18 Naar de Witte Toren

Egwene hield zich onder een bewolkte hemel op het hellende dek in evenwicht terwijl de Rivierkoningin met bolle zeilen en een furieus wapperend vaandel van de Witte Vlam de brede Erinin afvoer. Zodra in Medo de laatsten aan boord waren gegaan, was de wind opgestoken en overdag en ’s nachts was die geen moment gaan liggen of gedraaid. De rivier was een vliedende stroom geworden die dreunend tegen de schepen klotste. Wind en stroom hadden niet afgelaten en de kleine vloot van dicht bijeen varende schepen had snel gevaren. De Rivierkoningin ging zoals het hoorde voorop, want het vaartuig had de Amyrlin Zetel aan boord.

De roerganger hield de helmstok grimmig beet, zijn voeten wijd uiteen op het dek geplant. De scheepsmaten liepen blootsvoets heen en weer en gaven hun werkzaamheden alle aandacht. Als ze naar de hemel of de rivier keken, wendden ze stil mompelend snel hun ogen af. Achter hen verdween net een dorp uit het zicht. Op de oever holde een jongen mee. Hij had hen een stukje bij kunnen houden, maar de boten lieten hem nu achter. Toen hij verdween, ging Egwene benedendeks.

In de kleine hut die ze met Nynaeve deelde, keek de laatste boos op van haar smalle bed. ‘Ze zeggen dat we vandaag in Tar Valon aankomen. Het Licht helpe me, wat zal ik blij zijn weer voet aan land te zetten, zelfs al is het in Tar Valon.’ Het schip stampte in de wind en de stroom en Nynaeve slikte, ik zet nooit meer een voet op een boot,’ zei ze gesmoord.

Egwene schudde de druppels van haar mantel en hing die aan een haak bij de deur. Het was geen grote hut; er leken geen grote hutten op het schip te zijn. Zelfs de kapiteinshut, waar de Amyrlin in was getrokken, was klein, al was die wel wat groter dan de andere. Met de twee ingebouwde bedden, de planken eronder en de kastjes erboven was alles dicht bij de hand.

Egwene had moeite met haar evenwicht, maar verder had ze minder last van de bewegingen van het schip dan Nynaeve. Ze bood de Wijsheid geen voedsel meer aan, nadat die voor de derde keer een kom met eten had weggesmeten, ik maak me zorgen over Rhand,’ zei ze. ‘Ik ben over alledrie bezorgd,’ antwoordde Nynaeve dof. Even later vroeg ze: ‘Vannacht weer gedroomd? Je stond maar een beetje te staren toen je was opgestaan.’

Egwene knikte. Voor Nynaeve had ze nooit veel geheim kunnen houden en met die dromen had ze het niet eens geprobeerd. Nynaeve had aanvankelijk geprobeerd ze weg te praten, tot ze had gehoord dat een Aes Sedai er belangstelling voor had.. ‘Hij leek op die andere dromen. Anders, maar hetzelfde. Rhand loopt gevaar. Ik weet het. En het wordt nog erger. Hij heeft iets gedaan of hij. gaat iets doen waarbij hij gaat...’ Ze liet zich op het bed vallen en boog zich naar Nynaeve toe. ‘Ik wou maar dat ik er iets van begreep.’

‘Geleiden?’ zei Nynaeve zachtjes.

Egwene keek rond om te zien of iemand hen kon afluisteren. Ze waren alleen, de deur was gesloten, maar niettemin sprak ze erg zacht, ik weet het niet. Misschien.’ Niemand kon zeggen wat Aes Sedai konden – ze had al genoeg gezien om ieder verhaal over hun kracht te geloven – en ze wilde niet het gevaar lopen afgeluisterd te worden. Ik wil Rhand niet in gevaar brengen. Als ik het juiste zou doen, zou ik het hun vertellen, maar Moiraine weet het en zij heeft nog niets gezegd. En het gaat om Rhand. Ik kan het niet. ik weet niet wat ik moet doen.’

