Stijfjes en aanvankelijk zenuwachtig liep Rhand naast de zwaardhand. Houd het hoofd hoog en zie het onder ogen. Lan had makkelijk praten. Hij had geen oproep gekregen om voor de Amyrlin Zetel te verschijnen. Hij hoefde zich niet af te vragen of hij gestild zou worden voor de dag om was, of erger. Rhand voelde een brok in zijn keel; hij wilde verschrikkelijk graag slikken maar hij kon niet. Het was druk in de gangen; dienaren waren bezig met hun ochtendwerk en er liepen krijgslieden die zwaarden droegen over hun gemakkelijke kleren. Een paar jongens met kleine oefenzwaarden liepen achter de ouderen aan en deden hun manier van lopen na. Van de opwinding van de vorige avond was niets meer te merken, al hing er een sfeer van waakzaamheid die zelfs de kinderen had aangestoken. De volwassenen leken net katten die op een troep ratten wachtten.
Ingtar keek Rhand en Lan eigenaardig, bijna bezorgd aan. Hij wilde iets zeggen, maar toen ze langsliepen, hield hij zijn mond. De boomlange, magere en bleke Kajin hief zijn vuisten op en riep: ‘TAI’SHAR MALKIER! TAI’SHAR MANETHEREN!’ Het ware bloed van Malkier. Het ware bloed van Manetheren.
Rhand schrok op. Licht, waarom zei hij dat? Wees geen dwaas, zei hij tegen zichzelf. Ze kennen hier allemaal Manetheren. Ze kennen elk verhaal van vroeger waarin gevochten wordt. Bloedvuur, ik moet mijn zenuwen beter in bedwang houden.
Lan hief zijn vuisten en antwoordde: ‘TAI’SHAR SHIENAR!’
Als hij het op een lopen zette, kon hij zich dan lang genoeg tussen de mensen verstoppen om zijn paard te bereiken? Als ze speurders achter me aan stuurt... Met elke stap werd hij meer gespannen.
Toen ze de vrouwenvertrekken naderden, blafte Lan plotseling: ‘Kat sluipt over binnenhof.’
Geschrokken nam Rhand onwillekeurig de houding aan die hem was geleerd; een rechte rug, maar alle spieren ontspannen, alsof hij aan een draad aan zijn hoofd hing. Het was een ontspannen, bijna hooghartige manier van lopen. Ontspannen aan de buitenkant, maar zeker niet van binnen. Hij had geen tijd om zich af te vragen wat hij aan het doen was. Naast elkaar sloegen ze af, de laatste gang in. De vrouwen bij de toegang tot de vrouwenvertrekken keken bij hun nadering kalm op. Enkelen zaten achter tafeltjes lange lijsten na te kijken en schreven soms wat op. Anderen waren aan het breien of borduurden met naald en borduurraam. Zowel vrouwen in zijde als vrouwen in livrei hielden hier de wacht. De deuren onder de boog stonden open en werden alleen door vrouwen bewaakt. Geen Shienaraan zou hier ongenood binnentreden en elke man zou bereid zijn die deur in nood te verdedigen, al zou hij zich heel ontzet voelen over zoiets.
Rhand voelde het zuur in zijn maag. Eén blik op onze zwaarden en ze sturen ons weg. Nou, dat wil ik toch? Als ze ons wegsturen, kan ik misschien nog ontsnappen. Als ze er tenminste de wacht niet bijhalen. Hij klampte zich vast aan de houding die Lan hem had toegeroepen, alsof het een reddende tak bij een overstroming was. Slechts door zich daaraan vast te klampen voorkwam hij dat hij er met de staart tussen de benen vandoor ging.
Nisura, uit het gevolg van vrouwe Amalisa, legde haar borduurwerk weg en stond op toen ze stil hielden. Haar ogen flitsten langs hun zwaarden en ze kneep haar lippen op elkaar, maar zei er niets van. Alle vrouwen hielden op met hun werk en keken zwijgend en doordringend.
‘Eer aan u beiden,’ zei Nisura en boog haar hoofd. Ze blikte even naar Rhand, zo vlug dat hij er niet eens zeker van was. Het deed hem denken aan wat Perijn had gezegd. ‘De Amyrlin Zetel verwacht u.’ Ze gebaarde en twee andere vrouwen – geen dienaressen, ze kregen een buiging – kwamen naar voren om hen te begeleiden. De vrouwen bogen iets dieper dan Nisura en gebaarden hen onder de deurboog door te gaan. Ze keken allebei even zijdelings naar Rhand en besteedden toen geen aandacht meer aan hem. Zochten ze ons drieën of alleen mij? Waarom ons alledrie? Binnen keken de ogen zoals Rhand had verwacht. Twee mannen in de vrouwenvertrekken, waar zelden mannen kwamen! Vanwege hun zwaarden werden meerdere wenkbrauwen hoog opgetrokken, maar niemand zei er iets van. De twee mannen lieten roezemoezende groepjes achter, maar ze spraken te zacht voor Rhand. Lan liep naast hem alsof het hem niet opviel. Rhand hield hun begeleidsters bij en wilde maar dat hij iets op kon vangen.
Toen kwamen ze bij de vertrekken van de Amyrlin Zetel, waar drie Aes Sedai in de hal voor de deur stonden. De lange Aes Sedai, Leane, had in haar ene hand de staf met de gouden vlam. Rhand kende de andere twee niet. Aan de franje te zien hoorde er een bij de Witte Ajah en een bij de Gele. Maar hij herkende hun gezichten die hem hadden aangestaard toen hij deze gang was doorgerend. Rimpelloze Aes Sedai-gezichten met alwetende ogen. Ze namen hem op met opgetrokken wenkbrauwen en opeengeklemde lippen. Hun begeleidsters maakten een knix en lieten hen bij de Aes Sedai achter. Leane bekeek Rhand met een vage glimlach, maar desondanks klonk haar stem streng. ‘Wat breng je vandaag voor de Amyrlin Zetel, Lan Gaidin? Een leeuwenwelp? Je kunt er maar beter voor zorgen dat zo’n jonge Groene hem niet ziet, anders is hij in een zucht gebonden. De Groene Ajah bindt ze graag op jeugdige leeftijd.’ Rhand vroeg zich af of het echt mogelijk was van binnen te zweten. Het voelde alsof dat nu gebeurde. Hij wilde naar Lan kijken, maar herinnerde zich toen wat de zwaardhand hem hierover had aangeraden. ‘Ik ben Rhand Altor, zoon van Tham Altor, uit Tweewater, dat eens Manetheren was. Zoals ik ontboden ben door de Amyrlin Zetel, zo ben ik gekomen. Ik ben gereed.’ Hij merkte verbaasd dat zijn stem niet één keer had getrild.
Leane knipperde met haar ogen en haar glimlach kreeg iets nadenkends. ‘En hij zou een schaapherder zijn, Lan Gaidin? Vanmorgen was hij niet zo zeker van zichzelf.’
‘Hij is een man, Leane Sedai,’ zei Lan nadrukkelijk, ‘niet meer en niet minder. Wij zijn wat wij zijn.’
De Aes Sedai schudde het hoofd. ‘De wereld wordt met de dag vreemder. Straks draagt de smid een kroon en spreekt hij in Hoge Zang. Wacht hier.’ Ze verdween naar binnen om hen aan te kondigen. Ze bleef slechts kort weg, maar Rhand voelde onbehaaglijk hoe de ogen van de nog aanwezige Aes Sedai op hem bleven gericht. Hij probeerde hun blik net zo rustig te beantwoorden als Lan hem had gezegd, en zij staken hun hoofden bij elkaar en fluisterden. Wat zeggen ze? Wat weten ze? Licht, gaan ze me stillen? Heeft Lan dat bedoeld met het onder ogen zien van wat er gebeurt?
Leane kwam terug en gebaarde Rhand naar binnen te gaan. Toen Lan hem wilde volgen, hield ze hem met haar staf voor zijn borst tegen. ‘Jij niet, Lan Gaidin. Moiraine Sedai heeft een taak voor je. Jouw welp zal veilig genoeg zijn.’
De deur viel achter Rhand dicht, maar niet voordat hij Lans stem had gehoord, fel en doordringend, maar toch ook zo zacht dat alleen hij het hoorde: ‘TAI’SHAR MANETHEREN!’
