Diep onder de Witte Toren keek Nynaeve behoedzaam de enorme kamer rond en minstens even achterdochtig naar Sheriam, die naast haar stond. De Meesteresse der Novices leek ergens naar uit te kijken en was mogelijk zelfs wat ongeduldig. In de paar dagen dat ze in Tar Valon was, had Nynaeve alleen maar innerlijke rust gezien bij deze Aes Sedai, een glimlachende aanvaarding van elke gebeurtenis. De koepelkamer was in de diepste rots van het eiland uitgehouwen; het licht van de lantaarns op hun hoge standaards spiegelde in bleek-gladde stenen muren. Midden onder de koepel stond een voorwerp van drie ronde, zilveren bogen die elkaar bovenaan raakten. De bogen waren net hoog genoeg om er onderdoor te lopen en stonden op een dikke zilveren ring. Bogen en ring waren uit één stuk gemaakt. Ze kon niet zien wat er binnenin was. Daar glansde een vreemd flikkerend licht waarvan haar maag zich bij het zien al omdraaide. Op het punt waar elke boog in de ring overging, staarde een Aes Sedai in kleermakerszit op de kale stenen vloer strak naar het zilveren bouwwerk. Een vierde stond er vlakbij, naast een eenvoudige tafel met drie grote zilveren kelken. Elk ervan, wist Nynaeve – dat was haar tenminste verteld – was gevuld met helder water. De vier Aes Sedai droegen hun stola’s, net als Sheriam. Die van haar toonde blauwe franje, die van de Aes Sedai bij de tafel rode, en de stola’s van de drie rond de bogen waren groen, wit en grijs. Nynaeve droeg nog steeds een van de gewaden die ze in Fal Dara had gekregen; bleekgroen met borduurwerk van kleine witte bloempjes. ‘Eerst laat u me van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat met mijn duimen draaien,’ mopperde Nynaeve, ‘en nu moet alles plotseling gehaast.’
‘Het uur wacht op geen enkele vrouw,’ zei Sheriam. ‘Het Rad weeft wat het Rad wil, en wannéér het wil. Geduld is een deugd die geleerd moet worden, maar we moeten allen bereid zijn in een oogwenk te veranderen.’
Nynaeve probeerde niet nijdig te kijken. Tot nog toe had ze zich het meest aan de roodharige Aes Sedai geërgerd wanneer die sprak alsof ze spreuken aanhaalde. ‘Wat is dat voor ding?’
‘Een ter’angreaal.’
‘Nou, dat zegt me niets. Wat doet het?’
‘Ter’angreaal doen vele dingen, kind. Net als angreaal en sa’angreaal zijn het overblijfselen uit de Eeuw der Legenden die de Ene Kracht gebruiken, hoewel ze niet zo zeldzaam zijn als de andere twee. Deze ter’angreaal en enkele andere kunnen alleen worden gebruikt door een Aes Sedai, terwijl andere al gewoon werken als er een geleidster bij is. Er schijnen zelfs ter’angreaal te zijn die voor iedereen werken. In tegenstelling tot angreaal en sa’angreaal zijn ter’angreaal gemaakt om heel specifieke dingen te kunnen doen. Er is er een in de Toren die geloften bindend maakt. Als je verheven wordt tot het volledige zusterschap, zul je je laatste geloften afleggen terwijl je die ter’angreaal vasthoudt. Nimmer een onwaar woord uit te spreken. Nimmer een dodelijk wapen te maken. Nimmer de Ene Kracht als wapen te gebruiken, behalve tegen Duistervrienden of Schaduwgebroed, of in het uiterste geval ter verdediging van je eigen leven, dat van je zwaardhand of van een andere zuster.’
Nynaeve schudde het hoofd. Volgens haar was het óf te veel om te zweren óf te weinig. Dat zei ze dan ook.
‘Er was een tijd dat van een Aes Sedai geen geloften werden gevraagd. Men wist wat Aes Sedai waren, waarvoor ze stonden, en meer was niet nodig. Velen onder ons wensen dat het nog steeds zo was. Maar het Rad draait en de tijden veranderen. Door deze geloften, doordat men weet dat we zijn gebonden, gaan de naties met ons om zonder de vrees dat we de Ene Kracht tegen hen zullen gebruiken. Wij hebben hiervoor gekozen tussen de Trollok-oorlogen en de Oorlog van de Honderd Jaren. Daardoor staat de Witte Toren er nog steeds en kunnen we ons nog steeds inzetten tegen de Schaduw.’ Sheriam haalde diep adem. ‘Licht, kind, ik probeer je bij te brengen wat elke andere vrouw die hier ooit heeft gestaan, jaren studie heeft gekost. Je moet je nu bekommeren om de ter’angreaal. We weten niet waarom ze gemaakt werden. Wij durven er slechts een handvol te gebruiken en onze toepassing is mogelijk iets heel anders als de oorspronkelijke makers hebben bedoeld. Het meeste hebben we met schade en
schande leren vermijden. Om die les te leren zijn veel Aes Sedai gestorven in de loop van de jaren of hebben ze hun gave verloren.’ Nynaeve huiverde. ‘En u wilt dat ik daar doorheen loop?’ Het licht binnen de bogen flikkerde nu minder, maar ze kon nog steeds niet zien wat er binnenin was.
‘We weten wat deze ter’angreaal doet. Je komt oog in oog te staan met je grootste angsten.’ Sheriam glimlachte beminnelijk. ‘Niemand zal je vragen wat je onder ogen moest zien; je hoeft niet meer te vertellen dan je wilt. De angsten van een vrouw zijn de hare.’ Vaagjes dacht Nynaeve aan haar angst voor spinnen, vooral in het donker, maar ze meende dat Sheriam wel iets anders zou bedoelen, ik loop gewoon door een boog naar binnen en door een ander naar buiten? Drie keer erdoorheen en dan is het gebeurd?’ De stola van de Aes Sedai verschoof toen ze geprikkeld een schouder optrok. ‘Als je het tot zoiets eenvoudigs wilt terugbrengen, ja,’ zei ze droogjes. ‘Onderweg hierheen heb ik je alles verteld watje over deze daad moet weten, evenveel als ieder ander vooraf mag weten. Als je hier als Novice had gestaan, zou je het van buiten hebben geleerd, maar maak je geen zorgen over fouten. Ik zal je er zo nodig aan herinneren. Weet je zeker dat je er klaar voor bent? Als je er nu niet mee door wilt gaan, kan ik nog steeds je naam in het Noviceboek schrijven.’
‘Nee!’