‘Heeft Anaiya nog iets meer over die dromen gezegd?’ Nynaeve leek de eretitel Sedai met opzet nooit toe te voegen, zelfs niet wanneer ze alleen waren. De meeste Aes Sedai leken er niet om te geven, maar haar gewoonte had enkele vreemde blikken uitgelokt en enkele boze ogen. Ze was per slot van rekening op weg naar haar opleiding in Tar Valon.

‘Het Rad weeft wat het Rad wil,’ herhaalde Egwene uitspraken van Anaiya: ‘De jongen is ver weg, kind, en tot we meer weten, kunnen we niets doen. Ik zal zien, kind, of ik je kan onderzoeken als we in de Witte Toren terug zijn. Jakkes! Ze wéét dat er iets met die dromen is. Ik merk dat het zo is. Ik vind die vrouw echt aardig, Nynaeve. Maar ze wil me niet vertellen wat ik wil weten. En ik kan haar niet alles vertellen. Misschien als ik dat wel...’

‘De man met het masker weer?’

Egwene knikte. Op de een of andere manier was ze er zeker van dat het beter was Anaiya niets over hem te vertellen. Ze kon geen reden bedenken om dat niet te doen, maar ze wist het zeker. Driemaal was de man met zijn ogen als ovenvuren in haar dromen voorgekomen. Iedere keer was het een droom geweest waarin ze had gevoeld dat Rhand in gevaar verkeerde. Hij droeg altijd een masker voor zijn gezicht. Soms kon ze zijn ogen zien en soms kon ze alleen vlammen zien waar zijn ogen hadden moeten zitten. ‘Hij lachte me toe. Hij was zo... minachtend. Alsof ik een jong hondje was dat hij met zijn voet opzij wilde schuiven. Hij maakt me bang.’

‘Ben je er zeker van dat het iets te maken heeft met die andere dromen, met Rhand? Vaak is een droom gewoon een droom.’ Egwene gooide haar handen omhoog. ‘Soms, Nynaeve, ben je net Anaiya Sedai.’ Ze gaf de aanspreektitel een zekere nadruk en zag tot haar plezier een kleine grimas bij Nynaeve. ‘Als ik ooit nog uit dit bed kom, Egwene...’

Een klopje op de deur voorkwam wat Nynaeve had willen zeggen. Voor Egwene iets kon zeggen of kon opstaan, kwam de Amyrlin binnen, de deur achter zich sluitend. Vreemd genoeg was ze alleen. Ze verliet haar hut zelden en dan altijd met Leane naast haar en soms nog een andere Aes Sedai.

Egwene sprong overeind. De ruimte was met drie personen nu overvol.

‘Jullie voelen je allebei goed?’ zei de Amyrlin vrolijk. Ze keek met een schuin hoofd naar Nynaeve. ‘Jullie eten goed, hoop ik? Hebben we een goed humeur?’

Met veel moeite ging Nynaeve tegen de wand rechtop zitten. ‘Met mijn humeur is alles in orde, dank u wel.’

‘We zijn vereerd, Moeder,’ begon Egwene, maar de Amyrlin gebaarde haar te zwijgen.

‘Het is fijn dat we weer op het water zijn, maar als je niets te doen hebt, wordt het na een tijdje net zo vervelend als een molenvijver.’ Het schip helde over, maar ze behield haar evenwicht zonder daar veel moeite voor te doen. ‘Vandaag krijgen jullie les van mij.’ Ze ging op Egwenes bed zitten met haar voeten onder zich. ‘Zit, kind.’ Egwene ging zitten, maar Nynaeve maakte aanstalten op te staan. ‘Ik denk dat ik naar het dek ga.’

‘Ik zei: zit!’ De stem van de Amyrlin knalde als een zweep, maar Nynaeve probeerde desondanks wankelend overeind te komen. Ze had nog steeds beide handen op het bed, maar stond nu bijna. Egwene hield zich klaar om haar op te vangen als ze viel. Nynaeve sloot haar ogen en liet zich langzaam weer op het bed zakken. ‘Misschien blijf ik toch maar. Er staat ongetwijfeld veel wind boven.’

