27 De Schaduw in de nacht

‘Ik begrijp het niet,’ zei Loial. ‘Ik was aan het winnen, de meeste keren. Toen kwam Dena erbij en ze won alles meteen terug. Iedere gooi. Ze noemde het een lesje leren. Wat bedoelde ze daarmee?’ Rhand en de Ogier zochten zich een weg door Voorpoort. De Druiventros lag achter hen. De zon stond laag in het westen, een rode bol half boven de kim, die lange schaduwen achter hen tekende. De straat was verlaten op een poppengroep na van vijf man, die met hun stokken een Trollok met geitenhoorns en een zwaard aan zijn zij bedienden. Terwijl de groep naderde, hoorden ze luidruchtig vertier uit de andere wijken van Voorpoort, waar de vermaakzalen en de taveernes waren. In deze straat waren de deuren al vergrendeld en de vensters met luiken gesloten.

Rhand bleef staan, streek over het houten kistje met de fluit en slingerde dat op zijn rug. Ik veronderstel dat ik niet mocht verwachten dat hij alles opzij zou zetten en met me mee zou gaan, maar hij had toch wel met me kunnen praten? Licht, ik wou dat Ingtar er was. Hij stopte zijn handen in de zakken en voelde het briefje van Selene. ‘Je denkt toch niet dat ze...’ Loial zweeg bezorgd. ‘Denk je dat ze bedrog pleegde? Iedereen stond te grijnzen alsof ze iets knaps uithaalde.’

Rhand verschikte zijn mantel. Ik moet met de Hoorn vertrekken. Als we op Ingtar wachten, kan er van alles gebeuren. Vroeg of laat zal Fajin verschijnen. Ik moet hem vóór blijven. De mannen met de pop waren bijna bij hen.

‘Rhand,’ zei de Ogier opeens, ik denk dat dat geen...’ Opeens lieten de mannen hun stokken op het harde zand van de straat vallen. In plaats van neer te storten wierp de Trollok zich met uitgestoken handen op Rhand.

Er was geen tijd om na te denken. Instinctief haalde Rhand het

zwaard in een flitsende boog uit de schede. Maan boven de meren. De Trollok struikelde met een gorgelende kreet achteruit, grauwde zelfs nog onder het vallen.

Een moment lang bleef iedereen als versteend staan. Toen keken de mannen – het moesten wel Duistervrienden zijn – naar de gevallen Trollok voor hen, naar Rhand met het zwaard in zijn handen en naar Loial naast hem. Ze draaiden zich om en gingen ervandoor. Ook Rhand stond naar de Trollok te staren. De leegte had hem omhuld voor zijn hand het gevest raakte. Saidin glansde in zijn hoofd en wenkte ziekelijk. Hij moest zich inspannen om de leegte te laten verdwijnen en likte langs zijn lippen. Zonder de leegte kriebelde de angst over zijn huid.

‘Loial, we moeten terug naar de herberg. Hurin is alleen en ze...’ Hij kreunde toen hij omhoog werd getild door een dikke, lange arm die zijn twee armen tegen hem aanpersten. Een behaarde hand greep hem bij de keel. Hij zag nog net een snuit met slagtanden boven zijn hoofd. Een ranzige lucht van zuur zweet en mest vulde zijn neusgaten. Even snel als hij was vastgegrepen, werd de hand van zijn keel weggerukt. Stomverbaasd staarde Rhand naar de dikke Ogiervingers die zich om de pols van de Trollok klemden.

‘Hou vol, Rhand.’ Hij hoorde de inspanning in Loials stem. De andere hand van de Ogier kwam voor hem langs en greep de arm die Rhand nog steeds opgetild hield. ‘Hou vol.’

Rhand werd heen en weer geschud tijdens de worsteling tussen de Ogier en de Trollok. Opeens viel hij neer. Struikelend deed hij twee stappen om uit de buurt te komen en draaide zich toen met opgeheven zwaard om.

Loial stond achter een Trollok met een zwijnskop en hield hem vast aan beide onderarmen. De Ogier had zijn handen wijd uiteen en stond te hijgen van de inspanning. De Trollok snauwde keelklanken in de rauwe Trolloktaal, gooide zijn kop achterover en trachtte Loial met een slagtand te raken. Hun laarzen schraapten door het stof van de straat.

