik niet weet hoe jullie je voelen? Her is er altijd en je wilt er helemaal vol van zijn. Soms is dat het enige waardoor ik kan ophouden: door alles te willen. Ik weet dat het me als een blaadje papier kan verkolen maar dan wil ik het toch nog.’ Ze huiverde. ‘Ik wou alleen maar dat jullie er wat banger voor waren.’

‘Ik ben bang,’ zei Egwene zuchtend, ik ben doodsbang. Maar het schijnt niet te helpen. Hoe is het met jou, Elayne?’

‘Het enige dat mij angst aanjaagt,’ zei Elayne luchtigjes, ‘is de afwas. Het lijkt wel of ik iedere dag borden sta af te wassen.’ Egwene gooide het kussen naar haar. Elayne haalde het van haar hoofd en gooide het terug, maar toen zakten haar schouders omlaag. ‘Nou, goed dan. Ik ben zo verschrikkelijk bang dar ik niet weet waarom ik niet zit te klappertanden. Elaida vertelde me dat ik zo bevreesd zou zijn, dat ik er vandoor zou willen gaan met het Trekkende Volk, maar ik begreep haar niet. Een man die zijn ossen net zo hard opjaagt als ze ons doen, zou men links laten liggen. Ik ben voortdurend doodmoe. Ik word al moe wakker en ga uitgeput naar bed en soms ben ik zo bang dat ik me vergis en meer Kracht geleid dan ik aankan dat ik...’ Ze staarde naar haar schoot en liet haar woorden wegsterven. Egwene wist wat ze niet had gezegd. Hun kamers lagen vlak naast elkaar en net als in veei andere Novicekamers was al lang geleden een gaatje in de tussenmuur geboord. Te klein om gezien te worden, tenzij je wist waar je moest kijken, maar groot genoeg om wat te kunnen praten als de lampen werden uitgeblazen en de meisjes hun kamers niet meer mochten verlaten. Egwene had gehoord hoe Elayne zich meerdere malen in slaap had gehuild en ze twijfelde er niet aan dat Elayne haar had horen huilen.

‘Het Trekkende Volk klinkt verleidelijk,’ beaamde Nynaeve, ‘maar waar je ook heen reist, het zal je aanleg niet veranderen. Je kunt niet van saidar weglopen.’ Het klonk niet echt of ze dat leuk vond. ‘Wat zie je, Min?’ vroeg Elayne. ‘Worden we allemaal machtige Aes

Sedai of zullen we de rest van ons leven als Novices de afwas doen, of...’ Ze schokschouderde onrustig alsof ze liever niet de derde mogelijkheid wilde verwoorden die in ieders geest opkwam. Naar huis gestuurd. Uit de Toren weggestuurd. Twee Novices waren na de komst van Egwene weggestuurd en iedereen sprak er alleen maar fluisterend over, alsof ze waren gestorven.

Min bewoog zich op haar krukje, ik vind het niet fijn vriendinnen te lezen,’ mopperde ze. ‘De vriendschap lijdt door het lezen. Daardoor probeer ik alleen het mooiste te zien van wat ik zie. Daarom doe ik het niet meer voor jullie. In ieder geval is er rond jou niets veranderd voor zover...’ Ze keek hen van opzij aan en plotseling kwamen er diepe rimpels op haar voorhoofd. ‘Dat is nieuw,’ zuchtte ze. ‘Wat?’ vroeg Nynaeve scherp.

Min aarzelde voor ze antwoord gaf. ‘Gevaar. Jullie verkeren alle drie in een of ander gevaar. Of dat zullen jullie heel gauw zijn. Ik zie het niet goed, maar het is gevaar.’

‘Zie je wel,’ zei Nynaeve tegen de twee meisjes op het bed. ‘Jullie moeten oppassen. Dat moeten we allemaal. Jullie moeten allebei beloven dat je niet opnieuw gaat geleiden zonder dat iemand je begeleidt.’

‘Ik wil er niet meer over praten,’ zei Egwene.

Elayne knikte ijverig. ‘Ja, laten we het over iets anders hebben. Min, als je een rok aantrekt, wed ik dat Gawein je vraagt een wandelingetje met hem te maken. Je weet dat hij steeds maar naar je kijkt, maar ik denk dat die kniebroek en die mannenjas hem afschrikken.’ ik kleed me zoals ik zelf wil en ik ga dat niet voor een man veranderen, zelfs niet voor je broer.’ Min zei het verstrooid en gluurde nog steeds naar hen met diepe rimpels in haar gebogen hoofd. Dit gesprek hadden ze al eerder gevoerd. ‘Soms is het nuttig voor een jongen door te gaan.’

