8 Een veilige plek

Meteen toen hij de kamer binnenkwam, keek Rhand naar zijn vader – zijn vader, wat iemand ook zou beweren. Tham lag er nog precies hetzelfde bij: zijn ogen waren gesloten en zijn adem kwam in horten en stoten, zacht en raspend. De witharige speelman onderbrak een gesprek met de dorpsmeester – die opnieuw over het bed stond gebogen om Tham te verzorgen – en schonk Moiraine een ongemakkelijke blik. De Aes Sedai negeerde hem. In feite negeerde ze iedereen behalve Tham, die ze met een frons bekeek.

Thom stak zijn onaangestoken pijp in zijn mond, haalde hem er meteen weer uit en bekeek hem bars. ‘Een man kan niet eens in vrede een pijpje roken,’ mopperde hij. ‘Ik kan er maar beter voor zorgen dat niet een of andere boer mijn mantel inpikt om zijn koe warm te houden. Buiten kan ik tenminste van mijn pijp genieten.’ Hij haastte zich de kamer uit.

Lan staarde hem na, zijn hoekige gezicht even uitdrukkingsloos als een steen, ‘Ik mag die man niet. Er is iets aan hem wat ik niet ver trouw. Vannacht heb ik hem ook nergens gezien.’

‘Hij was buiten,’ zei Bran terwijl hij Moiraine onzeker in de gaten hield. ‘Dat moet wel. Zijn mantel is niet verschroeid door de vlammen van een haardvuur.’

Het maakte Rhand niet uit of de speelman zich die nacht in een stal verstopt had. ‘Mijn vader?’ vroeg hij smekend aan Moiraine.

Bran deed zijn mond open, maar voor hij iets kon zeggen, zei Moiraine: ‘Laat me alleen, meester Alveren. U kunt hier nu niets meer doen. Behalve mij voor de voeten lopen.’

Heel even aarzelde Bran, heen en weer geslingerd tussen zijn afkeer bevelen te krijgen in zijn eigen herberg en zijn aarzeling een Aes Sedai te trotseren. Ten slotte rechtte hij zijn rug en gaf Rhand een klap op zijn schouders. ‘Kom mee, jongen. Laten we Moiraine Sedai de kans geven om... eh... om... Er zijn genoeg dingen waarmee je mij beneden kunt helpen. Voor je het weet, ligt Tham te roepen om zijn pijp en een kroes bier.’

‘Mag ik blijven?’ vroeg Rhand aan Moiraine, hoewel zij naast Tham niemand scheen op te merken. Brans greep verstrakte, maar Rhand negeerde hem. ‘Alstublieft? Ik loop niet in de weg. U zult niet eens weten dat ik er ben. Hij is mijn vader,’ voegde hij er met een heftigheid aan toe die hem deed schrikken en de dorpsmeesrer verbaasd de ogen deed opensperren. Rhand hoopte dat de anderen het aan zijn vermoeidheid zouden wijten of aan de spanning van het omgaan met een Aes Sedai.

‘Ja, ja,’ zei Moiraine ongeduldig. Ze had haar mantel en staf op de enige stoel in de kamer gegooid en trok nu de mouwen van haar gewaad op tot boven haar ellebogen. Ze wijdde al haar aandacht aan Tham, zelfs terwijl ze sprak. ‘Ga daar zitten. Jij ook, Lan.’ Ze wuifde vaag in de richting van een lange bank die tegen de muur stond. Haar ogen gleden langzaam van Thams voeten naar zijn hoofd, maar Rhand kreeg het prikkende gevoel dat ze op de een of andere manier door hem heen keek. ‘Jullie mogen praten als je dat wilt,’ ging ze afwezig door, ‘maar doe het zachtjes. Nou, meester Alveren, u kunt gaan. Dit is een ziekenkamer, geen vergaderplaats. Zorg ervoor dat ik niet word gestoord.’

De dorpsmeester mopperde binnensmonds, uiteraard niet hard genoeg om haar aandacht te trekken, kneep nogmaals bemoedigend in Rhands schouder en deed toen gehoorzaam, zij het met enige tegenzin, de deur achter zich dicht.

In zichzelf mompelend knielde de Aes Sedai naast het bed en liet haar handen licht op Thams horst rusten. Ze sloot haar ogen en heel lang bewoog ze niet en maakte ze geen enkel geluid.

In de verhalen werden de wonderen van de Aes Sedai altijd begeleid door bliksemflitsen en donderslagen, of andere tekenen die aangaven dat grootse daden werden verricht en dat er grote machten aan het werk waren. Dé Kracht. De Ene Kracht, onttrokken aan de Ware Bron die het Rad des Tijds liet draaien. Het was niet iets waar Rhand aan wilde denken, dat Tham met de Kracht te maken had en dat hij in dezelfde kamer was waar de Kracht gebruikt ging worden. In hetzelfde dorp te zijn was al erg genoeg. Maar voor zover hij kon zien, zou Moiraine net zo goed in slaap gevallen kunnen zijn. Hij dacht echter dat Tham wat makkelijker begon te ademen. Ze was bezig met iets. Hij was zo gespannen dat hij bijna opsprong toen Lan zachtjes iets zei.

‘Dat is een mooi wapen dat je draagt. Staat er een reiger op de kling?’

