Rhand liet hen de hele nacht doorrijden en stond in de dageraad slechts een korte stop toe, om de paarden rust te geven. En om Loial te laten uitrusten. Doordat de zilvergouden kist met de Hoorn van Valere in zijn zadel stond, had de Ogier de hele nacht voor zijn paard uit gelopen of gehold zonder één keer te klagen en zonder hen op te houden. Ergens in die nacht waren ze de grens van Cairhien gepasseerd.
‘Ik wil hem nog een keer zien,’ zei Selene toen ze stilhielden. Ze steeg af en liep naar Loials paard. De zon, die net over de horizon blikte, wierp hun lange, dunne schaduwen ver naar het westen. ‘Zet hem voor me neer, alantin.’ Loial begon de riemen los te maken. ‘De Hoorn van Valere.’
‘Nee,’ zei Rhand, die zich van Roods rug liet glijden. ‘Loial, nee.’ De Ogier keek van Rhand naar Selene en zijn zenuwachtige oorbewegingen toonden zijn aarzeling, maar hij liet zijn handen zakken. ‘Ik wil de Hoorn zien,’ eiste Selene. Rhand wist zeker dat ze niet ouder was dan hij, maar op dat ogenblik leek ze opeens even oud en koud als de bergen en koninklijker dan koningin Morgase in haar hooghartigste bui.
‘Ik vind dat we de dolk uit het zicht moeten houden,’ zei Rhand. ‘Voor zover ik weet, kan zien even slecht zijn als aanraken. Laat hem daar maar liggen tot ik hem aan Mart kan geven. Hij... hij kan hem naar de Aes Sedai brengen.’ En welke prijs zullen zij voor die Heling vragen? Maar hij heeft geen andere keus. Hij voelde zich een beetje schuldig over het opgeluchte gevoel dat hij in ieder geval niets meer met de Aes Sedai te maken had. Ik héb niets meer met ze te maken. Op geen enkele manier.
‘De dolk! Je schijnt je alleen maar zorgen over die dolk te maken. Ik heb je gezegd hem weg te gooien. De Hoorn van Valere, Rhand!’
‘Nee.’
Ze kwam naar hem toe en haar wiegende heupen gaven hem het gevoel of er iets in zijn keel zat. ‘Ik wil hem alleen maar in het zonlicht zien. Ik zal hem niet eens aanraken. Hou jij hem maar vast. Ik wil me herinneren hoe jij de Hoorn van Valere in je handen had.’ Bij die woorden pakte ze zijn handen. Zijn huid kreeg kippenvel bij haar aanraking en zijn mond voelde droog aan.
Ik wil me herinneren... voor als ze vertrokken is... Hij kon de dolk weer wegstoppen zodra de Hoorn uit de kist was. De Hoorn met eigen handen vasthouden en hem in het licht bekijken, zou heel bijzonder zijn.
Hij wilde maar dat hij meer wist van de Voorspellingen van de Draak. Lang geleden in Emondsveld had hij van een koopmanswacht een stuk uit die Voorspellingen gehoord, maar toen had Nynaeve een bezem op de rug van de man stukgeslagen. En in dat korte fragment was de Hoorn van Valere niet voorgekomen.
De Aes Sedai proberen mij te laten doen wat zij willen. Selene stond hem nog steeds gespannen aan te kijken en haar gezicht was zo jong en mooi dat hij haar ondanks zijn gedachte wilde kussen. Hij had nooit een Aes Sedai zich zo zien gedragen en ze zag er jong uit, niet leeftijdloos. Een meisje van mijn leeftijd kan geen Aes Sedai zijn. Maar...
‘Selene,’ zei hij zachtjes. ‘Bén je een Aes Sedai?’
‘Aes Sedai!’ Ze spuwde het woord bijna uit en sloeg zijn handen opzij. ‘Aes Sedai! Dat gooi je me iedere keer voor de voeten!’ Ze haalde diep adem en streek haar kleren glad, alsof ze zichzelf wilde kalmeren. ‘Ik ben wat en wie ik ben. En ik ben geen Aes Sedai!’ En ze hulde zich in een zwijgende kilte waarin de ochtendzon koud leek. Loial en Hurin verdroegen dit alles zo goed mogelijk. Ze probeerden met elkaar te praten om hun verlegenheid te verbergen tot Selene hen met één blik tot zwijgen bracht. Ze reden verder. Tegen de avond, toen ze aan een visrijk bergbeekje het kamp opsloegen, leek Selene weer iets van haar goede humeur te hebben teruggevonden, want ze zat met de Ogier over boeken te babbelen en met Hurin vriendelijk te praten.
