32 Gevaarlijke woorden

Het platte landhuis van heer Barthanes zag eruit als een enorme pad in de nacht. Het oppervlak was door tuinen en bijgebouwen even groot als een vesting. Maar het was geen vesting; overal waren lampen en ramen en zelfs buiten klonken muziek en gelach. Toch zag Rhand wachten heen en weer lopen achter de transen en op dakbruggen, en geen enkel venster was laag bij de grond. Hij gleed van Roods rug, streek zijn mantel glad en verschoof zijn zwaardgordel. De anderen stegen naast hem af, aan de voet van de brede witstenen trappen die naar de grote, overdadig bewerkte deuren van het landhuis leidden. Tien Shienaranen onder Uno vormden hun erewacht. De eenogige man knikte een paar maal amper zichtbaar naar Ingtar voor hij zijn mannen meenam naar de andere krijgslieden, waar bier was en boven een groot vuur een hele os aan het spit werd geroosterd. De andere tien Shienaranen waren, samen met Perijn, achtergebleven. Wie meeging, moest nuttig zijn, had Verin gezegd, en voor Perijn was er die nacht geen taak weggelegd. In Cairhiense ogen was een escorte noodzakelijk voor de waardigheid, maar meer dan tien zou verdacht zijn. Rhand was er, omdat hij de uitnodiging had ontvangen. Ingtar was mee vanwege het aanzien door zijn titel, terwijl Loial er was omdat Ogier graag geziene gasten waren bij de hoogste Cairhiense adel. Hurin zou optreden als Ingtars persoonlijke dienaar. Zijn eigenlijke doel was zo mogelijk de geur van Duistervrienden en Trolloks op te snuiven. De Hoorn van Valere zou niet ver weg zijn. Omdat Mart de dolk van nabij kon voelen, trad hij op als Rhands dienaar, maar liep daar steeds over te mopperen. Als het Hurin niet lukte, kon hij misschien de Duistervrienden vinden. Toen Rhand aan Verin had gevraagd waarom zij meeging, had ze slechts geglimlacht en gezegd: ‘Om jullie uit de moeilijkheden te houden.’

Toen ze de trappen bestegen, mopperde Mart: ‘Ik zie nog steeds niet in waarom ik een dienaar moet zijn.’ Hij en Hurin volgden de anderen. ‘Bloedvuur, als Rhand een heer mag zijn, kan ik ook wel een mooie mantel vinden.’

‘Een dienaar,’ zei Verin, zonder zich om te draaien, ‘kan veel plekken bekijken waar andere mannen niet kunnen komen. Menig heer zal je niet eens opmerken. Jij en Hurin weten wat je taak is.’

‘Nou rustig, Mart,’ voegde Ingtar eraan toe, ‘tenzij je wilt dat ze ons ontmaskeren.’ Ze naderden de deur, waar een handvol wachtposten stond met de Boom en Kroon van Huis Damodred op de borst, en een even groot aantal lieden in donkergroene livrei met de Boom en Kroon op hun mouwen.

Rhand haalde diep adem en overhandigde de uitnodiging. ‘Ik ben heer Rhand van Huis Altor,’ gooide hij eruit om er maar vanaf te zijn. ‘En dit zijn mijn gasten. Verin Aes Sedai van de Bruine Ajah, heer Ingtar van Huis Shinowa in Shienar, Loial, zoon van Arent, zoon van Halan, van stedding Shangtai.’ Loial had gevraagd of zijn stedding ongenoemd mocht blijven, maar Verin had erop gestaan dat ze alle vormelijkheden moesten uitspelen die ze nodig konden hebben. De dienaar die met een vluchtige buiging de uitnodiging had willen aannemen, schrok op bij iedere naam. Zijn ogen vielen zowat uit zijn kassen bij het horen van Verins naam. Met verstikte stem zei hij: ‘Wees welkom in Huis Damodred, mijne heren. Wees welkom, Aes Sedai. Wees welkom, vriend Ogier.’ Hij gebaarde de andere dienaren de deuren wijd open te gooien en boog diep voor de binnenkomende gasten, waarna hij haastig de uitnodiging aan een andere dienaar doorgaf en iets in diens oor fluisterde.

