18 De Caemlinweg

De Caemlinweg verschilde niet zo erg van de Noorderweg die door Tweewater liep. Hij was uiteraard aanzienlijk breder en hij werd duidelijk veel meer gebruikt, maar ook de Caemlinweg was een verharde zandweg, aan beide zijden begrensd door bomen die zó in Tweewater hadden kunnen staan, zeker nu alleen de naaldbomen groen waren.

Het land zelf was wel anders, want tegen de middag slingerde de weg zich een laag heuvelland in. Twee dagen lang waren er slechts heuvels te zien, waar de weg soms doorheen liep, als ze tenminste niet te hoog voor het afgraven waren geweest. Doordat de zonnestralen iedere dag rechter omlaag vielen, werd het duidelijk dat de voor het oog kaarsrechte weg langzaam naar het zuidoosten leidde. Rhand had wel eens zitten dromen bij de oude kaart van meester Alveren – de helft van de jongens in Emondsveld had dat gedaan – en van wat hij zich herinnerde, maakte de weg een bocht rond iets wat de Heuvels van Abser werd genoemd, voor hij Wittebrug bereikte.

Van tijd tot tijd had Lan ze af laten stijgen boven op een heuvel, waar hij een goed uitzicht op de weg voor en achter hen had en eveneens op het omliggende gebied. De zwaardhand keek dan zorgvuldig rond terwijl de anderen hun benen strekten of onder de bomen zaten te eten.

‘Vroeger hield ik van kaas,’ zei Egwene op de derde dag na hun vertrek uit Baerlon. Ze zat met haar rug tegen de stam van een boom en trok een gezicht bij wat het middagmaal te bieden had; het was weer hetzelfde als met het ontbijt en met het avondeten zou het ook wel weer hetzelfde zijn. ‘Geen kans op thee. Lekkere hete thee.’ Ze trok haar mantel dichter om zich heen en zocht een ander plekje tegen de stam om uit de wervelende wind te komen.

‘Vlakbladthee en andilaswortel,’ zei Nynaeve net tegen Moiraine, ‘zijn het beste bij vermoeidheid. Je hoofd voelt weer helder en ze verzachten brandende, vermoeide spieren.’

‘Dat zullen ze zeker, denk ik,’ mompelde de Aes Sedai en ze keek Nynaeve van opzij aan.

Nynaeves kaak verstrakte, maar ze ging op dezelfde toon door. ‘Nou, als je niet geslapen hebt en nog van alles moet...’

‘Geen thee!’ zei Lan scherp tegen Egwene. ‘Geen vuur! We kunnen ze nog niet zien, maar ze zitten daar ergens achter ons, een Schim of twee en hun Trolloks, en ze weten dat we deze weg gebruiken. Het is niet nodig ze precies te vertellen waar we zitten.’

‘Ik vroeg ook niets,’ mompelde Egwene in haar mantel, ‘ik vond het alleen jammer.’

‘Als ze weten dat we op de weg zijn,’ vroeg Perijn, ‘waarom trekken we dan niet dwars door het land naar Wittebrug?’

‘Zelfs Lan kan dwars door het land niet zo snel reizen als over de weg,’ zei Moiraine, die Nynaeve onderbrak, ‘zeker niet door de Heuvels van Abser.’ De Wijsheid zuchtte van ergernis. Rhand vroeg zich af wat ze van plan was. Nadat ze de eerste dag de Aes Sedai volledig had genegeerd, had ze de laatste twee dagen geprobeerd met haar over kruiden te praten. Moiraine schoof weg van de Wijsheid en vervolgde: ‘Waarom denk je anders dat er zoveel bochten in de weg zijn? Toch om die heuvels te vermijden! En we zouden uiteindelijk weer op de weg uitkomen en ze dan mogelijk voor ons hebben in plaats van achter ons.’

Rhand twijfelde en Mart mompelde iets over de lange omweg.

‘Hebben jullie vanmorgen één boerderij gezien?’ vroeg Lan. ‘Of zelfs maar de rook uit een schoorsteen? Nee, dat hebben jullie niet, want van Baerlon tot aan Wittebrug is het een en al woest gebied en in Wittebrug moeten we de Arinelle over. Daar is de enige brug over de Arinelle ten zuiden van Maradon.

‘En dat ligt hoog in het noorden, in Saldea,’ voegde Moiraine eraan toe.

Thom snoof en blies zijn snorharen omhoog. ‘En waarom zouden ze dan al niet iemand of iets in Wittebrug hebben?’

Uit het westen klonk het scherpe geschal van een hoorn en Lan zocht snel de weg achter hen af. Rhand voelde een rilling. Een deel van hem bleef kalm genoeg om te denken: tien span, op z’n hoogst. ‘Dat kunnen ze ook, speelman,’ zei de zwaardhand. ‘We vertrouwen op het Licht en op geluk. Maar nu weten we inderdaad zeker dat er Trolloks achter ons zitten.’