Tegen Rhand zei ze amper iets, tenzij hij iets vroeg. Dat ging de hele avond zo door en ook de volgende dag, toen ze de bergen inreden die als enorme, gekartelde grijze muren aan weerskanten hoog oprezen en steeds hoger werden. Telkens als hij echter naar haar keek, keek ze hem met een glimlach aan. Soms was het een glimlach die hij kon beantwoorden, soms was het er een waarbij hij rood aanliep en zijn keel schraapte vanwege zijn eigen gedachten, en soms was het zo’n geheimzinnige, alwetende glimlach die Egwene ook weleens toonde. Het soort glimlach waar hij altijd heel koppig van werd, maar het was tenminste een glimlach. Ze kan geen Aes Sedai zijn.
Hun weg leidde weer omlaag en toen de hemel al enige schemering beloofde, ging Therins Dolk eindelijk over in golvende, vlakkere heuvels met meer struiken dan bomen en meer boomgroepjes dan echte bossen. Er was geen weg, slechts een zandspoor, dat waarschijnlijk zo nu en dan door een boerenkar werd gebruikt. Sommige heuvels hadden terrassen met akkers die al een rijke oogst beloofden, maar op dit tijdstip verlaten waren. De boerderijen lagen ver uiteen; ze stonden zo ver weg dat Rhand alleen kon zien dat ze in steen waren opgetrokken.
Op een gegeven moment bespeurde hij in de invallende schemering een dorp waar al enkele vensterlichtjes flonkerden. ‘Vanavond slapen we weer in een bed,’ zei hij. ‘Dat doet me plezier, heer Rhand,’ lachte Hurin, en Loial knikte instemmend.
‘Een dorpsherberg,’ snoof Selene. ‘Ongetwijfeld smerig en vol ongewassen mannen die bier zuipen. Waarom kunnen we niet opnieuw onder de sterren slapen? Ik geniet ’s nachts van de sterren.’
‘Je zou er niet van genieten als Fajin ons inhaalt terwijl we slapen,’ zei Rhand, ‘hij en die Trolloks. Hij komt achter me aan, Selene. Ook achter de Hoorn aan, maar mij kan hij vinden. Waarom denk je dat ik de afgelopen nachten zo goed wacht heb gehouden?’
‘Als Fajin ons inhaalt, kun jij met hem afrekenen.’ Haar stem klonk koel en vol vertrouwen. ‘En in dat dorp kunnen ook Duistervrienden zitten.’
‘Maar zelfs als ze weten wie wij zijn, kunnen ze weinig doen met al die andere dorpelingen erbij. Of ga je ervan uit dat iedereen in dat dorp een Duistervriend is?’
‘En als ze ontdekken dat jij de Hoorn bij je hebt? Of jij nu roem wenst of niet, zelfs boeren dromen van de Hoorn.’
‘Ze heeft gelijk, Rhand,’ zei Loial. ‘Ik ben bang dat zelfs boeren hem zouden willen stelen.’
‘Rol je deken eens los, Loial, en gooi die over de kist. Hou hem toegedekt.’ Loial deed het en Rhand knikte. Het was duidelijk te zien dat er onder de gestreepte deken van de Ogier een doos of een kist zat, maar nergens viel aan te zien dat het meer was dan een gewone reiskist. ‘De kledingkist van vrouwe Selene,’ zei Rhand met een grijns en een buiging.
Selene negeerde zijn kwinkslag met een onpeilbare blik. Even later begaven ze zich weer op pad.
Bijna meteen, helemaal links van Rhand, weerspiegelde iets op de grond een straaltje van de ondergaande zon. Iets groots. Iets heel groots, aan het licht te zien dat het verspreidde. Nieuwsgierig stuurde hij zijn paard die kant op. ‘Heer?’ zei Hurin. ‘Het dorp?’
‘Ik wil alleen dat daar even bekijken,’ zei Rhand. Het is helderder dan zonlicht op water. Wat kan het zijn?
Met zijn ogen strak op de spiegeling gericht, voelde hij opeens verbaasd dat Rood bleef staan. Hij stond op het punt zijn vos aan te sporen, toen hij zag dat ze op de rand stonden van een steile klei-helling boven een enorme uitgraving. Het grootste deel van de heuvel was tot op een diepte van ruim honderd pas afgegraven. Er waren zeker enkele heuvels verdwenen en misschien verschillende akkers en weilanden, want het oppervlak van de uitgraving was minstens tien keer zo groot als de diepte. Langs de helling aan de andere kant liep een platgetreden pad. Ver in de diepte bevonden zich ongeveer tien mannen die een vuur oprakelden. Daar was het al bijna nacht. Hier en daar weerkaatste een enkel harnas licht en de mannen droegen een zwaard aan hun zij. Hij keek amper naar de groep.