De Amyrlin lachte blaffend. ‘Ze hebben me al verteld dat je zo driftig was als een visvogel met een graat in zijn keel. Sommigen zeggen dat het goed voor je zou zijn enige tijd Novice te blijven, kind, hoe oud je ook bent. Maar ik zeg dat als je de kunde hebt waar ik over hoor, dat je verdient een Aanvaarde te worden.’ Weer lachte ze. ‘Ik heb altijd gemeend mensen te geven wat hun toekomt. Ja. Ik vermoed dat je heel veel zult leren als je eenmaal in de Witte Toren bent.’ ik zou liever hebben dat een zwaardhand me leert zwaardvechten,’ gromde Nynaeve. Ze slikte hevig en deed haar ogen open. ‘Er is iemand bij wie ik dat graag zou gebruiken.’ Egwene keek haar scherp aan. Bedoelde Nynaeve echt de Amyrlin – wat stom was en bovendien gevaarlijk – of bedoelde ze Lan? Ze snauwde Egwene telkens af als die het over hem had.

‘Een zwaard?’ zei de Amyrlin Zetel, ik heb zwaarden nooit erg nuttig gevonden. Zelfs als je heel bedreven bent, kind, zijn er altijd mannen die vaardiger zijn, en veel sterker. Maar als je een zwaard wilt hebben...’ Ze stak haar hand op. Egwene snakte naar adem en zelfs de ogen van Nynaeve leken uit de kassen te rollen, want opeens had de Amyrlin een zwaard in haar hand. Kling en gevest vertoonden een vreemd blauwig wit. Het zag er op de een of andere manier... koud uit. ‘Gemaakt van lucht, kind, met... Lucht. Het is even goed als een stalen zwaard, beter zelfs dan de meeste, maar nog steeds even nutteloos.’ Het zwaard werd een schilmesje. Het kromp niet. Het was gewoon eerst het een en toen het andere. ‘Dit is echter wel nuttig.’ Het schilmesje ging over in mist en de mist trok weg. De Amyrlin legde haar lege hand weer in haar schoot. ‘Maar beide zaken kosten meer moeite dan ze waard zijn. Het is beter, gemakkelijker om gewoon een goed mes bij je te hebben. Je moet leren wanneer je je kunde dient te gebruiken, evenals hoe en wanneer her beter is dingen te doen zoals elke andere vrouw ze zou doen. Laat een smid een mes maken om vis te fileren. Als je de Ene Kracht te vaak en te lichtvaardig gebruikt, kan het gebeuren dat je er te veel van gaat houden. Daarin schuilt gevaar. Je wilt er steeds meer van en vroeg of laat riskeer je dat je er meer van gebruikt dan je aankunt. En daardoor kun je als een afgeknepen kaars uitdoven of...’

‘Als ik dat allemaal moet leren,’ onderbrak Nynaeve haar stijfjes, ‘dan zou ik liever iets nuttigs willen leren. Al dit... dit... “Laat de lucht bewegen, Nynaeve. Steek de kaars aan, Nynaeve. Doof de kaars, Nynaeve. Steek weer aan.” Bah!’

Egwene deed haar ogen even dicht. Alsjeblieft, Nynaeve. Probeer alsjeblieft je drift te beheersen. Ze moest op haar lip bijten om te voorkomen dat ze het hardop zei.

Heel even bleef de Amyrlin zwijgen. ‘Nuttig,’ zei ze ten slotte, iets nuttigs. Jij wilde een zwaard hebben. Veronderstel dat er een man met een zwaard op me afkomt. Wat zal ik doen? Iets nuttigs, daar kun je op rekenen. Dit bijvoorbeeld.’

Een moment lang meende Egwene een gloed te zien rond de vrouw aan de andere kant van haar bed. Toen leek de lucht zich te verdikken. Er veranderde niets, voor zover Egwene kon zien, maar toen ze probeerde haar arm op te tillen, wilde die niet buigen, alsof ze tot haar nek in een dikke gelei zat. Ze kon niets bewegen, alleen haar hoofd.

‘Laat me los!’ kraste Nynaeve. Haar ogen gloeiden en haar hoofd schokte van links naar rechts, maar haar lichaam was even roerloos als een beeld. Egwene besefte dat zij niet de enige was die werd vastgehouden. ‘Laat me los!’