Moiraine klopte haar handen af. ‘Tijd om verder te gaan.’ De Aes Sedai steeg op.

Daarop haastte iedereen zich naar de paarden, opgejaagd door hernieuwd hoorngeschal. Deze keer gaven anderen antwoord. Rhand maakte zich klaar om Wolk meteen aan te sporen tot galop en ook de anderen grepen de teugels even ijverig vast. Iedereen, behalve Lan en Moiraine. De zwaardhand en de Aes Sedai wisselden een lange blik.

‘Houd ze in beweging, Moiraine Sedai,’ zei Lan ten slotte. ‘Zodra ik kan, kom ik terug. U zult het weten wanneer ik faal.’ Hij legde een hand op Mandarbs zadel, sprong op de zwarte hengst en galoppeerde de heuvel af. Naar het westen. Weer klonken de hoorns.

‘Het Licht zij met je, laatste Heer van de Zeven Torens,’ zei Moiraine zo zacht dat Rhand het nauwelijks kon horen. Ze haalde diep adem en wendde Aldieb naar het oosten. ‘We moeten verder,’ zei ze en ze zette het paard aan tot een trage, regelmatige draf. De anderen volgden haar dicht op elkaar.

Rhand keek nog een keer achter zich om Lan te zoeken, maar de zwaardhand was al tussen de lage heuvels en bladerloze bomen uit het zicht verdwenen. Laatste Heer van de Zeven Torens, had ze hem genoemd. Hij vroeg zich af wat het betekende. Hij dacht dat alleen hij het had opgevangen, maar Thom zat op zijn snorpunten te bijten en zijn gezicht vertoonde een nadenkende frons. De speelman leek heel veel dingen te weten.

De hoorns riepen en antwoordden nogmaals achter hen. Rhand schoof in zijn zadel heen en weer. Ze waren ditmaal dichterbij, dat wist hij zeker. Acht span, misschien zeven. Mart en Egwene keken om en Perijn dook in elkaar, alsof hij dacht dat iets hem in de rug zou treffen. Nynaeve reed naar voren om met Moiraine te praten.

‘Kunnen we niet sneller rijden?’ vroeg ze. ‘Die hoorns komen dichterbij.’

De Aes Sedai schudde van nee. ‘Waarom laten ze ons weten dat zeer zijn? Misschien omdat wij ons dan verder haasten zonder te denken aan wat er op de weg voor ons kan zijn.’

Ze gingen door in dezelfde gestage draf. Met tussenpozen schalden de hoorns achter hen en iedere keer klonk het geluid dichterbij.

Rhand probeerde er niet aan te denken hoe dichtbij, maar bij iedere scherpe hoornstoot drong de gedachte zich toch op. Vijf span, dacht hijbezorgd, toen Lan opeens in volle galop op de heuvel achter hen opdoemde.

Hij kwam naast Moiraine rijden. ‘Minstens drie vuisten Trolloks, elk geleid door een Halfman. Misschien vijf.’

‘Als je zo dichtbij was dat je ze kon zien,’ zei Egwene bezorgd, ‘dan konden ze jou ook zien. Ze zouden je op de hielen kunnen zitten.’

‘Hij is niet gezien.’ Nynaeve rechtte haar rug toen iedereen haar aankeek. ‘Ik heb zijn spoor gevolgd, weet je nog?’

‘Stil,’ beval Moiraine. ‘Lan vertelt ons net dat er mogelijk vijfhonderd Trolloks achter ons zijn.’ Een verbijsterde stilte volgde tot Lan weer sprak.

‘En ze lopen snel op ons in. Ze halen ons in een klein uur in.’ Half tegen zichzelf zei de Aes Sedai: ‘Als ze er eerder al zoveel hadden, waarom werden ze dan niet gebruikt in Emondsveld? En als ze er toen nog niet zoveel hadden, hoe zijn ze dan hier gekomen?’

‘Ze hebben zich verspreid, zodat ze ons voor hen uit kunnen drijven,’ zei Lan, ‘met verkenners die voor de hoofdmacht uittrekken.’

‘Waar willen ze ons heen drijven?’ peinsde Moiraine. Bij wijze van antwoord klonk ver in het westen een hoorn, een lang aangehouden gejammer dat door andere werd beantwoord. Allemaal vóór hen uit.

Moiraine hield Aldieb in; de anderen volgden haar voorbeeld. ‘Thom en de Emondsvelders keken bevreesd rond. Hoorns schalden nu luid, zowel voor als achter hen. Rhand vond dat ze triomfantelijk klonken.

‘Wat doen we nu?’ wilde Nynaeve boos weten. ‘Waar gaan we heen?’

‘Alleen noord of zuid blijven ons nog over,’ zei Moiraine eerder hardop denkend dan dat ze de Wijsheid antwoord wilde geven, in het zuiden liggen de kale, dode Heuvels van Abser en de Taren, zonder mogelijkheid haar over te steken en zonder scheepvaart. Naar het noorden kunnen we voor het vallen van de avond de Arinelle bereiken en daar hebben we kans op een vrachtvaarder. Tenminste, als het ijs in Maradon is gebroken.’