Deze man had de Boom en Kroon groot voorop zijn groene jas staan. ‘Aes Sedai,’ zei hij en maakte zwaar leunend op zijn lange staf voor iedereen een buiging, waarbij zijn neus bijna zijn knieën raakte. ‘Mijne heren. Vriend Ogier. Ik word Ashin genoemd. Gelieve mij te volgen.’

In de buitenzaal bevonden zich alleen dienaren, maar Ashin bracht hen naar een grote zaal met vele edelen. Aan de ene zijde trad een jongleur op en aan de andere kant waren tuimelaars. Stemmen en muziek van elders vertelden dat er nog meer gasten en nog meer vermaak waren. De edelen stonden in groepjes van twee, drie of vier, soms mannen en vrouwen tezamen, soms alleen mannen of vrouwen, maar overal met een zorgvuldig afgemeten tussenruimte, zodat niemand een gesprek kon afluisteren. De gasten droegen de donkere Cairhiense kleuren, elk met felle stroken tot halverwege hun borst, en sommigen zelfs helemaal tot aan hun middel. De vrouwen hadden hun haar opgestoken in ingewikkelde torens van krullen, die allemaal anders waren, en hun donkere rokken waren zo wijd dat ze slechts zijdelings door een deur konden. Geen enkele man had het geschoren hoofd van een krijgsman; ze hadden allen een donkere fluwelen muts over hun lange haren, de een klokvormig, de ander plat. Net als bij de vrouwen verdwenen hun handen in manchetten van ivoorkleurig kant.

Ashin stampte met zijn staf en kondigde hen met luide stem aan, Verin als eerste.

Ze trokken ieders aandacht. Verin droeg haar stola met bruine franje en geborduurde wijnranken. De aankondiging van een Aes Sedai veroorzaakte bij de heren en vrouwen een besmuikt gemompel en een jongleur liet een ring vallen, maar niemand had nog aandacht voor hem. Loial kreeg, zelfs voor Ashin zijn naam uitsprak, bijna net zoveel bekijks. Ondanks het zilverborduursel op Rhands kraag en mouwen zorgde de verder volkomen zwarte mantel ervoor dat hij vergeleken met de Cairhienin bijna streng overkwam, en Ingtars en zijn zwaard trokken vele ogen. Geen van de heren leek gewapend. Rhand hoorde meer dan eens het woord ‘reigerkling’. Enkelen keken hem gefronst aan, waarschijnlijk lieden die hij door het verbranden van hun uitnodiging had beledigd.

Een slanke, knappe man kwam naderbij. Hij had lang, grijzend haar en meerdere kleurige banen sierden de voorkant van zijn grijze jas met hoge boord, van de hals tot net boven zijn knieën. Voor een Cairhienin was hij buitengewoon lang, slechts een half hoofd kleiner dan Rhand, maar hij had een houding die hem nog langer deed lijken. Met zijn kin omhoog leek hij met zijn gitzwarte ogen op iedereen neer te kijken, maar Verin keek hij behoedzaam aan. ‘De Genade eert mij door uw aanwezigheid, Aes Sedai.’ Barthanes Damodreds diepe stem klonk zelfverzekerd. Zijn blik gleed over de anderen. ‘Zulk een voornaam gezelschap verwachtte ik niet. Heer Ingtar. Vriend Ogier.’ Zijn buiging naar beiden was amper meer dan een hoofdknikje; Barthanes wist heel goed hoe machtig hij was. ‘En u, mijn jonge heer Rhand. U voert vele gesprekken in de stad en in de Huizen. Misschien krijgen we vanavond de kans op een gesprek.’ Zijn toon gaf aan dat hij er niet rouwig om zou zijn als die kans nooit zou komen en dat zo’n gesprek niet aan hem besteed was, maar zijn ogen knepen zich iets samen bij Ingtar, Loial en Verin. ‘Wees welkom.’ Hij liet zich wegleiden door een knappe vrouw die een beringde hand onder vele lagen kant op zijn arm legde. Maar toen hij wegliep, richtte hij zijn ogen weer op Rhand. De gemompelde gesprekken werden hervat en de jongleur wierp zijn ringen weer omhoog tot ze bijna het bewerkte en gepleisterde plafond raakten, ruim vier stap hoog. De tuimelaars waren niet gestopt en een vrouw sprong uit de samengevouwen handen van haar gezel de lucht in. Terwijl ze rondtolde glansde haar geoliede huid in het licht van een honderdtal lampen. Ze landde op haar voeten in de handen van een andere man die al op de schouders van een derde stond. Hij tilde haar met uitgestrekte armen op terwijl de man eronder hem op dezelfde manier optilde en ze spreidde haar armen alsof ze handgeklap verwachtte. Geen enkele Cairhienin leek het op te merken.