‘Niemand die nog eens goed kijkt, gelooft dat je een jongen bent,’ glimlachte Elayne.

Egwene voelde zich niet op haar gemak. Elayne dwong zichzelf opgewekt te lijken, Min luisterde nauwelijks en Nynaeve keek alsof ze hen nog eens wilde waarschuwen.

Toen de deur opnieuw openzwaaide, sprong Egwene overeind om die dicht te duwen, dankbaar dat ze iets anders kon doen dan toekijken hoe de anderen net deden alsof. Voor ze echter bij de deur was, stapte een Aes Sedai met donkere ogen en tientallen blonde vlechten de kamer binnen. Egwene keek haar verbaasd en met haar ogen knipperend aan. Het was niet zomaar een Aes Sedai, maar Liandrin. Ze had niet gehoord dat Liandrin weer in de Witte Toren terug was, maar afgezien daarvan werd er altijd iemand gestuurd als een Aes Sedai een Novice wilde spreken. Het hield weinig goeds in dat een zuster zelf kwam.

De kamer was overvol met vijf vrouwen. Liandrin zweeg even om haar stola met de rode franje goed te schikken, terwijl ze hen opnam. Min bewoog niet, maar Elayne stond op en de drie vrouwen die rechtop stonden, maakten een knix, hoewel Nynaeve amper haar knie boog. Egwene bedacht dat Nynaeve er nooit aan zou wennen dat anderen meer gezag bezaten dan zijzelf.

Liandrins ogen bleven op Nynaeve gevestigd. ‘Waarom ben jij hier in de vleugel van de Novices, kind?’ Haar toon was ijskoud. ‘Ik bezoek enkele vriendinnen,’ zei Nynaeve op strakke toon. Een moment later voegde ze er een te laat ‘Liandrin Sedai’ aan toe. ‘Aanvaarden kunnen geen vriendinnen bij de Novices hebben. Dat zou je nu toch wel mogen weten, kind. Maar het is eigenlijk wel goed dat ik je hier aantref. Jij en jij,’ – haar wijsvinger priemde naar Elayne en Min – ‘gaan nu.’

‘Ik kom later wel terug.’ Min ging op haar gemak staan en sloofde zich enorm uit om te tonen dat ze geen haast had te gehoorzamen. Ze schreed met een grijns langs Liandrin, waar de Rode zuster echter in het geheel niet op lette. Elayne keek Egwene en Nynaeve even bezorgd aan voor ze een knix maakte en wegging. Toen Elayne de deur achter zich had gesloten, bleef Liandrin Egwene en Nynaeve aankijken. Egwene begon door die onderzoekende blik met haar vingers te friemelen, maar Nynaeve bleef onbewogen kijken, alleen haar gezichtskleur verdiepte zich wat. ‘Jullie twee komen uit hetzelfde dorp als de jongens die met Moiraine zijn meegekomen. Is dat niet zo?’ vroeg Liandrin opeens. ‘Hebt u een of ander bericht over Rhand?’ vroeg Egwene gretig. Liandrin trok een wenkbrauw hoog op. ‘Vergeef me, Aes Sedai. Ik vergeet mezelf.’

‘Heb u nieuws van ze?’ vroeg Nynaeve op een wijze die nog net geen eis was. De Aanvaarden kenden geen regel dat ze een zuster niet mochten aanspreken als hun niets was gevraagd. ‘Jullie maken je zorgen over hen. Goed. Ze zijn in gevaar en jullie zijn misschien in staat hen te helpen.’

‘Hoe weet u dat ze in moeilijkheden verkeren?’ Deze keer bestond er geen enkele twijfel dat Nynaeve een antwoord eiste. Het rozenknopmondje van Liandrin verstrakte maar haar stem klonk net als daaarvoor. ‘Al beseffen jullie het niet: Moiraine heeft brieven over jullie naar de Witte Toren gestuurd. Moiraine Sedai maakt zich zorgen over jullie en over jullie jonge... vrienden. Die jongens lopen gevaar. Willen jullie ze helpen of laten jullie ze aan hun eigen lot over?’