Rhand probeerde een plek te vinden om de Trollok met zijn wapen te treffen zonder Loial te verwonden, maar de Ogier en de Trollok tolden zo snel rond in hun wilde dans dat hij geen opening kon vinden.

Grommend trok de Trollok zijn linkerarm los, maar voor hij zich helemaal kon loswerken, sloeg Loial zijn arm om diens nek en klemde het monster tegen zich aan. De Trollok graaide naar zijn zwaard. Het zeisachtige wapen hing aan de verkeerde kant voor zijn linkerhand, maar duim voor duim kwam het donkere staal omhoog uit de schede. En nog steeds tolden ze zo vlug rond dat Rhand niet kon toeslaan zonder gevaar voor Loial.

De Kracht. Daarmee kon het. Hij wist niet hoe, maar hij wist niets anders. Het zwaard van de Trollok was al half uit de schede. Als de gebogen kling vrij kwam, betekende dat Loials dood. Aarzelend vormde Rhand de leegte. Saidin glansde verlokkend. Vaag leek hij zich een tijd te herinneren dat saidin hem had toegezongen, maar nu trok het licht hem slechts aan zoals bloemengeur een bij aantrekt en de stank van stront een vlieg aantrekt. Hij stelde zich open en reikte ernaar. Er was niets. Hij had net zo goed kunnen proberen licht vast te pakken. Het bederf glibberde op hem af, bevuilde hem, maar er vloeide geen licht in hem. Aangespoord door een uiterste wanhoop probeerde hij het telkens opnieuw. En steeds weer voelde hij alleen de vuiligheid.

Plotseling gooide Loial de Trollok hijgend opzij, zo hard dat het monster tegen de zijmuur van een gebouw tolde. Hij klapte er met zijn kop tegenaan, er klonk een luid gekraak en hij gleed langs de muur omlaag met zijn nek in een onmogelijke hoek. Loial stond er met zwoegende borst naar te staren.

Rhand keek even toe vanuit de leegte voor hij besefte wat er was gebeurd. Meteen liet hij de leegte en het bezoedelde licht los en haastte zich naar Loial toe.

‘Ik heb nooit eerder... gedood, Rhand.’ Loial haalde bevend adem. ‘Hij zou jou hebben gedood als jij dit niet had gedaan,’ zei Rhand. Bezorgd keek hij naar de stegen, de luiken en vergrendelde deuren. Als er twee Trolloks waren, zouden er zeker meer zijn. ‘Het spijt me dat je het moest doen, Loial, maar het zou ons allebei hebben gedood of erger.’

‘Ik weet het. Maar ik gruwel er wel van. Zelfs bij een Trollok.’ De Ogier wees naar de ondergaande zon en greep Rhands arm beet. ‘Daar komt er nog een.’

Tegen de zon in kon Rhand geen details onderscheiden, maar het leek alsof een tweede groep mannen met een geweldige pop op Loial en hem afkwam. Maar nu wist hij waar hij naar moest kijken. De ‘pop’ bewoog zijn benen te natuurlijk en de snuit ging omhoog om de lucht op te snuiven zonder dat iemand een stok optilde. Hij dacht niet dat de Trollok en de Duistervrienden hen in de avondschaduwen konden zien. Daar bewogen ze zich te langzaam voor. Toch was het duidelijk dat ze op jacht waren en steeds dichterbij kwamen. ‘Fajin weet dat ik hier ergens ben,’ zei hij terwijl hij haastig zijn kling afveegde aan de jas van de Trollok. ‘Hij heeft ze op jacht gestuurd om mij te vinden. Maar hij is bang dat de Trolloks op straat opvallen, anders zou hij ze niet hebben vermomd. Als we in een straat kunnen komen waar mensen zijn, zijn we veilig. We moeten terug naar Hurin. Als Fajin hem daar vindt, alleen met de Hoorn...’ Hij trok Loial mee de hoek om en liep in de richting van het gelach en de muziek, maar lang voor ze daar aankwamen, verscheen er voor hen in de verder lege straat een nieuwe groep mannen met een zogenaamde pop. Rhand en Loial sloegen de volgende hoek om. De straat leidde naar het oosten.