Verin en Ingtar mengden zich onder de mensen. De Shienaraan werd af en toe achterdochtig bekeken, sommigen zetten grote ogen op bij de Aes Sedai, anderen hadden de zorgelijke blik van iemand die een getergde wolvin binnen handbereik vindt. Dat laatste kwam bij mannen meer voor dan bij vrouwen en enkele vrouwen spraken haar zelfs aan.

Rhand besefte dat Mart en Hurin al waren verdwenen naar de keukens, waar alle dienaren van de gasten wachtten tot ze opgeroepen werden. Hij hoopte dat ze zonder al te veel moeilijkheden konden wegglippen.

Loial bukte zich om iets in zijn oor te fluisteren. ‘Rhand, er is een saidinpoort dichtbij. Ik kan het voelen.’

‘Bedoel je dat hier een Ogiergaarde was?’ vroeg Rhand zacht en Loial knikte.

‘Stedding Tsofu was bij de aanplanting ervan nog niet teruggevonden, anders zouden de Ogier die Al’cair’rahienallen opbouwden, geen nieuwe gaarde als herinnering aan de stedding nodig hebben gehad. Dit was allemaal het bosdomein van de koning, toen ik eerder door Cairhien trok.’

‘Barthanes heeft het gebied waarschijnlijk met een list ingepikt.’ Rhand keek onrustig de zaal door. Iedereen stond nog steeds te praten, maar er waren nogal wat edellieden die naar de Ogier en hem keken. Hij kon Ingtar niet zien. Verin stond te midden van een groep

vrouwen, ik wou dat we bij elkaar konden blijven.’

‘Verin zegt dat het beter is van niet, Rhand. Ze zegt dat het hen achterdochtig en nijdig zal maken, omdat ze dan denken dat we onszelf afzijdig willen houden. We moeten achterdocht vermijden tot Mart en Hurin iets hebben gevonden.’

‘Ik heb haar ook gehoord, Loial. Maar ik blijf volhouden dat Barthanes weet waarom we hier zijn als hij een Duistervriend is. Als we op eigen houtje gaan zoeken, vragen we gewoon om een klap op ons hoofd.’

‘Verin zegt dat hij niets zal doen tot hij heeft uitgezocht of hij ons kan gebruiken. Doe maar wat ze ons gezegd heeft, Rhand. Aes Sedai weten wat ze doen.’ Loial liep de menigte in en voor hij tien stappen verder was, had zich een kring van heren en vrouwen om hem heen verzameld.

Anderen kwamen op Rhand af nu hij alleen was, maar hij draaide zich om en haastte zich weg. Aes Sedai zullen best weten wat ze doen, maar ik wou dat ik bet wist. Ik hou hier niet van. Licht, ik wou dat ik wist of ze de waarheid vertelde. Aes Sedai liegen nooit, maar de waarheid die je hoort, hoeft niet de waarheid te zijn die je denkt dat het is.

Hij bleef rondwandelen om te voorkomen dat hij met de edelen moest praten. Er waren veel meer kamers. Overal was het druk, overal waren kunstenmakers. Er waren drie speelmannen in hun lapjesmantels, vele jongleurs en tuimelaars, en muzikanten die fluit, hanou, hakkebord of luit bespeelden, vijf verschillende soorten vedels, zes soorten hoorns, recht of gebogen of gedraaid, en wel tien soorten trommels, van kleine tot grote pauken. Hij bekeek de hoorns van enkele hoornblazers van dichtbij, maar ze waren allemaal van gewoon koper.

