22 Wakers

‘Niets gaat zoals ik verwacht,’ mompelde Moiraine, die geen antwoord van Lan verwachtte.

De lange, glimmend geboende tafel voor haar lag bezaaid met boeken en papieren, rollen en manuscripten. Vele waren stoffig van het lange bewaren en aangetast door ouderdom. Van sommige was nog maar een gedeelte over. Het vertrek leek bijna geheel te bestaan uit boeken en manuscripten op de planken, behalve waar de deuren zaten, de ramen en de open haard. De stoelen hadden hoge rugleuningen en dikke kussens, maar bijna de helft ervan en de meeste kleine tafeltjes waren bedolven onder boeken en onder sommige lagen nog meer boeken en boekrollen. Moiraine had echter alleen de wanordelijke stapel vlak voor haar veroorzaakt.

Ze stond op, liep naar het raam en tuurde de nacht in, naar de lichten van het dorp dat iets verder lag. Hier bestond geen gevaar van achtervolging. Niemand zou verwachten dat ze hierheen zou komen. Ik moet mijn gedachten opfrissen en opnieuw beginnen. Dat is het enige dat ik kan doen.

Geen enkele dorpeling had het flauwste vermoeden dat de twee oudere zusters in dit knusse huisje eigenlijk Aes Sedai waren. Men verwachtte dit soort zaken niet in een klein dorpje als Tifansbron, een plaatsje midden op de grasvlakten van Arafel. De dorpelingen kwamen naar de zusters voor raad bij hun problemen en voor middeltjes tegen ziekten. Ze genoten aanzien als vrouwen die door het Licht waren gezegend, maar dat was alles. Adeleas en Vandene hadden zich al zo lang geleden vrijwillig uit Tar Valon teruggetrokken dat zelfs in de Witte Toren maar weinig zusters wisten dat ze nog leefden. Met hun even oude zwaardhand, de enige die hen was gebleven, leidden ze een rustig leven dat gewijd was aan het schrijven van de geschiedenis na het Breken, maar ook de wereld voor die tijd wilden ze beschrijven met de feiten die ze konden vinden. Voor dat schrijven moesten veel gegevens verzameld en veel raadsels opgelost worden. Hun huis was voor Moiraine de volmaakte plek om de benodigde antwoorden te vinden, maar ze had nog niets gevonden. Vanuit haar ooghoeken zag ze iets bewegen en draaide zich om. Lan leunde onverstoorbaar als een rotsblok tegen de gele, bakstenen haard. ‘Herinner je je onze eerste ontmoeting nog, Lan?’ Ze hield hem in het oog voor een teken, anders had ze nooit de snelle spierbeweging in zijn wenkbrauw gezien. Het gebeurde niet zo vaak dat ze hem kon verrassen. Dit was een onderwerp dat geen van beiden ooit aansneed. Bijna twintig jaar geleden had ze hem gezegd – met de trots van iemand, herinnerde ze zich, die nog jong genoeg was om jong genoemd te worden – dat ze er nooit meer over zou praten en dat ze ook op zijn zwijgen rekende. ‘Ik herinner het me,’ was het enige dat hij zei. ‘En nog steeds geen verontschuldiging, neem ik aan? Je hebt me toen in de die poel gegooid.’ Ze glimlachte niet, hoewel ze het inmiddels wel vermakelijk vond. ‘Ik was tot op de draad toe nat en ik bevroor haast in wat jullie Grenslanders de vroege lente noemen.’ ik herinner me ook dat ik een vuur aanlegde en dekens ophing, zodat je je ongehinderd kon verwarmen.’ Hij pookte in de brandende houtblokken en hing het haardijzer terug aan de haak. Zelfs de zomernachten in de Grenslanden waren koud. ‘Ik herinner me ook dat toen ik die nacht sliep, jij de halve vijver over me uitstortte. Het zou ons allebei veel geril hebben bespaard als je me gewoon had verteld dat je een Aes Sedai was en dat niet aan me had willen bewijzen. Dat was beter geweest dan je poging me van mijn zwaard te scheiden. Geen goede manier om jezelf voor te stellen aan een Grenslander, zelfs niet voor een jonge vrouw.’

‘Ik was jong en alleen, en jij was toen al even lang en groot als nu en je bruutheid lag dichter aan het oppervlak. Ik wilde jou niet laten merken dat ik een Aes Sedai was. In die tijd dacht ik dat je mijn vragen mogelijk vrijer zou beantwoorden als je dat niet wist.’ Ze bleef een ogenblik stil en dacht aan al die jaren na de ontmoeting. Het was fijn geweest een gezel te vinden die haar bijstond in haar zoeken. ‘Verwachtte jij in die weken erna dat ik je zou vragen je aan mij te binden? Ik besloot meteen die eerste dag al dat jij het moest worden.’