‘Er is een plek waar de Trolloks niet zullen komen,’ zei Lan, maar Moiraine schudde meteen fel haar hoofd.

‘Nee!’ Ze gebaarde naar Lan en hij hield zijn hoofd vlak bij het hare, zodat hun gesprek niet afgeluisterd kon worden.

De hoorns schalden en Rhand voelde hoe Wolk zenuwachtig heen en weer danste.

‘Ze proberen ons bang te maken,’ gromde Thom, die probeerde zijn paard te kalmeren. Het klonk half boos en half alsof de Trolloks erin slaagden. ‘Ze proberen ons zo bang te maken dat we in paniek op de vlucht slaan. Dan hebben ze ons meteen.’

Bij ieder hoorngeschal draaide Egwene haar hoofd. Ze tuurde strak naar voren, dan weer naar achteren, alsof ze de eerste Trolloks zocht.

Rhand wilde hetzelfde doen, maar probeerde het te verbergen. Hij bewoog Wolk dichter naar haar toe.

‘We gaan naar het noorden,’ kondigde Moiraine aan.

De hoorns klaagden schril toen ze de weg verlieten en de omringende heuvels in draafden.

De heuvels waren laag, maar het was voortdurend omhoog en omlaag, zonder ooit een vlak stuk, onder kale bomen en dode struiken. De paarden beklommen zwoegend de ene helling en draafden de andere weer af. Lan zette er een flinke draf in, sneller dan op de Caemlinweg.

Takken zwiepten tegen Rhands gezicht en borst. Oude klimplanten en ranken grepen zijn armen en soms werd zijn voet uit de beugel getrokken. De klagende hoorns kwamen dichterbij en klonken steeds vaker.

Hoe hard Lan hen ook voortdreef, ze kwamen niet erg snel vooruit. Elke stap vooruit kostte twee stappen omhoog of omlaag en iedere pas verder was een vermoeiende worsteling. De hoorns naderden. Twee span, dacht hij. Misschien minder.

Na een tijdje begon Lan alle kanten uit te kijken. De harde lijnen van zijn gezicht stonden bijna bezorgd, wat Rhand nog niet eerder had gezien. Eenmaal ging de zwaardhand in zijn stijgbeugels staan om achter zich te turen, maar Rhand zag alleen maar bomen. Lan zette zich weer in het zadel en zocht het bos weer af. Onbewust schoof hij zijn mantel terug om zijn zwaard vrij te maken.

Rhand keek Mart vragend aan, maar Mart grimaste slechts naar de rug van de zwaardhand en haalde hulpeloos zijn schouders op.

Toen keek Lan om en zei: ‘Er zijn Trolloks vlakbij.’ Ze kwamen op een heuveltop en begonnen af te dalen. ‘Waarschijnlijk enkele verkenners die voor de anderen zijn uitgestuurd. Als we ze tegenkomen, blijf dan koste wat kost vlak bij me en doe wat ik doe. We moeten deze richting tegen elke prijs aanhouden.’

‘Bloed en as!’ mompelde Thom. Nynaeve gebaarde Egwene dichterbij te komen.

Hier en daar stonden groepjes naaldbomen die de enige beschutting vormden, maar Rhand probeerde alle kanten tegelijk uit te kijken. Zijn verbeelding veranderde de grijzige boomstammen die hij vanuit zijn ooghoeken zag, in Trolloks. Ook de hoorns klonken dichterbij. En vlak achter hen. Hij wist het zeker. Achter hen en vlakbij.

Ze bereikten de volgende heuveltop.

Onder hen, net aan de voet van de helling, marcheerden Trolloks. Ze droegen stokken met grote koordlussen of lange haken. De rij strekte zich ver naar beide kanten uit, de laatsten waren niet te zien, maar in het midden, recht voor Lan, reed een Schim.

De Myrddraal leek te aarzelen toen de mensen boven aan de heuvel verschenen. Het volgende ogenblik trok hij een zwaard met eenzelfde zwarte kling als Rhand zich benauwd herinnerde en zwaaide ermee boven zijn hoofd. De Trolloks klauterden naar voren.

Zelfs voordat de Myrddraal bewoog, lag Lans zwaard al in zijn hand.

‘Blijf vlak bij me!’ riep hij, en Mandarb dook de helling af naar de Trolloks. ‘Voor de Zeven Torens,’ riep hij.

Rhand slikte en dreef de grijze voorwaarts; de hele groep stormde achter de zwaardhand omlaag. Verrast zag hij dat hij Thams zwaard in zijn hand hield. Aangevuurd door Lans kreet vond hij zijn eigen schreeuw: ‘Manetheren! Manetheren’

Maar Mart schreeuwde: ‘Carai an Caldazar! Carai an Ellisande! Al Ellisande!’

Het hoofd van de Schim wendde zich van de Trolloks naar de ruiters die op hem afstormden. Het zwarte zwaard bevroor boven zijn hoofd; de opening van de mantelkap draaide rond en zocht tussen de aanstormende ruiters.