‘Goed dan. Ik zal je nu twee dingen vertellen die geen vrouw hoort voordat ze in deze kamer staat. Dit is het eerste. Wanneer je eenmaal begint, moet je doorgaan tot het eind. Als je weigert door te gaan, maakt het niet uit wat voor mogelijkheden je hebt. De Toren zal je heel vriendelijk wegsturen, met genoeg zilvergeld voor een jaar levensonderhoud, maar je zult nimmer mogen terugkeren.’ Nynaeve wilde al zeggen dat ze niet zou weigeren, maar Sheriam onderbrak haar met een abrupt gebaar. ‘Luister, en spreek als je weet wat je moet zeggen. Ten tweede: om te zoeken, om te streven, moet men weten wat gevaar is. Hier zul je gevaar kennen. Sommige vrouwen zijn binnengegaan en nimmer teruggekomen. Wanneer de ter’angreaal weer tot rust was gekomen, waren... zij... er... niet... meer. En zij werden nimmer teruggezien. Als je het wilt overleven, kind, dan moet je standvastig zijn. Aarzel, faal en...’ Haar stilte was welsprekender dan woorden. ‘Dit is je laatste kans, kind. Je kunt terugkeren, nu, op dit punt, en ik zal je naam in het Noviceboek zetten; je zult maar
één aantekening krijgen. Nog twee keer zal het je toegestaan worden om hier te komen, en pas bij de derde weigering word je van de Toren weggestuurd. Het is geen schande om te weigeren. Velen doen het. Zelf kon ik het ook niet, de eerste keer. Nu mag je spreken.’ Nynaeve keek achterdochtig naar de zilveren bogen. Het licht erbinnen flikkerde niet langer; er hing een zachtwitte glans. Om te leren wat ze wilde leren had ze de vrijheid van de Aanvaarden nodig om vragen te stellen, om zelf te kunnen studeren, met niet meer begeleiding dan wat ze zelf vroeg. Ik moet Moiraine laten boeten voor wat ze ons heeft aangedaan. Ik moet. ‘Ik ben gereed.’ Sheriam stapte op de bogen toe. Nynaeve liep naast haar mee. Alsof dat een teken was, sprak de Rode zuster luid en ernstig: ‘Wie brengt gij met u mede, Zuster?’ De drie Aes Sedai rond de ter’angreaal lieten hun aandacht geen moment verslappen. ‘Een die geroepen is voor Aanvaarding, Zuster,’ antwoordde Sheriam al even ernstig. ‘Is zij bereid?’
‘Zij is bereid om achter te laten wat zij was en Aanvaarding te gewinnen door het overwinnen van haar angsten.’
‘Kent zij haar angsten?’
‘Zij heeft ze nimmer onder ogen gezien, maar is nu bereid.’
‘Laat haar dan onder ogen zien wat zij vreest.’ Sheriam stond op twee stap van de bogen stil en Nynaeve stopte ook. ‘Je kleren,’ fluisterde Sheriam, recht voor zich uit kijkend. Nynaeves wangen kleurden. Ze was nu al vergeten wat Sheriam haar op weg naar deze kamer had gezegd. Haastig trok ze alles uit. Even kon ze de bogen bijna vergeten, toen ze haar kleren opvouwde en netjes opzij legde. Ze stopte Lans ring zorgvuldig onder haar jurk; ze wilde niet dat iemand hem zag. Toen was ze klaar en de ter’angreaal stond er nog steeds, wachtte nog steeds. De stenen voelden koud aan onder haar blote voeten en ze kreeg over haar hele lijf kippenvel, maar ze bleef recht staan en haalde langzaam adem. Ze wilde niemand laten zien dat ze bang was. ‘De eerste keer,’ zei Sheriam, ‘is voor wat was. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig.’
Nynaeve aarzelde. Toen stapte ze naar voren, onder de boog door, de gloed in. Die omgaf haar, alsof de lucht zelf glansde, alsof ze in licht verdronk. Het licht was overal. Het licht was alles.
Nynaeve schrok toen ze besefte dat ze naakt was en staarde toen verbaasd rond. Links en rechts van haar rezen stenen muren op; ze waren twee keer zo hoog als zij en glad alsof ze uitgehouwen en gepolijst waren. Haar tenen gleden over bestoft, ongelijk stenen plaveisel. De lucht boven haar leek vlak en loodgrijs, ondanks de afwezigheid van wolken, en de zon hing rood en gezwollen boven haar hoofd. Aan beide kanten waren openingen in de muren, toegangen die aangegeven werden door kleine, vierkante zuilen. De muren vernauwden haar blikveld, maar voor en achter haar liep de grond geleidelijk naar beneden. Achter de poorten kon ze nog meer dikke muren zien, met gangen ertussen. Ze stond in een reusachtige doolhof. Waar is dit? Hoe ben ik hier gekomen? Een andere gedachte kwam op, als van een andere stem. De terugweg komt slechts één keer. Ze schudde het hoofd. ‘Als er maar één uitweg is, zal ik die niet vinden als ik hier blijf staan.’ De lucht was gelukkig warm en droog, ik hoop dat ik wat kleren vind voordat ik mensen tegenkom,’ mompelde ze.
Vaag herinnerde ze zich hoe ze als klein meisje op papier het dool-hofspel speelde. Er was een kunstje om je weg naar buiten te vinden, maar ze kon er niet opkomen. Alles uit haar verleden leek vaag, alsof het iemand anders betrof. Ze kwam in beweging en volgde met een hand de muur, terwijl het stof opwolkte onder haar blote voeten.
Bij de eerste doorgang merkte ze dat ze een andere gang inkeek. Die verschilde op het eerste gezicht niet van de gang waar zij in stond. Ze haalde diep adem, ging door de opening en liep door meer gangen die allemaal precies op elkaar leken. Uiteindelijk kwam ze bij iets anders aan. Het pad vertakte zich. Ze nam de linkertak en na een tijdje splitste de gang zich weer. De derde linkertak leidde haar naar een blinde muur.
Grimmig liep ze terug naar de laatste splitsing en ging naar rechts. Deze keer sloeg ze vier keer rechtsaf voor ze in een doodlopende gang belandde. Even stond ze er woest naar te kijken. ‘Hoe ben ik hier gekomen?’ wilde ze met luide stem weten. ‘Waar is deze plek?’ De terugweg komt slechts één keer.
Nog eens keerde ze terug. Ze wist zeker dat er een kunstje voor deze doolhof was. Bij de laatste splitsing sloeg ze links af en bij de volgende rechts af. Vastberaden ging ze door. Links, dan rechts. Rechtdoor, tot ze bij een splitsing kwam. Links, dan rechts.
Het leek te werken. Ze was deze keer tenminste een tiental kruispunten gepasseerd zonder dood te lopen. Ze kwam bij het volgende. Vanuit haar ooghoeken ving ze een flikkerende beweging op. Toen ze zich omdraaide, zag ze alleen de stoffige gang tussen de stenen muren. Ze wilde de linkertak ingaan... en draaide zich snel om toen ze weer iets van beweging opmerkte. Er was niets te zien, maar ze was er zeker van dat er iemand achter haar had gelopen. Ze liep haastig de andere kant op.