Telkens als Rhand probeerde bij de muziek en het vertier te komen, dook er een Trollok voor hen op die de lucht opsnoof. Sommige Trolloks gebruikten hun reuk bij de jacht. Op plaatsen waar geen ogen toekeken, stapte soms een Trollok alleen rond. Meermalen wist Rhand zeker dat hij die al eerder had gezien. Ze sloten hen in en zorgden ervoor dat hij en Loial niet uit de lege straten met de dichte luiken wegkwamen. Geleidelijk werd het tweetal naar het oosten, weg van Hurin gedrongen, weg van de andere mensen, door smalle, steeds donkerder straatjes die alle kanten op liepen, omhoog en omlaag. Rhand nam de huizen om hen heen eens op. De grote gebouwen waren ’s nachts stevig afgesloten, zag hij tot zijn spijt. Zelfs als hij op een deur ging bonzen tot iemand opendeed, en zelfs al zouden ze hem en Loial binnenlaten, zou geen van die deuren een Trollok kunnen tegenhouden. Het enige gevolg zou zijn dat er nog meer slachtoffers zouden vallen.

‘Rhand,’ zei Loial ten slotte, ‘we kunnen nergens anders heen.’ Ze waren aan de oostelijke grens van Voorpoort gekomen; de hoge gebouwen links en rechts van hen waren de laatste. Lichten in de ramen op de hogere verdiepingen bespotten hem, maar alle deuren aan de straat zaten potdicht. Voor hen lagen de lege heuvels in het vroege schemerlicht, afgezien van een enkele boerderij. Toch leek het landschap niet helemaal verlaten. Hij kon nog net bleke wallen onderscheiden rond gebouwen op een van de hogere heuvels, misschien op een span afstand.

‘Als ze ons eenmaal naar buiten hebben gedreven,’ zei Loial, ‘hoeven ze zich over toeschouwers geen zorgen te maken.’ Rhand gebaarde naar de muren rond de heuvel. ‘Die moeten een Trollok tegen kunnen houden. Het moet een landhuis zijn. Misschien laten ze ons binnen. Een Ogier en een buitenlandse heer? Vroeg of laat moet deze jas toch ergens goed voor zijn.’ Hij keek achter zich de straat in. Er waren nog geen Trolloks te zien, maar hij trok Loial toch de hoek om, uit het zicht.

‘Ik denk dat dat het gildehuis van de Vuurwerkers is, Rhand. De Vuurwerkers bewaken hun geheimen heel streng. Ik denk dat ze daar Galdrian zelfs niet binnenlaten.’

‘In wat voor problemen hebben jullie je nu weer gewerkt?’ zei een bekende vrouwenstem. Er hing opeens een kruidige geur in de lucht. Rhand staarde. Selene kwam de hoek om waar zij net vandaan waren gekomen. Haar witte mantel lichtte op in de grijze schemer. ‘Hoe ben je hier gekomen? Wat doe je hier? Je moet hier meteen weg. Hollen! Er zitten Trolloks achter ons aan.’

‘Dat heb ik gezien.’ Haar stem was droog, maar ook koel en beheerst. ‘Ik was je aan het zoeken en ik vind je hier, terwijl je toestaat dat Trolloks jullie als een kudde schapen opdrijven. Kan de man die de Hoorn van Valere bezit, zich dit laten welgevallen?’

‘Die heb ik niet bij me,’ snauwde hij. ‘En ik snap niet hoe die zou kunnen helpen als ik hem wel bij me had. De dode helden worden niet verondersteld terug te komen om mij van Trolloks te redden. Selene, je moet ervandoor. Nu!’ Hij tuurde rond de straathoek. Op niet meer dan honderd pas afstand stak een Trollok zijn gehoornde kop voorzichtig de straat in om de lucht op te snuiven. Een grote schaduw naast hem duidde op een tweede Trollok en hij zag ook kleinere schaduwen. Duistervrienden.

‘Te laat,’ mompelde Rhand. Hij verschoof het fluitkistje om zijn mantel af te doen en om haar heen te slaan. Die was te lang voor haar; haar hele mantel werd er door bedekt en hij sleepte over de grond. ‘Je zult hem moeten ophouden als we wegrennen,’ vertelde hij haar. ‘Loial, als ze ons niet binnenlaten, zullen we een manier moeten vinden om naar binnen te sluipen.’

‘Maar Rhand...’

‘Wil je liever op de Trolloks wachten?’ Hij gaf Loial een duw en greep de hand van Selene en zette het op een hollen. ‘Zoek het beste pad zodat we onze nek niet zullen breken, Loial.’