Heel even staarde Rhand de zwaardhand aan, niet begrijpend waar hij het over had. Hij was Thams zwaard helemaal vergeten door zijn ontmoeting met een Aes Sedai. Het leek niet meer zo zwaar te zijn.

‘Ja, dat klopt. Wat is ze aan het doen?’

‘Ik had niet verwacht in deze streken een reigerzwaard te zullen aantreffen,’ zei Lan.

‘Het is van mijn vader.’ Zijn ogen gleden over Lans zwaard waarvan het gevest net onder de zoom van zijn mantel te zien was. De twee zwaarden hadden veel van elkaar weg, maar op dat van de zwaardhand stond geen reiger. Hij richtte zijn ogen weer op het bed. Thams ademhaling klonk rustiger en het gerasp was verdwenen. Hij wist het zeker. ‘Hij heeft het heel lang geleden gekocht.’

‘Een vreemde aankoop voor een schaapherder.’

Rhand waagde het Lan van opzij aan te kijken. Als een vreemdeling zo naar het zwaard vroeg, zou hij dat opdringerig hebben gevonden. Nu een zwaardhand dat deed... Toch voelde hij dat hij iets moest zeggen. ‘Hij heeft het nooit gebruikt, voor zover ik weet. Hij zei dat het nutteloos was. In ieder geval tot gisteravond. Daarvoor wist ik niet eens dat hij er een had.’

‘Zo, vond hij het nutteloos? Dat moet hij niet altijd hebben gedacht.’ Lan raakte even met één vinger de schede aan. ‘Er zijn plaatsen waar de reiger het symbool is van de meestér-zwaardvechter. Dit wapen moet vreemde wegen zijn gegaan voor het bij een schaapherder uit Tweewater belandde.’

Rhand negeerde de onuitgesproken vraag. Moiraine had zich nog steeds niet bewogen. Was de Aes Sedai wel iets aan het doen? Hij rilde en wreef over zijn armen, onzeker of hij echt wilde weten wat ze uitspookte. Een Aes Sedai!

Ineens kwam er een vraag bij hem op, een die hij eigenlijk niet wilde stellen maar waar hij wel antwoord op moest hebben. ‘De dorpsmeester...’ Hij schraapte zijn keel en haalde diep adem. ‘De dorpsmeester zei dat er alleen dankzij u en... haar nog wat van het dorp is gered.’ Hij dwong zichzelf de zwaardhand aan te kijken. ‘Als u iets gehoord had van een man in het bos... een man die mensen angst aanjaagt door slechts naar hen te kijken... zou dat u hebben gewaarschuwd? Een man met een paard dat geen enkel geluid maakt? En met een mantel die niet beweegt in de wind? Zou u dan hebben geweten wat er ging gebeuren? Zouden u en Moiraine Sedai het hebben kunnen verhinderen als u over hem had gehoord?’

‘Niet zonder minstens zes van mijn zusters,’ zei Moiraine, en Rhand schrok op. Ze zat nog steeds geknield naast het bed, maar ze had haar handen van Tham af gehaald en haar gezicht half van hem afgewend om de man en de jongen op de bank aan te kijken. Ze verhief geen enkele keer haar stem, maar haar ogen pinden Rhand op de bank vast. ‘Als ik bij mijn vertrek uit Tar Valon had geweten dat ik hier Trolloks en Myrddraal zou aantreffen, dan zou ik een stel zusters hebben meegebracht, wel tien, al had ik ze aan hun haren moeten meeslepen. Maar wat mezelf betreft, zelfs al zou ik een maand eerder zijn gewaarschuwd, het zou weinig verschil hebben gemaakt. Misschien geen enkel. Eén persoon kan niet zoveel doen, zelfs als de Ene Kracht wordt gebruikt en er waren gisteravond waarschijnlijk ruim honderd Trolloks in deze streek. Een hele vuist.’

‘Toch zou het goed geweest zijn als we het hadden geweten,’ zei Lan scherp, zijn felheid gericht op Rhand. ‘Wanneer heb je hem precies gezien en waar?’

‘Dat heeft nu geen zin meer,’ zei Moiraine. ‘Ik wil niet dat de jongen denkt dat hij ergens schuld aan heeft als dat niet zo is. Ik ben net zo schuldig. Die vervloekte raaf van gisteren had mij moeten waarschuwen. En jou ook, oude vriend.’ Ze klakte boos met haar tong. ‘Ik was al te zeker, overmoedig, zo zeker dat de hand van de Duistere nog niet zo ver reikte. Niet zo sterk, nog niet. Al te zeker.’

Rhand keek haar vragend aan. ‘De raaf? Ik begrijp het niet.’

‘Aasvreters.’ Lans mond vertrok in afkeer. ‘De helpers van de Duistere gebruiken vaak verspieders die zich voeden met de dood. Vooral raven en kraaien. In de steden soms ratten.’

Rhand huiverde even. Raven en kraaien waren verspieders van de Duistere? Er vlogen nu overal raven en kraaien. De hand van de Duistere, had Moiraine gezegd. De Duistere was er altijd – dat wist hij wel – maar als je trachtte in het Licht te leven, probeerde goed te leven en hem niet noemde, dan kon hij je geen kwaad doen. Dat geloofde iedereen, dat kreeg je met de moedermelk al binnen. Maar wat Moiraine leek te zeggen...

