7 De straten van Caemlin

Elaynes stoet trok veel bekijks toen die door de straten van Caemlin trok die de heuvels volgden waarop de stad was gebouwd. De Gouden Lelie op de borst van haar vuurrode, met bont afgezette mantel was voor de burgers voldoende om haar te herkennen, maar ze hield haar kap achter op haar hoofd, zodat die haar gezicht omlijstte en de ene gouden roos op het erfdochterkroontje goed zichtbaar was. Hier reed niet Elayne, Hoge Troon van Huis Trakand, maar Elayne de erfdochter. Iedereen diende het te zien en te weten.

De koepels van het nieuwe stadsdeel glinsterden wit en goud in het bleke ochtendlicht en ijspegels glinsterden aan de kale boomtakken in het midden van de hoofdstraten. Zelfs nu de zon haar hoogste stand had bereikt, gaf ze ondanks een prachtige wolkeloze hemel geen warmte. Gelukkig stond er vandaag geen wind. De lucht was zo koud dat haar adem besloeg, maar de kasseien waren zelfs in de smallere bochtige straten schoongeveegd, en de stad was weer tot leven gekomen en de straten waren met handel en vertier gevuld. Dragers en wagenmenners trokken hun mantels berustend goed dicht, terwijl ze zich een weg door de menigte baanden. Enkele venters en straatverkopers trotseerden de kou om luidkeels hun waren aan te prijzen, maar de meeste mensen haastten zich om alles snel af te handelen en zo vlug mogelijk weer naar binnen te kunnen. Maar dat je haast had, betekende nog niet dat je ook snel kon lopen. De stad puilde uit doordat het aantal inwoners nu groter was dan dat van Tar Valon. In deze drukte konden zelfs de enkelingen te paard nauwelijks sneller vooruitkomen dan iemand te voet. De hele ochtend had ze maar twee of drie rijtuigen gezien die zich door de straat bewogen. Als de inzittenden geen mensen met een gebrek waren of mensen die nog vele spannen moesten reizen, waren het dwazen.

Iedereen die haar en haar gezelschap zag, bleef even staan. Sommigen wezen naar haar of hesen een kind op de schouders, zodat het beter kon zien en op een dag aan zijn eigen kinderen kon vertellen dat het haar had gezien. Of die kinderen konden zeggen dat ze de koningin in spe hadden gezien of enkel een vrouw die de stad een tijdlang in handen had gehad, was nog niet duidelijk. De meeste mensen keken toe, maar nu en dan verhieven zich enkele stemmen die ‘Trakand! Trakand!’ riepen of zelfs ‘Elayne en Andor!’ Het was beter geweest als er meer gejuich had geklonken, maar stilte was te verkiezen boven gejoel. Andoranen spraken zich gewoonlijk duidelijk uit en de bewoners van Caemlin zelfs overduidelijk. Opstanden waren begonnen of koninginnen hadden hun troon verloren, omdat de stadsbewoners luidkeels hun ongenoegen op straat hadden geuit. Een ijzige gedachte deed Elayne huiveren. ‘Wie Caemlin heeft, heeft Andor’ was het oude spreekwoord. Het was niet volkomen waar, zoals bij Rhand was gebleken, maar het hart van Andor lag in Caemlin. Ze had haar aanspraken op de natie uitgesproken – de leeuwenbanier en het Trakand-vaandel met de zilveren sluitsteen deelden fier een plaats op de torens van de buitenste muur — maar het hart van Caemlin bezat ze nog niet en dat te bezitten was veel belangrijker dan het bezit van steen en metselwerk. Op een dag zullen ze me allemaal toejuichen, beloofde ze zichzelf. Ik zal hun lof verdienen. Vandaag deden de overvolle straten echter eenzaam aan tussen het verspreide gejuich. Ze had graag Aviendha als gezelschap gehad, maar Aviendha vond een ritje door de stad onvoldoende reden om op een paard te klimmen. Elayne kon haar gelukkig wel voelen. De binding was anders als die met Birgitte, maar ze kon de aanwezigheid van haar zuster in de stad voelen zoals je een ongezien persoon in dezelfde kamer voelt, en het schonk enige troost.