Moiraine zat aan de ene kant van de kamer en de Bruine zuster, die hij in de kerker gezien had, zat aan de andere kant, maar het was de vrouw in de hoge stoel achter de brede tafel die zijn aandacht trok. De gordijnen achter haar waren gedeeltelijk voor de schietgaten getrokken en lieten net zoveel licht door dat hij haar gezicht vaag kon onderscheiden. Maar hij herkende haar. De Amyrlin Zetel. Snel viel hij op één knie, met zijn linkerhand op de greep van het zwaard; de knokkels van de rechterhand vonden steun op het tapijt en hij boog zijn hoofd. ‘Zoals u mij ontboden hebt, Moeder, ben ik gekomen. Ik ben gereed.’ Hij hief het hoofd en zag hoe ze haar wenkbrauwen optrok.
‘Ben je dat, jongen?’ Er klonk enig vermaak in haar woorden door. En nog iets anders, iets wat hij geen naam kon geven. Ze zag er zeker niet vermaakt uit. ‘Sta op, jongen, en laat me jou bekijken.’ Hij richtte zich op en probeerde zijn gezicht ontspannen te houden. Hij moest moeite doen om zijn handen niet tot vuisten te ballen. Drie Aes Sedai. Hoeveel zijn er nodig om een man te stillen? Ze hebben er meer dan tien op Logain afgestuurd. Gaat Moiraine mij dit aandoen? Hij beantwoordde de blik van de Amyrlin Zetel. Ze knipperde niet eenmaal met haar ogen.
‘Zit, jongen,’ zei ze ten slotte en gebaarde naar een stoel met een hoge rug die precies voor de tafel stond. ‘Dit gaat tijd kosten, vrees ik.’
‘Dank u, Moeder.’ Hij boog zijn hoofd, zoals Lan hem had geleerd, keek naar de stoel en raakte zijn zwaard aan. ‘Met uw verlof, Moeder, blijf ik staan. De wacht is nog niet voorbij.’ De Amyrlin Zetel slaakte een geërgerde zucht en keek Moiraine aan. ‘Heb je Lan op hem losgelaten, dochter? Dit zal al moeilijk genoeg zijn zonder dat hij zich als een zwaardhand gedraagt.’
‘Lan heeft alle jongens onderricht, Moeder,’ zei Moiraine kalm. ‘Hij heeft wat meer tijd aan deze jongeman besteed, omdat hij een zwaard draagt.’
De Bruine Aes Sedai verschoof op haar stoel. ‘De Gaidin zijn koppig en trots, Moeder, maar bruikbaar. Ik zou Tomas niet willen kwijtraken en u zou Alric niet willen missen. Ik heb eens een paar Roden horen zeggen dat ze soms ook wel een zwaardhand zouden willen hebben. En de Groenen, natuurlijk...’
De drie Aes Sedai negeerden hem nu volledig. ‘Dit zwaard,’ zei de Amyrlin Zetel, ‘draagt het reigerteken. Hoe is hij eraan gekomen, Moiraine?’
‘Tham Altor heeft Tweewater als jongen verlaten, Moeder. Hij sloot zich aan bij het Illiaanse leger en diende in de Witmantel-oorlog en de laatste twee oorlogen tegen Tyr. Mettertijd klom hij op tot zwaardmeester en tweede kapitein van de Gezellen. Na de Aiel-oorlog keerde Tham Altor terug naar Tweewater met een vrouw uit Caemlin en een pasgeboren kind. Het had ons veel tijd bespaard als ik dit eerder geweten had, maar ik weet het sinds kort.’ Rhand staarde Moiraine aan. Hij wist dat Tham Tweewater had verlaten en van daarginds was teruggekomen met een vrouw en het zwaard, maar al het andere... Waar heb je dit allemaal gehoord? Niet in Emondsveld. Tenzij Nynaeve je meer verteld heeft dan ze mij ooit heeft gezegd. Een klein kind. Ze zegt niet ‘zoon’. Maar dat ben ik wel.
‘Tegen Tyr,’ zei de Amyrlin Zetel fronsend. ‘Wel, in die oorlogen treft beide zijden evenveel blaam. Dwazen die liever wilden vechten dan praten. Kun je me zeggen of dat wapen een echt reigerzwaard is, Verin?’
‘Ik kan een proef doen, Moeder.’
‘Neem het zwaard dan mee en beproef het, dochter.’ De drie vrouwen keken niet eens naar hem. Rhand deed een stap achteruit en hield het gevest stevig beet. ‘Mijn vader heeft me dit zwaard gegeven,’ zei hij boos. ‘Niemand neemt het me af.’ Toen pas besefte hij dat Verin niet van haar stoel was opgestaan. Hij keek verward van de een naar de ander en probeerde zijn kalmte te hervinden.
‘Dus je hebt ook pit van jezelf,’ zei de Amyrlin Zetel, ‘naast wat Lan je heeft bijgebracht. Goed. Je zult het nodig hebben.’ ik ben wat ik ben, Moeder,’ zei hij kalm. ‘Ik ben gereed voor wat komt.’
De Amyrlin Zetel vertrok haar gezicht. ‘Lan hééft je bewerkt. Luister naar me, jongen. Over een paar uur vertrekt Ingtar om de gestolen Hoorn terug te vinden. Jouw vriend Mart zal met hem meegaan.
Ik verwacht dat je andere vriend – Perijn? – ook meegaat. Wil je hen vergezellen?’
‘Gaan Mart en Perijn? Waarom?’ Nog net op tijd herinnerde hij zich dat hij er eerbiedig ‘Moeder’ aan toe moest voegen. ‘Je weet van de dolk van je vriend?’ Haar vertrokken mond vertelde Rhand wat zij ervan vond. ‘Die dolk is ook gestolen. Hij moet worden gevonden, anders kan de band tussen Mart en de dolk niet verbroken worden en zal hij sterven. Je kunt met hen uitrijden als je wilt of je kunt hier blijven. Heer Agelmar zal je ongetwijfeld zo lang je wilt als gast laten blijven. Ik vertrek vandaag eveneens. Moiraine Sedai zal me begeleiden, evenals Egwene en Nynaeve, dus dan ben je hier verder alleen als je blijft. De keus is aan jou.’ Rhand staarde haar aan. Ze zegt dat ik kan gaan waar ik wil. Heeft ze me hiervoor geroepen? Mart gaat dood! Hij keek naar Moiraine, die stil met haar handen in haar schoot zat. Het leek of ze zich nergens wat van aantrok, laat staan waar hij heen zou gaan. Welke weg moet ik van je inslaan, Aes Sedai? Bloedvuur, dan kies ik een andere. Maar als Mart sterft... ik kan hem niet in de steek laten. Licht, hoe kunnen we die dolk vinden?
‘Je hoeft niet meteen te kiezen,’ zei de Amyrlin Zetel. Zij leek er zich evenmin om te bekommeren. ‘Maar je moet kiezen voordat Ingtar uitrijdt.’
‘Ik rijd met Ingtar mee, Moeder.’
De Amyrlin Zetel knikte afwezig. ‘Nu dat geregeld is, kunnen we op belangrijker zaken overgaan. Ik weet dat je kunt geleiden, jongen. Wat weet je er zelf van?’
Rhands mond viel open. Zijn gedachten waren nog bij Mart en haar achteloze woorden troffen hem als een molenwiek. Alle raadgevingen van Lan dansten wervelend in hem rond. Hij staarde haar aan en bevochtigde zijn lippen. Het was één ding om te denken dat ze het wist, maar iets heel anders om te horen dat zij dat ook werkelijk deed. Het zweet brak hem uit.
Ze boog zich naar voren en wachtte op antwoord, maar hij had het gevoel dat ze eigenlijk meer afstand wilde scheppen. Hij herinnerde zich wat Lan had gezegd. Als ze bang voor je is... Hij wilde lachen. Zij bang voor hém?
‘Nee, ik kan het niet. Ik bedoel... ik deed het niet met opzet. Het gebeurde gewoon. Ik wil het niet... de Kracht geleiden. Ik doe het nooit meer, ik zweer het.’