Dwaas! Hier hebben ze de Hoorn van Valere niet. Tenzij Barthanes als onderdeel van het feest dode helden wil oproepen. Er was zelfs een bard. Hij droeg een geel wambuis en met zilver afgezette Tyreense laarzen, schreed door de kamers, bespeelde zijn harp en bleef hier en daar staan om in Hoge Zang uit te barsten. Hij keek minachtend naar de speelmannen en bleef niet rondhangen in de kamers waar zij aanwezig waren, maar Rhand hoorde weinig verschil; hij was enkel anders gekleed.

Plotseling liep Barthanes naast hem. Onmiddellijk verscheen er een dienaar die hem met een buiging een zilveren dienblad voorhield.

Barthanes pakte een handgeblazen roemer met wijn. De dienaar liep al buigend achterwaarts voor hen uit en hield Rhand zijn dienblad voor tot deze zijn hoofd schudde, waarna hij in de menigte verdween. ‘U lijkt rusteloos,’ zei Barthanes terwijl hij een slokje nam. ‘Ik hou van wandelen.’ Rhand vroeg zich af hoe hij Verins raad kon opvolgen. Toen herinnerde hij zich haar opmerking over de Amyrlin en mat hij zich de houding van Kat sluipt over binnenhof aan. Trotser kon hij zich niet voorstellen. Barthanes kneep de lippen op elkaar en Rhand dacht dat de hoge heer het mogelijk al te trots vond. Verins raad was echter het enige waaraan hij zich kon vastklampen, dus hield hij vol. Om er iets van de scherpte uit te halen zei hij vriendelijk: ‘Een mooi feest. U hebt vele vrienden, en ik heb nog nooit zoveel artiesten gezien.’

‘Vele vrienden,’ beaamde Barthanes. ‘U kunt Galdrian zeggen hoeveel en wie er waren. Enkele namen zullen hem mogelijk verbazen.’ ik heb de koning nog nooit ontmoet, heer Barthanes, en ik verwacht ook niet dat dat ooit zal gebeuren.’

‘Uiteraard. U was gewoon toevallig in dat dorp. U keek niet hoe het stond met de opgraving van dat beeld. Een grote onderneming is dat.’

‘Ja.’ Hij moest aan Verin denken en wenste dat ze hem wat raad had gegeven over hoe hij met iemand moest praten die aannam dat hij loog. Hij voegde er onnadenkend aan toe: ‘Het is gevaarlijk om je te mengen in zaken uit de Eeuw der Legenden als je niet weet wat je doet.’

Barthanes tuurde nadenkend in zijn wijn, alsof Rhand iets diepzinnigs had gezegd. ‘Bedoelt u te zeggen dat u Galdrian hierin niet steunt?’ vroeg hij ten slotte.

‘Ik heb u gezegd dat ik de koning nog nooit heb ontmoet.’

‘Uiteraard. Ja. Ik wist niet dat Andoranen het Grote Spel zo goed speelden. Wij zien hen niet vaak in Cairhien.’ Rhand haalde diep adem om te voorkomen dat hij boos over hun Spel zou uitvallen. ‘Er liggen veel graanboten uit Andor in de rivier.’

‘Kooplieden en handelaren. Wie slaat acht op zulke lieden? Men kan evengoed een kever op een boomblad bekijken.’ Barthanes liet het net klinken of kevers en kooplieden evenveel verachting verdienden, maar opnieuw zag Rhand hem diep nadenken, alsof hij een toespeling had gemaakt. ‘Er zijn maar weinig mensen die in het gezelschap van Aes Sedai reizen. U lijkt mij te jong voor een zwaardhand. Ik neem aan dat heer Ingtar de zwaardhand is van Verin Sedai?’

‘Wij zijn wie we zeggen,’ zei Rhand en grijnsde. Behalve ik. Barthanes liep Rhands gezicht haast openlijk te bestuderen. ‘Jong. Jong om een reigerzwaard te dragen.’