En nu zag ze, keer op keer, aan de rand van haar gezichtsveld iets bewegen, nu eens in de ene dan weer in een andere zijgang. Het was te snel om te zien wat het was en het was weg voor ze haar hoofd genoeg kon draaien om het duidelijk te kunnen zien. Ze begon te rennen. Slechts enkele jongens konden harder rennen dan zij, toen ze nog een meisje was in Tweewater. Tweewater? Wat is dat? Voor haar stapte een man uit een opening. Zijn donkere kleren leken schimmelig en half vergaan, en hij was oud. Ouder dan oud. Een huid als verkreukeld perkament spande zich over zijn schedel, alsof er geen vlees meer onder zat. Plukjes piekerig kort haar bedekten een schurftige hoofdhuid en zijn ogen lagen zo diep dat ze uit twee grotten leken te kijken.
Ze kwam glijdend tot stilstand en voelde het ruwe plaveisel onder haar voeten.
‘Ik ben Aginor,’ zei hij glimlachend, ‘en ik ben voor jou gekomen.’ Haar hart leek uit haar borst te springen. Een van de Verzakers. ‘Nee! Nee, dat kan niet!’
‘Je bent een mooi meisje. Ik zal van je genieten.’ Plotseling bedacht Nynaeve dat ze geen draad aan haar lijf had. Met een kreet en een gezicht dat niet alleen rood van boosheid was, sprong ze opzij de dichtstbijzijnde dwarsgang in. Kakelend gelach achtervolgde haar, net als het geluid van een schuifelend rennen dat haar hoogste snelheid leek te evenaren en hijgerige beloften van wat hij haar zou aandoen als hij haar te pakken had. Die beloften deden haar maag omdraaien, zelfs al verstond ze ze maar half. Vertwijfeld zocht ze naar een uitgang; wanhopig keek ze om zich heen, terwijl ze met gebalde vuisten doorholde. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig. Ze zag echter niets anders dan de eindeloze doolhof. Hoe hard ze ook rende, zijn voze woorden drongen steeds weer tot haar door. Langzaam veranderde haar angst in woede.
‘Verzeng hem!’ snikte ze. ‘Het Licht verzenge hem. Hij heeft het recht niet!’ Ze voelde iets in zich opengaan, een opening naar het Licht. Met opgetrokken lippen draaide ze zich om. Ze wilde haar achtervolger het hoofd bieden. Aginor kwam met grote sprongen grijnzend aansnellen.
‘Je hebt het recht niet!’ Ze haalde met haar vuist naar hem uit en opende haar vingers alsof ze iets wegwierp. Ze was nauwelijks verbaasd toen ze een vuurbol uit haar hand zag vliegen. De bol spatte tegen Aginors borst uiteen en wierp hem neer. Heel even bleef hij plat op zijn rug liggen, toen stond hij wankelend op. Hij leek de smeulende voorkant van zijn jas niet op te merken. ‘Hoe durf je? Je durft!’ Hij beefde en speeksel droop langs zijn kin omlaag.
Plotseling verschenen er wolken in de lucht, dreigende donderwolken in grijs en zwart. Bliksemschichten sprongen uit de wolken op Nynaeves hart af.
Een hartenklop lang leek het of de tijd ineens vertraagd was, alsof die hartslag een eeuwigheid duurde. Ze voelde de stroming in zichzelf – saidar, kwam een verre gedachte – en voelde de tegenstroom in de bliksem. En ze veranderde de richting van die stroom. De tijd schoot vooruit.
De schicht versplinterde met een krakende klap de steen boven Aginors hoofd. De verzonken ogen van de Verzaker werden groot en hij wankelde achteruit. ‘Dat kun je niet! Het kan niet!’ Hij sprong opzij toen de bliksem insloeg op de plaats waar hij gestaan had; stenen barstten uiteen in een fontein van splinters. Grimmig kwam Nynaeve op hem af. En Aginor vluchtte. Saidar was een vloedgolf die door haar heen raasde. Ze kon de rotsen om zich heen voelen, de lucht, de kleine stromen van de Ene Kracht die hen doordrenkten en hen vormden. Ze kon ook Aginor voelen, die... iets deed. Vaag voelde ze het, en op grote afstand, alsof het iets was wat ze nooit echt zou kennen, maar om zich heen zag ze de gevolgen en ze wist wat het was.
De grond rommelde en bewoog onder haar voeten. Vóór haar stortten muren in tot steenhopen en versperden haar de weg. Ze klauterde er overheen en gaf er niet om dat de scherpe rotsen in haar handen en voeten sneden. Ze bleef Aginor in het oog houden. Een wind stak op; hij gierde door de gangen op haar af, woedde tot haar wangen hol stonden en haar ogen traanden en probeerde haar omver te werpen. Ze veranderde de stroom en Aginor tuimelde als een ontwortelde struik de gang door. Ze voelde de stroom in de grond, stuurde, en rond Aginor stortten de stenen muren in en versperden hem de weg. Bliksemschichten sprongen uit haar blik en sloegen rondom hem in, stenen spatten uiteen terwijl de schichten hem steeds meer belaagden. Ze kon voelen hoe hij woest vocht om de stroom naar haar terug te stuwen, maar voet na voet kropen de verblindende flitsen naar de Verzaker toe.
Rechts van haar doemde glinsterend iets op achter de instortende muren.
Nynaeve kon voelen hoe Aginor verzwakte, hoe zijn pogingen om naar haar uit te halen zwakker en wanhopiger werden. Maar ergens besefte ze dat hij het niet had opgegeven. Als ze hem nu liet gaan, zou hij haar weer najagen, even sterk als tevoren, in de overtuiging dat ze te zwak was om hem echt te kunnen vernietigen, te zwak om hem ervan te weerhouden met haar te doen wat hij wenste. Een zilveren boog rees op waar steen had gestaan, een boog met een zacht zilveren schijnsel. De terugweg...
Ze wist het toen de Verzaker de aanval opgaf, voelde het moment dat al zijn inspanningen op beschermen werden gericht. Zijn macht was niet groot genoeg; hij kon haar slagen niet langer afweren. Hij was gedwongen uit de baan van de opspringende stukken steen weg te springen. Nieuwe bliksems wierpen stenen en haar uitbarstingen velden hem weer.
De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig. De bliksems flitsten niet langer. Nynaeve keerde zich van de opkrabbelende Aginor af en keek naar de boog. Ze wendde zich weer naar Aginor, juist op tijd om te zien hoe hij over een steenhoop uit het gezicht kroop en verdween. Ze siste van teleurstelling. Een groot deel van de doolhof stond nog overeind en er waren honderden nieuwe plekken om zich te verbergen in de puinhopen die zij en de Verzaker gemaakt hadden. Het zou tijd kosten om hem weer te vinden, maar ze was er zeker van dat hij haar zou opzoeken als zij hem niet meteen vond. Met al zijn kracht zou hij haar aanpakken op het moment waarop ze hem het minst verwachtte. De terugweg komt slechts één keer.