Toen bereikte Lan de Myrddraal, terwijl de anderen de rij Trolloks bestormden. Het wapen van de zwaardhand sloeg op het zwarte staal uit de smidsvuren van Thakan’dar met een galm als een grote klok die hol in het dal weerkaatste. Een blauwe lichtflits vulde de lucht als bliksemvuur.

Namaakmensen met dierensnuiten zwermden om iedere mens heen terwijl vangstokken en haken rondzwaaiden. Alleen Lan en de Myrddraal vermeden ze; die twee vochten in een lege cirkel, met zwarte paarden die zich stap voor stap naar elkaar toe bewogen en met zwaarden die slag op slag sloegen. De lucht flitste en weergalmde van de slagen.

Wolk gilde met rollende ogen, bokte en sloeg met zijn hoeven naar de grauwende scherpgetande snuiten die hen omringden. Zware lijven drongen schouder aan schouder op. Meedogenloos dreef Rhand zijn hielen in de flanken en spoorde de grijze nietsontziend aan. Hij zwaaide zijn zwaard onhandig rond alsof hij niets van Lans lessen had geleerd en hout aan het hakken was. Egwene! Wanhopig zocht hij haar, terwijl hij zijn grijze verder dreef en zich een pad door de harige lijven houwde alsof hij struiken omhakte.

Moiraines witte merrie sprong en bleef op het kleinste teken van de teugels staan. Het gezicht van de Aes Sedai stond even hard als dat van Lan terwijl ze haar staf rondzwaaide. Vlammen omhulden Trolloks, barstten dan uit in brullend geraas en lieten verstarde en misvormde gestalten op de grond achter. Nynaeve en Egwene reden vlak naast de Aes Sedai mee; hun tanden blikkerden bijna even woest als die van de Trolloks en hun messen lagen in de hand, maar het korte lemmet zou nutteloos zijn als de Trolloks te dichtbij kwamen.

Rhand probeerde Wolk naar ze toe te sturen, maar de grijze leek dol. Briesend en wild trappelend worstelde Wolk zich verder, hoe hard Rhand ook aan de teugels trok.

Rond de drie vrouwen ontstond een lege ruimte toen de Trolloks voor Moiraines staf probeerden weg te vluchten. Terwijl zij haar probeerden te vermijden, zocht de Aes Sedai hen juist op. Vlammen laaiden op en de Trolloks huilden van razernij en woede. Boven het gebrul en gedonder uit klonk het galmen van Lans zwaard tegen dat van de Myrddraal; de lucht rond hen vlamde blauw op, opnieuw en opnieuw.

Een lus aan het eind van een stok gleed langs Rhands hoofd. Met een onhandige zwaai sloeg hij de vangstok doormidden en hakte toen in op de Trollok met de geitensnuit die de stok vasthield. Een haak greep van achteren zijn schouder en bleef vastzitten in zijn mantel, waardoor hij achterover werd gerukt. Hij verloor bijna zijn zwaard en om te blijven zitten klemde hij zich wanhopig vast aan de zadelknop. Wolk draaide rond en hinnikte schril. Rhand hield uit alle macht het zadel en de teugels vast; hij kon voelen hoe hij door de haak duim voor duim weggleed. Wolk zwaaide rond en heel even zag Rhand Perijn, half uit zijn zadel, vechtend om zijn bijl aan drie Trolloks te ontworstelen. Ze hadden hem aan een arm en beide benen vast. Wolk dook omlaag en Rhands ogen zagen alleen nog Trolloks. Een Trollok sprong naar voren en greep Rhands been en trok zijn voet uit de stijgbeugel. Hijgend liet hij het zadel los om hem neer te steken. Meteen trok de haak hem uit zijn zadel, achter op Wolk; alleen doordat hij wanhopig de teugels vasthield, viel hij niet op de grond. Wolk stapte wild achteruit en brieste. Op hetzelfde ogenblik hield het trekken op. De Trollok bij zijn been stak zijn handen op en gilde. Alle Trolloks krijsten en jankten, alsof alle honden ter wereld gek waren geworden.

Rond de mensen vielen alle Trolloks kronkelend op de grond, rukten aan hun vacht of haar en klauwden in hun eigen snuiten. Ze hapten in de grond, beten in het niets, jankten, jankten en jankten.

Toen zag Rhand de Myrddraal. Nog steeds rechtop in het zadel van het wild rondspringende paard, nog steeds het zwarte zwaard rondzwaaiend, maar zonder hoofd.

‘Hij sterft pas als de nacht valt,’ moest Thom schreeuwen, zwaar hijgend boven het onophoudelijke gekrijs uit. ‘Niet geheel. Dat heb ik in ieder geval gehoord.’