‘Ja,’ zei Egwene, terwijl Nynaeve tegelijk zei: ‘Wat voor problemen? Waarom maakt het u wat uit of we ze helpen of niet?’ Nynaeve wierp een blik op de rode franje van Liandrin. ‘En ik dacht dat u Moiraine niet mocht.’

‘Ga niet te ver, kind,’ zei Liandrin scherp. ‘Een Aanvaarde is nog geen zuster. De Aanvaarden dienen net als Novices te luisteren als een zuster iets zegt en te doen wat hun wordt opgedragen.’ Ze haalde adem en ging verder. Haar stem klonk weer rustig en koud, maar boze witte vlekjes ontsierden haar wangen. ‘Op een goede dag zul je je ergens voor inzetten en zul je leren dat je moet samenwerken als je wilt slagen. Zelfs met iemand aan wie je een hekel hebt. Ik zeg je dat ik met velen heb gewerkt met wie ik nog geen kamer zou willen delen als ik het voor het zeggen had. Zouden jullie weigeren samen te werken met iemand die je ontzettend haat ook al kon je zo je vrienden redden?’

Nynaeve schudde met tegenzin haar hoofd. ‘Maar u hebt ons nog steeds niet verteld in wat voor soort gevaar ze verkeren, Liandrin Sedai.’

‘Het gevaar komt van Shayol Ghul. Er wordt jacht op hen gemaakt en ik heb begrepen dat dit eerder is gebeurd. Als jullie met mij meekomen, kunnen enkele gevaren misschien worden afgewenteld. Vraag me niet hoe, want ik kan het je niet zeggen, maar ik vertel jullie ronduit dat het zo is.’

‘We gaan mee, Liandrin Sedai,’ zei Egwene.

‘Waarheen?’ vroeg Nynaeve. Egwene wierp haar een wanhopige blik toe.

‘De Kop van Toman.’

Egwene keek haar met open mond aan en Nynaeve mompelde: ‘Het is oorlog op de Kop van Toman. Heeft dat gevaar iets te maken met die legers van Artur Haviksvleugel?’

‘Geloof jij geruchten, kind? Maar zelfs als ze waar zijn, houden die jullie dan tegen? Ik dacht dat die jongemannen jullie vrienden waren.’ Iets in Liandrins woorden verried dat zij zoiets nooit zou doen. ‘We gaan mee,’ zei Egwene. Nynaeve wilde weer wat zeggen, maar Egwene praatte meteen door. ‘We gaan, Nynaeve. Als Rhand onze hulp nodig heeft – en Mart en Perijn – dan dienen we die te geven.’

‘Dat weet ik best,’ zei Nynaeve, ‘maar wat ik wel wil weten: waarom wij? Wat kunnen wij wat Moiraine of u, Liandrin, niet kan?’ De witte plekken op Liandrins wangen werden groter en Egwene besefte dat Nynaeve de aanspreektitel bij haar vraag was vergeten. De Aes Sedai zei echter alleen: ‘Jullie twee komen uit hetzelfde dorp. Op de een of andere manier die ik niet helemaal begrijp, zijn jullie met hen verbonden. Wat er verder is, kan ik niet zeggen. En verder beantwoord ik geen enkele dwaze vraag meer. Gaan jullie nou mee, terwille van hen, of niet?’ Ze zweeg en wachtte hun instemming af. Ze werd zichtbaar minder gespannen toen ze knikten. ‘Goed. Jullie komen naar me toe in de noordelijkste rand van de Ogiergaarde, een uur voor zonsondergang, met alles wat jullie voor de reis nodig hebben. Vertel het aan niemand.’

‘Wij worden geacht het grondgebied van de Toren niet zonder toestemming te verlaten,’ zei Nynaeve langzaam. ‘Jullie hebben mijn toestemming. Zeg het tegen niemand. Helemaal niemand. De Zwarte Ajah zwerft in de gangen van de Witte Toren rond.’

Egwene snakte naar adem en hoorde haar zucht als een echo bij Nynaeve, maar de Wijsheid herstelde zich snel. ‘Ik dacht dat alle Aes Sedai het bestaan ontkenden van... daarvan.’