Niet alleen Elayne maar ook haar gezelschap trok aandacht. Sareitha was amper drie jaar Aes Sedai en haar donkere vierkante gezicht vertoonde nog niet de leeftijdloze trekken. Ze leek op een welvarende koopvrouw in haar mooie bronskleurige wollen kledij met de grote zilveren gesp vol saffieren die haar mantel dichthield. De meeste mensen op straat zouden zo op het eerste gezicht geen zuster herkennen, maar haar zwaardhand, Ned Yarman, reed vlak achter haar en hij trok alle aandacht. De lange, breedgeschouderde jongeman had lichtblauwe ogen en korenblond krullend haar tot op de schouders. Hij droeg een schemerende zwaardhandmantel, waardoor het leek alsof er een hoofd zonder lijf boven een grote grijze ruin zweefde die er eigenlijk ook niet helemaal was, doordat de mantel over de schoften hing. Iedereen kon meteen zien dat hij een zwaardhand was en zijn aanwezigheid betekende dat er een Aes Sedai in de buurt was. Terwijl de groep zich een weg baande door de menigte, trokken de anderen rond Elayne ook veel aandacht. Acht vrouwen in de rode jassen en met de glimmende helmen en kurassen van de koninginnegarde waren zeker geen alledaags gezicht. Eigenlijk vormden ze iets volkomen nieuws. Juist om die reden had ze die vrouwen zelf uit de nieuwe rekruten gekozen.

Hun gardesergeant, Caseille Raskovni, mager en even taai als een Speervrouwe, was een zeldzaamheid. Ze was de vrouwelijke wachter van een koopman geweest en had, zoals zij het stelde, bijna twintig jaar in het vak gezeten. Zilveren belletjes in de manen van haar forse schimmelruin wezen op haar Arafelse afkomst, hoewel ze daar wat vaag over deed. De enige Andoraanse van de acht was een grijzende, vreedzaam uitziende vrouw met brede schouders. Deni Colford had de orde gehandhaafd in een taveerne voor koetsiers en voerlui in Laag Caemlin, buiten de stadsmuren. Nog zo’n harde en merkwaardige baan voor een vrouw. Deni wist nog niet hoe ze het zwaard aan haar zij moest gebruiken, maar Birgitte zei dat ze snelle handen en nog snellere ogen bezat. In elk geval was ze uiterst bekwaam met de armlange knuppel die aan haar andere zij hing. De andere gardisten waren Jagers op de Hoorn, vrouwen van allerlei slag en komaf. Lang en klein, slank en breed, met gretige ogen of grijze haren. Hun achtergrond was erg verschillend, hoewel sommigen daar net zo zwijgzaam over waren als Caseille terwijl anderen duidelijk pochten over hun vorige stand en leven. Dat was niet ongewoon bij Jagers. Ze hadden allemaal met beide handen deze kans aangegrepen om in de koninginnegarde ingelijfd te worden. Nog belangrijker was dat ze het nauwgezette onderzoek van Birgitte hadden doorstaan.

‘Deze straten zijn niet veilig voor je,’ zei Sareitha opeens en spoorde haar kastanjebruine paard aan tot vlak naast Elaynes zwarte ruin. Vuurhart kon net niet naar de slanke merrie happen doordat Elayne de teugels aantrok. Het was smal hier, waardoor de menige nog dichter opeen stond en de gardisten gedwongen werden bijna tegen haar aan te rijden. Het gezicht van de Bruine zuster was een toonbeeld van Aes Sedai-beheersing, maar haar duidelijke bezorgdheid verscherpte haar woorden. ‘In zo’n oploop kan er van alles gebeuren. Denk eraan wie er in de Zilveren Zwaan verblijven en die is maar twee span verder. Tien zusters bij elkaar in een herberg hebben een doel en dat is niet elkaars gezelligheid. Hoogst waarschijnlijk heeft Elaida hen gestuurd.’