Angstig keek ze weer om en opgelucht zag ze dat de boog er nog steeds stond. Als ze Aginor snel zou kunnen vinden... Wees standvastig.
Met een kreet van gedwarsboomde woede klom ze over de gevallen stenen naar de boog. ‘Wie er ook voor gezorgd heeft dat ik hier ben,’ mopperde ze, ‘wens ik toe dat ze krijgen wat Aginor kreeg. Ik zal...’ Ze stapte de boog in en het licht overspoelde haar.
‘Ik zal...’ Nynaeve kwam de boog uit en staarde zwijgend rond. Het was nog net zo als ze zich herinnerde – de zilveren ter’angreaal, de Aes Sedai, de kamer – maar de herinnering kwam als een schok, afwezige herinneringen verbraken hun ban. Ze was uit dezelfde boog gekomen als ze voorheen had gebruikt.
De Rode zuster hief een zilveren kelk hoog op en goot koel, helder water over Nynaeves hoofd uit. ‘Jij bent gereinigd van elk kwaad dat je begaan mag hebben,’ hief de Aes Sedai aan, ‘en van het kwaad dat jou is aangedaan. Jij bent gereinigd van elk misdrijf dat je bedreven mag hebben en van de misdrijven die tegen jou zijn bedreven. Je komt tot ons, gereinigd en zuiver, in hart en hoofd.’ Nynaeve huiverde toen het water over haar lichaam liep en op de vloer druppelde.
Met een opgeluchte glimlach nam Sheriam haar arm en de stem van de Meesteresse klonk zorgeloos. ‘Tot nog toe doe je het goed. Je terugkomst betekent dat je het goed doet. Onthoud wat je doel is en je zult het goed blijven doen.’ De roodharige Aes Sedai leidde haar rond de ter’angreaal naar de volgende boog.
‘Het was zo echt,’ fluisterde Nynaeve. Ze kon zich alles herinneren. Ze kon zich het geleiden van de Ene Kracht net zo gemakkelijk herinneren als het opheffen van haar hand. Ze kon zich Aginor herinneren en de dingen die de Verzaker haar had willen aandoen. Ze huiverde weer. ‘Was het echt?’
‘Dat weet niemand,’ zei Sheriam. ‘In je herinnering schijnt het echt, en sommigen zijn uit de bogen gekomen met echte wonden die ze daarbinnen hadden opgelopen. Anderen kregen sneden tot op het bot maar kwamen zonder een schrammetje terug. Het is voor iedere vrouw die naar binnen gaat weer anders. De ouden zeiden dat er vele werelden waren. Misschien brengt deze ter’angreaal je daarheen. Voor een ter’angreaal die bedoeld is om je slechts van de ene naar de andere plaats te voeren, doet hij dat wel binnen zeer strikte regels. Ik geloof dat het niet echt gebeurt. Bedenk wel dat het onbelangrijk is of iets wel of niet echt is. Het gevaar is even echt als een mes dat in je hart wordt gestoken.’
‘Ik heb de Kracht geleid. Het was zo gemakkelijk.’ Sheriam struikelde bijna. ‘Men veronderstelt dat dat niet mogelijk is! Je zou je niet mogen herinneren dat je kunt geleiden...’ Ze bekeek Nynaeve nauwgezet. ‘Toch ben je ongedeerd. Ik kan het vermogen in je voelen, net zo sterk als het was.’
‘U laat het klinken alsof het gevaarlijk was,’ zei Nynaeve langzaam. Sheriam aarzelde voor ze antwoord gaf.
‘Men vindt het niet nodig een Novice te waarschuwen, aangezien men aanneemt dat de Novice zich haar gave niet herinnert, maar... Deze ter’angreaal is gevonden in de tijd van de Trollok-oorlogen. In de archieven hebben we de verslagen van het onderzoek. De eerste zuster die binnentrad, kreeg voor bescherming de sterkste ban, aangezien niemand wist wat de ter’angreaal zou doen. Ze behield haar herinneringen en geleidde de Ene Kracht toen ze bedreigd werd. Ze kwam terug en haar vermogen was opgebrand. Ze was niet meer in staat om te geleiden, niet eens meer in staat de Ware Bron te voelen. De tweede die binnentrad, werd op dezelfde manier beschermd en ook zij werd zo vernietigd. De derde ging onbeschermd naar binnen, herinnerde zich niets meer toen ze eenmaal binnen was en keerde ongedeerd terug. Dat is een van de redenen waarom we je geheel onbeschermd naar binnen laten gaan. Nynaeve, je moet in de ter’angreaal niet meer geleiden. Ik weet dat het moeilijk is iets te onthouden, maar probeer het.’
Nynaeve slikte. Ze kon zich alles herinneren, kon zich herinneren dat ze zich dingen herinnerde, ik zal niet geleiden,’ zei ze. Als ik dat kan onthouden. Ze barstte bijna in een hysterische lach uit. Ze waren bij de volgende boog gekomen. De glans vulde nog steeds alle bogen. Sheriam gaf Nynaeve een laatste waarschuwende blik en liet haar toen alleen.
‘De tweede keer is voor wat is. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig.’
Nynaeve staarde naar de stralende zilveren boog. Wat zal het ditmaal zijnf De anderen keken afwachtend toe. Ze stapte zonder te aarzelen naar voren, het licht in.
Nynaeve staarde verrast naar de simpele bruine rok die ze droeg en schrok op. Waarom staarde ze naar haar eigen rok? De terugweg komt slechts één keer.
Ze keek om zich heen en glimlachte. Ze stond aan de rand van de
Brink in Emondsveld, te midden van de huizen met rieten daken en met Herberg De Wijnbron recht vóór haar. De Wijnvloed klaterde tussen de stenen en het gras van de Brink en stroomde onder de wilgen van de herberg naar het oosten. De straten waren leeg, maar de meeste mensen waren op deze tijd van de ochtend waarschijnlijk aan het werk.
Toen ze naar de herberg keek, verdween haar glimlach. De herberg zag er behoorlijk verwaarloosd uit. Het pleisterwerk was vergeeld, een luik hing los en door een gat tussen de dakpannen schemerde het verrotte hout van een balk. Wat bezielt Bran? Besteedt bij zoveel tijd aan zijn taak van dorpsmeester dat bij vergeet voor zijn herberg te zorgen?
De voordeur zwaaide open en Cen Buin kwam naar buiten. Toen hij haar zag, bleef hij stokstijf staan. De oude rietdekker was even krom als de wortel van een eikenboom, en de blik die hij haar schonk, was niet erg vriendelijk. ‘Zo, dus je bent teruggekomen? Nou, je kunt net zo goed weer oprotten.’