‘Je zenuwen worden je de baas,’ zei Selene. Ze leek Loial in het schemerende licht gemakkelijker te kunnen volgen dan Rhand. ‘Zoek de Eenheid en blijf kalm. Iemand die groot kan zijn, moet altijd rustig blijven.’

‘De Trolloks kunnen je horen,’ zei hij tegen haar. ‘Ik wil geen grootsheid.’ Hij meende een geërgerd gegrom van haar op te vangen. De stenen rolden soms onder hun voeten weg, maar het pad over de heuvels was ondanks de schemerige schaduwen niet moeilijk. Al heel lang geleden waren de bomen en zelfs de struiken op deze heuvel gerooid voor brandhout. Er groeide niets dan kniehoog gras, dat zachtjes rond hun benen ritselde. Een zachte nachtwind stak op. Rhand maakte zich zorgen dat die hun geur naar de Trolloks zou voeren. Loial bleef bij de muur staan. Die was tweemaal zo hoog als hij en de stenen waren afgewerkt met wit pleisterwerk. Rhand tuurde achter hen naar Voorpoort. Lichtbanen van verlichte vensters vielen als spaken van een wiel uit de stadsmuren. ‘Loial,’ zei hij zachtjes, ‘kun jij ze zien? Volgen ze ons?’ De Ogier keek in de richting van Voorpoort en knikte ongemakkelijk. ‘Ik zie maar een paar Trolloks, maar ze komen deze kant uit. Ze hollen. Rhand, ik denk eigenlijk met...’

Selene onderbrak hem. ‘Als hij naar binnen wil, alantin, heeft hij een deur nodig. Zoals die daar.’ Ze wees op een donkere vlek even verderop in de muur. Zelfs toen ze het zei, wist Rhand niet eens of er een deur zat, maar toen ze erheen liep en ertegen duwde, ging die open.

‘Rhand,’ begon Loial weer.

Rhand duwde hem naar de poort. ‘Later, Loial. Zachtjes. We gaan ons verstoppen, weet je nog?’ Hij werkte hen naar binnen en sloot de poort achter hen. Er waren beugels voor een sluitbalk, maar er was geen balk te zien. Die zou ook niemand tegenhouden, maar misschien zouden de Trolloks aarzelen om naar binnen te gaan. Ze stonden in een steeg die tussen twee lange vensterloze gebouwen de heuvel opleidde. Eerst dacht hij dat die ook van steen waren, maar toen besefte hij dat het witgepleisterd hout was. Het was nu zo donker dat het van de muren terugkaatsende maanlicht ze licht deed lijken.

‘We kunnen beter gevangen worden genomen door Vuurwerkers dan door Trolloks,’ mompelde hij en stapte de omhoog lopende steeg in. ‘Maar dat wil ik je nou net de hele tijd al vertellen,’ protesteerde Loial. ‘Ik heb gehoord dat de Vuurwerkers indringers ombrengen.

Ze beschermen hun geheimen hardhandig en snel, Rhand.’ Rhand bleef stokstijf staan en staarde naar de poort achter hen. Daarbuiten waren nog steeds Trolloks. Zelfs in het ergste geval konden ze toch beter met mensen dan met Trolloks te maken hebben. Misschien kon hij de Vuurwerkers ompraten om hen te laten gaan. Trolloks luisterden niet voor ze je doodden. ‘Het spijt me dat ik je hierbij heb betrokken, Selene.’

‘Gevaar voegt er zeker iets aan toe,’ zei ze zachtjes. ‘En tot dusver pak je het goed aan. Zullen we eens kijken wat we tegenkomen?’ Ze schoof langs hem de steeg in. Rhand volgde; haar geur vulde zijn neusgaten.

Boven op de heuvel kwam de steeg uit op een groot leeg plein van aangestampte klei, net zo licht als het pleisterwerk en bijna geheel omringd door nog meer witte, vensterloze gebouwen met daartussen de schaduwen van smalle steegjes. Rechts van Rhand stond een gebouw met vensters waaruit licht op de lichte klei viel. Hij trok zich terug in de schaduw van de steeg toen er een man en een vrouw verschenen en langzaam het open stuk op wandelden. Hun kleren waren zeker niet Cairhiens. De man droeg een kniebroek die even wijd uitbolde als zijn hemdsmouwen. Beide waren zachtgeel, met borduurwerk op de broekspijpen en de borst van zijn hemd. Het lijfje van haar bleekgroene gewaad was fraai bewerkt en haar haren waren gekapt in heel veel korte vlechten. ‘Dus alles is klaar, zeg je?’ wilde de vrouw weten. ‘Weet je het zeker, Tammuz? Alles?’