‘Misschien ook niet,’ antwoordde Elayne kalmer dan ze zich voelde. Tot de strijd tussen Elaida en Egwene beslist was, leken zeer veel zusters zich afwachtend op te stellen. Er was een kans dat die tien zusters zich onder de toeschouwers bevonden. Na haar aankomst in Caemlin waren er inmiddels twee vertrokken en drie bijgekomen. Dat gaf niet de indruk dat het een groep met een opdracht was. Geen van hen was van de Rode Ajah en Elaida zou zeker Roden mee hebben gestuurd. De zusters werden zo goed als maar enigszins mogelijk was in het oog gehouden, al wist Sareitha daar niets van. Elaida wilde haar graag in handen krijgen en haar grote, bijna obsessieve belangstelling voor een weggelopen Aanvaarde was wel heel bevreemdend. Haar band met Egwene en de zusters die Elaida opstandelingen noemde, bood daarvoor geen verklaring. Een koningin die tevens Aes Sedai was, betekende een grote aanwinst voor de Witte Toren, maar als zij naar Tar Valon ontvoerd zou worden, zou ze geen koningin worden. Desondanks had Elaida het bevel gegeven haar hoe dan ook terug te brengen, terwijl haar aanwezigheid in Andor juist noodzakelijk was om de troon te kunnen aanvaarden in de nabije toekomst. Het was een raadsel waar ze meermalen over had zitten piekeren nadat Ronde Macura haar dat smerige drankje had toegediend waardoor ze niet meer kon geleiden. Het raadsel baarde haar zorgen, zeker nu ze de hele wereld had verkondigd waar ze zich bevond.

Haar ogen bleven even rusten op een vrouw met zwarte haren, die een blauwe mantel met teruggeslagen kap droeg. De vrouw keek amper op voor ze een kaarsenwinkel binnenstapte. Over haar schouder hing een volle linnen zak. Geen Aes Sedai, besloot Elayne, slechts een vrouw die er op hogere leeftijd nog goed uitzag, net als Zaide. in elk geval,’ zei ze ferm, ‘laat ik me niet uit angst voor Elaida opsluiten.’ Wat waren die zusters in de Zilveren Zwaan van plan? Sareitha snoof, duidelijk hoorbaar. Ze leek haar ogen naar de hemel te willen opslaan, maar besloot dat toch maar niet te doen. In het paleis ving Elayne af en toe een vreemde blik op van een zuster. Ze dachten ongetwijfeld aan de manier waarop zij tot zuster was verheven, maar leken haar desondanks wel als volwaardige Aes Sedai te aanvaarden, die, met uitzondering van Nynaeve, van hogere rang was dan de anderen. Dat weerhield hen er echter niet van openhartig hun mening te geven, openhartiger dan ze gedaan zouden hebben bij een zuster van gelijke rang die de stola op de gebruikelijke wijze had gewonnen. ‘Vergeet Elaida maar,’ merkte Sareitha op, ‘en denk aan de anderen die jou graag in handen willen krijgen. Een goed gerichte steen en je bent een bewusteloos lichaam dat in de verwarring gemakkelijk weggedragen kan worden.’ Moest Sareitha haar nu echt vertellen dat water nat was. Tenslotte was het ontvoeren van mensen die aanspraken op de troon maakten bijna een Andoraanse gewoonte. Elk Huis dat zich tegen haar verzette, had aanhangers in Caemlin, die hun kans afwachtten, daar was ze zeker van of ze zou haar muiltjes als middageten opeten. Zo lang zij kon geleiden, zou hun dat niet lukken, maar ze zouden wel elke kans aangrijpen. Ze had nooit gedacht dat ze eenmaal in Caemlin veilig zou zijn. Niet buiten het paleis tenminste. ‘Als ik het paleis niet durf te verlaten, Sareitha, krijg ik het volk nooit achter me,’ zei ze rustig. ‘Ik moet gezien worden, hier op straat, op de pleinen, onbevreesd.’ En daarom had ze maar acht gardisten meegenomen in plaats van de vijftig die Birgitte had voorgesteld. Birgitte maakte zich vaak buitensporig veel zorgen over haar veiligheid en de vrouw weigerde de werkelijkheid van macht en vorstin te doorgronden. ‘Bovendien, met jou erbij moeten ze twéé stenen heel goed mikken.’