‘Rijden!’ brulde Lan kwaad. De zwaardhand had Moiraine en de andere twee vrouwen reeds bij zich en was al halverwege de volgende helling. ‘Dit zijn ze niet allemaal!’ Naast het gegil van de Trolloks op de grond hoorden ze uit het oosten, westen en zuiden inderdaad de klagende hoorns weer.

Wonderlijk genoeg was Mart de enige die van zijn paard was getrokken.

Rhand draafde naar hem toe, maar Mart trok zelf al rillend een lus van zich af, pakte zijn boog en klauterde zonder hulp weer in het zadel, hoewel hij langs zijn keel wreef.

De hoorns basten als honden die de geur van een hert in de neus kregen. Honden die hen insloten. Mocht Lan eerder al een flinke draf hebben ingezet, nu reed hij tweemaal zo snel, tot de paarden sneller tegen een helling opkrabbelden dan ze eerder omlaag hadden gehold. Heuvelafwaarts gooiden ze zich bijna omlaag. Maar nog steeds kwamen de hoorns dichterbij, tot ze de schorre kreten van de achtervolgers konden horen als de hoorns even zwegen. Uiteindelijk bereikten de mensen een heuveltop en zagen toen op de heuvel achter hen de Trolloks verschijnen. De heuvel werd zwart van de Trolloks, snuiten en jankende verwrongen bekken, overheerst door drie Myrddraal die allen angst aanjoegen. Slechts honderd stap scheidde de twee groepen.

Rhands hart kromp ineen als een verschrompelde druif. Drie!

De zwarte zwaarden van de Myrddraal verhieven zich tegelijk; een dikke laag Trolloks rolde van de heuvel af, overwinningskreten klonken op en vangstokken dansten op en neer toen ze naar beneden renden.

Moiraine stapte van Aldieb af. Kalm haalde ze iets uit haar buidel en pakte het uit. Rhand ving een glimp op van donker ivoor. De angreaal. Met de angreaal in de ene en de staf in de andere hand zette de Aes Sedai zich schrap, met haar gezicht naar de aanstormende Trolloks en de zwarte zwaarden van de Schimmen. Ze hier haar staf hoog en stootte die toen voor haar voeten in de grond.

De aarde dreunde als een ijzeren ketel waar met een smidshamer op wordt geslagen. De holle galm vervaagde en stierf weg. Heel even was het stil. Alles was stil. De wind was gaan liggen. Het geschreeuw van de Trolloks verstilde; zelfs hun stormloop vertraagde en stopte. Eén hartslag lang wachtte iedereen. Langzaam keerde het doffe dreunen terug en het veranderde in een laag gerommel dat toenam tot de aarde zelf begon te kreunen.

De grond beefde onder Wolks hoeven. Dit was een daad van een Aes Sedai zoals de verhalen vertelden. Rhand wilde dat hij honderd span weg was. Het trillen werd een schudden dat de bomen om hen heen deed beven. De grijze struikelde en viel bijna. Zelfs Mandarb en de ruiterloze Aldieb steigerden alsof ze dronken waren, en wie te paard zat, moest zich aan iets, aan teugels of manen, vastklampen om in het zadel te blijven.

De Aes Sedai stond nog steeds zoals in het begin. Ze hield de angreaal en haar in de heuveltop gestoken staf vast en noch zij, noch de staf bewoog een duim ondanks alle schokken en trillingen om haar heen. Toen rimpelde vlak voor haar staf de grond en golfde naar de Trolloks toe als rimpels in een vijver, rimpels die al rollend hoger worden. Bladerloze struiken werden ontworteld, dode bladeren werden opgegooid, en de rimpels groeiden en werden golven aarde die op de Trolloks afrolden. In het dal zwiepten bomen als twijgen in de handen van kleine jongens. Op de andere helling vielen de Trolloks in verwarde hopen neer, tuimelden rond op de ziedende aarde. Maar de Myrddraal trokken naast elkaar verder op alsof de grond om hen heen helemaal niet schudde. Hun doodszwarre paarden misten geen enkele stap, de hoeven werden tegelijk geheven. Overal rond de zwarte rossen rolden de Trolloks in het rond en grepen jankend naar de helling die hen opstuwde, maar de Myrddraal kwamen langzaam dichterbij.

Moiraine hief haar staf en de aarde verstilde, maar ze was nog niet klaar. Ze wees naar het dal tussen de heuvels en een vlam sprong op uit de grond, een vlammende fontein van twintig voet hoog. Ze spreidde haar armen en het vuur snelde naar links en rechts, zo ver als het oog reikte, een muur van vuur die de mensen van de Trolloks scheidde. Door de hitte moest Rhand zelfs op de heuveltop zijn handen voor zijn gezicht houden. De zwarte rossen van de Myrddraal krijsten, ondanks de vreemde krachten die ze bezaten. Ze stapten weerbarstig achteruit en verzetten zich tegen hun ruiters toen de Myrddraal ze sloegen en probeerden ze door de vlammen te laten rijden.

‘Bloed en as,,’ zei Mart zwakjes. Rhand knikte stom.