De man spreidde zijn handen. ‘Je loopt altijd al mijn werk na, Aludra. Alles is gereed. Het vuurfeest zou op dit moment al kunnen worden gegeven.’

‘Zijn de poorten en deuren allemaal afgesloten? Alle...’ Haar stem stierf weg toen ze naar de andere kant van het verlichte gebouw liepen.

Rhand bekeek het open plein en herkende er bijna niets. In het midden stonden op grote houten voeten verscheidene rechtopstaande buizen, elk bijna even lang als hij en een voet of meer dik. Uit iedere buis liep een donker gekronkeld koord over de grond naar de overzijde, waar een lage muur was van ongeveer drie pas lang. Rond het plein stond een wirwar van houten rekken met bakken en buizen, gevorkte stokken en tientallen andere zaken.

Het enige vuurwerk dat hij ooit had gezien, kon je in de hand houden en dat was het enige dat hij wist. Het sprong met een enorme knal uit elkaar of gierde met vonkenregens over de grond en heel soms schoot er iets hoog de lucht in. De dingen gingen altijd vergezeld van de waarschuwingen van Vuurwerkers dat ze uit elkaar sprongen als je er een openmaakte. In ieder geval was vuurwerk te kostbaar voor de dorpsraad om ze aan een ondeskundige te geven. Hij kon zich nog goed de keer herinneren dat Mart er een had opengepeuterd. Een week lang had alleen Marts moeder het hoognodige tegen hem willen zeggen. Rhand herkende aan die uitstalling voor hem alleen de koorden. De lonten. Hij wist dat je die eerst aan moest steken.

Met een blik over zijn schouder naar de niet-afgesloten poort gebaarde hij de anderen hem te volgen en liep om de buizen heen. Als ze een plek moesten zoeken om zich te verbergen, wilde hij zo ver mogelijk bij die poort vandaan zijn.

Het betekende dat ze zich een weg tussen de rekken moesten zoeken en Rhand hield iedere keer zijn adem in als hij langs een rek streek. De dingen erin bewogen bij de lichtste aanraking. Hij hoefde ze maar eventjes aan te raken of er klonk gerammel. Ze leken allemaal van hout te zijn gemaakt, zonder één stukje metaal. Hij kon zich de herrie voorstellen als er een werd omgestoten. Hij liet zijn ogen behoedzaam over de hoge buizen glijden en dacht terug aan de knal die zo’n buisje van een vinger lang maakte. Als dit vuurwerk was, wilde hij niet in de buurt zijn.

Loial bleef maar in zichzelf mompelen, vooral als hij tegen een rek stootte, waarna hij zo snel terugweek dat hij tegen een ander rek aanliep. De Ogier sloop verder in een wolk van gerammel en gemompel.

Selene maakte hem net zo zenuwachtig. Ze schreed er net zo achteloos tussendoor alsof ze op een markt liep. Ze stootte nergens tegenaan, maakte geen enkel geluid maar deed ook geen enkele poging haar mantel dicht te houden. Het wit van haar gewaad leek witter dan alle muren samen. Hij gluurde naar de verlichte vensters en verwachtte dat er iemand zou verschijnen. Er hoefde er maar één te komen en Selene zou zeker worden gezien, waarna het alarm zou opklinken.

De vensters bleven echter leeg. Rhand slaakte net een zucht van opluchting, terwijl ze op een lage muur toeliepen – en op de stegen en gebouwen erachter – toen Loial een rek vlak naast het muurtje aanstootte. Er stonden tien stokken in die er slap uitzagen en even lang waren als Rhands arm. Rook kringelde ijl op uit de punten. Er was amper iets te horen toen het rek omviel, maar de smeulende stokken vielen op een lont. Met een knetterend gesis sprong de lont aan en de vlam snelde naar een van de lange buizen.

Rhand keek even met grote ogen toe en probeerde toen fluisterend te schreeuwen: ‘Achter de muur!’