‘Je wilt het niet,’ zei de Amyrlin Zetel. ‘Nou, dat is verstandig van je. En ook dwaas. Sommigen kunnen leren hoe ze moeten geleiden, maar de meesten kunnen dat niet. Slechts enkelen bezitten die kiem al bij hun geboorte. Vroeg of laat gaan zij de Ene Kracht gebruiken, of ze willen of niet, dat is zo zeker als kuit verandert in vis. Je zult blijven geleiden, jongen. Je kunt het niet helpen. En je kunt maar beter léren geleiden, leren het te beheersen, of je zult niet lang genoeg leven om krankzinnig te worden. De Ene Kracht doodt wie haar stroom niet kan beheersen.’
‘Hoe moet ik dat leren?’ vroeg hij. Moiraine en Verin zaten doodstil en sloegen hem onverstoorbaar gade. Net spinnen. ‘Hoe? Moiraine zegt dat ze me niets kan leren, en ik weet niet hoe of wat ik moet leren. Ik wil het trouwens helemaal niet. Ik wil het kwijt. Kunt u dat niet begrijpen? Kwijt!’
‘Ik heb je de waarheid verteld, Rhand,’ zei Moiraine. Het klonk of ze een onderhoudend gesprek voerde. ‘De mannelijke Aes Sedai hadden het jou kunnen bijbrengen, maar die zijn al drieduizend jaar dood. Geen enkele levende Aes Sedai kan je leren saidin te geleiden, net zo min als jij zou kunnen leren hoe je saidar kunt geleiden. Een vogel kan een vis niet leren vliegen, noch een vis een vogel leren zwemmen.’ ik heb dat altijd een onzinnig spreekwoord gevonden,’ zei Verin plotseling. ‘Er zijn vogels die duiken en zwemmen. En in de Zee der Stormen leven vissen die kunnen vliegen, met grote vinnen die als armen uitslaan en met bekken als zwaarden...’ Haar woorden stierven weg en ze werd rood. Moiraine en de Amyrlin Zetel keken haar uitdrukkingsloos aan.
Rhand gebruikte de onderbreking om iets van zijn zelfbeheersing terug te vinden. Zoals Tham hem lang geleden had geleerd, vormde hij een enkele vlam in zijn geest en voedde die met zijn angst. Hij zocht het niets, de stilte van de leegte. De vlam leek te groeien tot hij alles omvatte. Als hij zo groot was, kon je hem niet meer bevatten. Dan verdween de vlam, een vredig gevoel achterlatend. Aan de randen flikkerden nog steeds als zwarte inktvlekken zijn gevoelens van vrees en woede, maar de leegte hield stand. Gedachten scheerden over het oppervlak als steentjes over het water. De aandacht van de Aes Sedai was slechts een moment afgeleid, maar toen ze zich weer tot hem wendden, was zijn gezicht kalm.
‘Waarom praat u zo tegen me, Moeder?’ zei hij. ‘U zou me moeten stillen.’
De Amyrlin Zetel fronste en keek naar Moiraine. ‘Heeft Lan hem dit geleerd?’
‘Nee, Moeder. Hij heeft het van Tham Altor.’
‘Waarom?’ wilde Rhand opnieuw weten.
De Amyrlin Zetel keek hem recht aan en zei enkel: ‘Omdat je de Herrezen Draak bent.’
De leegte beefde. De wereld schudde. Alles om hem heen scheen te draaien. Hij richtte al zijn aandacht op het niets en de leegte kwam terug. De wereld kwam tot stilstand. ‘Nee, Moeder. Ik kan geleiden, het Licht helpe me, maar ik ben geen Raolin Duistervaan, geen Guaire Amalasin, geen Jurian Steenboog. U kunt me stillen of doden of laten gaan, maar ik wil geen tamme Draak zijn aan de leiband van Tar Valon.’
Hij hoorde Verin naar adem snakken en de ogen van de Amyrlin werden groter. Haar blauwe ogen stonden graniethard. Het deerde hem niet; het gleed langs de leegte in hem.
‘Waar heb je die namen gehoord?’ vroeg de Amyrlin. ‘Wie heeft jou verteld dat Tar Valon een valse Draak aan de lijn legt?’
‘Een vriend, Moeder,’ zei hij. ‘Een speelman. Zijn naam was Thom Merrilin. Hij is dood.’ Moiraine maakte een geluidje en hij keek haar even aan. Ze beweerde dat Thom niet dood was, maar ze had er nooit een bewijs van gegeven. Hij nam aan dat geen enkele man een lijf-aan-lijf-gevecht met een Schim kon overleven. De gedachte was bespottelijk en verdween. Alleen de leegte en de eenheid bleven. ‘Jij bent geen valse Draak,’ zei de Amyrlin op besliste toon. ‘Jij bent de ware Herrezen Draak.’
‘Ik ben een schaapherder uit Tweewater, Moeder.’
‘Dochter, vertel hem het verhaal. Een wáár verhaal, jongen. Luister goed.’
Moiraine begon. Rhand hield zijn ogen gericht op het gezicht van de Amyrlin, maar hij luisterde.
‘Bijna twintig jaar geleden staken de Aiel de Rug van de Wereld over, de Drakenmuur, de enige keer dat ze dit ooit hebben gedaan. Ze trokken plunderend door Cairhien, vernietigden ieder leger dat tegen hen optrok en brandden de stad Cairhien plat; hun strijd bereikte zelfs Tar Valon. Het was winter en het sneeuwde, maar kou en hitte deren een Aiel niet. De laatste slag, de laatste die werkelijk telde, werd gestreden voor de Glanzende Muren, in de schaduw van de Drakenberg. Na drie dagen en drie nachten werden de Aiel ten slotte verdreven. Of liever: bliezen zij zelf de aftocht. Zij hadden immers hun doel bereikt en koning Laman van Cairhien gedood voor het vellen van de Boom. En hier begint mijn verhaal. En het jouwe.’ Ze kwamen als een vloedgolf over de Drakenmuur. Helemaal tot aan de Glanzende Muren... Rhand wachtte tot de herinneringen zouden vervagen, maar het was Thams stem die hij hoorde, de stem van een zieke, wartaal uitslaande Tham, die geheimen uit zijn verleden prijsgaf. De stem klampte zich vast aan de leegte, wilde er binnendringen.
‘In die dagen was ik een Aanvaarde,’ zei Moiraine, ‘net als onze Moeder, de Amyrlin Zetel. Wij zouden weldra tot het zusterschap worden verheven en die nacht hadden we dienst bij de toenmalige Amyrlin. Haar Hoedster van de Kronieken, Gitara Moroso, was bij ons. Elke andere zuster in Tar Valon, zelfs die van de Rode Ajah, was buiten om zoveel mogelijk gewonden te Helen. De dag brak aan. Het vuur in de haard kon de kou niet buiten houden. Eindelijk hield het op met sneeuwen en in de kamers van de Amyrlin in de Witte Toren konden we het ruiken: de rook van brandende dorpen na de strijd.’ Veldslagen zijn altijd heet, zelfs in de sneeuw. Wilde ontsnappen aan de stank van de dood. Thams ijlen klauwde aan de stille kalmte in Rhand. De stem beefde en zonk weg, werd vaster en begon weer te trillen. De ogen van de Amyrlin boorden zich in de zijne. Hij voelde hoe het zweet hem weer uitbrak. ‘Het waren koortsdromen,’ zei hij. ‘Hij was ziek.’ Hij verhief zijn stem. ‘Mijn naam is Rhand Altor. Ik ben een schaapherder. Mijn vader is Tham Altor, en mijn moeder was...’
Moiraine liet hem even begaan, maar nu onderbrak ze hem met zachte maar meedogenloze stem. ‘De Voorspellingen van de Draak in de Karaethon reeks zeggen dat de Draak zal herrijzen op de hellingen van de Drakenberg, waar hij stierf tijdens het Breken van de Wereld. Soms had Gitara Sedai de gave van de Voorspelling. Ze was oud en haar haren waren even wit als de sneeuw buiten, maar haar Voorspellingen waren krachtig. Achter de ramen werd de ochtend lichter toen ik haar thee bracht. De Amyrlin Zetel vroeg me welk nieuws er was van het slagveld. En Gitara Sedai kwam bevend en stijf overeind uit haar stoel. Ze rilde en haar gezicht zag eruit alsof ze in de Doemkrocht van Shayol Ghul had gekeken. “Hij is opnieuw geboren! Ik voel hem! De Draak slaakt zijn geboortekreet op de hellingen van de Drakenberg! Hij komt! Hij komt! Het Licht helpe ons! Het Licht helpe de wereld! Hij ligt in de sneeuw en hij krijt als de donder. Hij vlamt als de zon!” Toen viel ze voorover, in mijn armen, dood.’ Hoorde een boreling huilen. Baarde daar in eenzaamheid voor ze stierf... kind blauw van de kou. Rhand trachtte Thams stem weg te duwen. De leegte kromp. ‘Een koortsdroom,’ hijgde hij. Ik kon het kind niet achterlaten. ‘Ik werd geboren in Tweewater.’ Wist altijd al dat je kinderen wilde, Kari. Hij rukte zijn blik los van die van de Amyrlin. Hij probeerde de wegebbende leegte vast te houden, al wist hij dat dat niet de goede manier was. Ja, meisje. Rhand is een goede naam. ‘Ik – ben – Rhand – Altor!’ Hij stond te trillen op zijn benen.