Onder in de afgraving stak schuin uit de kleibodem een gigantische stenen hand met een kristallen bol die zojuist in het laatste zonlicht fel had geschitterd. Rhand bekeek met open mond de omvang van de bol. Het was een gladde bol – hij was er zeker van dat geen enkel klein krasje het oppervlak ontsierde – van minstens twintig pas doorsnede.
Op enige afstand van de hand was een stenen gezicht blootgelegd dat naar verhouding even groot was. Het gezicht van een man met een baard. Het stak uit de grond met de waardigheid van lange, lange jaren. De brede gelaatstrekken leken wijsheid en kennis te bevatten. Ongewild vormde zich in een oogwenk de leegte, geheel en volledig, en saidin glansde en wenkte. Hij ging zo volkomen op in het gezicht en de hand dat hij niet eens besefte wat er gebeurde. Hij had Baile Domon eens horen vertellen over een reuzenhand met een geweldige kristallen bol en de schipper had beweerd dat die op het eiland Tremalkin uit een heuvel oprees. ‘Dit is gevaarlijk,’ zei Selene. ‘Blijf uit de buurt, Rhand.’
‘Ik denk dat ik hier een weg naar beneden kan vinden,’ zei hij afwezig. Saidin zong hem toe. De enorme bol leek een witte gloed in het licht van de ondergaande zon. Hij meende in de diepten van het kristal licht te zien warrelen en dansen, op de maat van het saidinlied. Hij vroeg zich af waarom de mannen in de diepte het niet leken te merken.
Selene reed naar hem toe en trok aan zijn arm. ‘Alsjeblieft, Rhand, je moet meekomen.’ Hij keek naar haar hand, snapte het niet en liet zijn ogen toen langs haar arm naar haar gezicht glijden. Ze leek echt bezorgd, misschien wel bang. ‘Als deze rand het onder de paarden begeeft, breken we door de val allemaal onze nek. Bovendien zijn die mannen daar. Het zijn wachters en niemand zet een schildwacht bij iets wat elke voorbijganger mag bekijken. Wat heeft het voor zin Fajin te ontlopen als enkele krijgslieden van een heer je gevangennemen? Kom mee.’
Opeens – een zwevende, verre gedachte – besefte hij dat hij door de leegte werd omhuld. Saidin zong en de bol trilde van leven – zelfs zonder te kijken, kon hij het voelen. Hij bedacht opeens dat als hij het saidinlied mee zou zingen, dit geweldige stenen gezicht de mond zou openen en zou meezingen. Samen met hem en saidin. Verenigd.
‘Alsjeblieft, Rhand,’ zei Selene. ‘Ik ga met je mee het dorp in. Ik zal het niet meer over de Hoorn hebben. Maar kom nu mee.’
Hij liet de leegte los... maar die verdween niet. Saidin neuriede en het licht in het kristal klopte als een hart. Als zijn hart. Loial, Hurin en Selene staarden hem allemaal aan, maar ze leken blind en doof voor die glorieuze gloed in de bol. Hij probeerde de leegte weg te duwen, maar die bleef hard als graniet. Hij dreef in een steenharde leegte. Het lied van saidin en het lied van de bol, hij kon ze in zijn botten voelen trillen. Grimmig weigerde hij toe te geven, reikte diep in zichzelf... Ik zal niet...
‘Rhand.’ Hij wist niet van wie die stem was.
... reikte naar de kern van wie hij was, de kern van wat hij was...
... zal niet...
‘Rhand.’ Het lied vervulde hem, vervulde de leegte.
... raakte steen, heet van een genadeloze zon, koud van een onbarmhartige nacht... ... niet...
Licht vulde hem, verblindde hem.
‘Tot de schaduw heen is,’ mompelde hij, ‘tot het water weg is...’
De Kracht vervulde hem. Hij was één met het kristal.
‘... de Schaduw in, met ontblote tanden...’
De kracht kwam van hem. De Kracht was de zijne.
‘... tartend tot de laatste ademtocht, spuwend in het oog van Zichtzieder...’
Kracht om de wereld te breken.
‘... de Laatste Dag!’ Het kwam eruit als een schreeuw en de leegte was verdwenen. Rood schrok van zijn kreet. Klei brokkelde af onder de hoeven van de hengst en viel omlaag in de kuil. De grote vos zakte door zijn knieën. Rhand boog zich naar voren, trok de teugels aan en leidde Rood weg van de rand naar een veilige plek. Ze zaten hem allemaal aan te staren, zag hij. Selene, Loial, Hurin, allemaal. ‘Wat is er gebeurd?’ De leegte... Hij raakte zijn voorhoofd aan. De leegte was niet verdwenen toen hij haar had losgelaten, de gloed van saidin was sterker geworden en... Verder kon hij zich niets herinneren. Saidin. Hij voelde zich koud. ‘Heb ik... heb ik iets gedaan?’ Ingespannen nadenkend probeerde hij het zich te herinneren. ‘Heb ik iets gezegd?’