Ze was verbijsterd toen hij vlak voor haar op de grond spoog en zich langs haar heen haastte. Cen was nooit vriendelijk geweest, maar hij was zelden openlijk grof. Nooit tegen haar, tenminste. Nooit recht in haar gezicht. Ze keek hem na en zag overal in het dorp tekenen van verwaarlozing: riet dat verzorgd had moeten worden en onkruid dat de tuinen overwoekerde. De deur van vrouw Alcaar hing scheef door een gebroken scharnier.
Nynaeve schudde het hoofd en liep de herberg in. Ik moet eens een hartig woordje met Bran wisselen.
De gelagkamer was leeg op een enkele vrouw na die haar dikke, grijzende vlecht over een schouder had getrokken. Ze was bezig een tafel schoon te vegen, maar aan de manier waarop ze naar het tafelblad staarde, zag Nynaeve dat ze haar hoofd er niet bij had. Het vertrek leek stoffig. ‘Marin?’
Marin Alveren sprong op en staarde haar aan met een hand aan haar keel. Ze zag er jaren ouder uit dan Nynaeve zich herinnerde. Versleten. ‘Nynaeve? Nynaeve! Ben jij het? Egwene? Heb je Egwene teruggebracht? Zeg dat het zo is.’
‘Ik...’ Nynaeve bracht een hand naar haar voorhoofd. Waar is Egwene? Het leek haar dat ze het zich zou móéten herinneren. ‘Nee, nee, ze is niet bij me.’ De terugweg komt slechts één keer.
Vrouw Alveren zakte neer op een van de stoelen met rechte rug. ‘Ik had het zo gehoopt. Al die tijd na Brans dood...’
‘Bran is dood?’ Nynaeve kon het zich niet voorstellen; die brede, glimlachende man had altijd de indruk gegeven van een eeuwig leven. ‘Ik had hier moeten zijn.’
De andere vrouw sprong op, haastte zich naar een raam en keek angstig naar de Brink en het dorp. ‘Als Malena weet dat je hier bent, komen er moeilijkheden. Cen is haar waarschijnlijk aan het zoeken. Hij is nu dorpsmeester.’
‘Cen? Hoe hebben die wolkoppige mannen Cen kunnen kiezen?’
‘Door Malena. Die heeft de hele vrouwenkring opgestookt, zodat de mannen op hem zouden stemmen.’ Marin drukte haar gezicht bijna tegen het raam en probeerde alle kanten tegelijk op te kijken. ‘Een halvegare vertelt niet van tevoren welke naam hij in de doos stopt. Ik denk dat iedere man die op Cen heeft gestemd, dacht dat hij de enige was die door zijn vrouw was opgestookt. Dacht dat één stem geen verschil zou maken. Nou, ze hebben het geweten. Wij allemaal.’
‘Wie is die Malena waaraan de vrouwenkring gehoorzaamt? Ik heb nog nooit van haar gehoord.’
‘Ze komt uit Wachtheuvel. Ze is de Wijsh...’ Marin draaide zich om en wrong haar handen. ‘Malena Aylar is de Wijsheid, Nynaeve. Jij kwam maar niet terug... Licht, ik hoop dat ze er niet achter komt dat je hier bent.’
Nynaeve schudde verwonderd haar hoofd. ‘Marin, je bent bang van haar. Je beeft helemaal. Wat voor vrouw is ze? Waarom heeft de vrouwenkring zo iemand ooit gekozen?’
Vrouw Alveren lachte bitter. ‘We moeten gek geweest zijn. Malena kwam op bezoek bij Mavra Mallen op de dag dat Mavra terug moest naar Devenrit. Die nacht werden er een paar kinderen ziek en Malena bleef om ze te verzorgen en toen begonnen de schapen dood te gaan en ook die werden door Malena verzorgd. Het leek gewoon het beste om haar te kiezen, maar... ze is een kreng, Nynaeve. Ze dwingt je te doen wat zij wil. Ze blijft maar zeuren en zeuren tot je te moe bent om nog “nee” te zeggen. Het is nog erger. Ze heeft Alsbet Lohan neergeslagen.’
In Nynaeves hoofd flitste een beeld van Alsbet Lohan en haar echtgenoot, Haral de smid. Ze was bijna net zo groot als hij, en stevig gebouwd, maar knap. ‘Alsbet is bijna net zo sterk als Haral. Ik kan niet geloven...’
‘Malena is niet groot, maar ze is... fel, Nynaeve. Ze sloeg Alsbet met een stok de hele Brink over en niemand had de moed om te proberen er een eind aan te maken. Toen ze erachter kwamen, zeiden Bran en Haral dat ze weg moest, zelfs als dat betekende dat ze zich met vrouwenzaken bemoeiden. Ik denk dat sommigen van de kring wel zouden hebben geluisterd, maar Bran en Haral werden diezelfde avond ziek en stierven een dag na elkaar.’ Marin beet op haar lip en zocht met haar ogen het vertrek af, alsof ze dacht dat iemand zich er had verborgen. Haar stem werd zachter. ‘Malena mengde de kruiden voor hen. Ze zei dat het haar plicht was, ook al hadden zij zich tegen haar uitgesproken. Ik zag... ik zag er grijze venkel bij zitten.’ Nynaeve snakte naar adem. ‘Maar... Weet je dat zeker, Marin? Ben je er zeker van?’ De andere vrouw knikte; haar gezicht vertrok en de tranen sprongen in haar ogen. ‘Marin, als je echt vermoedde dat deze vrouw Bran had vergiftigd, waarom ben je dan niet naar de vrouwenkring gegaan?’
‘Ze zei dat Bran en Haral niet in het Licht wandelden,’ mompelde Marin, ‘omdat ze zich tegen de Wijsheid hadden uitgesproken. Ze zei dat ze daardoor waren gestorven, dat het Licht hen had verlaten. Ze praat de hele tijd over de Duistere. Ze zei dat Peet Alcaar zondigde door tegen haar in te gaan toen Bran en Haral waren gestorven. Hij zei alleen maar dat zij niet kon helen als jij. Ze heeft voor ieders ogen met houtskool een Drakentand op zijn deur gekrast. Voor de week om was, waren zijn twee zoons dood. Ze lagen gewoon dood in hun bed toen hun moeder hen wilde wekken. Arme Nela. Ze doolde maar rond, lachend en huilend tegelijk, steeds maar gillend dat Peet de Duistere was en dat hij haar zonen had vermoord. Peet heeft zich de dag erna verhangen.’ Ze beefde en haar stem werd zo zacht dat Nynaeve haar maar nauwelijks kon horen. ‘Ik heb vier dochters die nog steeds onder mijn dak leven. Leven, Nynaeve. Begrijp je wat ik zeg? Ze zijn nog steeds in leven, en ik wil ze in leven houden.’