‘En zo kwamen wij te weten dat de Draak was herboren,’ ging Moiraine door. ‘De Amyrlin liet ons tweeën geheimhouding zweren, want zij wist dat niet alle zusters die wedergeboorte zouden zien zoals ze opgevat diende te worden. Ze liet ons zoeken. Na die slag waren er vele vaderloze kinderen. Te veel. Maar toen vingen we een verhaal op dat een man een kind had gevonden op de berg. Dat was alles. Een man en een jongen. Wij zochten vele jaren en vonden andere aanwijzingen in de Voorspellingen. “Hij zal van het oude bloed zijn en grootgebracht worden door het oude bloed.” Dat was er een; er waren andere. Maar er zijn veel plaatsen waar het oude bloed, uit de Eeuw der Legenden, onverdund stroomt. Toen kwam ik in Tweewater, waar het oude bloed van Manetheren bruist als een kolkende rivier, en in Emondsveld vond ik drie jongens. Hun naamdagen vielen binnen die paar weken na de slag op de Drakenberg. En een van hen kan geleiden. Denk je dat de Trolloks achter jou aan gingen omdat je ta’veren bent? Jij bent de Herrezen Draak.’ Rhands knieën begaven het en hij viel voorover. Zijn handen sloegen tegen het tapijt en verhinderden dat hij plat op zijn gezicht viel. De leegte was weg, de stilte versplinterd. Hij hief zijn hoofd en de drie Aes Sedai keken naar hem. Hun gezichten stonden kalm en waren zo glad als rimpelloze vijvers, en hun ogen knipperden niet. ‘Mijn vader is Tham Altor en ik ben geboren...’ Ze staarden hem onbewogen aan. Ze liegen. Ik ben niet... wat ze zeggen’. Op de een of andere manier, hoe dan ook, liegen ze. Ze willen me gebruiken’. ‘Ik laat me niet door jullie gebruiken.’
‘Een anker vermindert niet in waarde als het wordt gebruikt om een boot vast te leggen,’ zei de Amyrlin. ‘Jij kwam met een doel, Rhand Altor. “Wanneer de winden van Tarmon Gai’don de aarde geselen, zal hij opstaan tegen de Schaduw en de wereld wederom in het Licht brengen.” De Voorspellingen moeten vervuld worden of de Duistere zal zich vrijmaken en de wereld naar zijn beeld herscheppen. De Laatste Slag komt dichterbij en jij werd geboren om de mensheid te verenigen en tegen de Duistere te leiden.’
‘Ba’alzamon is dood,’ zei Rhand schor en de Amyrlin snoof als een stalknecht.
‘Als je dat gelooft, ben je net zo’n dwaas als de Domani. Velen daar geloven dat hij dood is, dat zeggen ze althans, maar ik heb gemerkt dat ze nog steeds zijn naam niet durven noemen. De Duistere leeft en hij breekt los. Jij zult de Duistere tegemoet treden. Dat is je bestemming.’
Het is je bestemming. Hij had dat eerder gehoord, in een droom die misschien geen echte droom was geweest. Hij vroeg zich af wat de Amyrlin zou zeggen als ze wist dat Ba’alzamon in zijn dromen tot hem had gesproken. Dat is voorbij. Ba’alzamon is dood. Ik zag hem sterven.
Plotseling drong het tot hem door dat hij als een kikker op z’n hurken zat, in elkaar gekrompen onder hun blikken. Hij probeerde de leegte weer te vormen, maar stemmen wervelden rond door zijn hoofd en verijdelden elke poging. Het is je bestemming. Boreling, liggend in de sneeuw. Jij bent de Herrezen Draak. Ba’alzamon is dood. Rhand is een goede naam, Kari. Ik laat me niet gebruiken! Puttend uit zijn eigen koppigheid dwong hij zichzelf overeind. Houd je hoofd hoog en zie het onder ogen. Je kunt tenminste je trots behouden. De drie Aes Sedai keken uitdrukkingsloos toe.
‘Wat...’ Met moeite hield hij zijn stem in bedwang. ‘Wat gaat u met me doen?’
‘Niets,’ zei de Amyrlin en hij knipperde met zijn ogen. Het was niet het antwoord dat hij verwacht had, dat hij gevreesd had. ‘Je zegt dat je Ingtar en je vrienden wilt vergezellen, en dat mag. Ik heb je op geen enkele manier getekend. Een paar zusters kunnen weten dat je ta’veren bent, en dat is alles. Slechts wij drieën weten wie je werkelijk bent. Ik zal eveneens je vriend Perijn ontvangen en ik zal je andere vriend in de ziekenzaal bezoeken. Je mag gaan en staan waar je wilt en hoeft niet bang te zijn dat we de Rode zusters achter je aan sturen.’
Wie je werkelijk bent. Woede laaide in hem op. Hij onderdrukte het. ‘Waarom?’
‘De Voorspellingen moeten vervuld worden. We laten je gaan, wetend wie je bent, omdat anders de wereld die wij kennen, zal sterven en de Duistere haar onder vuur en dood zal begraven. Let wel, niet alle Aes Sedai denken er zo over. Enkelen in Fal Dara zouden je ombrengen als ze slechts een tiende van je ware aard zouden weten. Ze zouden net zo rouwig zijn om een vis die ze schoonmaken. Maar er lopen ongetwijfeld ook mannen rond die samen met je gelachen hebben en die hetzelfde zouden doen als zij het wisten. Pas goed op, Rhand Altor, Herrezen Draak.’
Hij keek hen om de beurt aan. Jullie Voorspellingen zijn niet de mijne. Ze beantwoordden zijn blik zo kalm dat hij amper kon geloven dat ze hem ervan probeerden te overtuigen dat hij de meest gehate, meest gevreesde man uit de geschiedenis was. Hij had al zijn angsten overleefd en achter zich gelaten en was nu op een kille plek beland. Enkel zijn woede hield hem warm. Ze konden hem stillen of hem ter plekke in vlammen laten opgaan. Het kon hem niet meer schelen. Een deel van Lans raad kwam terug. Hij legde zijn linkerhand op het gevest en duwde het zwaard achter zich, zodat hij de schede met zijn rechterhand kon pakken. Toen boog hij. ‘Heb ik uw toestemming, Moeder, om deze plaats te verlaten?’
‘Ik sta je toe te gaan, mijn zoon.’
Hij richtte zich op en bleef een ogenblik staan. ‘Ik laat me niet gebruiken,’ zei hij tegen hen. Er viel een lange stilte toen hij zich omdraaide en vertrok.
De stilte bleef na Rhands vertrek hangen, tot ze verbroken werd door een diepe zucht van de Amyrlin. ‘Ik kan niet zeggen dat ik het prettig vind wat we zojuist hebben gedaan,’ zei ze. ‘Het was noodzakelijk, maar... Werkte het, dochters?’
Moiraine schudde nauwelijks zichtbaar het hoofd, ik weet het niet. Maar het was noodzakelijk en dat is het nog steeds.’
‘Noodzakelijk,’ stemde Verin in. Ze raakte haar voorhoofd aan en tuurde toen naar het zweet op haar vingers. ‘Hij is sterk. En zo koppig als je vertelde, Moiraine. Veel sterker dan ik verwachtte. Misschien moeten we hem toch stillen voor...’ Haar ogen werden groot. ‘Maar we kunnen het niet, nee hè? De Voorspellingen. Het Licht vergeve ons voor wat we op de wereld loslaten.’