Opeens zakte Moiraine in elkaar; ze zou zijn gevallen als Lan niet van zijn paard was gesprongen om haar op te vangen. ‘Rij verder,’ zei hij tegen de anderen. De barsheid in zijn stem stak schril af tegen de tederheid waarmee hij de Aes Sedai in het zadel zette. ‘Dat vuur blijft niet branden. Schiet op! Elke minuut telt!’

Maar de muur van vlammen brulde alsof die altijd zou branden. Rhand besloot er niet over te twisten. Ze galoppeerden zo snel hun paarden konden naar het noorden. De hoorns in de verte bliezen schril hun teleurstelling, alsof ze reeds wisten wat er was gebeurd, en zwegen toen.

Lan en Moiraine haalden de anderen gauw in, hoewel Lan Aldieb aan de teugel meetrok en de Aes Sedai zat te zwaaien in haar zadel en met beide handen de zadelknop vasthield. ‘Ik ben zo weer in orde,’ zei ze toen ze hun bezorgde blikken zag. Ze klonk vermoeid maar vol vertrouwen en haar blik was even dwingend als altijd. ‘Ik ben niet op mijn best als ik met Aarde en Vuur werk. Een kleinigheid.’

Het tweetal ging weer op kop en hield er een snelle gang in. Rhand dacht niet dat Moiraine bij een snellere draf in het zadel kon blijven. Nynaeve reed naar voren, tot naast de Aes Sedai, en steunde haar met een hand. Terwijl de groep doorreed, bleven de twee vrouwen een tijdlang fluisteren. Toen zocht de Wijsheid in haar mantel en reikte Moiraine een klein pakje aan. Moiraine maakte het open en stak de inhoud in haar mond. Nynaeve zei nog iets en liet zich toen weer terugvallen naar de anderen en negeerde hun vragende blikken. Ondanks hun toestand meende Rhand een klein voldaan blikje te zien. Hij gaf er niet echt om wat de Wijsheid van plan was. Hij bleef maar over het gevest van zijn zwaard wrijven en telkens als hij besefte wat hij aan het doen was, keek hij verbaasd omlaag. Dus zo gaat het er in een veldslag aan toe. Hij kon zich er niet veel meer van herinneren, niet een bepaald gedeelte tenminste. In zijn hoofd was de hele slag een chaos, een in elkaar gesmolten massa harige snuiten en vrees. Vrees en hitte. Het was net een hete zomermiddag geweest en hij begreep niet waardoor dat kwam. De ijzige wind probeerde de druppels zweet op zijn gezicht en lichaam te bevriezen.

Hij keek even naar zijn twee vrienden. Mart zat met een puntje van zijn mantel zijn gezicht droog te wrijven. Perijn staarde naar iets in de verte wat hem niet aanstond en leek de zweetdruppels op zijn voorhoofd niet te voelen.

De heuvels werden lager en het land werd vlakker, maar in plaats van zich verder te haasten hield Lan zijn paard in. Nynaeve maakte een beweging alsof ze zich weer bij Moiraine wilde voegen, maar een blik van de zwaardhand hield haar op afstand. Hij en de Aes Sedai reden verder en staken hun hoofden bij elkaar en uit Moiraines gebaren bleek dat ze een meningsverschil hadden. Nynaeve en Thom keken strak naar het tweetal, de Wijsheid met een bezorgde frons op haar voorhoofd. De speelman zat binnensmonds te mompelen en keek nu en dan achter hen, maar de anderen vermeden naar het tweetal te kijken. Wie wist wat een ruzie tussen een Aes Sedai en een zwaardhand zou brengen?

Na een paar minuten zei Egwene zachtjes tegen Rhand, terwijl ze schuw naar het nog ruziënde paar keek: ‘Die dingen die je tegen de Trolloks schreeuwde...’ Ze zweeg alsof ze niet wist hoe ze verder moest gaan.

‘Wat is daarmee?’ vroeg Rhand. Hij voelde zich verlegen – oorlogskreten pasten bij zwaardhanden, maar het volk van Tweewater deed dat soort dingen niet, wat Moiraine ook mocht hebben verteld – maar als ze hem ermee wilde plagen... ‘Mart moet dat verhaal wel tien keer hebben naverteld.’

‘En slecht ook,’ wierp Thom op. Mart protesteerde grommend.

‘Hoe hij het ook heeft verteld,’ zei Rhand, ‘we hebben het allemaal verschillende keren gehoord. Bovendien moesten we toch iets roepen. Ik bedoel, wat doe je anders op zo’n moment? Je hebt Lan gehoord.’

‘En wij hebben er het recht toe,’ voegde Perijn er nadenkend aan toe.

‘Moiraine zegt dat wij allen afstammen van die mensen van Manetheren. Zij hebben tegen de Duistere gevochten en nu vechten wij tegen de Duistere. Dat geeft ons het recht.’

Egwene snoof als om te tonen wat ze daarvan dacht. ‘Daar had ik het niet over. Wat... wat was jij aan het roepen, Mart?’