‘Ik ben minder dan een jaar oud,’ zei Rhand gedachteloos en wilde meteen dat hij dat niet had gezegd. In zijn oren klonk het dwaas, maar Verin had gezegd dat hij moest zijn zoals hij zich bij de Amyrlin had gedragen, en dat was het antwoord dat Lan hem had geleerd. Een Grenslander beschouwde de dag waarop hij zijn zwaard kreeg als zijn naamdag.

‘Wel, wel. Een Andoraan en toch opgeleid in de Grenslanden. Of opgeleid door een zwaardhand?’ Barthanes’ ogen vernauwden zich en gleden onderzoekend over Rhand. ‘Ik begrijp dat Morgase slechts één zoon heeft. Ik heb gehoord dat hij Gawein heet. U zult zowat even oud zijn.’

‘Ik heb hem ontmoet,’ zei Rhand behoedzaam. ‘Die ogen. Dat haar. Ik heb gehoord dat het koninklijk geslacht van Andor bijna dezelfde soort haar en kleur ogen heeft als de Aiel.’ Rhand verstapte zich, ondanks de gepolijste marmeren vloer, ik behoor niet tot de Aiel, heer Barthanes, en ik ben ook niet van koninklijk bloed.’

‘Wat u zegt. U hebt me veel stof tot nadenken gegeven. Ik geloof dat wij iets gemeenschappelijks kunnen vinden als we weer met elkaar spreken.’ Barthanes knikte, hief zijn glas bij wijze van groet en keerde zich toen af om iets tegen een grijze man te zeggen met heel veel kleurbanen op zijn mantel.

Rhand schudde het hoofd, liep door en wilde met niemand anders praten. Eén Cairhiense heer was al erg genoeg en hij wilde geen tweede gesprek riskeren. Barthanes scheen in de meest alledaagse opmerkingen een diepere betekenis te vinden. Rhand besefte dat hij zojuist genoeg van Daes Dae’mar had geleerd om te weten dat hij absoluut niet wist hoe het werd gespeeld. Mart, Hurin, vind iets, vind het snel, zodat we hier weg kunnen. De mensen hier zijn gek. En toen liep hij een andere zaal binnen en daar stond in de verste hoek een speelman die zijn harp aansloeg en een verhaal uit De Grote jacht op de Hoorn uitvoerde: Thom Merrilin. Rhand bleef stokstijf staan. Thom scheen hem niet op te merken, hoewel de blik van de speelman twee keer langs hem heen gleed. Thom leek te menen wat hij had gezegd. Een snel afscheid is het beste. Rhand draaide zich om, maar een vrouw kwam handig voor hem staan en legde een hand op zijn borst. Het kant viel terug en toonde een slanke pols. Haar hoofd reikte net niet tot zijn schouders, maar haar hoge krullenkapsel maakte aan lengte veel goed. Een slanke hals stak uit de kantplooien van haar hoge kraag en de kleurrijke stroken op haar donkerblauwe gewaad liepen door tot onder haar borsten, ik ben Alaine Chuliandred, en u bent de beroemde Rhand Altor. Ik neem aan dat in zijn eigen huis Barthanes als eerste het recht heeft met u te spreken, maar we zijn allen zeer geboeid door wat we van u horen. Ik heb zelfs gehoord dat u fluit speelt. Kan dat waar zijn?’

‘Ik speel fluit.’ Hoe heeft ze? Caldewin. Licht, iedereen hoort alles in Cairhien. ‘Als u mij wilt verontschuldigen...’ ik heb gehoord dat sommige buitenlandse heren muziek spelen, maar ik heb het nooit geloofd. Ik zou u heel graag horen spelen. Misschien wilt u hierover en over nog wat andere dingen met me praten. Barthanes leek uw gesprek buitengewoon boeiend te vinden. Mijn echtgenoot brengt zijn dagen proevend in zijn eigen wijngaard door en laat me helemaal alleen. Ik kan nooit met hem praten.’

‘U zult hem wel missen,’ zei Rhand. Hij probeerde zich om haar en haar wijde rokken heen te werken. Ze lachte klaterend, alsof hij de leukste grap van de wereld had gemaakt.