‘De Voorspellingen,’ zei Moiraine en knikte. ‘Naderhand zullen we doen wat we moeten doen. Net als nu.’
‘Wat we moeten doen,’ zei de Amyrlin. ‘Ja. Maar wanneer hij leert geleiden, moge het Licht ons allen bijstaan.’ De stilte keerde terug.
Er hing een storm in de lucht. Nynaeve kon het voelen. Een zware storm, erger dan ze ooit had gezien. Ze kon luisteren naar de wind en horen wat het weer zou doen. Alle Wijsheden gingen prat op deze kunde, maar velen konden het niet. Nynaeve had zich meer op haar gemak gevoeld met haar aanleg voor ze hoorde dat het een uiting was van de Ene Kracht. Iedere vrouw die naar de wind kon luisteren, kon geleiden. Maar de meesten waren vermoedelijk net als zij vroeger: ze waren zich nergens van bewust en maakten zich de kunde onbeheerst en ongewild eigen.
Maar deze keer was er iets mis. Buiten was de ochtendzon een gouden bal in een helderblauwe lucht en vogels zongen in de tuinen, maar dat was het niet. Het luisteren naar de wind zou niet veel voorgesteld hebben als ze het weer niet kon voorspellen voor de tekens zichtbaar werden. Maar deze keer was er iets mis met dat gevoel, iets was niet helemaal als gewoonlijk. De storm leek ver weg te zijn, te ver om die te kunnen voelen. Desondanks voelde het of uit de hemel boven haar regen en sneeuw en hagel zouden moeten vallen, alles tegelijk, met gierende winden die de stenen van de burcht deden schudden. Ze kon ook het aanhoudende mooie weer voelen, maar het lag verborgen onder dat andere.
Een blauwvink streek neer in een vensternis, als een bespotting van haar weergevoel, en tuurde de hal in. Toen de vogel haar zag, verdween hij in een flits van witte en blauwe veren. Ze staarde naar de plek waar de vogel had gezeten. Er is een storm en er is geen storm. Het heeft wat te betekenen. Maar wat? Helemaal aan de andere kant van de zaal vol vrouwen en kleine kinderen zag ze Rhand wegbenen. Zijn gevolg van vrouwen moest haast rennen om hem bij te houden. Nynaeve knikte nadenkend. Als er een storm was die geen storm was, dan vormde hij de kern. Ze tilde haar rokken op en haastte zich achter hem aan.
Diverse vrouwen waarmee ze sinds haar aankomst in Fal Dara vriendschap had gesloten, probeerden haar aan te spreken. Ze wisten dat Rhand bij haar hoorde en dat ze allebei uit Tweewater kwamen. Ze wilden weten waarom de Amyrlin Zetel hem had ontboden. De Amyrlin Zetel! Ze voelde iets ijzigs in haar maag en begon te hollen, maar voordat ze de vrouwenvertrekken uit was, had ze hem door te veel hoeken en te veel mensen al uit het oog verloren. ‘Waar ging hij naar toe?’ vroeg ze aan Nisura. Ze hoefde niet te zeggen wie ze bedoelde. Ze hoorde Rhand noemen in de gesprekken van de andere vrouwen die rond de boogdeuren bij elkaar stonden, ik weet het niet, Nynaeve. Hij verdween of Hartsvloek hem zelf op de hielen zat. Dat kan hij ook maar beter doen met een zwaard aan zijn zij. Na zoiets is de Duistere wel de minste van zijn zorgen. Waar gaat het met de wereld naar toe? En dat nog wel toen hij voor de Amyrlin werd geleid, in haar eigen vertrekken! Zeg eens, Nynaeve, is hij echt een prins in jullie land?’ De gesprekken van de andere vrouwen verstomden; ze bogen zich naar hen toe om te luisteren. Nynaeve wist niet zeker wat ze antwoordde. Iets waardoor ze uit hun buurt kon komen. Ze haastte zich met gebalde vuisten de vrouwenvertrekken uit, in elke dwarsgang kijkend of hij daar was. Licht, wat hebben ze met hem gedaan? Ik had hem van Moiraine vandaan moeten houden, hoe dan ook. Het Licht verblinde haar. Ik ben zijn Wijsheid.
Ben je dat? spotte een stemmetje. Je hebt Emondsveld in de steek gelaten. Zij moeten het nu alleen zien te rooien. Kun je je nog steeds bun Wijsheid noemen?
Ik heb ze niet in de steek gelaten, zei ze fel tegen zichzelf. Ik heb Mavra Mallen uit Devenrit laten halen om een oogje in het zeil te houden tot ik terug ben. Ze kan de dorpsmeester en de mannen van de raad best aan, en ze kan het goed vinden met de vrouwenkring. Mavra zal eens naar haar dorp moeten terugkeren. Geen dorp kan het lang zonder zijn Wijsheid stellen. Inwendig kromp Nynaeve ineen. Ze was al maanden weg uit Emondsveld. ‘Ik ben de Wijsheid van Emondsveld!’ zei ze hardop. Een dienaar met een rol stof keek haar verbaasd aan en boog diep alvorens hij zich verder haastte. Aan zijn gezicht te zien wilde hij dolgraag ergens anders zijn.
Nynaeve bloosde en keek om zich heen of iemand het had gemerkt. In de gang bevonden zich slechts enkele mannen, druk in gesprek, en er liepen een paar vrouwen rond in het zwart-en-goud die hun eigen bezigheden hadden. Ze bogen voor haar of maakten een knix als ze langsliepen. Ze had deze tweestrijd al honderd keer gevoerd, maar dit was de eerste keer dat ze hardop in zichzelf praatte. Ze mompelde iets onverstaanbaars en perste haar lippen stevig op elkaar toen ze in de gaten kreeg wat ze deed.
Ze besefte dat haar speurtocht zinloos was, toen ze op Lan stuitte. Hij stond met zijn rug naar haar toe en keek door een schietgat naar het voorplein, waar geluiden opstegen van paarden en mannen, van hinniken en schreeuwen. Lans aandacht was er zo sterk op gericht dat hij haar eerst niet leek te horen. Ze haatte het dat ze hem nooit kon besluipen, hoe zacht ze ook liep. In Emondsveld vond men haar een ster in woudlopen, hoewel maar weinig vrouwen belangstelling voor die vaardigheid hadden.
Ze stond stil en drukte haar handen tegen haar buik om de vlinders tot bedaren te brengen. Ik zou mezelf een portie rannel en schapentongwortel moeten toedienen, dacht ze schamper. Het was een drankje dat ze iedereen gaf die zat te kniezen, zich heel zielig vond of als een kip zonder kop rondliep. Rannel en schapentongwortel vrolijkten je een beetje op en het deed geen kwaad, maar het voornaamste was dat het afschuwelijk smaakte en dat bleef je de hele dag bij. Het was het volmaakte middel tegen dwaasheid.
Onopgemerkt bestudeerde ze hem van top tot teen terwijl hij tegen de muur leunde, over zijn kin streek en keek naar wat er beneden gebeurde. Hij is te lang, om maar iets te noemen, en vervolgens ook oud genoeg om mijn vader te kunnen zijn. Een man met zo’n gezicht moet wel wreed zijn. Nee, dat is hij niet. Nooit. En hij was een koning. Zijn land was vernietigd toen hij een kind was en hij zou de kroon niet opeisen, maar desondanks was hij echt koning. Wat moet een koning met een dorpsvrouw? En een zwaardhand bovendien. Gebonden aan Moiraine. Ze heeft zijn trouw tot aan zijn dood en is nauwer met hem verbonden dan geliefden, en ze heeft hem. Ze heeft alles wat ik wil, het Licht vertere haar! Hij draaide zich om en ze wilde wegvluchten. ‘Nynaeve.’ Zijn stem greep haar en hield haar vast als een strop, ik wilde je alleen spreken. Je lijkt altijd in de vrouwenvertrekken te zijn of in gezelschap.’
Het kostte haar moeite naar hem toe te gaan, maar ze wist zeker dat haar gezicht kalm stond toen ze hem aankeek, ik zoek Rhand.’ Ze wilde niet toegeven dat ze geprobeerd had hem te ontlopen. ‘We hebben alles gezegd wat er te zeggen viel en dat was een hele tijd geleden. Ik zette mezelf voor gek — wat ik niet nog eens zal doen – en je zei me te gaan.’