Opnieuw snoof Sareitha, maar Elayne deed haar best de stijfkoppigheid te negeren. Ze had het liefst de aanwezigheid van de vrouw-geheel genegeerd, maar dat was onmogelijk. Ze had meer redenen om het paleis te verlaten dan gezien te worden. Halwin Norrij gaf haar stapels papieren met cijfers en feiten, en ook al maakte de eentonige stem van de hoofdklerk haar slaperig, ze wilde alles met eigen ogen zien. Norrij kon een rel even levenloos beschrijven als een verslag over de stadskelders of de kosten van het reinigen van de riolering.

Overal zag ze vreemdelingen in de menigte. Kandori met snorren en gevorkte baarden, Illianers met baarden zonder snor. Arafellers met zilveren belletjes in hun vlechten. Bruin gebronsde Domani, olijfkleurige Altaranen en donkere Tyreners. De Cairhienin vielen op door hun lengte en bleke huid. Sommigen waren kooplieden die door de plotseling invallende winter vast waren komen te zitten of hoopten een voorsprong te krijgen op hun handelsrivalen. Mensen met gladde gezichten die beseften dat handel het levensbloed was van de naties. Vele mensen op straat droegen versleten rafelige kleren, broeken met kale plekken, gewaden met gerafelde zomen en tot op de draad versleten mantels, als ze al een mantel bezaten. Dat waren de vluchtelingen die ofwel door de oorlog uit hun huizen waren verjaagd of waren gaan zwerven in het geloof dat de Herrezen Draak elke band en binding die hen had vastgehouden, had verbroken. Ze liepen in elkaar gedoken tegen de kou, met holle ogen, verslagen, en lieten zich door de stroom mensen om zich heen alle kanten opduwen.

Elayne keek naar een vrouw met doffe ogen die wankelend door de menigte stapte en een klein kind op de schouder vastklemde. Ze diepte een munt uit haar beurs op en overhandigde die aan een van haar gardisten, een vrouw met appelwangen en kille ogen. Tzigan beweerde een dochter van lage Geldaanse adel te zijn en Elayne meende dat dat van Geldan waarschijnlijk wel klopte. Toen Tzigan zich bukte om de munt aan te bieden, wankelde de vrouw met haar kind nietsziend verder. Er waren te veel van deze stakkers in de stad. Elke dag verstrekte het paleis voedsel aan duizenden mensen uit keukens die overal in de stad waren opgezet, maar velen wilden niet eens komen om hun brood en soep op te halen. Elayne wenste hun de genade van het Licht en stopte de munt weer terug. ‘Je kunt niet iedereen te eten geven,’ zei Sareitha zachtjes, in Andor sta ik geen kindersterfte toe,’ zei Elayne alsof ze een decreet uitvaardigde, al wist ze niet hoe ze het moest voorkomen. Er was nog steeds genoeg te eten in de stad, maar je kon mensen niet bevelen om te eten.