Zijn ogen vielen op Tham en al het andere was op slag vergeten. Het gezicht van zijn vader was zichtbaar minder rood en zijn ademhaling klonk vrijwel normaal. Rhand zou opgesprongen zijn, als Lan hem niet had vastgegrepen. ‘U hebt hem genezen.’

Moiraine schudde haar hoofd en zuchrre. ‘Nog niet. Ik hoop dat het nog lukt. Trollokwapens worden gesmeed in de smidsen van het dal dal Thakan’dar wordt genoemd, op de uirlopers van Shayol Ghul zelf. Sommige van die wapens brengen het bederf van die plek over, als een boze bezoedeling in het metaal. Die smerige wapens slaan wonden die zonder hulp niet kunnen genezen, of ze veroorzaken dodelijke koortsen en vreemde ziekten waartegen geen kruid gewassen is. Ik heb je vaders pijn verminderd, maar de besmetting, het bederf, zit nog in hem. Als er niets aan wordt gedaan, zal het toenemen en hem verteren.’

‘Maar u gaat er iets aan doen?’ Rhands woorden waren gedeeltelijk een smeekbede, gedeeltelijk een bevel. Geschrokken besefte hij dat je op die manier niet tegen een Aes Sedai kon spreken, maar zijn toon leek haar niet op te vallen.

‘Ja, dat zal ik,’ zei ze eenvoudig. ‘Ik ben heel moe, Rhand, en sinds gisteravond heb ik niet de kans gekregen wat te rusten. Meestal is dat niet belangrijk, maar bij zo’n soort verwonding... Dit...’ – ze haalde een kleine rol witte zijde uit haar tas – ‘is een angreaal.’ Ze zag zijn gezichtsuitdrukking. ‘Je hebt dus van angrealen gehoord. Goed.’

Onbewust schoof hij verder weg, verder weg van haar en het voorwerp dat ze vasthield. Enkele verhalen vertelden over angrealen, die relieken uit de Eeuw der Legenden die door Aes Sedai werden gebruikt om hun grootste wonderen te verrichten. Verbaasd zag hij dat ze uit de zijde een glad ivoren beeldje haalde dat door de tijd donkerbruin verkleurd was. Het was niet groter dan haar hand, een vrouwenfiguur in een soepel vallend gewaad, met lang haar tot op de schouders.

‘We weten niet meer hoe ze werden gemaakt,’ zei ze. ‘Er is zoveel verloren gegaan, misschien voor altijd. Er zijn er nog maar zo weinig van over. De Amyrlin Zetel stond mij nauwelijks toe deze mee te nemen. Het is maar goed voor Emondsveld en voor je vader dat ze uiteindelijk toch toesremming heeft gegeven. Maar wees niet al te hoopvol. Zelfs hiermee kan ik weinig meer doen dan ik gisreravond zonder de angreaal heb gedaan en de besmetting is sterk. Die heeft al die tijd kunnen voortwoekeren.’

‘U kunt hem helpen,’ zei Rhand vastberaden, ik weet dat u het kunt.’

Moiraine glimlachte; haar lippen krulden even. ‘We zullen zien.’ Toen wendde ze zich weer naar Tham. Ze legde een hand op zijn voorhoofd, de andere omklemde het ivoren beeldje. Met gesloten ogen werd haar gezicht strak door haar intense concentratie. Ze leek amper adem te halen.

‘Die ruiter waarover je sprak,’ zei Lan zacht, ‘die jou bang maakte, dat was een Myrddraal.’

‘Een Myrddraal!’ riep Rhand uit. ‘Maar Schimmen zijn twintig voet lang en...’ Zijn woorden stierven weg onder de vreugdeloze grijns van de zwaardhand.

‘Schaapherder, soms maken verhalen dingen groter dan ze in werkelijkheid zijn. Geloof me: de waarheid over een Halfman is groot genoeg. Halfman, Lurk, Schim, Schaduwman, de naam verschilt van land tot land, maar betekent overal: Myrddraal. Schimmen zijn afstammelingen van Trolloks, teruggefokt naar het menselijk ras dat de Gruwheren hebben gebruikr om de Trolloks te scheppen. Maar als het menselijke deel sterker wordt gemaakt, dan wordt ook de ontaarding die de Trolloks vervormt srerker. Halfmannen hebben bepaalde krachren, van het soort dat van de Duistere stamt. Alleen een heel zwakke Aes Sedai kan het niet tegen één Schim opnemen, maar vele sterke, goede mannen zijn door Schimmen gedood. Sinds de oorlogen aan het eind van de Eeuw der Legenden, sinds de Verzakers gekluisterd werden, zijn de Schimmen het brein geweest dat de Trollokvuisten verteld waar ze moeten aanvallen. In de dagen van de Trollok-oorlogen leidden de Halfmannen de Trolloks in de strijd, onder de Gruwheren.’

‘Hij maakte me bang,’ zei Rhand zwak. ‘Hij keek alleen maar en...’

Hij huiverde.

‘Daar hoef je je niet voor te schamen, schaapherder. Ze maken mij ook bang. Ik heb mannen gekend die hun hele leven soldaat waren geweest en verstarden als een vogeltje voor een slang wanneer ze tegenover een Halfman stonden. Er bestaat een gezegde in de Grenslanden langs de Verwording: “De blik van de Ooglozen is vrees.”’

‘De Ooglozen?’ vroeg Rhand en Lan knikte.