Liandrins mond werd een spottende rechte streep. ‘Velen doen dat, maar Tarmon Gai’don nadert en de tijd dat ontkenningen nog helpen is voorbij. De Zwarte Ajah is in alles het tegengestelde van waar de Toren voor staat, maar ze bestaat, kind. Het is overal, iedere vrouw kan erbij horen, en het dient de Duistere. Als jullie vrienden door de Schaduw worden achtervolgd, denk je dan dat de Zwarte Ajah jullie in leven laten en jullie vrijlaten om hen te helpen? Zeg het tegen niemand – niemand! – of je zult je leven verliezen voor we op de Kop van Toman zijn. Een uur voor zonsondergang. Stel me niet teleur.’ Met die woorden verdween ze en ze sloot de deur stevig achter zich. Egwene viel op haar bed neer met de handen op de knieën. ‘Nynaeve, ze is van de Rode Ajah. Ze kan niks weten van Rhand. Als dat wel zo...’

‘Ze kan niets weten,’ beaamde Nynaeve. ‘Ik wou dat ik wist waarom een Rode wil helpen. Of waarom ze bereid is met Moiraine samen te werken. Ik zou gezworen hebben dat de een de ander nog geen water geeft als ze sterft van de dorst.’

‘Denk je dat ze stond te liegen?’

‘Ze is een Aes Sedai,’ zei Nynaeve droogjes. ‘Ik verwed mijn mooiste zilveren speld tegen een blauwbes dat ieder woord van haar waar is. Maar ik vraag me af of we hebben gehoord wat we dachten te verstaan.’

‘De Zwarte Ajah.’ Egwene huiverde. ‘We kunnen ons niet vergissen wat ze daarover vertelde, Het Licht helpe ons.’

‘Geen vergissing,’ zei Nynaeve. ‘En ze heeft voorkomen dat we iemand om raad kunnen vragen, want wie kunnen we na zoiets nog vertrouwen? Het Licht helpe ons inderdaad’

Min en Elayne kwamen binnenstormen en sloegen de deur achter hen dicht.

‘Gaan jullie echt?’ vroeg Min en Elayne gebaarde naar het luistergaatje boven Egwenes bed toen ze zei: ‘We hebben in mijn kamer meegeluisterd. We hebben alles gehoord.’

Egwene wisselde bezorgde blikken met Nynaeve en vroeg zich af hoeveel ze hadden gehoord. Ze zag dezelfde zorg op Nynaeves gezicht. Als ze achter Rhands geheim zouden komen... ‘Jullie moeten dit voor je houden,’ waarschuwde de Wijsheid, ik neem aan dat Liandrin toestemming aan Sheriam heeft gevraagd, maar zelfs als ze dat niet heeft gedaan, zelfs als ze de Toren van boven tot onder gaan afzoeken, mogen jullie geen woord zeggen.’

‘Voor me houden?’ zei Min. ‘Wees daar maar niet bang voor. Ik ga mee. Het enige dat ik de hele dag doe, is proberen iets aan de een of andere Bruine zuster uit te leggen wat ik zelf niet eens begrijp. Ik kan nog geen wandelingetje maken of de Amvrlin springt op me af en vraagt me iedereen die we tegenkomen te lezen. Als die vrouw je vraagt iets te doen, lijkt er geen enkele ontsnapping meer mogelijk. Ik moet de halve Toren al voor haar hebben gelezen, maar ze wil steeds weer een nieuwe vertoning. Het enige dat ik nodig heb, is een smoes om te vertrekken en nu heb ik die.’ Haar gezicht stond zo vastberaden dat er verder niet meer over viel te praten. Egwene vroeg zich af waarom Min zo vastbesloten mee wilde en niet liever zelf ergens heen wilde reizen, maar voor ze nog meer kon doen dan zich te verbazen, zei Elayne: ik ga ook.’

‘Elayne,’ zei Nynaeve zacht, ‘Egwene en ik zijn als het ware familie van de jongens uit Emondsveld. Jij bent de erfdochter van Andor. Als jij uit de Witte Toren verdwijnt, nou... dan breekt de oorlog uit!’

‘Moeder zou nog geen oorlog met Tar Valon beginnen als ze me droogden en inpekelden, wat ze volgens mij ook willen doen. Als jullie drie ervandoor gaan voor een avontuur, hoef je niet te denken dat ik hier blijf en borden ga spoelen, vloeren ga schrobben en me de les laat lezen door een of andere Aanvaarde omdat ik het vuur niet in de juiste tint blauw aanmaak die zij verkiest. Gawein sterft van jaloezie als hij het hoort.’ Elayne giechelde en stak haar hand uit om speels aan Egwenes haren te trekken. ‘Bovendien, als jij Rhand ergens links laat liggen, dan heb ik misschien een kans hem in te pikken.’