‘Nuttig, vind je niet? En het is alleen maar Lucht.’ De Amyrlin sprak alsof ze bij een kopje thee over koetjes en kalfjes zat te praten. ‘Grote man, met zijn spieren en zijn zwaard, en het zwaard helpt hem evenveel als de haren op zijn borst.’

‘Laat me gaan, zeg ik!’

‘En als zijn plek je niet bevalt, nou, dan pak je hem gewoon op.’ Nynaeve gilde woest toen ze langzaam opsteeg, nog steeds in een zit-houding, tot haar hoofd haast de zoldering raakte. De Amyrlin glimlachte. ‘Ik heb er vaak naar verlangd dat ik dit kon gebruiken om te vliegen. De archieven vertellen dat in de Eeuw der Legenden een Aes Sedai kon vliegen, maar ze maken niet duidelijk hoe dat werd gedaan. In ieder geval niet op deze manier. Zo werkt het niet. Je kunt je handen uitsteken en een kist oppakken die evenveel weegt als jezelf en je lijkt sterk. Maar hoe je het ook aanpakt, je kunt jezelf niet optillen.’

Nynaeves hoofd maakte woeste bewegingen, maar geen enkel spiertje van haar lichaam bewoog. ‘Het Licht verbrande je, laat me los!’ Egwene slikte hevig en hoopte dat zij niet opgetild zou worden. ‘Dus,’ ging de Amyrlin verder, ‘zo’n grote man, harig en gespierd. Hij kan me niets doen, terwijl ik alles met hem uit kan spoken. Nou, als ik er zin in had...,’ ze boog zich naar voren, met haar ogen strak op Nynaeve gericht, en opeens leek haar glimlach niet vriendelijk meer, ‘... dan kan ik hem ondersteboven draaien en hem een pak voor zijn broek geven. Net als...’ Opeens vloog de Amyrlin zo hard naar achteren dat haar hoofd van de wand terug bonsde. Daar bleef ze hangen, alsof iemand haar ertegenaan perste.

Egwene staarde hen met droge mond aan. Dit is niet echt. Dit is niet echt.

‘Ze hadden gelijk,’ zei de Amyrlin. Haar stem klonk gespannen, alsof de ademhaling haar moeite kostte. ‘Ze zeiden al dat je snel leerde. En ze zeiden ook dat je razend moest zijn om tot de kern te komen van je mogelijkheden.’ Ze hapte naar adem. ‘Zullen we elkaar tegelijk loslaten, kind?’

Nynaeve zweefde met vlammende ogen in de lucht en zei: ‘Als je me niet meteen loslaat, zal ik...’ Opeens verscheen er verbazing in haar ogen, een blik van verlies. Haar mond bewoog zonder geluid te maken.

De Amyrlin ging weer overeind zitten en bewoog haar schouders. ‘Toch weet je nog niet alles, of wel, kind? Nog niet het honderdste deel van alles. Je had niet verwacht dat ik je van de Ware Bron kon afsnijden. Je kunt het nog steeds ergens voelen, maar je kunt het net zo min aanraken als een vis de maan. Als je genoeg hebt geleerd om tot het ware zusterschap te worden verheven, kan geen enkele vrouw je dat meer aandoen. Hoe sterker je wordt, hoe meer Aes Sedai er nodig zijn om je tegen je wil af te schermen. Nou, wat denk je, wil je leren?’ Nynaeve perste haar lippen tot een dunne streep op elkaar en staarde haar grimmig recht in de ogen. De Amyrlin zuchtte. ‘Als je ook maar een sprankje minder mogelijkheden had, kind, zou ik je naar de Meesteresse der Novices sturen met de boodschap jou de rest van je leven te houden. Maar je zult krijgen wat je verdient.’ Nynaeves ogen sperden zich wijd open en ze kon nog net een gil slaken voor ze viel en met een luide klap op haar bed belandde. Egwene kromp in elkaar. De matrassen waren dun en het hout eronder was hard. Nynaeves gezicht verstrakte maar heel even toen ze wat beter ging zitten.