‘Myrddraal zien zo scherp als een arend, in het duister en overdag, maar ze hebben geen ogen. Ik kan weinig dingen bedenken die gevaarlijker zijn dan een Myrddraal het hoofd bieden. Moiraine Sedai en ik hebben allebei geprobeerd die ene te doden die hier gisteravond was en het mislukte iedere keer. Halfmannen hebben het geluk van de Duistere.’

Rhand slikte. ‘Een Trollok zei dat de Myrddraal met me wilde praten. Ik wist niet wat dat betekende.’

Lans hoofd schoot omhoog, zijn ogen waren als blauwe stenen. ‘Je hebt met een Trollok gepraat?’

‘Niet precies,’ stamelde Rhand. De blik van de zwaardhand hield hem vast. ‘Hij praatte tegen me. Hij zei dat hij mij geen pijn zou doen en dat de Myrddraal met me wilde praren. Toen probeerde hij me te doden.’ Hij bevochtigde zijn lippen en wreef zijn hand langs het knobbelige leer van het zwaardgevest. In korte, afgebeten zinnen vertelde hij hoe hij naar de boerderij was teruggekropen, in plaats daarvan doodde ik hem,’ besloot hij. ‘Per ongeluk, eigenlijk. Hij sprong op me af en ik had het zwaard in mijn hand.’

Lans gezicht verzachtte zich, als je tenminste kan zeggen dat steen zachter wordt. ‘Dan nog. Daar mag je best trots op zijn, schaapherder. Tot gisteravond waren er maar weinig mensen ten zuiden van de Grenslanden die konden zeggen dat ze een Trollok hadden gezien, laat staan er een hadden gedood.’

‘En nog minder mensen die een Trollok alleen en zonder hulp hebben gedood,’ zei Moiraine vermoeid. ‘Het is gedaan, Rhand. Lan, help me overeind.’

De zwaardhand schoot op haar toe, maar Rhand was sneller bij het bed. Thams huid voelde koel aan en zijn gezicht was bleek en uitgeput als dat van iemand die lang niet meer in de zon was geweest. Hij had zijn ogen nog dicht, maar lag rustig te ademen alsof hij in diepe slaap was.

‘Is hij nu beter?’ vroeg Rhand bezorgd.

‘Met voldoende rust zal hij weer beter worden,’ zei Moiraine. ‘Een paar weken in bed en hij is weer de oude.’ Ondanks Lans steun wankelde ze. Hij graaide haar mantel en staf van de zitting, zodat ze kon zitten. Ze maakte het zich met een zucht gemakkelijk. Langzaam en voorzichtig wikkelde ze de angrcaal weer in de lap en stopte hem terug in haar buidel.

Rhands schouders schokten; hij beet op zijn lip om niet in lachen uit te barsten, maar tegelijkertijd moest hij verwoed de tranen uit zijn ogen vegen. ‘Dank u.’

‘In de Eeuw der Legenden,’ vervolgde Moiraine, ‘konden sommige Aes Sedai het minste vonkje leven en gezondheid tot vlammen aanwakkeren. Die dagen zijn echter voorbij – mogelijk voor altijd. Er is zoveel verloren gegaan, en niet alleen de kunde van de angreaal. Er kon zoveel gedaan worden, dingen waar we nu niet meer van durven dromen, als we het ons al herinneren. We zijn nu met veel minder. Vele Talenten zijn vrijwel volkomen verdwenen en de overgebleven Talenten lijken zwakker. Nu moet het lichaam zowel wil als kracht kunnen putten, anders kunnen zelfs de sterksten onder ons het pad van Heling niet betreden. Gelukkig is je vader een sterke man, naar lichaam en geest. Toch heeft hij veel kracht verbruikt om het leven te behouden, maar wat hij overheeft, kan hij gebruiken voor zijn herstel. Dat zal tijd kosten, maar het bederf is weg.’

‘Ik kan u nooit terugbetalen,’ vertelde hij haar zonder zijn ogen van Tham af te wenden, maar ik wil alles voor u doen. Alles, wat dan ook.’ Hij dacht terug aan hun gesprek over de prijs en zijn belofte.

Nu, op zijn knieën naast Tham, meende hij het nog oprechter dan toen, maar toch was het niet gemakkelijk haar aan te kijken. ‘Alles. Zolang het niet in het nadeel is van het dorp of van mijn vrienden.’

Moiraine hief afwerend haar hand op. ‘Als je dat nodig vindt. Ik zou trouwens toch met je willen praten. Je zult ongetwijfeld tegelijk met ons vertrekken en dan kunnen we uitgebreid praten.’

‘Weggaan!’ riep hij overeind komend, is het echt zo erg? Ik dacht dat iedereen klaarstond om alles weer op te bouwen. We zijn erg gehecht aan Tweewater. Er gaat nooit iemand weg.’

‘Rhand..’

‘En waar moeren we heen? Padan Fajin vertelde dat het weer overal elders net zo slecht is. Hij is... hij was... de marskramer. De Trolloks...’ Rhand slikte en wilde dat Thom Merrilin niet had verteld wat Trolloks vraten. ‘Ik geloot dat ik het beste hier kan blijven, hier waar we thuishoren, in Tweewarer, om alles weer in orde te maken. Er komt een oogst aan en het is al zo warm dat we gauw de schapen moeten scheren. Ik weet niet wie er over weggaan begon, een van de Kopins, wed ik, maar wie het ook was...’