Selene maakte een boos geluidje toen hij haar achter de muur op de grond trok, maar daar trok hij zich weinig van aan. Hij probeerde haar met zijn lichaam te beschermen toen Loial naast hen neerplofte. Hij lag te wachten tot de buis zou ontploffen en vroeg zich af of er iets van de muur zou blijven staan. Er klonk een doffe klap die hij zowel hoorde als in de grond onder zich voelde. Behoedzaam duwde hij zich zo ver van Selene op dat hij over de rand kon turen. Ze gaf hem een harde por in zijn ribben en kronkelde zich onder hem uit met een vloek in een taal die hij niet kende, maar hij sloeg er geen acht op.

Een pluimpje rook dreef uit een van de buizen omhoog. Dat was alles. Hij schudde verwonderd het hoofd. Als dat nou alles is... Met een donderende klap bloeide hoog aan de nu donkere hemel een enorme roodwitte bloem open die met trage vonken begon weg te drijven.

Terwijl hij er met grote ogen naar lag te kijken, barstte er lawaai los in het verlichte gebouw. Roepende mannen en vrouwen vulden de venstergaten, kijkend en wijzend.

Rhand wierp een verlangende blik naar de donkere steeg die slechts een tiental stappen verder lag. Maar de eerste stap zou in het volle zicht zijn van de mensen in de vensters. In het gebouw waren roffelende voeten hoorbaar.

Hij drukte Loial en Selene terug tegen de muur en hoopte dat ze er net zo uitzagen als de andere schaduwen. ‘Hou je stil,’ fluisterde hij. ‘Het is onze enige hoop.’

‘Soms,’ zei Selene kalm, ‘kan niemand je zien als je heel stil blijft.’ Ze klonk allerminst bezorgd.

Laarzen stampten heen en weer aan de andere kant van de muur en stemmen verhieven zich boos. Vooral die ene die Rhand herkende als Aludra.

‘Grote opschepper! Tammuz, jij, ja! Stom varken! Je moeder was een geit, Tammuz! Jij bent nog eens onze dood! Van ons allemaal!’

‘Je kunt mij niet de schuld geven, Aludra,’ stribbelde de man tegen, ik weet zeker dat ik alles heb geplaatst waar het hoort en de tondeldozen waren echt...’

‘Zeg maar niks meer, Tammuz! Zo’n groot varken hoort niet als een mens te praten!’ De stem van Aludra veranderde bij een vraag van iemand anders. ‘Er is geen tijd meer om een ander klaar te maken. Galdrian moet voor vannacht maar tevreden zijn met de rest! En met dat vroege vuurwerk. Jij, Tammuz! Zet alles weer goed neer en morgen ga je met de karren mee om mest te kopen. Als er vannacht nog meer fout gaat, vertrouw ik je zelfs de mest niet meer toe.’ De voetstappen en het begeleidend gemopper van Aludra stierven langzaam weg in de richting van het gebouw. Tammuz bleef achter, zachtjes mopperend hoe oneerlijk dit allemaal was. Rhand hield zijn adem in toen de man naar hen toe liep om het omgevallen rek weer overeind te zetten. Vanuit de schaduw naast de muur kon hij de rug en schouders van Tammuz zien. De man hoefde slechts om te kijken om Rhand en de anderen te zien. Nog steeds klagerig in zichzelf pratend zette hij de smeulende stokken weer rechtop en beende toen terug naar het gebouw waar de anderen heen waren gegaan.

Rhand liet zijn adem ontsnappen en keek kort naar de verdwijnende man, waarna hij zich weer in de schaduw terugtrok. Nog steeds stonden er enkele mensen bij de vensters te kijken. ‘Op nog meer geluk mogen we vanavond niet hopen,’ fluisterde hij. ‘Men zegt dat grote mannen hun eigen geluk afdwingen,’ zei Selene zachtjes.

‘Wil je daarmee ophouden,’ maakte hij haar vermoeid duidelijk. Hij wilde maar dat zijn hoofd niet zo vol was van haar geur, waardoor hij niet goed kon nadenken. Hij herinnerde zich nog hoe haar lichaam voelde toen hij haar omlaag trok – zacht en toch stevig – en dat hielp ook allerminst.

‘Rhand?’ Loial gluurde rond het andere eind van de muur naar de andere kant van het plein, ik denk dat we nog meer geluk nodig hebben.’

Rhand schoof opzij om over Loials schouders te kijken. Aan de andere kant van de open plek, in de steeg die naar de niet-afgesloten poort leidde, gluurden drie Trolloks behoedzaam vanuit de schaduwen naar de verlichte ramen. Er stond een vrouw achter een raam; ze leek de Trolloks niet te zien.