‘Dat zou ik nou nooit hebben gedacht,’ zei hij droogjes. ‘Ik had het veel te druk met me af te vragen hoe ik jou naar Chachin kon begeleiden zonder al te veel blaren en builen op te lopen. Je bedacht iedere nacht weer iets nieuws. Vooral die mieren herinner ik me nog. Ik denk dat ik niet één nacht tijdens die tocht goed heb geslapen.’

Ze stond zich een glimlachje toe bij de herinnering, ik was jong,’ herhaalde ze. ‘En schuurt je binding na al die jaren? Jij bent geen man die gemakkelijk een riem verdraagt, zelfs niet zo’n dunne als die van mij.’ Het was een messcherpe opmerking en zo ook bedoeld. ‘Nee.’ Zijn stem klonk koeltjes, maar hij pakte de pook weer op en pookte het vuur nog eens extra op, wat eigenlijk overbodig was. Vonken klommen de schoorsteen in. ‘Ik heb vrijelijk gekozen en ik wist wat het inhield.’ De ijzeren staaf kletterde weer terug aan de haak en hij maakte een formele buiging. ‘Een eer u te dienen, Moiraine Aes Sedai. Dat is het geweest en zal het altijd zijn.’ Moiraine snoof. ‘Jouw nederigheid, Lan Gaidin, is altijd arroganter geweest dan de meeste koningen kunnen opbrengen met hun hele leger achter zich. Dat is vanaf onze eerste dag al zo geweest.’

‘Waarom dit gepraat over voorbije dagen, Moiraine?’ Voor de honderdste keer – die indruk maakte het tenminste op haar – dacht ze na over de woorden die ze zou gebruiken. ‘Voor we Tar Valon verlieten, heb ik bepaalde regelingen getroffen. Als mij iets overkomt, zal je binding naar iemand anders overgaan.’ Hij staarde haar zwijgend aan. ‘Als je mijn sterven voelt, zul je je gedwongen voelen haar meteen op te zoeken. Ik wil niet dat je erdoor verrast zult worden.’

‘Gedwongen,’ zuchtte hij zacht, boos. ‘Nooit, geen enkele keer, heb je mijn binding gebruikt om me te dwingen. Ik meende dat je dat heel afkeurenswaardig vond.’

‘Als ik het niet had gedaan, zou je bij mijn dood van je binding bevrijd zijn en dan zou zelfs mijn strengste bevel niet standhouden. Ik sta niet toe dat je zult sterven bij een vergeefse poging mij te wreken. En ik sta je evenmin toe terug te keren naar je even nutteloze oorlog in de Verwording. De strijd die wij strijden, is dezelfde oorlog, als je dat maar eens inzag, en ik wil dat je een zinvolle strijd voert. Daarbij helpen wraak of een ongegraven graf in de Verwording niet echt.’

‘Voorzie je dan jouw aanstaande dood?’ Zijn stem klonk kalm en zijn gezicht verried niets; maar beide leken rotsen in een dodelijke sneeuwstorm. Dit uiterlijk had ze vele malen bij hem gezien, meest al wanneer hij op het punt stond geweld te gebruiken. ‘Heb je een plannetje bedacht waardoor je zonder mij dood zult gaan?’

‘Ik ben opeens blij dat er geen vijver in deze kamer is,’ mompelde ze, haar handen opheffend toen hij verstijfde, beledigd door haar lichte toon. ‘Ik zie iedere dag de dood onder ogen, net als jij. Hoe kan dat anders met de taak waarvan wij ons al vele jaren kwijten? Nu alles kritiek dreigt te worden, moet ik met die kans rekening houden.’ Heel even stond hij zijn grote vierkante handen te bekijken, ik had nooit kunnen denken,’ zei hij langzaam, ‘dat ik mogelijk niet de eerste zal zijn van ons tweeën die sterft. Zelfs in de ergste momenten leek het altijd...’ Opeens wreef hij zijn handen over elkaar. ‘Als de kans bestaat dat ik als een schoothondje word doorgegeven, wil ik wel weten aan wie ik word doorgegeven.’

‘Ik heb je nooit als schoothondje gezien,’ zei Moiraine scherp, ‘en Mijrelle evenmin.’

‘Mijrelle.’ Zijn gezicht toonde een grimas. ‘Ja, natuurlijk, in ieder geval een Groene zuster, of anders een blaag van een meid die net tot het zusterschap is verheven.’

‘Als Mijrelle haar drie gaidin in toom kan houden, dan bestaat de kans dat ze ook jou aankan. Ik weet dat ze jou graag wil behouden, maar ze heeft beloofd je binding aan een ander door te geven wanneer ze iemand vindt die beter bij je past.’