‘Schaapherder,’ onderbrak Lan, ‘jij praat wanneer je moet luisteren.’ Met de ogen knipperend stond hij voor hen. Hij stond half te bazelen, besefte hij, en hij had maar doorgerateld, terwijl zij iets wilde zeggen. Terwijl een Aes Sedai iets wilde zeggen. Hij vroeg zich af wat hij moest doen, hoe hij zich moest veronrschuldigen, maar Moiraine glimlachte terwijl hij daar nog over nadacht.

‘Ik begrijp hoe je je voelt, Rhand,’ zei ze en hij had het onprettige gevoel dat ze het inderdaad begreep. ‘Denk er maar niet verder over.’ Haar mond verstrakte en ze schudde het hoofd. ‘Ik zie dat ik het slecht aangepakt heb. Ik had eerst moeten rusten, veronderstel ik. Jij bent het die vertrekken moet, Rhand. Jij moet weggaan, omwille van je dorp.’

‘Ik?’ Hij schraapte zijn keel en probeerde het opnieuw, ik?’ Het klonk nu wat beter. ‘Waarom moet ik gaan? Ik begrijp er helemaal niets van. Ik wil nergens heen gaan.’

Moiraine keek Lan aan en de zwaardhand deed zijn armen van elkaar. De ogen onder zijn leren hoofdband namen hem op en Rhand kreeg het gevoel dat hij weer op een onzichtbare weegschaal werd gelegd. ‘Weet je,’ zei Lan opeens, ‘dat sommige huizen niet zijn aangevallen ?’

‘Het halve dorp ligt in de as,’ protesteerde hij, maar de zwaardhand wuifde zijn woorden weg.

‘Sommige huizen werden in brand gestoken om verwarring te scheppen. De Trolloks negeerden ze later, ook de bewoners die vluchtten, tenzij ze hen bij de echte aanval voor de voeten liepen. Het merendeel van de mensen die van de afgelegen boerderijen kwamen, heeft nauwelijks een Trollok gezien en dan nog hoogstens van een afstand. De meesten wisten niet eens dat er moeilijkheden waren tot ze in het dorp kwamen.’

‘Ik heb wel gehoord van Darl Kopin,’ zei Rhand langzaam, ‘ik vermoed dat het niet tot me is doorgedrongen.’

‘Twee boerderijen zijn aangevallen,’ ging Lan verder. ‘Die van jullie en nog een. Maar door Beltije was iedereen van die andere boerderij al in het dorp. Veel mensen hebben het overleefd omdat de Myrddraal niet bekend was met de gebruiken van Tweewater. Het feest en Winternacht maakten zijn werk bijna onmogelijk, maar dat wist hij niet.’

Rhand keek naar Moiraine, die rechtop regen de stoelrug zat, maar niets zei en hem alleen maar aankeek met een vinger voor haar mond.

‘Onze boerderij, en van wie was de andere?’ vroeg hij ten slotte.

‘De boerderij van Aybara,’ antwoordde Lan. ‘Hier in Emondsveld sloegen ze eerst toe bij de smidse, het huis van de smid en het huis van baas Cauton.’

Rhands mond voelde plotseling droog aan. ‘Da’s gek,’ wist hij uit te brengen. Hij schoot overeind toen Moiraine zich oprichtte.

‘Niet gek, Rhand,’ zei ze. ‘Doelbewust. De Trolloks zijn niet bij toeval naar Emondsveld gekomen en ze hebben dit alles niet gedaan vanwege hun plezier in doden en brandstichten, hoe graag ze dat ook doen. Zij wisten wat, of liever wie, ze wilden hebben. De Trolloks kwamen jongemannen doden of gevangennemen, jongemannen van een bepaalde leeftijd die in of bij Emondsveld leven.’

‘Van mijn leeftijd?’ Rhands stem beefde, maar hij gaf er niet om.

‘Licht! Mart! En Perijn?’

‘In leven en gezond,’ stelde Moiraine hem gerusr, ‘alleen wat beroet.’

‘Ben Craaf en Lem Tan?’

‘Hebben geen moment gevaar gelopen,’ zei Lan. ‘Tenminste, niet meer dan iemand anders.’

‘Maar zij hebben die ruiter, de Schim, ook gezien en zij zijn van dezelfde leertijd als ik.’

‘Het huis van baas Craaf was niet eens beschadigd,’ zei Moiraine, ‘en de molenaar en zijn gezin sliepen door de helft van de aanval heen voor ze door het lawaai werden gewekr. Ben is tien maanden ouder dan jij en Lem is acht maanden jonger.’ Ze glimlachte droogjes om zijn verbazing, ik heb je verreld dat ik vragen stelde. En ik heb ook gezegd: jongens van een bepaalde leeftijd. Jij en je twee vrienden verschillen maar een paar weken van elkaar. De Myrddraal was op jullie drieën uit, en op niemand anders.’

Rhand bewoog zich ongemakkelijk en wilde dat ze hem niet op die manier aankeek, alsof haar ogen gaten in zijn hersens brandden en lazen wat er in het kleinste hoekje te vinden was. ‘Wat zouden ze van ons willen? We zijn maar boeren, schaapherders.’

‘Op die vraag is in Tweewarer geen antwoord te vinden,’ zei Moiraine kalm, ‘maar het antwoord is belangrijk. Dat kunnen we wel opmaken uit het feit dat hier voor het eerst in tweeduizend jaar Trolloks zijn gezien.’