‘Nou dan,’ zei de Amyrlin ferm, ‘tenzij je nog meer voorbeelden verlangt, zullen we met jullie les beginnen. Doorgaan met jullie les, kunnen we beter zeggen.’

‘Moeder?’ vroeg Egwene zwakjes. Onder haar kin kon ze nog steeds niets bewegen.

De Amyrlin keek haar vragend aan en glimlachte toen. ‘Ach, het spijt me, kind. Ik ben bang dat je vriendin mijn volle aandacht had.’ Opeens kon Egwene zich weer bewegen. Ze hief haar armen, alleen maar om zich ervan te overtuigen dat ze het kon. ‘Zijn jullie beiden klaar om te leren?’

‘Ja, Moeder,’ zei Egwene vlug. De Amyrlin trok een wenkbrauw op naar Nynaeve. Even later zei Nynaeve met een strakke stem: ‘Ja, Moeder.’ Egwene slaakte een zucht van opluchting.

‘Goed. Nou. Denk nergens meer aan, behalve aan een bloemknop.’

Tegen de tijd dat de Amyrlin wegging, zat Egwene te zweten. Ze had gedacht dat enkele andere Aes Sedai streng waren, maar die glimlachende vrouw met haar eenvoudige gezicht had er iedere druppel inspanning uitgeperst, uitgetrokken. Maar het was goed gegaan. Toen de deur achter de Amyrlin dichtviel, stak Egwene een hand op. Een klein vlammetje sprong op, balanceerde op een haardikte boven het puntje van haar wijsvinger en danste toen van vingertop naar vingertop. Ze werd niet geacht dit te doen zonder begeleidster of eventueel een Aanvaarde die op haar kon letten, maar ze was te opgewonden over haar vordering om er enige aandacht aan te besteden. Nynaeve sprong overeind en gooide haar kussen naar de dichtvallende deur. ‘Dat... dat smerige, verachtelijke, ellendige, oude... rotwijf! Het Licht verbrande haar! Wat zou ik haar graag aan de vissen willen voeren. Wat zou ik haar graag kruiden laten slikken die haar voor de rest van haar leven groen maken! Het kan me niet schelen dat ze oud genoeg is om mijn moeder te zijn. Als ik haar in Emondsveld had, zou ze niet meer normaal kunnen zitten voor de rest van haar...’ Het kwam er zo tandenknarsend uit dat Egwene schrok.

Terwijl Egwene de vlam uit liet gaan, richtte ze haar ogen strak op haar schoot. Ze wou dat ze ongemerkt de hut uit kon sluipen. De les was voor Nynaeve niet zo goed gegaan, omdat ze haar drift had beteugeld tot de Amyrlin was vertrokken. Het lukte haar nooit

goed, tenzij ze boos was, en dan barstte alles tegelijk los. Na de zoveelste mislukking had de Amyrlin alles gedaan om haar weer razend te maken. Egwene had liever gehad dat Nynaeve kon vergeten dat zij erbij was geweest en alles had gezien en gehoord. Nynaeve stapte stijf naar haar bed en stond naar de wand erachter te staren met een gebalde vuist in haar zij. Egwene keek verlangend naar de deur.

‘Jouw schuld was het niet,’ zei Nynaeve en Egwene schrok. ‘Nynaeve, ik...’

Nynaeve draaide zich om en keek haar aan. ‘Jouw schuld was het niet,’ herhaalde ze, maar het klonk niet overtuigend. ‘Als je het echter waagt iemand hier iets van te vertellen, dan... dan...’

‘Geen letter,’ zei Egwene snel. ‘Ik herinner me al niets meer wat de moeite van het vertellen waard is.’