Nynaeve voelde zich tot het bot verkillen. ‘Marin, dit kun je niet toestaan.’ De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig. Ze onderdrukte het. ‘Als de vrouwenkring zich sterk maakt, kunnen jullie van haar afkomen.’
‘Sterk maken tegen Malena?’ Marins lach klonk meer als snikken. ‘We zijn allemaal bang voor haar. Maar ze is goed voor de kinderen. Het lijkt wel of we tegenwoordig voortdurend zieke kinderen hebben, maar Malena doet haar uiterste best. Toen jij nog Wijsheid was, stierf hier bijna geen enkel ziek kind.’
‘Marin, luister naar me. Zie je niet waarom er altijd kinderen ziek zijn? Als ze jullie niet bang kan maken, zorgt ze ervoor dat jullie menen haar voor de kinderen nodig te hebben. Zij doet het, Marin. Net als wat ze Bran heeft aangedaan.’
‘Dat zal ze toch niet,’ fluisterde Marin. ‘Dat doet ze toch niet. Niet de kleintjes.’
‘Ze doet het, Marin.’ De terugweg... Nynaeve onderdrukte de gedachte meedogenloos, is er iemand in de kring die niet bang is? Iemand die wil luisteren?’
De andere vrouw zei: iedereen is bang. Maar Corin Ayellin zou misschien luisteren. Als zij meedoet, doen er nog wel twee of drie meer mee. Nynaeve, wil je onze Wijsheid weer worden, als er genoeg van de kring luisteren? Ik denk dat jij de enige bent die zich niet door Malena op de kop laat zitten, zelfs nu we dit weten. Je weet niet hoe ze is.’
‘Dat zal ik.’ De terugweg... Nee! Dit zijn mijn mensen! Haal je mantel, we gaan naar Corin.’
Marin aarzelde om de herberg te verlaten en toen ze eenmaal buiten was, sloop ze van deur tot deur, gebukt en rondspiedend. Ze waren nog niet eens halverwege Corins huis, toen Nynaeve een lange, knokige vrouw aan de overkant van de Brink naar de herberg zag lopen die met een dikke wilgentak de toppen van het onkruid afsloeg. Hoe mager ook, ze straalde een pezige kracht uit en toonde een verbeten, tot een streep vertrokken mond. Cen Buin hinkte achter haar aan.
‘Malena!’ Marin trok Nynaeve tussen twee huizen en fluisterde alsof ze bang was dat de vrouw haar aan de andere kant van de Brink kon horen. ‘Zie je wel dat Cen naar haar toe is gegaan.’ Iets deed Nynaeve over haar schouder kijken. Achter haar stond een zilveren boog, die van huis tot huis reikte en wittig glansde. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig. Marin gaf een kreetje. ‘Ze heeft ons gezien. Het Licht helpe ons, ze komt hierheen!’
De lange vrouw stapte opeens over de Brink hun richting uit en liet Cen besluiteloos staan. Er lag geen besluiteloosheid in Malena’s gezicht. Ze liep langzaam, alsof er geen hoop op ontsnapping bestond, en bij iedere stap werd haar wrede glimlach breder.
Marin trok aan Nynaeves mouw. ‘We moeten rennen. We moeten ons verbergen. Nynaeve, kom. Cen zal haar verteld hebben wie je bent. Ze haat iedereen die het waagt over jou te praten.’ Nynaeves ogen werden weer naar de boog getrokken. De terugweg-Ze schudde haar hoofd en probeerde het zich te herinneren. Het is niet echt. Ze keek naar Marin: het gezicht van de vrouw was van ontzetting vertrokken. Je moet standvastig zijn om te overleven. ‘Alsjeblieft, Nynaeve. Ze heeft me met jou gezien. Ze... heeft... me... gezien! Alsjeblieft, Nynaeve!’
Onverzettelijk kwam Malena dichterbij. Mijn mensen! De boog straalde. De weg terug. Het is niet echt.
Met een snik trok Nynaeve haar arm uit Marins greep en schoot op de zilveren glans af.
Marins kreet achtervolgde haar. ‘Uit liefde voor het Licht, Nynaeve, help me! Help mei’ De glans omhulde haar.
Met wijd open ogen wankelde Nynaeve uit de boog. Ze was zich nauwelijks bewust van de kamer of de Aes Sedai. Marins laatste kreet klonk haar nog steeds in de oren. Ze reageerde niet toen er plotseling koud water over haar hoofd werd uitgegoten. ‘Jij bent gereinigd van valse trots en van valse eerzucht. Jij komt tot ons, gereinigd in hart en hoofd.’ Toen de Rode Aes Sedai achteruit stapte, kwam Sheriam naar voren en hield Nynaeve bij haar arm vast.
Nynaeve schrok op en besefte toen wie het was. Met beide handen greep ze Sheriams stola vast. ‘Zeg me dat het niet echt was. Zeg het me!’
‘Was het zo erg?’ Sheriam werkte haar handen los, alsof ze deze reactie gewend was. ‘Het is altijd erger, en de derde keer is het allerergst.’
‘Ik liet mijn vriendin... ik liet mijn ménsen... in de Doemkrocht achter om terug te keren.’ Alsjeblieft, Licht, het was niet echt. Ik heb niet echt... Ik móét Moiraine laten boeten! Ik móét! ‘Er is altijd wel een reden om niet terug te keren, iets wat je tegenhoudt of afleidt. Deze ter’angreaal verstrikt je in je eigen geest, bindt je met strakke banden, sterker dan staal en dodelijker dan vergif. Daarom gebruiken we het als proeve. Je moet meer dan wat ook ter wereld Aes Sedai willen zijn; genoeg wilskracht bezitten om alles onder ogen te kunnen zien en je van alles te willen bevrijden om het te bereiken. De Witte Toren aanvaardt niet minder. Wij eisen dit van je.’
‘Jullie eisen veel.’ Nynaeve staarde naar de derde boog terwijl de Aes Sedai haar erheen leidde. De derde is het ergst, ik ben bang,’ fluisterde ze. Wat kan er erger zijn dan wat ik net gedaan heb? ‘Goed,’ zei Sheriam. ‘Je wilt Aes Sedai worden, de Ene Kracht geleiden. Niemand mag dat zonder vrees of ontzag benaderen. Vrees maakt je behoedzaam; behoedzaamheid houdt je in leven.’ Ze draaide Nynaeve met haar gezicht naar de boog, maar stapte niet meteen naar achteren. ‘Niemand zal je dwingen om de derde keer binnen te treden, kind.’