‘Veel verhalen gaan over overvallen van Trolloks,’ zei Rhand koppig. ‘We hebben er hier gewoon nog nooit een gehad. Zwaardhanden vechten voortdurend tegen Trolloks.’

Lan snoof. ‘Jongen, ik verwacht dat ik in de Verwording tegen Trolloks moet vechten, maar niet hier, niet bijna zeshonderd span naar het zuiden. Zo’n zware overval als die van vannacht verwacht ik in Shienar of in een ander Grensland.’

‘In een van jullie,’ zei Moiraine, ‘of in alledrie is er iets wat de Duistere vreest.’

‘Dat... is onmogelijk.’ Rhand strompelde naar het venster en keek naar het dorp, waar de mensen tussen de bouwvallen aan het werk waren. ‘Wat er ook gebeurd is, dat is gewoon onmogelijk.’

Iets op de Brink trok zijn aandacht. Hij staarde ernaar en besefte toen dat het de geblakerde stomp van de Lenteboom was. Een mooie Beltije, meteen marskramer, een speelman en vreemdelingen. Hij huiverde en schudde heftig zijn hoofd. ‘Nee. Nee, ik ben een schaapherder. De Duistere kan geen belangstelling voor mij hebben.’

‘Het moet zeer veel moeite hebben gekost,’ zei Lan grimmig, ‘om zoveel Trolloks zo’n eind te verplaatsen zonder dat er een geweldige opwinding ontstond of alarm werd geslagen van de Grenslanden tot Gaemlin en verder. Ik wou dat ik wist hoe ze dat gedaan hebben. Denk je echt dat ze die moeite slechts genomen hebben om een paar huizen in brand re sreken?’

‘Ze komen terug,’ voegde Moiraine eraan toe.

Rhand had zijn mond al open om Lan tegen te spreken, maar de woorden van Moiraine hielden hem tegen. Hij draaide zich om en keek haar aan. ‘Terug? Kunt u ze niet tegenhouden? Dat deed u gisteravond ook en toen werd u door ze verrast. Nu weet u dat ze hier zijn.’

‘Misschien,’ antwoordde Moiraine. ‘Ik kan een bericht naar mijn zusters in Tar Valon sturen; mogelijk zijn ze op tijd hier als we ze nodig hebben. De Myrddraal weet ook dat ik hier ben en zal waarschijnlijk niet aanvallen – tenminste niet openlijk – zonder versterkingen: meer Myrddraal en meer Trolloks. Als er genoeg Aes Sedai en zwaardhanden zijn, kunnen de Trolloks teruggeslagen worden, hoewel ik niet kan zeggen hoeveel strijd daarvoor moer worden geleverd.’

In Rhands hoofd danste een visioen van een tot de grond toe afgebrand Emondsveld, van uitgebrande boerderijen. En Wachtheuvel, Devenrit en Tarenveer; een en al as en bloed. ‘Nee,’ zei hij en hij voelde binnenin wat losscheuren alsof hij zijn greep op iets was kwijtgeraakt. ‘Daarom moet ik weggaan, niet? De Trolloks zullen niet terugkomen als ik er niet ben.’

Een laatste spoortje koppigheid deed hem eraan toevoegen: ‘Als ze echt achter me aanzitten.’

Moiraines wenkbrauwen rezen omhoog, alsof ze verbaasd was dat hij niet overtuigd was, maar het was Lan die zei: ‘Ben je bereid je dorp daaronder te verwedden, schaapherder? Heel Tweewater?’

Rhands koppigheid verdween. ‘Nee,’ herhaalde hij en hij voelde weer die leegte in zich. ‘Perijn en Marr moeten ook mee, nietwaar?’ Weg uit Tweewater. Weg van zijn huis en zijn vader. In ieder geval zou Tham beter worden. In ieder geval zou hij zijn vader kunnen horen zeggen dat alles op de Steengroeveweg onzin was geweest. ‘Ik neem aan dat we naar Baerlon kunnen gaan, of zelfs naar Caemlin. Ik heb gehoord dat er meer mensen in Caemlin wonen dan in heel Tweewater. Daar zullen we veilig zijn.’ Hij probeerde te lachen, maar het klonk hol. ‘Ik heb er wel eens van gedroomd dat ik Caemlin zou zien, maar ik had nooit gedacht dat het op deze manier zou gebeuren.’

Er viel een lange stilte, tot Lan zei: ‘Ik zou niet op de veiligheid van Caemlin rekenen. Als de Myrddraal je echt te pakken willen krijgen, zullen ze een manier vinden. Muren houden Halfmannen niet echt buiten. En je bent een dwaas als je niet gelooft dat ze je echt heel graag willen hebben.’

Rhand had gedacht dat hij zich nog nooit zo ongelukkig had gevoeld, maar nu werd het zelfs nog erger.

‘Er bestaat een veilige plaats,’ zei Moiraine zachtjes en Rhand spitste de oren. ‘In Tar Valon zou je te midden van Aes Sedai en zwaardhanden zijn. Zelfs in de Trollok-oorlogen waren de horden van de Duistere bang om de Glanzende Muren aan te vallen. De enige poging was hun grootste nederlaag in al die oorlogen. In Tar Valon is ook alle kennis bewaard die wij, Aes Sedai, sinds de Tijd van Waanzin hebben verzameld. Sommige fragmenten stammen zelfs nog uit de Eeuw der Legenden. Tar Valon is de plaats waar je te weten kunt komen waarom de Myrddraal jou wil hebben. Waarom de Vader van de Leugen je wil hebben. Dat kan ik je beloven.’