‘Ik heb nooit gez...’ Hij haalde diep adem. ‘Ik heb je verteld dat ik geen bruidsgeschenk te bieden had, alleen de kleren van een weduwe. Geen geschenk dat een man een vrouw mag aanbieden. Geen enkele man die zich een man noemt.’
‘Ik begrijp het,’ zei ze koel. ‘Hoe dan ook, een koning geeft geen geschenken aan dorpsvrouwen. En deze dorpsvrouw zou het niet aannemen. Heb je Rhand gezien? Ik moet hem spreken. Hij is bij de Amyrlin geweest. Weet jij wat ze van hem wilde?’ Zijn ogen schitterden als blauw ijs in de zon. Ze zette zich schrap en wierp hem een even ijzige blik toe.
‘De Duistere hale Rhand Altor en de Amyrlin Zetel,’ gromde hij en drukte iets in haar hand. ‘Ik geef je een geschenk en je zult het aanvaarden, al moet ik het met staal om je nek klinken.’ Ze sloeg haar ogen neer. Als hij boos was, keek hij net zo venijnig als een blauwooghavik. In haar hand lag een zegelring van zwaar goud, getekend door ouderdom en bijna groot genoeg voor allebei haar duimen. Het zegel toonde een kraanvogel in de vlucht boven een lans en een kroon en was nauwkeurig tot in het kleinste detail vervaardigd. Ze hield haar adem in. De ring van de koningen van Malkier! Ze vergat boos te kijken en hief haar gezicht op. ‘Dit kan ik niet aannemen, Lan.’
Hij haalde achteloos de schouders op. ‘Het is niets. Oud en waardeloos. Maar er zijn mensen die hem zullen herkennen. Toon de ring en je kunt bij iedere heer in de Grenslanden aanspraak maken op het gastrecht en op hulp, als je die nodig hebt. Toon hem aan een zwaardhand en hij zal hulp geven of mij bericht sturen. Stuur hem mij toe of stuur een hiermee verzegeld bericht en ik kom naar je toe, zonder te dralen of falen. Dat zweer ik.’
Haar ogen vulden zich met een waas van tranen. Als ik nu ga huilen, breng ik mezelf om. ‘Ik kan niet... ik wil geen geschenk van je, al’Lan Mandragoran. Neem de ring terug.’
Hij weerde al haar pogingen af. Zijn hand vouwde zich om de hare, teder, maar sterk als een keten.
‘Neem hem dan om mijnentwil. Als gunst aan mij. Of gooi hem weg, als hij je niet aanstaat. Ik kan hem toch niet gebruiken.’ Hij streelde haar wang met een vinger en ze schrok. ‘Nu moet ik gaan, Nynaeve Mashiara. De Amyrlin wil voor de middag vertrekken en er moet nog veel worden gedaan. Misschien hebben we onderweg naar Tar Valon nog tijd om te praten.’ Hij draaide zich om, liep de gang door en was verdwenen.
Nynaeve voelde aan haar wang. Daar had hij haar aangeraakt, MASHIARA. Het betekende een met hart en ziel geliefde, maar in een hopeloze liefde. Zonder hoop, niet terug te winnen. Dwaas! Hou op je te gedragen als een meisje dat baar haren nog steeds niet in een vlecht heeft. Het heeft geen zin dat hij je laat voelen... Ze hield de ring krampachtig vast en draaide zich om. En stond oog in oog met Moiraine. ‘Hoe lang sta je hier al?’ wilde ze weten. ‘Niet lang genoeg om iets te horen wat ik niet had mogen horen,’ zei de Aes Sedai gladjes. ‘We zullen zéker spoedig vertrekken. Dat heb ik nog opgevangen. Je moet je spullen gaan pakken.’ Vertrekken. Het was niet tot haar doorgedrongen toen Lan het zei. ‘Ik moet afscheid nemen van de jongens,’ mompelde ze en keek Moiraine toen scherp aan. ‘Wat heb je met Rhand gedaan? Hij moest bij de Amyrlin komen. Waarom? Heb je haar over... over...?’ Ze kon het niet over haar lippen krijgen. Hij was van haar eigen dorp en ze was maar net iets ouder dan hij. Ze had een paar keer op hem gepast toen hij nog klein was. Maar ze kon niet eens denken aan wat hij geworden was zonder dat haar maag verkrampte. ‘De Amyrlin zal met alledrie praten, Nynaeve. Ta’veren zijn niet zo gewoon dat ze de kans zou willen missen om er drie tegelijk te ontmoeten. Misschien spreekt ze hen wat moed in, want ze gaan met Ingtar mee, achter de dieven van de Hoorn aan. Ze vertrekken ongeveer tegelijk met ons, dus kun je maar beter opschieten met afscheid nemen.’
Nynaeve sprong naar het dichtstbijzijnde schietgat en tuurde naar het voorplein. Overal stonden pakpaarden en rijpaarden, en mannen haastten zich roepend naar elkaar tussen hen door. De enige open plek was rond de palankijn van de Amyrlin met de twee paarden, die zonder dienaren geduldig stonden te wachten. Er waren ook enkele zwaardhanden die hun rijdieren nakeken. Aan de overkant van het plein stond Ingtar met een groep Shienaranen in wapenrusting om zich heen. Soms stak een zwaardhand of een van Ingtars mannen de binnenplaats over om iets te zeggen.
‘Ik had de jongens bij jou weg moeten halen,’ zei ze terwijl ze naar buiten keek. En Egwene, als ik dat kan klaarspelen zonder haar te doden. Licht, waarom moest ze met die vervloekte gave worden geboren? ik had ze terug naar huis moeten brengen.’
‘Ze zijn oud genoeg om niet meer aan je schort te hangen,’ zei Moiraine droogjes. ‘En je weet heel goed waarom je dat nooit zou kunnen doen. Voor één van hen tenminste niet. Bovendien zou dat betekenen dat je Egwene in haar eentje naar Tar Valon laat gaan. Of heb je besloten Tar Valon te vergeten? Als je eigen gebruik van de Kracht niet geschoold wordt, zul je nooit in staat zijn hem tegen mij te gebruiken.’
Nynaeve draaide zich met open mond om. Ze kon het niet helpen. ‘Waar heb je het over?’
‘Dacht je dat ik het niet wist, kind? Nou ja, zoals je wilt. Ik neem aan dat je inderdaad naar Tar Valon gaat? Ja, dat dacht ik wel.’ Nynaeve wilde haar slaan, wilde het glimlachje wegslaan dat over het gezicht van de Aes Sedai gleed. Aes Sedai waren niet in staat geweest om hun krachten openlijk te gebruiken sinds het Breken, laat staan de Ene Kracht, maar zij spanden samen en gebruikten mensen. Ze trokken aan de touwtjes als poppenspelers. Ze bespeelden tronen en naties als stenen op een Steenbord. Ze wil ook mij op de een of andere manier gebruiken. Als het met een koning of koningin kan, waarom dan niet met een Wijsheid? Net zoals ze Rhand gebruikt. Ik ben geen kind, Aes Sedai.
‘Wat ga je nu met Rhand doen? Heb je hem niet genoeg gebruikt? Ik weet niet waarom je hem niet hebt laten stillen, nu de Amyrlin hier is met al die andere Aes Sedai, maar je moet een reden hebben. Je bent een plan aan het uitbroeden. Als de Amyrlin wist wat je aan het doen was, wed ik dat...’
Moiraine onderbrak haar. ‘Waarom zou een Amyrlin belangstelling voor een schaapherder hebben? Natuurlijk, als haar aandacht wordt getrokken, op de verkeerde manier, zou hij gestild kunnen worden. Per slot van rekening is hij wat hij is. En er is een heleboel boosheid na gisteravond. Iedereen zoekt een zondebok.’ De Aes Sedai zweeg en liet de stilte voortduren. Nynaeve staarde haar met opeengeklemde kaken aan.
‘Ja,’ zei Moiraine ten slotte, ‘het is veel beter om een slapende leeuw te laten slapen. Het lijkt me het beste als je nu gaat pakken.’ Ze liep weg, schijnbaar over de vloer glijdend, in de richting waarin Lan was verdwenen.