Een tweede vrouw drong zich naast Alaine en legde eveneens haar hand op zijn borst. Zij droeg net zoveel kleurbanen als Alaine; beiden waren ruim tien jaar ouder dan hij. ‘Dacht je hem voor jezelf te kunnen houden, Alaine?’ De twee vrouwen glimlachten elkaar toe met ogen als dolken. De tweede wendde zich glimlachend tot Rhand. ‘Ik ben Belevaere Osiellin. Zijn alle Andoranen zo lang? En zo knap?’ Hij schraapte zijn keel. ‘Eh... er zijn er meer van dezelfde lengte. Mijn verontschuldigingen, maar u moet me toestaan...’ ik zag u met Barthanes praten. Ze zeggen dat u Galdrian ook kent. U moet me eens komen opzoeken voor een gesprekje. Mijn echtgenoot bezoekt onze landerijen in het zuiden.’

‘Je bent even verfijnd als een taveernemeid,’ siste Alaine, Rhand meteen weer toelachend. ‘Ze heeft geen stijl. Geen enkele man vindt een vrouw met zulke grove manieren aardig. Neem bij uw bezoek uw fluit mee en we kunnen praten. Misschien wilt u me leren spelen?’

‘Wat Alaine voor fijnzinnigheid aanziet,’ zei Belevaere lieftallig, ‘is niets anders als gebrek aan moed. Een man met een reigerzwaard moet een dapper man zijn. Dat is toch een echt reigerzwaard, nietwaar?’

Rhand probeerde weg te komen. ‘Als u me nu wilt verontschuldigen, dan...’ Ze liepen stap voor stap met hem mee tot hij met zijn rug tegen de muur stond; hun wijde rokken vormden een tweede muur vóór hem.

Hij schrok toen een derde vrouw zich tussen de eerste twee drong, haar rokken toevoegend aan de muur voor hem. Ze was ouder dan de andere twee, maar even knap, met een gemaakte glimlach die haar scherpe oogopslag niet afzwakte. Ze toonde de helft meer aan kleurbanen dan Alaine en Belevaere, die een kleine knix maakten en haar pruilend aankeken.

‘Proberen deze twee spinnen u in hun web te vangen?’ De oudere vrouw lachte. ‘De helft van de tijd verstrikken ze eerder elkaar dan iemand anders. Kom mee, mooie Andoraanse jongeling, en ik vertel u wat over de problemen die zij u kunnen bezorgen. Om maar iets te noemen: ik heb geen echtgenoot om me zorgen over te maken. Echtgenoten veroorzaken altijd problemen.’

Over Alaines hoofd heen zag hij hoe Thom ging staan en een buiging maakte zonder dat iemand klapte of waardering toonde. Met een grimas griste de speelman een roemer van het blad van een verraste dienaar.

‘Ik zie iemand die ik moet spreken,’ zei Rhand tegen de vrouwen en hij perste zich door de muur van hun rokken op het moment dat de oudere vrouw zijn arm wilde pakken. Het drietal keek hem na toen hij zich naar de speelman haastte.

Thom keek hem over de rand van zijn roemer aan en nam nog een grote slok.

‘Thom, ik weet het, een snel afscheid. Maar ik wilde uit de buurt van die vrouwen komen. Ze wilden alleen maar praten over hun afwezige echtgenoten, maar ze bedoelden er heel andere dingen mee.’ Thom verslikte zich in zijn wijn en Rhand sloeg hem op zijn rug. ‘Als je te snel drinkt, gaat er altijd iets fout. Thom, ze denken dat ik met Barthanes samenspan, of misschien wel met Galdrian, en ze geloven mijn “nee” niet, denk ik. Ik had gewoon een smoes nodig om weg te komen.’

Thom streek met zijn knokkels langs zijn snorpunten en gluurde naar de drie vrouwen in de zaal. Ze stonden nog steeds bij elkaar en hielden hem en Rhand in de gaten. ‘Ik ken die drie, jongen. Breane Taborwin alleen kan je al zaken bijbrengen die iedere man eens in zijn leven moet horen, als hij het tenminste kan volhouden. Praten in afwezigheid van hun echtgenoten. Dat vind ik een mooie, jongen.’ Ineens stonden zijn ogen scherper. ‘Je zei me dat je niet meer in het gezelschap van een Aes Sedai was. De helft van de gesprekken gaat vanavond over de Andoraanse héér die onaangekondigd verschijnt, met een Aes Sedai aan zijn zijde. Barthanes én Galdrian. Deze keer zit je echt in de kookpot van de Witte Toren.’