Een reis helemaal naar Tar Valon was bijna ondenkbaar. Een reis naar een plaars waar hij omringd zou zijn door Aes Sedai. Naruurlijk, Moiraine had Tham genezen – daar zag het tenminste naar uit – maar dan had je nog al die verhalen. Het was al erg genoeg in een kamer te zijn met één Aes Sedai, maar in een stad vol... En ze had haar prijs nog niet opgeëist. Er was altijd een prijs zeiden de verhalen.

‘Hoe lang blijft mijn vader slapen?’ vroeg hij ten slotte, ‘ik... ik moet het hem vertellen. Hij mag niet wakker worden en mij missen.’ Hij meende Lan een zucht van verlichting te horen slaken. Hij keek nieuwsgierig naar de zwaardhand, maar zijn gezicht stond even uitdrukkingsloos als altijd.

‘Hij zal waarschijnlijk niet wakker worden voor wij vertrokken zijn,’ zei Moiraine. ‘Ik wil vertrekken zodra het helemaal donker is geworden. Zelfs een enkele dag uitstel kan fataal worden. Je kunt het beste een briefje voor hem achterlaten.’

‘Midden in de nacht?’ vroeg Rhand vol twijfel en Lan knikte.

‘De Halfman zal gauw genoeg ontdekken dat we verdwenen zijn. We hoeven de dingen niet gemakkelijker voor hem te maken dan nodig is.’

Rhand speelde wat met de dekens van zijn vader. Het was een lange reis naar Tar Valon. ‘In dat geval... In dat geval kan ik beter Perijn en Mart gaan zoeken.’

‘Daar zal ik voor zorgen.’ Moiraine kwam kwiek overeind en sloeg met plotseling herwonnen kracht haar mantel om. Ze legde een hand op zijn schouder en hij probeerde uit alle macht niet ineen te krimpen. Ze drukte niet hard, maar het was een ijzeren greep, die hem even stevig vasthield als een slang in een gevorkte tak. ‘Het is het beste als we dit onder ons houden, begrijp je? De mensen die de Drakentand op de herbergdeur hebben gekrast, kunnen moeilijkheden veroorzaken als ze het weten.’

‘Ik begrijp het.’ Hij haalde opgelucht adem toen ze haar hand weg trok, ‘Ik zal vrouw Alveren je iets te eten laten brengen,’ vervolgde ze alsof ze zijn reactie niet had opgemerkt. ‘Daarna moet je gaan slapen. Het wordt een moeilijke reis, zelfs als je uitgerust bent.’

De deur viel achter hen dicht en Rhand stond naar Tham te kijken, maar zag niets. Nu pas besefte hij dat Emondsveld evenzeer een deel van hem was als hij van het dorp. Hij besefte het nu, omdat hij gevoeld had hoe dat zich in hem losscheurde. Hij hoorde niet meer bij het dorp. De Herder van de Nacht wilde hem. Dat kon absoluut niet – hij was slechts een boer – maar de Trolloks waren gekomen en wat dat betreft had Lan gelijk. Hij kon het dorp niet in gevaar brengen omwille van de kleine kans dat Moiraine ongelijk had. Hij kon het niet eens aan iemand vertellen. De Kopins zouden dan echt lastig kunnen worden. Hij zou een Aes Sedai moeten vertrouwen.

‘Maak hem maar niet wakker,’ zei vrouw Alveren terwijl de dorpsmeester de deur achter hem en zijn vrouw sloot. Er steeg een heerlijke geur op van het met een doek bedekte blad in haar handen. Ze plaatste het op de kist tegen de muur en duwde toen Rhand vastberaden van het bed weg.

‘Vrouwe Moiraine heeft me gezegd wat hij nodig heeft,’ zei ze zacht jes, ‘en ze had het er niet over dat jij van uitputting boven op je vader moest tuimelen. Ik heb je een hapje eten gebracht. Laat het niet koud worden, hoor je?’

‘Ik wou dat je haar niet zo noemde,’ zei Bran deugdzaam. ‘Moiraine Sedai, zo hoor je haar te noemen. Ze kan anders wel boos worden.’

Vrouw Alveren gaf hem een tikje tegen zijn wang. ‘Maak je nou maar geen zorgen. Zij en ik hebben een lang gesprek gehad. En praat zachtjes. Als je Tham wakker maakt, zul je van mij én Moiraine Sedai iets te horen krijgen.’ Ze benadrukte de aanspreektitel van Moiraine zo sterk dat Brans deugdzaamheid dwaas leek. ‘Jullie twee, ga opzij.’ Met een warme glimlach voor haar echtgenoot keerde ze zich naar het bed en naar Tham.

Meester Alveren keek Rhand verstoord aan. ‘Ze is een Aes Sedai. De helft van de vrouwen in dit dorp doet alsof ze in de vrouwenkring zit en de rest alsof ze een Trollok is. En niet één van hen lijkt te beseffen dat je moet oppassen bij een Aes Sedai. De mannen kijken wel stiekem van opzij, maar die doen tenminste niets wat haar kwaad kan maken.’

Voorzichtig, dacht Rhand, hij moest van nu af aan voorzichtig zijn.