Nynaeves gezicht vertrok en ze sloeg met haar vuist tegen de muur. De ring stak in haar handpalm. Ze opende haar hand om hem te bekijken. Door de ring laaide haar woede nog feller op; het gaf haar haat een doel. Ik zal leren. Je denkt dat je aan mij kunt ontsnappen, omdat je het al kunt. Maar ik zal beter leren dan je denkt, en ik zal je ten val brengen voor wat je hebt gedaan. Voor wat je Mart hebt
aangedaan, en Perijn. Voor Rhand, het Licht helpe hem en de Schepper behoede hem. In het bijzonder voor Rhand. Haar hand sloot zich om de zware gouden ring. En voor mij.
Egwene keek toe hoe het kamermeisje haar jurken in een met leer overtrokken reiskist legde. Het voelde nog steeds wat vreemd, zelfs na een maand ervaring, dat een ander deed wat zij best zelf kon doen. Het waren zulke mooie gewaden, geschenken van vrouwe Amalisa, net als de grijszijden rijkleding die ze droeg, hoewel die onopgesmukt was afgezien van een paar morgensterren op de borst. De meeste andere gewaden waren veel rijker bewerkt en zouden zelfs met Zonnedag of Beltije opvallen. Ze zuchtte en bedacht dat ze de volgende Zonnedag in Tar Valon zou zijn, niet in Emondsveld. Uit het weinige dat Moiraine haar had verteld over het oefenen van de Novices – bijna niets eigenlijk – kon ze opmaken dat ze de volgende Beltije in de lente, of zelfs de Zonnedag erna, niet thuis zou zijn, Nynaeve keek de kamer in. ‘Ben je klaar?’ Ze kwam binnen. ‘We moeten al gauw op de binnenplaats zijn.’ Ook zij droeg rijkleding, van blauwe zijde, met rode liefdesknoopjes op de boezem. Ook een geschenk van Amalisa.
‘Bijna, Nynaeve. Ik vind het bijna jammer dat we gaan. Ik denk niet dat we in Tar Valon veel kans hebben die mooie jurken van Amalisa te dragen.’ Ze lachte kort. ‘Toch, Wijsheid, een bad waarin ik niet voortdurend hoef rond te loeren, zal ik zeker niet missen.’
‘Veel beter om alleen te baden,’ zei Nynaeve stug. Haar gezicht bleef hetzelfde maar haar wangen kleurden rood.
Egwene glimlachte. Ze denkt aan Lan. Het was nog steeds wat vreemd om te denken dat Nynaeve, de Wijsheid, hunkerde naar een man. Ze dacht niet dat het verstandig zou zijn om dat zó tegen Nynaeve te zeggen, maar de laatste tijd deed de Wijsheid soms net zo raar als elk ander meisje dat haar zinnen op een bepaalde man had gezet. En een man met te weinig verstand om haar waardig te zijn. Ze houdt van hem en ik kan zien dat hij van haar houdt, dus waarom doet hij niet verstandig en spreekt hij zich niet uit? ‘Ik vind dat je mij geen Wijsheid meer moet noemen,’ zei Nynaeve opeens.
Egwene knipperde met haar ogen. Het was niet echt verplicht en Nynaeve stond er nooit op, tenzij ze boos was of heel vormelijk deed, maar dit... ‘Waarom dat nou weer?’
‘Je bent nu een vrouw.’ Nynaeve keek even naar Egwenes losse haren en Egwene weerstond de aandrang om ze snel te vlechten. Aes Sedai droegen het kapsel dat ze wilden, maar voor haar was loshangend haar een teken van een nieuw leven geworden. ‘Je bent een vrouw,’ herhaalde Nynaeve nadrukkelijk. ‘We zijn twee vrouwen die heel ver van Emondsveld zijn en het zal nog lang duren voor we weer thuis zijn. Het is beter als je me gewoon Nynaeve noemt.’
‘We komen weer thuis, Nynaeve. Echt.’
‘Probeer de Wijsheid niet te troosten, meisje,’ zei Nynaeve bars, maar ze glimlachte.
Er werd op de deur geklopt, maar voordat Egwene hem kon openen, kwam Nisura binnen met een gejaagde uitdrukking op haar gezicht. ‘Egwene, die jongeman van je probeert de vrouwenvertrekken binnen te dringen.’ Ze klonk geschokt. ‘En hij draagt een zwaard. Alleen omdat de Amyrlin hem zo ontving... Heer Rhand zou beter moeten weten. Hij veroorzaakt een rel. Egwene, je moet met hem praten.’
‘Heer Rhand,’ snoof Nynaeve. ‘Die jongeman groeit uit z’n broek van verwaandheid. Als ik hem in m’n handen krijg, zal ik hem heren.’
Egwene legde een hand op Nynaeves arm. ‘Laat mij met hem praten, Nynaeve. Alleen.’
‘Vooruit dan maar. Zelfs de beste mannen moeten dringend aangelijnd worden.’ Nynaeve zweeg even en voegde er toen, half tegen zichzelf, aan toe: ‘Maar de beste zijn de moeite van het bedwingen wel waard.’ Egwene schudde het hoofd terwijl ze Nisura volgde. Nog geen half jaar geleden zou Nynaeve dat laatste nooit hebben gezegd. Maar ze zal Lan nooit aan de lijn kunnen leggen. Haar gedachten keerden terug naar Rhand. Een rel veroorzaken, hè? ‘Dwingen?’ mompelde ze. ‘Als hij nu nog geen manieren heeft geleerd, vil ik hem levend.’
‘Soms is dat er voor nodig,’ zei Nisura, die gehaast voor haar uit liep. ‘Voor hun bruiloft kennen mannen amper enige beschaving.’ Ze keek Egwene zijdelings aan. ‘Ben je van plan heer Rhand te huwen? Ik wil niet nieuwsgierig zijn, maar je gaat naar de Witte Toren en Aes Sedai huwen zelden – eigenlijk heb ik zoiets alleen van de Groene Ajah gehoord, en dan zijn het er nog niet veel, en...’ Egwene kon de rest wel raden. Ze had de praatjes in de vrouwenvertrekken over een passende vrouw voor Rhand gehoord. In het begin had ze de afgunst en nijd voelen steken. Al sinds hun kinderjaren was hij haar vrijwel toegezegd. Maar ze zou een Aes Sedai worden, en hij was wat hij was. Een man die kon geleiden. Ze kon met hem trouwen, en toekijken hoe hij waanzinnig werd, hoe hij stierf. Dat kon alleen worden voorkomen door hem te stillen. Dat kan ik hem niet aandoen. Dat kan ik niet! ‘Ik weet het niet,’ zei ze bedroefd.
Nisura knikte. ‘Niemand stroopt waar jij rechten hebt, maar je gaat naar de Toren en hij zal een goede echtgenoot zijn. Als hij leert zich te bedwingen. Daar is hij.’
De vrouwen die zich bij de toegang tot de vrouwenvertrekken hadden verzameld, keken allemaal naar drie mannen in de gang. Rhand, met zijn zwaard vastgegord over zijn rode mantel, werd tegengehouden door Agelmar en Kajin. Geen van hen droeg een zwaard; zelfs na wat er de afgelopen nacht was gebeurd, waren dit nog steeds de vrouwenverblijven. Egwene bleef achter de groep staan. ‘Je begrijpt waarom je niet naar binnen kunt gaan,’ zei Agelmar juist, ik weet dat het in Andor anders toegaat, maar begrijp je het?’ ik probeerde niet naar binnen te gaan.’ Rhand klonk alsof hij dit al meerdere malen had uitgelegd, ik zei tegen vrouwe Nisura dat ik Egwene wilde spreken, en ze zei dat Egwene het druk had en dat ik zou moeten wachten. In heb haar alleen maar vanuit de deuropening geroepen. Ik probeerde niet naar binnen te gaan. Licht, je zou haast denken dat ik de Duistere had genoemd, zoals ze allemaal op me af kwamen.’
‘Vrouwen hebben hun eigen manieren,’ zei Kajin. Voor Shienaraanse begrippen was hij lang, bijna zo lang als Rhand, en mager en grauw. Zijn haarknot was zo zwart als teer. ‘Zij maken de regels voor de vrouwenvertrekken en wij gehoorzamen ze, ook als ze dwaas zijn.’ Onder de vrouwen werden wenkbrauwen opgetrokken en hij schraapte haastig zijn keel. ‘Je moet een boodschap naar binnen sturen als je een van de vrouwen wilt spreken, maar die wordt afgeleverd wanneer zij willen, en tot dan moet je wachten. Dat is onze gewoonte.’