‘Zo. Geen schoothondje dus, maar een pakje. Mijrelle gaat voor... oppasser spelen! Moiraine, zelfs de Groenen behandelen hun zwaardhanden niet op die manier. Al vierhonderd jaar heeft geen enkele Aes Sedai de binding met haar zwaardhand doorgegeven aan een ander, en jij gaat het niet een-, maar tweemaal doen!’

‘Het is gedaan en zal niet ongedaan worden gemaakt.’

‘Het Licht verblinde me. Als ik dan van hand tot hand word doorgegeven, vertel me dan of je enig idee hebt in wier handen ik zal eindigen?’

‘Wat ik doe, is voor je eigen bestwil, en mogelijk eveneens voor een ander. Misschien vindt Mijrelle wel een blaag van een meid die net tot het zusterschap is verheven – zo zei je het toch? – die een zwaardhand nodig heeft die gehard is in de strijd en de wereld kent. Een blaag van een meid die misschien iemand nodig heeft die haar in een vijver gooit. Jij hebt heel veel te bieden, Lan, en ik wil niet dat je in een onvindbaar graf belandt of aan de raven wordt overgeleverd als je naar een vrouw kunt gaan die jou nodig heeft. Dat zou erger zijn dan de zonde waar die Witmantels het over hebben. Ja, ik denk dat ze jou nodig zal hebben.’

Lans ogen werden een tikje groter. Voor hem was dat net zoiets als wanneer iemand anders bij een vermoeden geschokt naar adem snakte. Ze had hem zelden zo uit zijn evenwicht gezien. Hij deed tweemaal zijn mond open voor hij iets zei. ‘En wie heb je in gedachten voor die...’

Ze onderbrak hem. ‘Weet je zeker dat je binding niet schrijnt, Lan Gaidin? Besef je nu voor het eerst, nu pas, hoe sterk die binding is, hoe diep die gaat? Misschien beland je bij een ontluikende Witte die uitmunt in logisch denken maar geen hart heeft, of bij een jonge Bruine die in jou slechts een paar handen ziet die haar boeken en schetsen kunnen dragen. Ik kan je overhandigen aan wie ik wil, als een pakje – of een schoothondje – en je kunt niets anders doen dan gaan. Weet je zeker dat de binding niet schrijnt?’

‘Is het daar allemaal om te doen?’ knarsetandde hij. Zijn ogen brandden als blauw vuur en zijn mond bewoog. Boosheid – ze zag het voor het eerst – openlijke woede vertrok zijn gezicht. ‘Zijn al deze praatjes een beproeving, een proef, geweest om te zien of jij ervoor kon zorgen dat mijn binding knelt? Na al die tijd? Vanaf de dag dat ik trouw aan jou zwoer, heb ik gereden waar jij me zei te rijden, zelfs als ik dacht dat het dwaasheid was, zelfs als ik reden had de andere kant op te rijden. Nooit heb je mijn binding hoeven te gebruiken om mij te dwingen. Ik ben op jouw woord afgegaan, ik heb je het gevaar zien opzoeken en ik heb me beheerst, terwijl ik het liefst mijn zwaard wilde trekken om voor jou een veilig pad te banen. Na dat alles stel je mij op de proef?’

‘Geen proef, Lan. Ik sprak duidelijk, zonder bijbedoelingen, en ik heb gedaan wat ik heb gezegd. Maar in Fal Dara begon ik me af te vragen of je nog wel volledig achter me stond.’ Er kroop iets behoedzaams in zijn ogen. Lan, vergeef me. Ik wil die muren die jij hebt opgetrokken niet breken, maar ik moet het weten. ‘Waarom heb je gedaan wat je met Rhand hebt gedaan?’ Hij stond met zijn ogen te knipperen; dit had hij duidelijk niet verwacht. Ze wist waaraan hij had gedacht en ze zou hem geen ruimte geven nu hij uit evenwicht was. ‘Je hebt hem voor de Amyrlin Zetel geleid en hem laten spreken en zich gedragen als een heer uit de Grenslanden en een geboren krijgsman. Het paste in zekere zin bij wat ik met hem van plan was, maar jij en ik hebben daarover nooit overleg gehad. Waarom Lan?’

‘Het leek me... juist. Elke jonge wolfshond komt op een dag zijn eerste wolf tegen, maar als de wolf hem ziet als een jonge hond, als hij doet als een jonge hond, zal de wolf hem zeker doden. De wolfshond moet in de ogen van de wolf meer wolfshond zijn dan in die van hemzelf, als hij het wil overleven.’

‘Zie jij de Aes Sedai zo? De Amyrlin? Mij? Wolven die erop uit zijn jouw jonge wolfshond neer te leggen?’ Lan schudde zijn hoofd. ‘Je weet wat hij is, Lan. Je weet wat hij moet worden. Moet. Daaraan heb ik gewerkt vanaf de dag dat jij en ik elkaar ontmoetten. Twijfel je opeens aan wat ik doe?’