Sommige andere vreemdelingen die ook in Caemlin beland waren, waren mannen en vrouwen die nu geen vodden meer droegen of uitgehongerd leken. De reden waarom ze destijds op de vlucht waren gegaan, deed er niet meer toe; ze hadden nu besloten dat ze ver genoeg hadden getrokken. Ze begonnen na te denken over een ambacht en aan hun bezittingen die ze hadden achtergelaten. In Caemlin kon iemand met vakkennis en inzet bijna altijd wel een geldschieter vinden. Er werden tegenwoordig nieuwe ambachten in de stad uitgeoefend. Vanochtend had ze al drie klokkenwinkels ontdekt. Drie! En in deze straat zag ze twee winkels die glas verkochten en ten noorden van de stad waren er bijna dertig glasblazerijen in aanbouw. Vanaf nu zou Caemlin, in tegenstelling tot vroeger, zowel glas als kristal uitvoeren. De stad telde verder kantklossers die kant maakten dat net zo mooi was als dat uit Lugard, en dat was geen wonder, want ze kwamen bijna allemaal uit die stad. Het verbeterde haar stemming enigszins. De belasting op die nieuwe ambachten zou helpen. Toch vielen de buitenlandse en de Andoraanse huurlingen haar in de menigte het meeste op. Het waren mannen met harde gezichten, die zelfs doorbeenden wanneer de drukte hen eigenlijk dwong langzaam door te lopen. De wachten van kooplui droegen ook wapens. Ruwe kerels in sterke jassen die de mensen die hen voor de voeten liepen, opzij duwden. Vergeleken met de huurlingen leken ze echter bescheiden en eenvoudig. Over het algemeen vertoonden ze trouwens minder littekens. Huurlingen vielen op als krenten in een koek. Nu er zoveel bij elkaar waren en er vanwege de winter minder aanspraak op hun vaardigheden werd gemaakt, zouden hun diensten volgens haar niet zo kostbaar zijn. Tenzij ze Andor erdoor zou verliezen, wat Dyelin vreesde. Als ze niet wilde dat vreemden in de garde de overhand kregen, moest ze voldoende mannen zien te vinden. Plus het geld om ze te betalen.

Opeens voelde ze Birgitte heel duidelijk. Ze kwam eraan en was boos. Dat was ze de laatste tijd vaak. Heel boos. En ze naderde snel, en daardoor begonnen in Elaynes hoofd de noodklokken te luiden. Onmiddellijk beval ze langs de kortste weg naar het paleis terug te keren. Die weg zou Birgitte ook nemen. De binding zou haar rechtstreeks naar Elayne leiden. Ze sloegen de Naaldstraat in, die naar het zuiden leidde. Het was een behoorlijk brede straat, al was hij even bochtig als een rivier, en hij liep heuvel op, heuvel af. Vele geslachten geleden hadden er alleen spelden- en naaldenmakers gewoond. Nu bevonden zich er enkele kleine herbergen en taveernes tussen messenslijperijen, kleermakers en vele andere soorten winkels. Lang voor ze de Binnenstad hadden bereikt, kwam Birgitte hen in de Peermanslaan tegen, waar zich sinds de dagen van Ishara fruitwinkels bevonden en waar een handvol fruitkooplieden nog steeds hun winkel openhielden, al lag er deze tijd van het jaar weinig in de winkels. Ondanks de menigte hield Birgitte een straffe draf aan. Haar rode mantel fladderde achter haar aan en ze joeg de mensen voor haar uiteen. Ze hield haar ruige grijze rijdier pas in toen ze de stoet zag.

Ze leek haar haast goed te willen maken en gunde zich enkele tellen om de vrouwelijke gardisten op te nemen en Caseilles garde-groet te beantwoorden voor ze haar rijdier wendde om naast Elayne mee te stappen. In tegenstelling tot de anderen droeg ze zwaard noch wapenrusting. De herinneringen aan haar verleden verdwenen steeds meer – ze zei dat ze zich niets meer van vóór de stichting van de Witte Toren goed kon herinneren, al schoten haar af en toe nog wel enkele flarden te binnen, maar één ding herinnerde ze zich meer dan uitstekend. Telkens als ze geprobeerd had een zwaard te gebruiken, was ze bijna gedood. Haar gespannen boog stak echter in een leren zadelhoes terwijl aan beide kanten een pijlkoker hing. Ze kookte van woede en toonde een diepe frons die met elk woord dieper werd.

‘Er is zojuist een half bevroren postduif in de paleistil binnengekomen met nieuws uit Aringil. Het geleide van Naean en Elenia is in een hinderlaag gelopen en zo’n vijf span buiten de stad omgebracht. Gelukkig kwam er een paard met het zadel onder het bloed terug, anders hadden we enige weken niets geweten. Ik betwijfel of we ook nog het geluk hebben dat dat stel door struikrovers voor een losprijs gevangen wordt gehouden.’