‘Je zat daar zo stijf als een standbeeld,’ zei Loial, ‘en je zat in jezelf te mompelen, wat we ook zeiden. Ik kon jouw woorden niet verstaan, alleen het laatste. Je riep zo hard “dag” dat je de doden had kunnen wekken en je dreef je paard bijna over de rand. Ben je ziek? Je doet met de dag vreemder.’
‘Ik ben niet ziek,’ zei Rhand ruw en zei toen wat vriendelijker: ‘Met mij is alles in orde, Loial.’ Selene nam hem behoedzaam op. Uit de afgraving klonk het geluid van roepende mannen; de woorden waren niet te verstaan.
‘Heer Rhand,’ zei Hurin. ‘Ik denk dat die wachters ons hebben gezien. Als ze aan deze kant een weg naar boven kennen, zullen ze heel gauw hier zijn.’
‘Ja,’ zei Selene. ‘Laten we hier snel weggaan.’ Rhand keek om naar de diepte en toen weer snel de andere kant op. Het grote kristal toonde slechts het weerspiegelde licht van de avondzon, maar hij wilde er niet naar kijken. Hij kon zich bijna... iets van
dat kristal herinneren. ‘Ik zie geen enkele reden op hen te wachten. We hebben niets gedaan. Laten we een herberg zoeken.’ Hij wendde Rood naar het dorp en ze lieten de diepe kuil en de roepende mannen zo snel mogelijk achter zich.
Zoals veel dorpen lag Tremonsien op de top van een heuvel, maar net als bij de boerderijen waar ze langs waren gekomen, verdeelden stenen muurtjes de hellingen in terrassen. Vierkante stenen huizen op kleine stukjes land met afgepaste tuinen erachter stonden aan een paar rechte straten die elkaar in rechte hoeken sneden. Men leek het te betreuren dat de heuvels bochtige straten noodzakelijk maakten. Maar de mensen leken open en vriendelijk. Ze gunden zich tijd voor een begroeting, terwijl ze haastig hun werk afmaakten voor de nacht inviel. Ze waren klein van stuk, want niemand reikte tot Rhands schouders en slechts enkelen waren even lang als Hurin. Ze hadden zwarte ogen in bleke, smalle gezichten en waren gekleed in donkere kledij, op een paar mensen na, die kleurige banen op de borst droegen. Er hingen kookgeuren in de lucht en Rhand rook vreemde kruiden, hoewel een handjevol dorpsvrouwen nog voor een praatje over hun onderdeur hingen. De mensen namen de nieuwkomers nieuwsgierig, zonder iets van vijandigheid op. Enkelen staarden wat langer naar Loial – een Ogier naast een paard dat zo groot was als een Durraner hengst – maar nooit te lang.
De herberg op de heuveltop was net als alle andere gebouwen in het stadje van steen. Hij onderscheidde zich door een geschilderd uithangbord boven de brede deur. De Negen Ringen. Rhand zwaaide met een glimlach uit het zadel en bond Rood aan een paal vast. Als jongen had hij De negen ringen een van de mooiste avonturenverhalen gevonden. Hij veronderstelde dat dat nog steeds zo was. Selene leek nog steeds gespannen toen hij haar hielp afstijgen. ‘Ben je in orde?’ vroeg hij. ‘Ik heb je daarginds toch geen angst aangejaagd, hè? Rood zou nooit met mij van een hoogte vallen.’ Hij vroeg zich af wat er werkelijk was gebeurd.
‘Je maakte me doodsbang,’ zei ze strak, ‘en ik ben niet zo gauw bang. Je had jezelf kunnen doden, had ons...’ Ze streek haar kleren glad. ‘Rij met me mee. Vanavond. Nu. Neem de Hoorn en ik zal voor altijd bij je blijven. Denk eraan. Wij samen en de Hoorn van Valere in je handen. En dat zal nog maar het begin zijn, dat beloof ik je. Wat kun je nog meer verlangen?’
Rhand schudde zijn hoofd, ik kan het niet, Selene. De Hoorn...’ Hij keek rond. Aan de overkant van de straat keek een man uit een raam die vervolgens de gordijnen dichttrok. Het avondduister maakte de straat donker en behalve Loial en Hurin was er niemand te zien. ‘De Hoorn is niet van mij. Dat heb ik je al gezegd.’ Ze keerde hem de rug toe en haar witte mantel maakte haar even onbereikbaar als een muur van steen.