‘Nee. Nee, maar...’ Hij herstelde zich snel en trok zijn muren weer op. Maar ze stonden nog niet overeind. ‘Hoe vaak heb je gezegd dat ta’veren aan de mensen rond hen trekken als twijgjes in een maalstroom? Misschien werd er ook aan mij getrokken. Ik weet alleen dat het juist voelde. Die boerenjongens hadden iemand nodig die aan hun kant stond. Rhand zeer zeker, Moiraine. Ik geloof in wat je doet, zelfs op dit moment, terwijl ik er maar de helft van weet; ik geloof erin zoals ik in jou geloof. Ik heb je niet gevraagd mij van mijn binding te ontslaan en dat zal ik ook niet. Wat je plannen ook zijn om dood te gaan en voor mijn... veiligheid te zorgen – om mij goed af te handelen – ik zal je met het grootste genoegen in leven houden en ervoor zorgen dat er van die plannetjes niets komt.’

‘Ta’veren,’ zuchtte Moiraine. ‘Misschien was het dat. Ik stuur eigenlijk geen twijgje in een rivier; het is meer een boomstam door stroomversnellingen. Iedere keer dat ik een duwtje geef, duwt het terug en dat blok hout wordt, naarmate we verder komen, steeds groter. Ja, ik moet er tot het eind voor blijven zorgen.’ Ze lachte kort. ‘Ik zou me niet ongelukkig voelen, beste vriend, als het je lukt die plannetjes in het water te doen vallen. Goed, laat me nu alleen. Ik wil even rustig nadenken.’ Hij aarzelde slechts een moment voor hij zich naar de deur begaf. Op het laatste moment wilde ze hem echter niet zonder een laatste vraag laten gaan. ‘Droom jij ooit van iets anders, Lan?’

‘Alle mannen dromen. Maar ik weet wat altijd een droom zal blijven. Dit,’ – hij raakte zijn gevest aan – ‘is werkelijkheid.’ De muren stonden weer overeind, even hoog en stevig als altijd. Nog een hele tijd na zijn vertrek bleef Moiraine achterover geleund in haar stoel naar het vlammende vuur kijken. Zij dacht aan Nynaeve en aan scheuren in muren. Onbewust en zonder erover na te denken had die jonge vrouw Lans muren laten barsten en klimplanten gezaaid in die scheuren. Lan dacht dat hij veilig in zijn burcht zat, door het lot en zijn eigen wensen, maar traag en geduldig zouden de klimplanten de muren slechten tot het naakte innerlijk van de man erachter bloot lag. Hij begon reeds iets van Nynaeves banden over te nemen. Aanvankelijk had hij onverschillig gestaan tegenover die mensen uit Emondsveld, afgezien van het feit dat het mensen waren waar Moiraine belangstelling voor had. Nynaeve had dat veranderd, zoals ze Lan had veranderd.

Tot haar verbazing voelde Moiraine een steek van jaloezie. Ze was nooit jaloers geweest, zeker niet op de vrouwen die hun hart aan zijn voeten hadden gelegd of die zijn bed hadden gedeeld. Er was ook nooit sprake geweest van jaloezie om hem, ze was nooit vanwege een man jaloers geweest. Ze had een binding met haar strijd, zoals hij aan de zijne was gebonden. Maar ze waren al zo lang gezellen in die strijd. Hij had een paard doodgereden en toen zichzelf bijna letterlijk doodgelopen, haar in zijn armen meedragend, om haar bij Anaiya te brengen. Diverse keren had ze zijn wonden verzorgd, had ze met haar gave een leven in stand gehouden dat hij voor haar in de waagschaal had gesteld. Hij zei altijd dat hij gehuwd was met de dood. Nu had een nieuwe bruid zijn aandacht gevangen, hoewel hij zijn ogen er nog voor gesloten hield. Nog steeds meende hij achter die muren veilig te zijn, maar Nynaeve had bruidsbloemen in zijn haar geweven. Zou hij nog steeds denken dat hij de dood zo onbezorgd het hof kon maken? Moiraine vroeg zich af wanneer hij haar zou vragen hem van zijn binding te verlossen. En wat zij zou doen als hij dat vroeg.

Met een grimas stond ze op. Er waren belangrijker zaken. Veel belangrijker. Haar ogen gleden over de opengeslagen boeken en de talrijke papieren in het vertrek. Zoveel aanwijzingen en geen enkel antwoord.