Nynaeve bleef haar nog wat langer aankijken en knikte toen. Opeens grimaste ze. ‘Licht, ik dacht dat er niets smeriger smaakte dan rauwe schapentongwortel. Ik onthoud het voor de volgende keer dat je het domme gansje uithangt, dus pas op je tellen.’ Egwene kromp in elkaar. Dat was het eerste geweest wat de Amyrlin had gedaan om Nynaeve driftig te maken. Er was opeens een klodder donker spul verschenen dat vettig glom en smerig rook en terwijl de Amyrlin Nynaeve met de Ene Kracht vasthield, had ze dat spul in de mond van de Wijsheid geperst. De Amyrlin had zelfs haar neus dichtgeknepen om haar te dwingen het door te slikken. En Nynaeve herinnerde zich dingen die ze maar éénmaal had gezien. Egwene dacht niet dat iets haar kon tegenhouden als ze ergens haar zinnen op had gezet. Ook al kon ze nog zo goed een vlammetje laten dansen, zij had de Amyrlin nooit tegen een muur kunnen persen. ‘Nou ja, je bent in ieder geval niet meer ziek van deze boot.’ Nynaeve gromde en lachte toen scherp en kort. ‘Ik ben te boos om ziek te zijn.’ Na een tweede vreugdeloze lach schudde ze haar hoofd. ‘Ik voel me te ellendig om ziek te zijn. Licht, ik voel me alsof ik door een knoopsgat heen ben getrokken. Als de opleiding van Novices zo is, zul je genoeg reden hebben alles snel te leren.’ Egwene sloeg haar ogen neer. Vergeleken met Nynaeve had de Amyrlin haar slechts aangemoedigd, om haar successen geglimlacht, met haar mislukkingen meegeleefd en haar dan weer aangemoedigd. Maar alle Aes Sedai hadden gezegd dat het in de Witte Toren heel anders zou zijn, hoewel ze niet wilden vertellen hoe. Als zij elke dag

moest doorstaan wat Nynaeve net had beleefd, dacht ze dat ze het niet zou volhouden.

Er veranderde iets in de scheepsbewegingen. Het gewiebel stopte en op het dek boven hun hoofd stampten voeten rond. Een man riep iets wat Egwene niet kon verstaan. Ze keek op naar Nynaeve. ‘Denk je dat... Tar Valon?’

‘We kunnen het maar op één manier te weten komen,’ antwoordde Nynaeve, terwijl ze vastbesloten haar mantel van de haak pakte. Toen ze op het dek kwamen, holden overal schepelingen rond, die touwen aantrokken, zeilen inhaalden en lange roeiriemen klaarhielden. De wind was afgenomen tot een briesje en de wolken braken open.

Egwene rende naar de omheining. ‘Ja! Tar Valon!’ Nynaeve kwam naast haar staan, met een uitdrukkingsloos gezicht. Het eiland was zo groot dat het meer leek of de rivier zich vertakte. Bruggen die van kant leken gemaakt, bogen zich van beide oevers naar het eiland en overbrugden zowel moerasland als rivier. De muren van de stad, de Glanzende Muren van Tar Valon, glinsterden wit toen de zon door de wolken heen brak. Op de westoever kringelde een dunne rookpluim uit een gekartelde bergtop. De Drakenberg stak zwart af tegen de hemel, een eenzame berg midden in het laagland en een golvend heuvellandschap. De Drakenberg, waar de Draak was gestorven. De Drakenberg, ontstaan door de dood van de Draak. Egwene wou maar dat ze niet aan Rhand hoefde te denken als ze naar de berg keek. Een man die kan geleiden. Licht, help hem. De Rivierkoningin voer door een brede opening in een hoge, ronde muur die in de rivier stak. Binnen omringde één lange kade een ronde haven. Bootslieden rolden de laatste zeilen op en gebruikten alleen riemen om het schip aan de achtersteven af te meren. Aan de lange kade werden de andere schepen die de rivier af waren gezakt, op hun ligplaats tussen de afgemeerde schepen vastgelegd. Het vaandel met de Witte Vlam zorgde ervoor dat overal in de reeds drukke haven de werklui nog harder gingen werken.

Nog voor de meertouwen vastlagen, kwam de Amyrlin op het dek en de dokwerkers legden een loopplank voor haar klaar. Leane liep naast haar, met de gevlamde staf in de hand, en de andere Aes Sedai stapten na hen aan wal. Geen enkele Aes Sedai keurde Egwene of Nynaeve ook maar een blik waardig. Op de kade werd de Amyrlin Zetel begroet door een afvaardiging Aes Sedai met stola’s; de vrouwen bogen vormelijk en kusten haar ring. De kade bruiste van de drukte door het lossen van de schepen en de aankomst van de Amyrlin Zetel. Soldaten stonden in het gelid voor ontscheping, mannen stelden kranen op voor de lading. Trompetgeschal schetterde tegen de muren en streed met het gejuich van de toeschouwers. Nynaeve snoof luid. ‘Ze lijken ons vergeten te zijn. Kom mee. Wij zorgen wel voor onszelf.’