‘Ik denk niet dat een van ons hem zal krijgen,’ zei Egwene bedroefd. ‘Dan gaan we uitzoeken wie hij wel verkiest en bezorgen haar een ellendig leven. Maar zo’n dwaas zal hij toch niet zijn om iemand anders te kiezen als hij een van ons kan krijgen. O, lach toch eens, Egwene. Ik weet dat hij de jouwe is. Ik voel me enkel...’ – ze aarzelde en zocht naar het juiste woord – ‘vrij. Ik heb nog nooit iets avontuurlijks meegemaakt. Ik wed dat we ons geen van beiden bij zo’n avontuur in slaap hoeven te huilen. En als dat wel zo is, dan zullen we ervoor zorgen dat de speelmannen dat deel van het verhaal weglaten.’

‘Dit is dwaasheid,’ zei Nynaeve. ‘We gaan naar de Kop van Toman. Jullie hebben het nieuws en de geruchten gehoord. Het wordt gevaarlijk. Jullie moeten hier blijven.’

‘Ik heb ook gehoord wat Liandrin Sedai heeft verteld over de... over de Zwarte Ajah.’ Elayne zei de laatste woorden bijna fluisterend. ‘Hoe veilig ben ik hier als zij hier zijn? Als moeder ook maar het flauwste vermoeden heeft dat de Zwarte Ajah echt bestaat, dan zou ze me nog liever midden in een veldslag gooien om me hier vandaan te krijgen.’

‘Maar. Elayne...’

‘Er is maar één manier om me tegen te houden. Door het aan de Meesteresse der Novices te zeggen. Mooi plaatje zal dat opleveren: wij drieën keurig naast elkaar in haar werkkamer. Wij met z’n vieren. Ik denk niet dat Min na zoiets nog weg kan komen. Nou, en omdat jullie het niet aan Sheriam Sedai zullen vertellen, ga ik ook mee.’

Nynaeve stak haar handen omhoog. ‘Kun jij haar misschien iets zeggen wat haar overtuigt?’ vroeg ze aan Min.

Min had tegen de deur staan leunen, tersluiks naar Elayne gekeken en schudde nu het hoofd, ik denk dat zij ook weg moet, net als jullie. Als wij. Ik kan rond jullie drie het gevaar nu duidelijker zien. Nog niet scherp genoeg om het goed te zien, maar ik denk dat het iets met jullie beslissing te maken heeft om naar de Kop van Toman te gaan. Daardoor is het duidelijker. Omdat het zekerder is.’

‘Ze heeft geen reden om mee te gaan,’ zei Nynaeve, maar Min schudde weer van nee.

‘Ze is evenzeer met... met die jongens verbonden als jij, Egwene of ik. Ze maakt er deel van uit, Nynaeve, wat het ook is. Deel van het Patroon zou een Aes Sedai zeggen.’

Elayne leek ervan te schrikken, maar was ook nieuwsgierig. ‘Ben ik dat? Welk deel, Min?’

‘Ik kan het niet goed zien.’ Min keek naar de vloer. ‘Soms wou ik dat ik helemaal geen mens kon lezen. De meesten zijn trouwens toch niet tevreden met wat ik zie.’

‘Als we allemaal gaan,’ zei Nynaeve, ‘dan kunnen we het best maar een plan maken.’ Nynaeve kon van tevoren verschrikkelijk lang over iets doorzeuren, maar als er eenmaal een beslissing was gevallen, stapte ze meteen over op praktische zaken. Wat ze mee moesten nemen. Of het koud zou zijn als ze op de Kop van Toman waren. Hoe ze de paarden uit de stal konden halen zonder tegen te worden gehouden.

Terwijl Egwene naar haar luisterde, vroeg ze zich onwillekeurig af wat het gevaar was dat Min voor hen zag en welk gevaar Rhand bedreigde. Ze kende eigenlijk maar één groot gevaar voor hem en ze voelde zich koud als ze eraan dacht. Hou vol, Rhand. Hou vol, wolkoppige dwaas. Op de een of andere manier zal ik je helpen.

Загрузка...