Vandene kwam binnen met een theepot en kopjes op een blad. Ze was slank en elegant, met een rechte rug, en haar bijna witte haren waren netjes onder aan haar nek bijeengebonden. De tijdloosheid van haar gladde huid was die van lange, lange jaren, ik had Jaem willen vragen dit binnen te brengen om je niet te storen, maar hij is buiten in de schuur zwaardoefeningen aan het doen.’ Ze maakte een klakkend geluid terwijl ze een rafelig manuscript opzij schoof om het blad op de tafel te zetten. ‘Nu Lan er is, beseft hij dat hij meer is dan een tuinier en een klusjesman. Gaidin zijn zo koppig. Ik dacht dat Lan nog hier was, daarom heb ik een tweede kopje meegenomen. Heb je gevonden wat je zocht?’

‘Ik weet nog niet eens zeker wat ik aan het zoeken ben.’ Moiraine nam de andere vrouw nadenkend op. Vandene was van de Groene Ajah, niet van de Bruine, zoals haar zuster, maar die twee hadden zo lang samen gestudeerd dat zij evenveel van de geschiedenis wist als Adeleas.

‘Wat het ook is, je schijnt niet eens te weten waar je moet zoeken.’ Vandene bekeek enkele boeken en rollen op tafel en schudde haar hoofd. ‘Zoveel onderwerpen. De Trollok-oorlogen, de Wakers over de Golven, de legende van de Terugkeer, twee verhandelingen over de Hoorn van Valere. Drie over Duistere voorspellingen... Licht zeg, dat is Santhra’s boek over de Verzakers. Een naar boek. Even gruwelijk als dit over Shadar Logoth. En de Voorspellingen van de Draak, in drie vertalingen én het origineel. Moiraine, waar zoek je naar? De Voorspellingen kan ik begrijpen. We horen hier best wat nieuws, al wonen we afgelegen. We hebben iets gehoord over wat er gaande is in Illian. In het dorp doet zelfs een gerucht de ronde dat iemand de Hoorn al heeft gevonden.’ Ze gebaarde met een boekrol over de Hoorn en moest kuchen van het opdwarrelende stof. ‘Daar geloof ik uiteraard niets van. Er zijn altijd geruchten. Maar wat...? Nee, je wilt nog steeds ongestoord werken en ik Iaat het aan jou over.’

‘Wacht even,’ zei Moiraine en hield de Aes Sedai tegen. ‘Misschien heb jij een antwoord op enkele vragen.’

‘Ik zal het proberen.’ Vandene glimlachte opeens. ‘Adeleas beweert dat ik Bruin had moeten kiezen. Vraag maar.’ Ze schonk twee kopjes thee in en overhandigde er een aan Moiraine, waarna ze een stoel bij de haard koos.

De damp kringelde op uit de kopjes, terwijl Moiraine haar vragen zorgvuldig overdacht. Antwoorden vinden en niet te veel onthullen. ‘De Hoorn van Valere wordt niet genoemd in de Voorspellingen, maar bestaat er ergens een band met de Draak?’

‘Nee, behalve het gegeven dat de Hoorn vóór Tarmon Gai’don gevonden moet worden en dat de Herrezen Draak verondersteld wordt die Laatste Slag te strijden, bestaat er geen enkel verband.’ De witharige vrouw nipte aan haar thee en wachtte, is er een verband tussen de Draak en de Kop van Toman?’

Vandene aarzelde. ‘Ja en nee. Dat onderwerp is een heet hangijzer tussen Adeleas en mij.’ Haar stem kreeg iets belerends en een tijdlang sprak ze als een Aes Sedai van de Bruine Ajah. ‘Er bestaat een vers in het origineel dat letterlijk vertaald betekent: “Vijf rijden heen en vier keren weer. Boven de wakers zal hij zichzelf uitroepen, een banier van vuur aan de hemelkoepel...” Nou ja, zo gaat het nog verder. Het punt is dat ma’vron volgens mij niet simpel vertaald mag worden als wakers, want dat is a’vron. Ma’vron heeft een ruimere betekenis. Ik zeg dat het Wakers over de Golven betekent, hoewel zij zichzelf natuurlijk Do Miere A’vron noemen, niet Ma’vron. Adeleas zegt dat ik aan het muggenziften ben. Maar volgens mij betekent het dat de Herrezen Draak ergens boven de Kop van Toman zal verschijnen, in Arad Doman of Saldea. Adeleas mag mij best een dwaas vinden, maar ik luister naar ieder flintertje nieuws uit Saldea dat ik deze dagen opvang. Mazrim Taim kan geleiden, heb ik gehoord, en onze zusters hebben hem tot nog toe niet in een hoek kunnen drijven. Als de Draak wederom wordt geboren en als de Hoorn van Valere wordt gevonden, komt de Laatste Slag ook gauw. Misschien kunnen we ons geschiedenisboek nooit voltooien.’ Ze huiverde even en lachte toen. ‘Vreemd om je daar zorgen over te maken. Ik geloof dat ik écht steeds meer een Bruine word. Afschuwelijk om daarover na te moeten denken. Stel je volgende vraag.’