Vuurhart maakte enkele danspasjes tot Elayne de teugels strak trok. Ergens in de menigte klonk een kreet die uitgelegd kon worden als steun voor Trakand. Of niet? Winkeliers die handel probeerden aan te trekken, maakten genoeg herrie om de woorden onverstaanbaar te maken. ‘Er is dus een verspieder in het paleis,’ zei ze, waarna ze haar lippen op elkaar perste en vanwege Sareitha liever haar mond had gehouden.

Birgitte leek er niets om te geven. ‘Tenzij er ergens een onbekende ta’veren rondzwerft waar we niets vanaf weten,’ antwoordde ze droogjes. ‘Wellicht sta je me nu toe een lijfwacht aan te wijzen. Enkele gardisten, zorgvuldig uitgekozen, en...’

‘Nee!’ Het paleis was haar eigen huis. Daar wilde ze niet bewaakt worden. Ze wierp een blik op de Bruine zuster en zuchtte. Sareitha luisterde heel aandachtig. Het had geen zin nu zaken geheim te houden. Dit niet. ‘Heb je het de huisvrouwe laren weten?’ Birgitte keek haar zijdelings aan. Samen met een uitbarsting van milde woede die ze door hun binding voelde, maakte dat Elayne duidelijk dat ze haar grootmoeder mocht leren breien. ‘Ze wil elke bediende ondervragen die niet minstens vijf jaar lang al onder je moeder heeft gediend. Ik weet niet of ze hen op de pijnbank wil leggen. Toen ik het haar vertelde, keek ze op zo’n manier dat ik blij was dat ik heelhuids haar werkkamer kon verlaten. Zelf neem ik de anderen voor mijn rekening.’ Ze bedoelde de koninginnegarde, maar dat zou ze in aanwezigheid van Caseille en de anderen niet zeggen. Elayne vond het onwaarschijnlijk. Alle nieuwe gardisten waren voor haar tegenstanders natuurlijk de perfecte manier om hun ogen-en-oren in het paleis te krijgen, maar zonder de zekerheid dat ze op plaatsen konden komen waar ze iets nuttigs konden opvangen. ‘Als er verspieders in het paleis zijn,’ zei Sareitha kalm, ‘kunnen er nog grotere gevaren bestaan. Wellicht hoort u het voorstel van een lijfwacht van vrouwe Birgitte aan te nemen. Het is eerder gebeurd.’ Birgittes tanden flitsten. Als glimlach was het een faliekante mislukking. Maar ondanks haar grote hekel aan de titel, keek ze Elayne hoopvol aan.

‘Ik zei nee en ik meen het!’ snauwde Elayne. Een bedelaar liep net op de langzaam voortstappende stoet af met een brede grijns van ontbrekende tanden en zijn pet in de hand. Hij kromp ineen en haastte zich weg door de menigte, nog voor Elayne haar beurs had kunnen pakken. Ze wist niet zeker hoeveel boosheid van haar was en hoeveel van Birgitte, maar het paste bij dit alles. ‘Ik had ze zelf moeten gaan ophalen,’ gromde ze verbitterd. In plaats daarvan had ze een poort voor de bode geweven en de rest van de dag besteed aan gesprekken met kooplieden en geldschieters. ‘Ik had minstens het garnizoen in Aringil als geleide mee moeten sturen. Tien man dood door mijn blunder! Nog erger – het Licht sta me bij – ik ben daardoor Elenia en Naean kwijtgeraakt.’ Birgittes dikke goudblonde vlecht die over haar mantel hing, zwaaide heen en weer toen ze hartstochtelijk nee schudde. ‘Op de eerste plaats trekt een koningin er niet telkens tussenuit om alles zelf te doen. Bloedvuur, je bent een koningin!’ Haar boosheid werd wat minder, maar nog steeds vlamde haar ergernis op en dat was in haar toon duidelijk te horen. Ze wilde echt dat Elayne een lijfwacht nam, waarschijnlijk een die haar tot in de badkamer volgde. ‘Je dagen van avontuurtjes zijn voorbij. De volgende stap is dat je vermomd het paleis uit sluipt, misschien in de nachtelijke duisternis wat rondzwerft, terwijl je een barst in je schedel oploopt door een rabauw die je zelfs niet hebt opgemerkt.’