Nynaeve likte haar lippen. ‘Als ik weiger, sturen jullie me weg van de Toren en laten me nooit meer terugkomen.’ Sheriam knikte. ‘En deze is de ergste.’ Opnieuw knikte Sheriam. Nynaeve haalde diep adem. ‘Ik ben bereid.’
‘De derde keer,’ hief Sheriam plechtig aan, ‘is voor wat zal zijn. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig.’ Nynaeve gooide zich bijna de boog in.
Lachend rende ze over de heuvelweide, door wolken van dwarrelende vlinders boven wilde bloemen die een kniediep kleurrijk tapijt vormden. Haar grijze merrie huppelde zenuwachtig, met losse teugels, aan de rand van de weide en Nynaeve hield op met rennen om het dier niet meer angst aan te jagen. Een paar vlinders streken neer op haar jurk, op de geborduurde bloemen en pareltjes, of fladderden boven de saffieren en maanstenen in haar los over de schouders hangende haren.
Onder aan de heuvel kronkelde de halsketting van de Duizend Meren door de stad Malkier. Het water weerspiegelde de tot de wolken reikende Zeven Torens, waarop hoog in de nevel de banieren van de Gouden Kraanvogel wapperden. De stad had duizend tuinen, maar ze gaf de voorkeur aan deze wilde tuin op de heuveltop. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig. Hoefgetrappel deed haar omdraaien.
Al’Lan Mandragoran, de koning van Malkier, sprong van de rug van zijn rijdier en liep lachend door de vlinders naar haar toe. Zijn gezicht was dat van een harde man, maar de glimlach die hij haar schonk, verzachtte de harde trekken.
Ze keek hem met open mond aan en werd volkomen verrast toen hij haar in zijn armen nam en haar kuste. Even klemde ze zich aan hem vast, vergat alles en kuste hem terug. Haar voeten bengelden vlak boven het gras, maar daar gaf ze niet om.
Plotseling duwde ze hem weg en wendde haar gezicht af. ‘Nee.’ Ze duwde harder. ‘Laat me gaan. Zet me neer.’ Verbaasd liet hij haar zakken, tot haar voeten de grond raakten. Ze week terug. ‘Dit niet,’ zei ze. ‘Ik kan dit niet aan. Alles, maar dit niet.’ Laat me liever Aginor bestrijden. Herinneringen wervelden rond. Aginor? Ze wist niet waar die gedachte vandaan was gekomen. Herinneringen schoten door haar heen, flarden verschoven als ijsschotsen in een snelstromende rivier. Ze wilde de flarden vastgrijpen, iets grijpen wat ze kon vasthouden.
‘Voel je je wel goed, mijn lief?’ vroeg Lan bezorgd. ‘Noem me niet zo! Ik ben jouw lief niet! Ik kan niet met je trouwen!’ Hij liet haar schrikken door te brullen van het lachen. ‘Je gedachte dat we niet gehuwd zijn, zou onze kinderen aan het schrikken maken, vrouw. Natuurlijk ben je mijn geliefde! Ik heb geen andere en zal nimmer een andere hebben.’
‘Ik moet terug.’ Wanhopig zocht ze naar de boog, maar zag slechts weide en lucht. Sterker dan staal en dodelijker dan vergif. Lan. Lans kinderen. Licht, help me! ik moet meteen terug.’
‘Terug? Waarheen? Naar Emondsveld? Als je dat wilt. Ik stuur wel een brief naar Morgase en stuur een escorte mee voor begeleiding.’
‘Alleen,’ mompelde ze, zoekend. Waar is het? Ik moet gaan. ik laat me hier niet in verstrikken. Ik kan het niet verdragen. Dit niet. Ik moet onmiddellijk gaan!’
‘Waarin verstrikt, Nynaeve? Wat kun je niet verdragen? Nee, Nynaeve, hier kun je in je eentje gaan rijden, maar als de koningin van de Malkieri zonder gepast escorte naar Andor rijdt, zou dat Morgase beschamen of zelfs beledigen. Je wilt haar toch niet beledigen? Ik dacht dat jullie vriendinnen waren.’
Nynaeve had het gevoel dat ze werd geslagen en dat elke klap haar duizeliger maakte. ‘Koningin?’ zei ze aarzelend. ‘Hebben we kinderen?’
‘Weet je wel zeker dat je je goed voelt? Ik geloof dat ik je beter naar Sharina Sedai kan brengen.’
‘Nee.’ Ze week terug, nog verder van hem af. ‘Geen Aes Sedai.’ Dit gebeurt niet echt. Deze keer laat ik me niet meeslepen. Niet deze keer!
‘Goed dan,’ zei hij langzaam. ‘Je bent mijn vrouw en dus ben jij de koningin. Wij zijn Malkieri, geen zuiderlingen. Je werd gekroond in de Zeven Torens, toen we de ringen uitwisselden.’ Onbewust bewoog hij zijn rechterhand, waar een simpele gouden ring aan zijn wijsvinger zat. Ze keek even naar haar eigen hand, keek naar de ring waarvan ze wist dat die daar zou zijn. Ze sloeg haar andere hand eroverheen, maar ze zou niet kunnen zeggen of ze dat deed om de ring te ontkennen door hem te bedekken of om hem aan te raken. ‘Herinner je je het nu weer?’ ging hij door. Hij stak zijn hand uit alsof hij haar wang wilde aanraken en ze deed nog eens zes stappen achteruit. Hij zuchtte. ‘Zoals je wilt, lief. We hebben drie kinderen, hoewel je er eigenlijk maar één nog klein kunt noemen. Maric komt al zowat tot je schouder en hij weet nog steeds niet of hij meer van paarden of van boeken houdt. Elnore is al aan het oefenen hoe ze jongenshoofden op hol kan brengen, als ze Sharina tenminste niet lastig valt over de goede leeftijd om naar de Witte Toren te gaan.’
‘Elnore. Zo heette mijn moeder,’ zei ze zachtjes. ‘Dat zei je ook toen je die naam koos, Nynaeve...’
‘Nee. Ik laat me deze keer niet meeslepen. Deze keer niet. Nee!’ Achter hem, tussen de bomen langs het weiland, zag ze de zilveren boog. De bomen hadden hem eerder aan haar oog onttrokken. De terugweg komt slechts één keer. Ze wendde zich naar de boog. ‘Ik moet gaan.’ Hij greep haar hand en het leek of haar voeten in steenrots waren geworteld, want ze kon zich niet van hem losmaken, ik weet niet wat je bezwaart, gade, maar wat het ook is: zeg het me en ik zal het in orde maken. Ik weet dat ik niet de beste echtgenoot ben. Ik was zo bars en hard toen ik je ontmoette, maar je hebt gelukkig enkele harde kanten afgeslepen.’