‘Ik denk niet dat je je zorgen hoeft te maken over die Taim,’ zei Moiraine verstrooid. Dit was een schakel met de Kop van Toman, hoe klein en vaag ook. ‘Er zal met hem net zo worden afgerekend als met Logain. Wat weet je van Shadar Logoth?’

‘Shadar Logoth!’ snoof Vandene. ‘In het kort: de stad werd vernietigd door zijn eigen haat tot elk levend wezen dood was. Behalve Mordeth, de raadsman, die het begin was van alles en die de tactiek van de Duistervrienden tegen hen gebruikte. Nu wordt hij daar vastgehouden en wacht tot hij een ziel kan stelen. Het is niet veilig de stad binnen te gaan en je kunt er niets veilig aanraken. Maar iedere Novice op de drempel van Aanvaarding weet dat. Voor het hele verhaal zul je hier een maand moeten blijven om Adeleas’ lezing aan te horen. Zij weet er het fijne van, maar zelfs ik kan je vertellen dat de Draak er niet in voorkomt. Die plek was al ruim honderd jaar dood voor Jurian Steenboog uit de as van de Trollok-oorlogen opstond, en wat valse Draken aangaat, zit hij er in de geschiedenis nog het dichtst bij.’

Moiraine hief haar hand op. ‘Ik heb de vraag niet duidelijk gesteld en ik heb het nu niet over de Draak, vals of Herrezen. Kun jij een enkele reden bedenken waarom een Schim iets zou willen bezitten dat uit Shadar Logoth komt?’

‘Niet als hij beseft wat het is. De haat die Shadar Logoth doodde, was een haat die zij tégen de Duistere meenden te gebruiken. Zoiets zou het Schaduwgebroed net zo goed vernietigen als hen die in het Licht leven. Ze vrezen Shadar Logoth terecht evenzeer als wij.’

‘En wat kun je me over de Verzakers vertellen?’

‘Jij springt ook van de hak op de tak. Ik kan er weinig meer aan toevoegen dan je als Novice al hebt geleerd. Niemand weet meer dan dat over de Naamlozen. Verwacht je nu van mij dat ik even afraffel wat we allebei als meisjes hebben geleerd?’

Een moment lang bleef Moiraine zwijgen. Ze wilde niet al te veel zeggen, maar Vandene en Adeleas hadden meer kennis in hun vingertoppen dan wie ook, afgezien van de Witte Toren. Daar lagen echter meer problemen op haar te wachten dan ze op dit moment wilde oplossen. Ze liet de naam haast per ongeluk uit haar mond ontsnappen. ‘Lanfir.’

‘Nogmaals,’ zuchtte de andere vrouw, ‘ik weet geen Ietter meer dan als Novice. De Dochter van de Nacht blijft een mysterie, alsof ze zichzelf echt volkomen in duisternis heeft gehuld.’ Ze wachtte, keek strak in haar theekopje en toen ze weer opkeek, waren haar ogen scherp op Moiraine gericht. ‘Lanfir is een schakel met de Draak, met Lews Therin Telamon. Moiraine, heb je soms een aanwijzing waar de Draak opnieuw zal worden geboren? Of is hij al Herrezen? Is hij al gekomen?’

‘Als ik dat zou weten,’ antwoordde Moiraine onbevangen, ‘zou ik dan hier zijn, óf in de Witte Toren? Ik bezweer je dat de Amyrlin Zetel evenveel weet als ik. Heb je een oproep van haar ontvangen?’

‘Nee, en ik neem aan dat dat zou gebeuren. Als de tijd komt dat we de Herrezen Draak moeten weerstaan, zal de Amyrlin iedereen nodig hebben, iedere zuster, iedere Aanvaarde en iedere Novice die zonder hulp zelfs maar een kaarsje kan aansteken.’ Vandene begon peinzend zachter te praten. ‘Hij kan zoveel van de Kracht aanwenden dat we hem moeten overweldigen voor hij de kans krijgt hem tegen ons te gebruiken, voor hij krankzinnig wordt en de wereld vernietigt. Niettemin moeten we hem eerst toestaan de Duistere te bestrijden.’ Ze lachte vreugdeloos om Moiraines gezicht, ik ben niet van de Rode Ajah. Ik heb de Voorspellingen zo goed bestudeerd dat ik weet dat we hem absoluut niet te vroeg mogen stillen. Als... we hem kunnen stillen. Ik weet evengoed als jij, evengoed als elke andere zuster die haar ogen openhoudt, dat de zegels die de Duistere aan Shayol Ghul binden, zwakker worden. De Illianers hebben de Grote Jacht op de Hoorn uitgeroepen. Overal staan valse Draken op. En twee van hen, die Logain en die man in Saldea, kunnen geleiden. Wanneer was het voor het laatst dat de Roden binnen een jaar twee mannen vonden die kunnen geleiden? Wanneer hebben ze er voor het laatst twee in vijf jaar gevonden? Mijn hele leven nog niet, en ik ben behoorlijk wat ouder dan jij. Overal zijn de tekenen te zien. Tarmon Gai’don is op handen. De Duistere zal uitbreken. En de Draak zal Herrijzen.’ Ze zette haar kopje rinkelend terug op het schoteltje, ik neem aan dat ik daarom vreesde dat jij mogelijk een of ander teken van hem hebt opgevangen.’