Egwene aarzelde, want ze wilde graag nog langer over Tar Valon uitkijken, maar ze volgde Nynaeve benedendeks om hun spullen te halen. Toen ze met de pakken in hun arm weer boven kwamen, waren de soldaten en trompetten verdwenen – en de Aes Sedai eveneens. Mannen gooiden dekluiken open en lieten kabels in het ruim zakken.

Op het dek greep Nynaeve de arm van een dokwerker, een robuuste kerel in een grof bruin hemd zonder mouwen. ‘Onze paarden?’ begon ze.

‘Ik heb het druk,’ gromde hij terwijl hij zich lostrok. ‘Paarden worden allemaal naar de Witte Toren gebracht.’ Hij nam hen van boven tot onder op. ‘Als jullie iets met de Toren hebben af te handelen, kun je er maar beter vlug heen gaan. De Aes Sedai hebben het niet zo begrepen op slome nieuwelingen.’ Een andere man, worstelend met een baal die net aan een kabel uit het ruim werd gehesen, schreeuwde hem toe en hij draaide de twee vrouwen de rug toe om zijn maat te gaan helpen.

Egwene keek naar Nynaeve. Het leek of ze echt op eigen benen stonden.

Nynaeve liep met een grimmig gezicht de kade op, maar Egwene zocht zich terneergeslagen een weg over de loopplank en door de teerlucht op de kade. Al dat gepraat over ons bier willen hebben en nu lijken ze er niets om te geven.

Brede trappen leidden uit de haven naar een wijde halve cirkel van donkere roodsteen. Toen ze die bereikten, bleven Nynaeve en Egwene met open mond staan kijken.

Ieder gebouw leek een paleis, hoewel aan de uithangborden te zien was dat veel gebouwen aan het ronde havenfront herbergen of winkels huisvestten. Overal was prachtig metselwerk zichtbaar en de lijnen van een gebouw leken ontworpen om het vorige aan te vullen en over te gaan in het volgende gebouw. Ze trokken het oog mee alsof alles onderdeel uitmaakte van één groots ontwerp. Sommige bouwwerken leken in niets op gebouwen; het waren meer enorme brekende golven, geweldige schelpen of schitterende, door de wind gevormde rotsklippen. Recht voor hen in de boog lag een groot plein, met een fontein en bomen, en verderop zag Egwene nog een ander plein. Boven dit alles verrezen de torens, hoog en sierlijk, sommige met verbindende boogbruggen hoog in de lucht. En boven alles uit rees een toren op die hoger en breder was dan alle andere, even wit ais de Glanzende Muren zelf.

‘De schoonheid beneemt je bij de eerste blik de adem,’ zei een vrouw achter hen. ‘De tiende keer trouwens ook. En de honderdste.’ Egwene draaide zich om. De vrouw was een Aes Sedai, daar was Egwene zeker van, hoewel ze geen stola droeg. Niemand anders bezat dat tijdloze uiterlijk en die zelfverzekerde houding. Een blik op haar hand toonde de gouden ring, het serpent dat in zijn eigen staart beet. De Aes Sedai was een beetje plomp, maar ze glimlachte warm. Egwene had nog nooit een vrouw gezien die er zo vreemd uitzag. Haar plompheid kon haar hoge jukbeenderen niet verbergen. Haar ogen stonden een tikkeltje schuin en waren heel licht en bleekgroen, en haar haren hadden bijna de kleur van vuur. Egwene kon nog net voorkomen dat ze met open mond naar dat haar en die licht schuinstaande ogen stond te gapen.