Mart haalde zijn schouders op, niet op zijn gemak. ‘Weet ik niet meer.’ Hij keek hen verdedigend aan. ‘Echt, ik weet het niet. Het is allemaal mistig. Ik weet niet wat het was, of waar het vandaan kwam, of wat het betekent.’ Hij lachte schaapachtig. ‘Ik denk niet dat het iets betekent.’

‘Ik denk... ik denk van wel,’ zei Egwene langzaam. Toen je dat riep, dacht ik even dat ik het begreep. Maar het is helemaal weg.’ Ze zuchtte en schudde haar hoofd. ‘Misschien heb je gelijk. Vreemd wat je je op zo’n moment kunt verbeelden, niet?’

‘Carai an Caldazar,’ zei Moiraine. Ze draaiden zich allemaal om en staarden haar aan. ‘Carai an Ellisande. Al Ellisande. Voor de eer van de Rode Adelaar. Voor de eer van de Zonneroos. De Zonneroos. De oeroude strijdkreet van Manetheren en de strijdkreet van haar laarste koning. Eldrene werd de Zonneroos genoemd.’ Moiraines glimlach omvatte zowel Egwene als Mart, hoewel haar blik iets langer op hem dan op haar leek te rusten. ‘Het bloed van Aemons geslacht is nog sterk in Tweewater. Nog steeds zingt het oude bloed.’

Mart en Egwene keken elkaar aan, terwijl alle anderen hen aanstaarden. Egwene zette grote ogen op en haar mond wilde voortdurend een glimlach vormen, die ze iedere keer weer verbeet als hij begon, alsof ze niet zeker wist hoe ze dat gepraat over het oude bloed op moest vatten. Mart wist het wel, aan de nijdige frons op zijn gezicht te zien.

Rhand dacht dat hij wist wat Mart dacht. Hetzelfde waar hij aan dacht. Als Mart een afstammeling was van de oeroude koningen van Manetheren, dan waren de Trolloks misschien naar hém op jacht en niet naar hun drieën. Hij schaamde zich voor die gedachte. Hij liep rood aan en toen hij de berouwvolle grijns op Perijns gezicht zag, wist hij dat Perijn precies hetzelfde had gedacht.

‘Ik kan niet zeggen dat ik ooit van zoiets heb gehoord,’ zei Thom even later. Hij schudde even met zijn schouders en sprak bruusk verder. ‘Een andere keer maak ik er mogelijk een verhaal van, maar op dit moment... Bent u van plan de rest van de dag hier te blijven, Aes Sedai?’

‘Nee,’ antwoordde Moiraine, haar teugels aantrekkend.

Uit het zuiden weerklonk een Trollokhoorn, alsof die haar antwoord wilde onderstrepen. Nog meer hoorns uit oost en west gaven antwoord. De paarden hinnikten en stapten zenuwachtig opzij.

‘Ze zijn voorbij het vuur,’ zei Lan kalm. Hij wendde zich tot Moiraine. ‘U bent nog niet sterk genoeg voor wat u van plan bent, niet zonder te rusten. En Myrddraal noch Trollok zal die plek betreden.’

Moiraine hief haar hand alsof ze hem tot zwijgen wilde brengen, zuchtte toen en liet hem weer zakken. ‘Goed dan,’ zei ze geërgerd. ‘Je hebt gelijk, veronderstel ik, maar ik had liever gehad dat we een andere keus hadden.’ Ze trok haar staf uit de zadelriem. ‘Ga om me heen staan, jullie allemaal. Zo dichtbij als je kunt. Dichterbij.’

Rhand dwong Wolk tot naast de merrie van de Aes Sedai. Op aandringen van Moiraine bleven ze steeds nauwer aansluiten, tot het hoofd van ieder paard over de schoft of het kruis van een ander stak. Pas toen was de Aes Sedai tevreden. Zonder iets te zeggen richtte ze zich op in haar stijgbeugels en zwaaide met haar staf over hun hoofden. Ze rekte zich om er zeker van te zijn dat de cirkel iedereen omvatte.

Rhand dook iedere keer als de staf over hem heen bewoog in elkaar. Met elke zwaai schoot er een prikkeling door hem heen. Hij had de staf met gesloten ogen kunnen volgen door het rillen van zijn lichaam als de staf over hem heen zwaaide. Het verraste hem niet dat Lan er als enige niet door werd beïnvloed.

Opeens wees Moiraine met de staf naar het westen. Dode bladeren wervelden op en takken zwaaiden alsof een stofwolk in de door haar aangewezen richting wegschoot. Toen de onzichtbare werveling uit het zicht verdween, zakte ze met een zucht weer in het zadel neer. ‘Voor de Trolloks,’ zei ze, ‘lijken onze geuren en sporen dat daar te volgen. De Myrddraal zullen het op een gegeven moment doorzien, maar dan...’

‘Maar dan,’ zei Lan, ‘zijn wij verdwenen.’

‘Uw staf is heel machtig,’ zei Egwene, wat een honend gesnuif van Nynaeve opleverde.