‘Hij komt,’ zei Moiraine gladjes, ‘en wij zullen doen wat we moeten doen.’

‘Als ik dacht dat het iets zou uithalen, zou ik Adeleas met haar neus uit de boeken sleuren en naar de Witte Toren vertrekken. Maar nee, ik merk dat ik het fijner vind hier te zijn en niet daar. Misschien krijgen we genoeg tijd om onze geschiedenis af te maken.’ ik hoop dat dat lukt, zuster.’

Vandene stond op. ‘Nou, ik moet nog wat dingetjes doen voor ik mijn bed opzoek. Als je verder geen vragen meer hebt, laat ik je aan je studie over.’ Maar ze zweeg en liet nu merken dat ze nog steeds van de Groene Ajah was, al had ze nog zoveel tijd aan boeken besteed. ‘Je zou iets aan Lan moeten doen, Moiraine. Het rommelt binnen in die man nog erger dan de Drakenberg. Vroeg of laat barst het los. Ik heb genoeg mannen gezien om te weten wanneer een man problemen met een vrouw heeft. Jullie zijn al een hele tijd samen. Misschien heeft hij eindelijk het punt bereikt dat hij jou niet alleen als Aes Sedai ziet maar ook als vrouw.’

‘Lan ziet wat ik ben, Vandene. Een Aes Sedai. En nog steeds een vriendin, hoop ik.’

‘Blauwen, poeh! Altijd zo vreselijk bereid de wereld te redden dat ze zichzelf voorbijlopen.’

Toen de witharige Aes Sedai was vertrokken, sloeg Moiraine haar mantel om en liep mopperend de tuin in. Vandene had iets gezegd dat nu in haar hoofd kriebelde, maar ze kon zich niet meer herinneren wat het was. Een antwoord, of een vingerwijzing naar een antwoord, op een vraag die ze niet had gesteld. Ze kon echter niet bedenken welke vraag dat had kunnen zijn.

De tuin met de zandpaden tussen de keurig nette bloemperken zag er net zo fraai uit als het huis. Ook in het maanlicht, dat bijdroeg aan het gele schijnsel uit de vensters. Ze schikte de mantel wat beter om zich heen tegen de zachte koelte van de nacht. Wat was het antwoord en wat was de vraag?

Achter haar knisperde zand en ze draaide zich om, in de gedachte dat het Lan was.

Slechts enkele passen van haar vandaan rees de grijze schaduw op van een veel te lange man in een mantel. Het maanlicht onthulde een gezicht met ingevallen, bleke wangen, zwarte, grote ogen en een samengetrokken mond met vuurrode lippen. De mantel ging open en grote vleermuisvleugels ontvouwden zich. Hoewel ze wist dat het te laat was, stelde ze zich toch open voor saidar, maar de Draghkar zette een zoet liefdeslied in. Zijn zachte zang vervulde haar, verbrijzelde haar wil en saidar druppelde weg. Ze voelde slechts een verre droefheid toen ze naar het wezen toe stapte. Het zachte kwelen lokte haar en onderdrukte elk gevoel. Witte, witte handen – als mannenhanden met klauwen – strekten zich naar haar uit en bloedrode lippen krulden in een spottende nabootsing van een glimlach en ontblootten scherpe tanden; ze wist dat hij niet zou bijten of verscheuren. Vrees de kus van de Draghkar. Als die lippen haar eenmaal raakten, zou ze zo goed als dood zijn, zou ze eerst haar ziel verliezen en dan haar leven. Wie haar zou vinden, zelfs meteen nadat de Draghkar losliet, zou een lijk aantreffen zonder één wond en zo koud alsof ze al twee dagen dood was. En als er mensen kwamen voor ze dood was, zouden ze iets ergers vinden, iets wat in niets meer op haar leek. De zang trok haar binnen het bereik van die bleke handen en de kop van de Draghkar boog zich langzaam naar haar toe. Ze voelde slechts een minieme verbazing toen een kling over haar schouder flitste en in de botst van de Draghkar verdween; er verscheen een tweede wapen over haar andere schouder, dat naast het eerste toesloeg.

Versuft, als van grote afstand, keek ze toe hoe het schepsel werd teruggedrongen, van haar werd weggeslagen. Lan kwam in zicht, toen Jaem. De broodmagere, grijsharige handen van de zwaardhand hielden het wapen even recht en stevig als die van Lan. Bloed sprong uit de bleke handen van de Draghkar toen ze het scherpe staal probeerden te breken en vleugels sloegen donderend neer op de twee mannen. Opeens, gewond en bebloed, begon het monster weer te zingen. Tegen de zwaardhanden.