‘Ik moet haar zien,’ zei Rhand koppig. ‘We gaan spoedig weg. Niet snel genoeg voor mij, maar ik moet eerst Egwene spreken. We zullen de Hoorn van Valere en de dolk te pakken krijgen en dan is het afgelopen. Maar ik wil haar spreken voor ik ga.’ Egwene fronste de wenkbrauwen; zijn stem klonk vreemd.
‘Geen reden om zo heetgebakerd te zijn,’ zei Kajin. ‘U en Ingtar zullen de Hoorn wel of niet vinden. Zo niet, dan zal een ander hem terugvinden. Het Rad weeft wat het Rad wil en wij vormen slechts draden in het Patroon.’
‘Laat de Hoorn je gedachten niet overheersen, Rhand,’ zei Agelmar. ‘Hij kan een man in zijn ban krijgen – ik weet hoe dat kan – maar dat is niet de manier. Een man moet zijn plicht doen, geen roem zoeken. Wat gebeurt, gebeurt. Als de Hoorn van Valere bedoeld is om te schallen voor het Licht, dan zal dat geschieden.’
‘Daar komt je Egwene,’ zei Kajin, die haar gezien had. Agelmar keek om zich heen en knikte toen hij haar bij Nisura zag. ‘Ik zal je onder haar hoede laten, Rhand Altor. Onthoud dat haar woorden hier wet zijn, niet de jouwe. Vrouwe Nisura, wees niet te hard voor hem. Hij wilde slechts zijn jonge vrouw spreken en hij kent onze gewoonten niet.’
Egwene volgde Nisura toen de Shienaraanse zich een pad door de toekijkende vrouwen baande. Nisura boog haar hoofd kort voor Agelmar en Kajin; Rhand betrok ze er overduidelijk niet in. Haar stem klonk kortaf. ‘Heer Agelmar, heer Kajin. Hij zou nu genoeg van onze gewoonten moeten weten, maar hij is te groot voor een pak slaag, dus laat ik hem over aan Egwene.’
Agelmar gaf Rhand een vaderlijk schouderklopje. ‘Zie je wel. Je kunt haar spreken, hoewel misschien niet op de manier die je je had voorgesteld. Kom, Kajin, we moeten nog veel bespreken. De Amyrlin staat er nog steeds op...’ Zijn stem stierf weg toen beide mannen wegliepen. Rhand stond daar maar en keek naar Egwene. De vrouwen keken nog steeds, besefte Egwene. Zowel naar haar als naar Rhand. Ze stonden af te wachten wat ze ging doen. Dus ik word verondersteld hem aan te pakken, hè? Maar haar hart ging naar hem uit. Zijn haar had een borstel nodig. Ze zag woede, koppigheid en vermoeidheid in zijn gezicht. ‘Loop met me mee,’ zei ze. Achter hen steeg een geroezemoes op, terwijl hij naast haar de gang af liep, weg van de vrouwenvertrekken. Rhand leek met zichzelf te worstelen en woorden te zoeken voor wat hij wilde zeggen, ik heb gehoord van je... daden,’ zei ze. ‘Gisteravond met een getrokken zwaard door de vrouwenvertrekken rennen. Een zwaard dragen als je ontvangen wordt door de Amyrlin Zetel.’ Zwijgend liep hij naast haar. Hij keek somber naar de vloer. ‘Ze heeft... je toch niets gedaan?’ Ze had de moed niet om te vragen of hij was gestild. Hij zag er helemaal niet stil uit, maar ze had geen idee hoe een man er dan uit zou zien.
Hij schrok. ‘Nee. Ze heeft niet... Egwene, de Amyrlin...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze heeft me niets gedaan.’
Ze had het gevoel dat hij iets heel anders had willen zeggen. Gewoonlijk kon ze alles uit hem krijgen, alles wat hij voor zich wilde houden, maar als hij echt koppig was, was het gemakkelijker om met je nagels een steen uit een muur te peuteren. Aan de lijnen van zijn kaak te zien was hij op dit moment op z’n koppigst. ‘Wat wilde ze van je, Rhand?’
‘Niets belangrijks. Ta’veren. Ze wilde ta’veren zien.’ Zijn gezicht werd zachter toen hij op haar neerkeek. ‘En jij, Egwene. Ben jij in orde? Moiraine zei dat je dat was, maar je lag zo roerloos. Ik dacht eerst dat je dood was.’
‘Nou, dat ben ik niet.’ Ze lachte. Ze kon zich niet meer herinneren wat er gebeurd was nadat ze Mart had gevraagd mee naar de kerkers te gaan, tot ze wakker was geworden in haar eigen bed. Toen ze hoorde wat er die nacht was gebeurd, was ze bijna blij dat ze zich niets meer kon herinneren. ‘Moiraine zei dat ze mij vanwege mijn dwaasheid graag de hoofdpijn gunde als ze alleen de rest had kunnen helen, maar dat kon ze niet.’
‘Ik heb je gezegd dat Fajin gevaarlijk was,’ mompelde hij. ‘Ik zei het, maar je wou niet luisteren.’
‘Als je zo gaat praten,’ zei ze ferm, ‘geef ik je aan Nisura door. Zij zal niet met je praten zoals ik doe. De laatste man die zich een weg trachtte te banen door de vrouwenvertrekken heeft een maand tot zijn ellebogen in het zeepwater gestaan om in de wasserij te helpen en hij zocht alleen maar zijn verloofde om een ruzie bij te leggen. Zelfs hij wist dat hij maar beter geen zwaard kon dragen. Het Licht weet wat ze met jou zouden doen.’
‘Iedereen wil iets met me doen,’ gromde hij. ‘Iedereen wil me ergens voor gebruiken. Nou, ik laat me niet gebruiken. Als we eenmaal de Hoorn en Marts dolk gevonden hebben, zal ik nooit meer gebruikt worden.’
Met een geërgerde grom pakte ze hem bij de schouders en dwong hem haar aan te kijken. Ze keek boos terug. ‘Als je onzin blijft uitkramen, Rhand Altor, zweer ik dat je een draai om je oren krijgt.’
‘Nu klink je net als Nynaeve.’ Hij lachte, maar toen hij haar weer aankeek, verdween zijn lach snel. ‘Ik neem aan... ik neem aan dat ik je nooit meer zal zien. Ik weet dat je naar Tar Valon moet, ik weet het. En je wordt een Aes Sedai. Ik heb het gehad met Aes Sedai, Egwene. Ik wil niet naar hun pijpen dansen, niet voor Moiraine, voor niemand niet.’
Hij zag er zo verloren uit dat ze zijn hoofd op haar schouder had willen leggen, en zo koppig dat ze hem echt een draai om zijn oren wilde geven. ‘Luister naar me, stom rund. Ik wórd een Aes Sedai en ik zal een manier vinden om je te helpen. Beloofd.’
‘De volgende keer dat je me ziet, wil je me waarschijnlijk stillen.’ Ze keek haastig om zich heen; ze waren alleen in dit gedeelte van de gang. ‘Als je je tong niet in bedwang houdt, zal ik niet in staat zijn je te helpen. Wil je dat iedereen het te weten komt?’
‘Te veel mensen weten het al,’ zei hij. ‘Egwene, ik wou dat de dingen anders waren, maar dat zijn ze niet. Ik wou... Pas goed op jezelf. En beloof me dat je niet de Rode Ajah kiest.’ Toen ze haar armen om hem heen sloeg, maakten haar tranen alles mistig. ‘Pas goed op jezelf,’ zei ze fel. ‘Als je dat niet doet, ga ik... ik...’ Ze dacht dat ze hem hoorde mompelen: ik hou van je,’ en toen maakte hij vastberaden haar armen los en duwde haar zachtjes weg. Hij draaide zich om en liep van haar weg, bijna hollend. Ze schrok toen Nisura haar arm aanraakte. ‘Hij ziet eruit alsof je hem een taak hebt opgedragen die hij niet aangenaam vindt. Maar hij mag je er niet om zien huilen. Dat verknoeit alles. Kom, Nynaeve wil je spreken.’
Egwene veegde haar wangen droog en volgde de andere vrouw. Pas goed op jezelf, lompe wolkop. Licht, zorg voor hem.