Moiraine klakte met haar tong. ‘Ik heb je verteld, kind, dat dingen geen kracht hebben. De Ene Kracht komt van de Ware Bron en alleen een levende geest kan die beheersen. Dit is zelfs geen angreaal, louter een hulp om me te concentreren.’ Vermoeid stak ze haar staf terug achter haar zadelriem. ‘Lan?’

‘Volg me,’ zei de zwaardhand, ‘en houd je gedeisd. Alles zal voor niets zijn geweest als de Trolloks ons horen.’

Toen leidde hij hen verder naar het noorden, niet in de roffelendedraf die ze eerder hadden aangehouden, maar in de snelle draf waarmee ze de Caemlinweg hadden gevolgd. Het land werd steeds vlakker, hoewel het bos net zo dicht bleef.

Hun pad was niet langer recht, zoals eerst, want Lan leidde hen over harde grond en rotsgrond, en niet meer door struikgewas maar eromheen. Nu en dan liet hij zich afzakken, waarbij hij zorgvuldig hun spoor bekeek. Als iemand maar durfde te kuchen, ontlokte hem dat scherp gegrom.

Nynaeve reed naast de Aes Sedai en op haar gezicht vocht afkeer met bezorgdheid. En er was nog iets, dacht Rhand, bijna alsof de Wijsheid ergens op uit was. Moiraines schouders hingen omlaag en ze hield haar teugels en zadel met beide handen vast en zwaaide bij iedere stap van Aldieb heen en weer. Het leggen van een vals spoor, hoe klein ook, had haar na het scheppen van een aardbeving en een muur van vlammen duidelijk heel veel kracht gekost, kracht die ze niet kon missen.

Rhand wilde bijna dat de hoorns weer zouden beginnen. Op die manier kon je tenminste schatten hoe ver de Trolloks achterlagen. En de Schimmen.

Hij bleef maar omkijken en was dus niet de eerste die zag wat voor hen opdoemde. Toen hij keek, staarde hij ernaar en werd met stomheid geslagen. Een grote onregelmatige massa strekte zich naar alle kanten uit, zo ver als hij kon kijken. Op de meeste plekken was hij even hoog als de bomen en hier en daar staken er zelfs nog spitsen bovenuit. Bladerloze ranken en klimplanten bedekten het geheel in dikke lagen. Een rotswand? De ranken maken het beklimmen gemakkelijk, maar we krijgen de paarden nooit boven.

Toen ze dichterbij reden, zag hij opeens een toren. Een echte toren, niet een of andere rotsmassa, met een vreemde spitse koepel erop.

‘Een stad!’ zei hij. En een stadsmuur en de spitsen waren wachttorens op de muur. Zijn mond viel open. Het moest wel tien keer zo groot zijn als Baerlon. Vijftig keer zo groot.

Mart knikte. ‘Een stad,’ beaamde hij. ‘Maar hoe kan er hier een stad liggen, midden in dit bos?’

‘En zonder mensen,’ zei Perijn. Toen ze hem aankeken, wees hij naar de muur. ‘Zouden mensen daar allemaal planten over laten groeien? Je weet hoe klimplanten een muur kunnen vernielen. Kijk eens hoe vervallen hij is.’

Wat Rhand toen zag, paste bij Perijns opmerking. Perijn had gelijk.

Onder vrijwel iedere plek waar de muur lager was, lag een met struiken begroeid heuveltje: puin van de ingestorte muur erboven. Geen twee wachttorens waren even hoog.

‘Ik vraag me af welke stad dit was,’ peinsde Egwene. ‘Ik vraag me af wat ermee is gebeurd. Ik kan me niet herinneren of het op paps kaart stond.’

‘Hij werd Aridhol genoemd,’ zei Moiraine. ‘In de tijd van de Trollok-oorlogen was deze stad een bondgenoot van Manetheren.’ Ze staarde naar de geweldige muren en leek de anderen te vergeten, zelfs Nynaeve, die haar met een hand in het zadel hield. ‘Toen Aridhol stierf, kreeg deze plaats een andere naam.’

‘Welke naam?’ vroeg Mart.

‘Hier,’ zei Lan. Hij hield Mandarb in voor wat vroeger een poortopening was geweest, breed genoeg om vijftig man naast elkaar naar binnen te laten. Alleen de vervallen, dicht met ranken begroeide wachttorens waren er nog; van een poort viel niets te bekennen. ‘We gaan hier naar binnen.’ In de verte klonken schrille Trollokhoorns. Lan tuurde in de richting van het geluid, keek toen naar de zon die halverwege de boomkruinen in het westen was. ‘Ze hebben ontdekt dat het een vals spoor is. Kom, we moeten voor donker onderdak vinden.’

‘Hoe heette de stad?’ vroeg Mart weer.

Moiraine gaf antwoord toen ze de stad inreden. ‘Shadar Logoth,’ zei ze. ‘De stad wordt Shadar Logoth genoemd’

Загрузка...