Met moeite kwam Moiraine weer tot zichzelf. Ze voelde zich bijna zo leeg alsof het wezen erin geslaagd was haar te kussen. Geen tijd voor zwakte. In een oogwenk opende ze zichzelf voor saidar en toen de Kracht haar vulde, weerhield ze zichzelf ervan om het Schaduw – gebroed rechtstreeks te doden. De twee mannen waren te dichtbij en zouden ook gewond kunnen raken. Zelfs als ze de Ene Kracht gebruikte, zou ze zich door de Draghkar bevuild voelen. Maar op het moment dat ze begon, riep Lan luid: ‘Omhels de dood!’ Jaems ferme woorden vormden een echo: ‘Omhels de dood!’ En de twee mannen stapten binnen het bereik van de Draghkar-armen en stootten hun wapen tot aan het gevest in het monster. De Draghkar gooide zijn kop achterover en brulde luid, een gekrijs dat als naalden in Moiraines hoofd leek door te dringen. Zelfs in saidar gehuld kon ze het voelen. Als een vallende boom stortte de Draghkar neer en een vleugel raakte Jaem, die op zijn knieën viel. Lans schouders zakten alsof hij uitgeput was.

Lantaarns uit het huis naderden snel, gedragen door Vandene en Adeleas.

‘Waar kwam dat geluid vandaan?’ wilde Adeleas weten. Ze was bijna het evenbeeld van haar zuster, is Jaem weg en...’ Het licht van de lamp viel op de Draghkar en ze verstomde. Vandene greep Moiraines handen. ‘Hij heeft toch niet...’ Ze maakte de vraag niet af en Moiraine zag een stralenkrans om haar heen. Kracht stroomde uit de andere vrouw in haar en Moiraine wenste voor de zoveelste keer dat een Aes Sedai evenveel voor zichzelf kon doen als voor een ander.

‘Nee, dat is niet gebeurd,’ zei ze dankbaar. ‘Zorg voor de gaidin.’ Lan keek haar met opeengeperste lippen aan. ‘Als je me niet zo kwaad had gemaakt, dan was ik niet met Jaem de zwaardvormen gaan oefenen en niet te ver weg geweest...’

‘Maar ik heb het gedaan,’ zei ze. ‘Het Patroon neemt alles in het web op.’ Jaem mopperde maar stond toe dat Vandene zijn schouder verzorgde.

‘Hoe kan een schepsel van de Schaduw,’ wilde Adeleas weten, ‘zo dichtbij komen zonder dat wij het merken?’

‘Het was voorzien van een ban,’ antwoordde Moiraine. ‘Onmogelijk,’ snauwde Adeleas. ‘Alleen een zuster kan...’ Ze slikte de rest in en Vandene wendde zich van Jaem naar Moiraine. Moiraine zei de woorden die niemand van hen wilde horen. ‘Zwarte Ajah.’ Uit het dorp klonk geschreeuw. ‘Het is beter dat je dit verbergt.’ Ze gebaarde naar de Draghkar, die midden op een bloemenperk lag. ‘Zo snel mogelijk. Ze komen jullie vragen of je hulp nodig hebt, maar als ze dit zien, komen er verhalen los die jullie niet aanstaan.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Adeleas. ‘Jaem, ga erheen en vang ze op. Zeg maar dat jij ook niet weet wat dat geluid maakte, maar dat hier alles goed is. Hou ze op.’ De grijsharige zwaardhand haastte zich de nacht in, naar de rumoerig toestromende dorpelingen. Adeleas draaide zich om en bekeek de Draghkar alsof het een raadselachtige tekst in een van haar boeken was. ‘Of er nu een Aes Sedai hij betrokken is of niet, waarvoor is dat kreng hierheen gekomen?’ Vandene hield Moiraine zwijgend in het oog.

‘Ik ben bang dat ik moet vertrekken,’ zei Moiraine. ‘Lan, wil jij de paarden optuigen?’ Toen hij wegliep, zei ze: ‘Ik zal enkele brieven achterlaten die naar de Witte Toren moeten. Kunnen jullie dat regelen?’ Adeleas knikte verstrooid; ze schonk het monster nog steeds alle aandacht.

‘En zul jij je antwoorden vinden op de plaats waar je heen gaat?’ vroeg Vandene.

‘Misschien heb ik er een gevonden waarvan ik niet wist dat ik het zocht. Ik hoop alleen dat ik niet te laat ben. Ik heb pen en perkament nodig.’ Ze trok Vandene het huis binnen en liet de Draghkar aan Adeleas over.

Загрузка...