‘Tja,’ zei Selene kalm. ‘Dit betekent een val. Deze mensen zullen je misschien doden als ze je pakken. De Trolloks zullen het zeker doen. Maar misschien kun je de Trolloks zo snel verslaan dat er geen opwinding ontstaat. Misschien kun je de mensen tegenhouden die je willen doden om hun kleine geheimpjes te bewaren. Misschien wil je niet groot zijn, maar alleen een groot man zal dit lukken.’

‘Daarom hoef je het nog niet zo opgewekt te zeggen,’ zei Rhand. Hij probeerde niet langer aan haar geur te denken of aan hoe ze voelde, en de leegte omringde hem bijna. Hij schudde die af. De Trolloks leken hen nog niet te hebben gezien, nog niet. Hij schoof terug en staarde naar de nabije donkere steeg. Als ze erheen zouden hollen, zouden de Trolloks hen zeker zien, evenals de vrouw in het venster. Het was de vraag wie hen het eerst zou pakken: de Trolloks of de Vuurwerkers.

‘Jouw grootsheid zal mij gelukkig maken.’ Ondanks haar woorden klonk Selene boos. ‘Misschien zou ik je in de steek moeten laten om je ditmaal zelf een uitweg te laten zoeken. Als je grootsheid afwijst als die binnen je bereik ligt, verdien je het te sterven.’ Rhand weigerde haar aan te kijken. ‘Loial, kun jij zien of er in die steeg nog een poort is?’

De Ogier schudde zijn hoofd. ‘Het is hier te licht en daar te donker. Als ik in de steeg was, ja dan wel.’

Rhand voelde aan het gevest van zijn zwaard. ‘Neem Selene mee. Zodra je een deur ziet – als je er een ziet – roep je me en dan kom ik jullie achterna. Als er aan de andere kant geen poort is, zul je haar moeten optillen, zodat ze bij de bovenkant van de muur kan om eroverheen te klimmen.’

‘In orde, Rhand.’ Loial klonk bezorgd. ‘Maar als we gaan lopen, zullen die Trolloks achter ons aankomen. Hun maakt het niet uit wie staat te kijken. Zelfs als er een poort is, zullen ze ons vlak op de hielen zitten.’

‘Laat de zorg voor de Trolloks maar aan mij over.’ Drie stuks. Met de leegte zou ik het kunnen. De gedachte aan saidin deed hem anders besluiten. Er waren te veel vreemde dingen gebeurd als hij de mannelijke helft van de Ware Bron te dichtbij liet komen, ik volg jullie zodra ik kan. Lopen.’ Hij draaide zich om en loerde langs de muur naar de Trolloks.

Uit zijn ooghoeken ving hij iets op van Loials grote gestalte die zich bewoog en van het gewaad van Selene, gedeeltelijk onder zijn mantel. Een Trollok wees opgewonden naar hen, maar het drietal bleef aarzelend omhoog turen naar het venster waar de vrouw nog steeds stond te kijken. Drie stuks. Er moet een manier zijn. Niet de leegte. Niet saidin.

‘Er is een poort!’ klonk de zachte roep van Loial. Een van de Trolloks deed een stap naar voren; hij kwam uit de schaduw en de anderen volgden hem. Vanuit de verte hoorde Rhand de vrouw in het venster iets roepen. Ook Loial riep iets.

Zonder na te denken kwam Rhand overeind. Op de een of andere manier moest hij de Trolloks tegenhouden, anders zouden ze hem, Loial en Selene inhalen. Hij greep een van de smeulende stokken en haastte zich naar de dichtstbijzijnde buis. Die wankelde en begon om te vallen, en hij greep de vierkante houten voet beet. De buis wees recht naar de Trolloks, die aarzelend inhielden. De vrouw krijste – en Rhand duwde het smeulende eind van de stok tegen de lont, precies op de plaats waar die in de buis verdween. De doffe klap volgde meteen en de dikke houten voet sloeg zo hard tegen hem aan dat hij viel. Een gebulder als een donderslag verbrak de nachtelijke stilte en een verblindende uitbarsting van licht schoot het duister in.

Met knipperende ogen en tuitende oren kwam Rhand overeind, moeizaam kuchend door de dikke bijtende rook. Stomverbaasd keek hij rond. De helft van de buizen en rekken lag plat en een hoek van het gebouw waar de Trolloks hadden gestaan, was gewoon verdwenen, de vlammen likten aan afgebroken planken en balken. Van de Trolloks was geen spoor te bekennen.