‘Je bent de allerbeste echtgenoot,’ mompelde ze. Tot haar afgrijzen doken er steeds meer herinneringen aan haar echtgenoot op. Ze herinnerde zich hun gelach en hun verdriet, hun felle ruzies en het heerlijke goed maken. Het waren vage herinneringen, maar ze kon voelen hoe ze sterker, warmer werden, ik kan het niet.’ De boog stond er nog, slechts enkele stappen van haar af. De terugweg komt slechts één keer. Wees standvastig.
‘Ik weet niet wat er aan de hand is, Nynaeve, maar het voelt of ik je aan het verliezen ben. Dat zou ik niet kunnen verdragen.’ Hij woelde in haar haren; ze sloot haar ogen en drukte haar wang tegen zijn vingers. ‘Blijf bij me, voor altijd.’
‘Ik wil blijven,’ zei ze zacht. ‘Ik wil bij je blijven.’ Toen ze haar ogen opende, was de boog verdwenen... komt slechts één keer. ‘Nee. Nee!’ Lan draaide haar om en keek haar aan. ‘Wat bezwaart je? Zeg het me, anders kan ik niet helpen.’
‘Dit gebeurt niet echt.’
‘Niet echt? Voor ik jou ontmoette, dacht ik dat er buiten mijn zwaard niets bestond. Kijk om je heen, Nynaeve. Het is echt. Als jij het wilt hebben, kunnen we het samen maken. Jij en ik.’ Verwonderd keek ze om zich heen. De weide was er nog steeds. De Zeven Torens staken nog steeds boven de Duizend Meren uit. De boog was verdwenen, maar verder was er niets veranderd. Ik zou hier kunnen blijven. Met Lan. Er is niets veranderd. Andere gedachten kwamen op. Er is niets veranderd. Egwene is alleen in de Witte Toren. Rhand zal de Kracht geleiden en krankzinnig worden. En Mart en Perijn? Kunnen zij de brokstukken van hun oude leven nog opnemen? En Moiraine, die ons leven kapotmaakte, loopt nog steeds vrij rond.
‘Ik moet terug,’ fluisterde ze. Ze maakte zich van hem los, niet in staat de pijn op zijn gezicht te verdragen. Weloverwogen vormde ze een knop in haar geest, een witte knop op een braamtak. Ze maakte de doorns scherp en wreed en wenste dat ze in haar vlees drongen. Ze voelde zich alsof ze al in een braamstruik vastzat. Net buiten haar gehoor danste de stem van Sheriam Sedai, die haar vertelde dat het gevaarlijk was de Kracht te geleiden. De bloemknop ging open en saidar vulde haar met licht. ‘Nynaeve, zeg me wat er aan de hand is.’
Lans stem brak door haar afscherming heen, maar ze weigerde te luisteren. Er moest nog een weg terug zijn. Ze keek strak naar de plek waar de zilveren boog had gestaan en tastte rond of er een spoor was. Niets. ‘Nynaeve...’
In haar geest probeerde ze een beeld van de boog te vormen, probeerde hem te scheppen en tot in het kleinste detail te vormen, tot een boog van glanzend metaal die gevuld was met een gloed van sneeuwvuur. Hij leek daar, vóór haar, trillend tot leven te komen, tussen haar en de bomen, dan weer niet, dan weer wel. ‘... ik hou van je...’
Ze nam saidar op, dronk de stroom van de Ene Kracht, tot ze dacht te breken. De uitstraling vervulde haar, leek rond haar op te lichten, brandde in haar ogen. De hitte leek haar te verteren. De flikkerende boog vormde zich, kreeg vaste vorm en rees volledig voor haar op. Vlammen en pijn leken haar te vullen; haar botten voelden aan alsof ze in brand stonden; haar schedel leek een laaiende oven. ‘... met heel mijn hart.’
Ze snelde naar de zilveren boog en stond zichzelf niet toe om te kijken. Ze had gedacht dat Marin Alverens hulpgeroep toen ze haar in de steek liet, het bitterste was dat ze ooit zou horen, maar dat was honing vergeleken bij de gemartelde stem van Lan die haar achtervolgde. ‘Nynaeve, alsjeblieft, verlaat me niet.’ De glanzende gloed nam haar op.
Naakt wankelde Nynaeve door de boog en viel op haar knieën. Haar mond hing open, ze snikte en tranen stroomden langs haar wangen. Sheriam knielde naast haar neer. Ze keek de roodharige Aes Sedai woest aan. ‘Ik haat je!’ wist ze er woedend uit te brengen, ik haat alle Aes Sedai!’
Sheriam zuchtte zachtjes en trok Nynaeve overeind. ‘Kind, bijna iedere vrouw die dit doet, zegt zowat hetzelfde. Het is niet gering om gedwongen te worden je eigen angsten te bevechten. Wat is dit?’ zei ze scherp terwijl ze Nynaeves handpalmen omdraaide. Nynaeves handen beefden opeens van een niet eerder gevoelde pijn. Precies midden in beide handpalmen stak een lange zwarte doorn. Voorzichtig trok Sheriam ze eruit en Nynaeve voelde de koele Heling van de Aes Sedai. Toen de doorns eruit waren, lieten ze slechts een klein litteken op de rug en de palm van de handen achter. Sheriam keek bezorgd. ‘Er zouden geen littekens mogen zijn. En waarom kreeg je er slechts twee, en allebei zo precies op dezelfde plaats? Als je in een braamstruik terecht was gekomen, zou je onder de schrammen en doorns moeten zitten.’
‘Dat had ook gemoeten,’ beaamde Nynaeve verbitterd. ‘Misschien dacht ik dat ik al genoeg betaald had.’
‘Er is altijd een prijs die betaald moet worden,’ stemde de Aes Sedai in. ‘Kom nu. De eerste prijs heb je betaald. Aanvaard waarvoor je betaald hebt.’ Ze gaf Nynaeve een duwtje.
Nynaeve besefte opeens dat er nu meer Aes Sedai in het vertrek waren. De Amyrlin Zetel was er met haar gestreepte stola, en links en rechts van haar stonden de anderen met hun eigen stola’s, één van elke Ajah. Allen keken naar Nynaeve. Ze herinnerde zich de aanwijzingen van Sheriam, wankelde naar voren en knielde neer voor de Amyrlin. Zij was her die de laatste kelk ophield en hem langzaam boven Nynaeves hoofd omkeerde.
‘Jij bent gereinigd van Nynaeve Almaeren van Emondsveld. Jij bent gereinigd van alle banden die je aan deze wereld binden. Jij bent tot ons gekomen, gereinigd in hart en hoofd. Jij bent Nynaeve Almaeren, Aanvaarde van de Witte Toren.’ De Amyrlin gaf de kelk over aan een van de zusters en trok Nynaeve overeind. ‘Je bent nu aan ons gebonden.’
De ogen van de Amyrlin leken donker te gloeien. Nynaeves rillingen hadden niets te maken met het feit dat ze naakt en nat was.