‘Meester Alveren,’ zei hij langzaam, ‘weet u hoeveel boerderijen er zijn aangevallen?’

‘Twee, dacht ik, waaronder die van jullie.’ De dorpsmeester zweeg, fronste en haalde toen zijn schouders op. ‘Het lijkt bar weinig als je nagaat wat er hier is gebeurd. Ik zou eigenlijk blij moeten zijn, maar... Tja, we zullen voor het eind van de dag nog wel van andere boerderijen horen.’

Rhand zuchtte. Hij hoefde niet te vragen welke boerderijen. ‘Hebben ze hier in het dorp... Ik bedoel, kon u ergens uit opmaken wat ze wilden?’

‘Wilden, jongen? Ik weet niet wat ze wilden, behalve misschien ons allemaal vermoorden. Het gebeurde zoals ik je vertelde. De honden blaften en Moiraine Sedai en Lan renden door het dorp, en toen schreeuwde iemand dat het huis van baas Lohan en de smidse in brand stonden. Nou, toen laaiden de vlammen op uit het huis van Abel Cauton... wel vreemd. Het staat bijna midden in het dorp. Nou ja, en toen stonden de Trolloks vlak voor onze neus. Nee, ik denk niet dat ze iets bepaalds wilden.’ Hij liet een blaffend gelach horen en hield zich na een behoedzame blik op zijn vrouw weer in. Ze bleef naar Tham kijken. ‘Om je de waarheid te zeggen,’ vervolgde hij op zachtere toon, ‘ze leken haast even erg in de war als wij. Ik vraag me af of ze verwacht hadden hier een Aes Sedai of een zwaardhand aan te treffen.’

‘Ik denk van niet,’ zei Rhand met een grimas.

Als Moiraine hierover de waarheid had verteld, dan zou ze ook over de rest niet hebben gelogen. Even overwoog hij de dorpsmeester om raad te vragen, maar meester Alveren wist duidelijk even weinig van Aes Sedai als de andere dorpelingen. Bovendien wilde hij zelfs de dorpsmeester niet echt vertellen wat er volgens Moiraine aan de hand was. Hij wist niet of hij banger was om uitgelachen te worden dan om geloofd te worden. Hij wreef met zijn duim over het gevest van Thams zwaard. Zijn vader was in de buitenwereld geweest; hij moest meer van Aes Sedai weten dan de dorpsmeester. Maar als Tham echt buiten Tweewater was geweest, dan waren de woorden die hij in het Westwoud had geijld... Hij haalde beide handen door zijn haar en weigerde er verder over na te denken.

‘Je moet slapen, jongen,’ zei de dorpsmeester.

‘Ja, inderdaad,’ voegde vrouw Alveren eraan toe. ‘Je valt bijna om van de slaap.’

Rhand knipperde met zijn ogen en keek haar verrast aan. Het was nog niet eens tot hem doorgedrongen dat ze niet meer bij zijn vader stond. Hij had echt slaap nodig; de gedachte alleen al deed hem gapen.

‘Neem het bed in de kamer hiernaast maar;’ zei de dorpsmeester. ‘De haard is al aan.’

Rhand keek naar zijn vader. Tham was nog diep in slaap, waardoor hij opnieuw gaapte, ‘ik blijf liever hier, als u het niet erg vindt. Voor het geval hij wakker wordt.’

Zaken van het ziekbed behoorden tot het domein van vrouw Alveren en de dorpsmeester liet dat aan haar over. Ze aarzelde maar heel even voor ze knikte. ‘Maar laat hem uit zichzelf wakker worden. Als jij zijn slaap verstoort...’ Hij probeerde nog te zeggen dat hij zou doen wat ze zei, maar de woorden raakten verstrikt in een nieuwe geeuw. Ze schudde glimlachend het hoofd. ‘Je slaapt zelf binnen de kortste keren. Als je hier wilt blijven, maak het je dan gemakkelijk bij het haardvuur. En drink wat van die soep voor je wegdoezelt.’

‘Dat doe ik,’ zei Rhand. Hij vond alles goed, als hij maar in deze kamer mocht blijven. ‘En ik maak hem niet wakker.’

‘Denk eraan,’ zei vrouw Alveren streng maar niet onvriendelijk, ik zal wat dekens en een kussen brengen.’

Toen de deur eindelijk achter hen sloot, sleepte Rhand de enige stoel die de kamer rijk was naast het bed en ging zo zitten dat hij Tham kon zien. Vrouw Alveren had makkelijk praten over slapen – zijn kaken knapten toen hij een geeuw onderdrukte – maar hij kon nog niet slapen. Tham kon elk moment bijkomen en bleef misschien maar heel even wakker.

Rhand wilde daarop wachten.

Hij grimaste, zocht een andere houding en duwde het zwaardgevest uit zijn ribben. Hij voelde nog steeds een weerzin om iemand te vertellen wat Moiraine had gezegd, maar dit was Tham, zijn... Onbewust klemde hij vastberaden zijn kaken op elkaar. Mijn vader. Ik kan mijn vader alles zeggen.

Hij ging anders zitten en legde zijn hoofd tegen de rugleuning. Tham was zijn vader en niemand kon hem voorschrijven wat hij wel of niet aan zijn vader mocht vertellen. Hij hoefde alleen maar wakker te blijven tot Tham wakker werd. Hij hoefde alleen...

Загрузка...