Ondanks het getuit in zijn oren kon Rhand de Vuurwerkers in het gebouw horen schreeuwen. Hij zette het op een weifelende draf en struikelde de steeg in. Halverwege viel hij over iets en besefte dat het zijn mantel was. Hij pakte hem op en rende verder. Achter hem vulde het geschreeuw van de Vuurwerkers de nacht. Naast de open poort stond Loial ongeduldig op en neer te wippen. Hij was alleen.

‘Waar is Selene?’ wilde Rhand weten.

‘Ze liep terug, Rhand. Ik probeerde haar nog vast te houden, maar ze gleed zomaar uit mijn handen.’

Rhand wendde zich om naar het rumoer. Door het onophoudelijke gezoem in zijn oren waren enkele kreten nauwelijks te verstaan. Hij zag nu het licht van de vlammen.

‘Zandemmers! Haal snel de zandemmers!’

‘Dit is een ramp! Een ramp!’

‘Enkelen liepen die kant op!’

Loial greep Rhand bij de schouder. ‘Je kunt haar niet helpen, Rhand. Anders word je zelf gegrepen. We moeten weg.’ Iemand verscheen aan de andere kant van de steeg, een schaduw die tegen de gloed van de vlammen achter hem afstak en naar heil wees. ‘Vooruit, Rhand!’

Rhand liet zich door de poort de duisternis intrekken. Het vuur zwakte achter hen af tot een gloed in de nacht. De lichten van Voorpoort kwamen dichterbij. Rhand wilde eigenlijk dat er nog meer Trolloks zouden verschijnen, iets wat hij kon bevechten. Maar hij voelde slechts de nachtbries die het gras rimpelde.

‘Ik probeerde haar tegen te houden,’ zei Loial. Het bleef lang stil. ‘We hadden echt niets kunnen doen. Ze zouden ons ook hebben gegrepen.’

Rhand zuchtte, ik weet het, Loial. Jij hebt gedaan wat je kon.’ Hij liep enkele stappen terug en staarde naar de gloed. Die leek minder te worden, de Vuurwerkers moesten bezig zijn de vlammen te doven, ik moet haar helpen, hoe dan ook.’ Hoe? Saidin? De Ene Kracht? Hij huiverde, ik moet.’

Ze liepen door de verlichte straten van Voorpoort, gehuld in een stilte die de vrolijkheid om hen heen buitensloot. Toen ze De Verdediger van de Drakenmuur binnenstapten, hield de herbergier hem een blad met een verzegeld perkament voor. Rhand nam het aan en staarde naar het witte zegel. Een halve maan met sterren. ‘Wie heeft dit afgegeven? Wanneer?’

‘Een oude vrouw, mijn heer. Nog geen kwartier geleden. Een dienares, hoewel ze niet zei van welk Huis.’ Cuaal glimlachte alsof hij openstond voor vertrouwelijke mededelingen. ‘Dank je,’ zei Rhand, starend naar het zegel. De herbergier keek hen peinzend na toen ze de trap opliepen.

Hurin nam de pijp uit zijn mond toen Rhand en Loial de kamer binnenkwamen. Hij was met een oliedoek zijn kortzwaard en hartsvanger aan het invetten. ‘U bent lang bij de speelman gebleven, heer. Alles goed met hem?’

Rhand schrok op. ‘Wat? Thom? Ja, hij is...’ Hij verbrak het zegel met zijn duim en las.

Als ik denk dat je het ene gaat doen, doe je het andere. Je bent een gevaarlijk man. Misschien duurt het niet meer zo lang voor we weer bij elkaar zijn. Denk aan de Hoorn. Denk aan de roem. En denk aan mij, want je bent altijd de mijne.

Wederom stond er geen enkele handtekening onder, maar de vloeiende letters verrieden haar.

‘Zijn alle vrouwen gek?’ wilde Rhand van niemand weten. Hurin haalde zijn schouders op en Rhand gooide zich in de andere stoel, die gemaakt was voor een grote Ogier. Zijn voeten bungelden boven de vloer, maar hij gaf er niet om. Hij staarde naar de deken om de kist onder Loials bed. Denk aan de roem. ik wou maar dat Ingtar kwam opdagen.’

Загрузка...