‘Ze is pas gisteren gekomen, Thom. En zodra de Hoorn veilig is, ben ik weer vrij. Ik heb me vast voorgenomen me daaraan te houden.’

‘Je zegt het alsof de Hoorn nu niet veilig is,’ zei Thom langzaam. ‘Zo heb je me dat eerder niet verteld.’

‘Duistervrienden hebben hem gestolen, Thom. Ze hebben de Hoorn hierheen gebracht. Barthanes is een van hen.’

Thom leek in zijn wijn te turen, maar zijn ogen schoten heen en weer om er zeker van te zijn dat niemand zo dichtbij stond dat ze afgeluisterd konden worden. De drie vrouwen waren niet de enigen die hen verstolen gadesloegen terwijl ze deden of ze met elkaar stonden te praten, maar alle groepjes bewaarden hun onderlinge afstand. Desondanks hield Thom zijn stem gedempt. ‘Heel gevaarlijk om zoiets te zeggen als het onwaar is, nog gevaarlijker als het waar is. Zo’n beschuldiging, tegen de machtigste man in het koninkrijk... Zeg je dat hij de Hoorn heeft? Ik veronderstel dat je mijn hulp weer eens zoekt, nu je opnieuw verstrikt bent in de zaken van de Witte Toren.’

‘Nee.’ Hij had besloten dat Thom gelijk had, ook al kende de speelman de reden niet. Hij kon niemand anders bij zijn moeilijkheden betrekken, ik wilde alleen weg van die vrouwen.’ De speelman blies verrast zijn snorpunten opzij. ‘Tja. Nou. Dat is goed. De laatste keer dat ik je hielp, werd ik kreupel, en je lijkt jezelf weer op te hangen aan de touwtjes van Tar Valon. Deze keer moet je er zelf maar uit zien te komen.’ Hij klonk als een man die zichzelf trachtte te overtuigen.

‘Dat zal ik, Thom. Dat zal ik.’ Zodra de Hoorn veilig is en Mart die rottige dolk terug heeft. Mart, Hurin, waar zijn jullie? Alsof die gedachte een oproep was geweest, verscheen Hurin in de zaal. Zijn ogen zochten tussen de edelen, die dwars door hem heen keken. Dienaren bestonden niet, tot men ze nodig had. Toen hij Rhand bij Thom zag staan, zocht hij zich een weg tussen de groepjes edelen en boog voor Rhand. ‘Mijn heer, ik moest u gaan zeggen dat uw dienaar gevallen is en zijn knie heeft verdraaid. Ik weet niet hoe erg het is, mijn heer.’

Even bleef Rhand hem aanstaren tot hij het door had. Hij voelde alle ogen die naar hem keken en sprak hard genoeg om gehoord te worden door de edelen die het dichtst bij hem stonden. ‘Onhandige dwaas. Wat heb ik aan hem als hij niet kan lopen? Nou ja, ik kan maar beter kijken hoe erg het is.’

Het leken de juiste woorden te zijn. Hurin klonk opgelucht toen hij opnieuw boog en zei: ‘Zoals mijn heer wenst. Wil mijn heer mij volgen?’

‘Je speelt de rol van een heer heel goed,’ zei Thom zachtjes. ‘Maar denk eraan: Cairhien mag Daes Dae’mar spelen, de Witte Toren heeft het Grote Spel uitgevonden. Kijk goed uit, jongen.’ Hij wierp een donkere blik op de verzamelde edelen, zette zijn lege roemer op het blad van een voorbijkomende dienaar en wandelde weg terwijl hij zijn harp aansloeg. Hij begon aan de voordracht van Vrouw Mili en de zijdekoopman.

‘Wijs me de weg, man,’ zei Rhand tegen Hurin; hij vond zichzelf een dwaas. Toen hij achter de snuiver de zaal verliet, voelde hij hoe vele ogen hem volgden.

Загрузка...