‘Uiteraard door de Ogier gebouwd,’ vervolgde de Aes Sedai, ‘en volgens sommigen hun fraaiste werk. Een van de eerste steden die na het Breken werden gebouwd. Er woonden hier toen nog geen vijfhonderd mensen – niet meer dan twintig zusters – maar zij bouwden voor wat eenmaal nodig zou zijn.’

‘Een prachtige stad,’ zei Nynaeve. ‘We worden verondersteld naar de Witte Toren te gaan. We zijn hier voor de opleiding, maar niemand lijkt er om te geven of we weggaan of blijven.’

‘Ze geven er wel om,’ zei de vrouw glimlachend. ‘Ik ben hier voor jullie, maar ik werd opgehouden door een gesprek met de Amyrlin. Ik ben Sheriam, de Meesteresse der Novices.’

‘Ik word geen Novice,’ zei Nynaeve flink, maar een beetje te snel. ‘De Amyrlin zelf zei dat ik een Aanvaarde zou worden.’

‘Dat is mij verteld.’ Sheriam vond het vermakelijk. ‘Voor zover ik weet, is dit nog nooit eerder gebeurd, maar ze zeggen dat je... buitengewoon bent. Bedenk echter wel dat ook een Aanvaarde naar mijn werkkamer kan worden geroepen. Zij moet dan wel meer voorschriften hebben geschonden dan een Novice, maar het is voorgekomen.’ Ze wendde zich tot Egwene alsof ze niet had gezien dat Nynaeve haar fronsend aankeek. ‘En jij bent onze nieuwe Novice. Altijd fijn om weer een Novice te zien binnenkomen. We hebben er tegenwoordig te weinig. Jij bent slechts de veertigste. En niet meer dan acht of negen zullen tot Aanvaarde worden verheven. Hoewel ik niet denk dat je je daar veel zorgen over hoeft te maken, als je hard werkt en jezelf aanpast. Het werk is hard en het zal je niet gemakkelijker worden gemaakt, ook al heb je veel aanleg volgens de berichten. Als je het niet kunt volhouden of als je door de inspanning instort, kunnen we het beter nu ontdekken en je je eigen weg laten gaan dan wachten tot je volleerd zuster bent en anderen afhankelijk van je zijn. Het leven van een Aes Sedai is niet gemakkelijk. Maar we gaan je erop voorbereiden, als je in je hebt wat nodig is.’ Egwene slikte. Instorten door de inspanning? ‘Ik zal het proberen, Sheriam Sedai,’ zei ze zwakjes. En ik zal niet instorten. Nynaeve keek haar bezorgd aan. ‘Sheriam...’ Ze zweeg en haalde diep adem. ‘Sheriam Sedai,’ – ze kreeg de titel slechts met de grootste moeite over haar lippen – ‘moet het haar echt zo moeilijk gemaakt worden? Vlees en bloed kunnen niet alles verdragen. Ik weet... iets van... wat Novices moeten doorstaan. Het is toch zeker niet nodig dat u probeert haar te breken, alleen maar om uit te zoeken hoe sterk ze is?’

‘Bedoel je zoals de Amyrlin vandaag met jou heeft gedaan?’ Nynaeve verstijfde, Sheriam keek alsof ze trachtte elk spoortje van vermaak te onderdrukken. ‘Ik heb je verteld dat ik met de Amyrlin heb gepraat. Wat je vriendin betreft: zet je zorgen opzij. De opleiding van een Novice is hard, maar niet te hard. Zulke beproevingen zijn alleen voor een Aanvaarde in haar eerste weken.’ Nynaeves mond viel open en Egwene dacht dat de ogen van de Wijsheid eruit zouden rollen. ‘Om die ene te vinden die mogelijk door de Novice-opleiding is geglipt terwijl ze eigenlijk ongeschikt is. We kunnen niet het gevaar lopen dat iemand van ons – een Aes Sedai-zuster – instort door de spanningen van de buitenwereld.’ De Aes Sedai sloeg haar armen om de schouders van de twee jonge vrouwen uit Emondsveld. Nynaeve leek nauwelijks te beseffen waar ze heen ging. ‘Kom,’ zei Sheriam. ‘Ik zal jullie naar je kamers brengen. De Witte Toren wacht.’

Загрузка...