Elayne richtte zich op in haar zadel. Birgitte wist het natuurlijk, want ze wist niet hoe ze de binding kon uitschakelen, hoewel ze er zeker van was dat dat wel mogelijk moest zijn, maar de vrouw had niet het recht dat nu naar voren te brengen. Als Birgitte zo bleef doorgaan, zou ze andere zusters met hun zwaardhanden achter zich aankrijgen, evenals groepen gardisten. Iedereen deed zo belachelijk over haar veiligheid. Je zou denken dat ze nooit in Ebo Dar was geweest, laat staan in Tanchico of op Falme. Bovendien had ze dat wat Birgitte zei, nog maar eenmaal gedaan. En Aviendha was met haar meegegaan.

‘Koude donkere straten zijn niet te vergelijken met een warm houtvuur en een boeiend boek,’ opperde Sareitha terloops alsof ze in zichzelf praatte. Ze keek naar de winkels waarlangs ze reden en leek er meer aandacht voor te hebben dan voor haar woorden, ikzelf heb een grote hekel aan wandelen over gladde stoepen vol ijs, zeker in het donker zonder een lantaarntje bij je. Jonge, knappe vrouwen denken vaak dat gewone kleren en een smerig gezicht hen onzichtbaar maken.’ De verandering kwam zo onverwachts, haar stem bleef zo gelijkmoedig, dat het aanvankelijk niet eens tot Elayne doordrong. ‘En neergeslagen te worden en door dronken boeven een steeg ingesleurd te worden, is een harde manier om te leren dat dat niet kan. Je kunt uiteraard geluk hebben als je iemand bij je hebt die ook kan geleiden, als zij tenminste net zo boft en niet even hard wordt geraakt... Nou ja, je kunt niet elke keer geluk hebben. U bent het daarmee wellicht ook eens, vrouwe Birgitte.’

Elayne deed geërgerd even haar ogen dicht. Aviendha had gezegd dat ze gevolgd werden, maar zij had zeker geweten dat het een nachtelijke wandelaar was geweest. Het was trouwens niet eens zo gegaan. Niet zo. Birgittes woeste blik beloofde een later gesprek. Ze weigerde te begrijpen dat een zwaardhand haar Aes Sedai nooit afviel. Birgitte ging grimmig verder. ‘Op de tweede plaats, of het geleide nu uit tien of uit tweehonderd man had bestaan, het zou op dezelfde manier zijn afgelopen. Bloedvuur, het was een goed plan. Met slechts een paar man was de kans het grootst dat Naean en Elenia onopgemerkt naar Caemlin gebracht konden worden. Bloedvuur, als we het hele garnizoen mee hadden laten gaan, had dat in het oosten van Andor vele ogen getrokken en de overvallers zouden dan voor de zekerheid nog meer wapenknechten hebben meegenomen. En dan zouden ze bovendien ook nog Aringil in handen hebben gekregen. Hoe klein het garnizoen in Aringil ook is, het zal vijanden in het oosten afweren. Bovendien: hoe meer gardisten uit Cairhien komen, hoe beter dat zal werken, omdat die jou bijna allemaal trouw zijn.’ Voor iemand die beweerde een eenvoudige boogschutter te zijn, had ze een goede kijk op de toestand. Ze had alleen het verlies aan invoerrechten uit de rivierhandel niet genoemd.

‘Wie heeft hen bevrijd, vrouwe Birgitte?’ vroeg Sareitha, terwijl ze naar voren boog om langs Elayne Birgitte aan te kunnen kijken. ‘Want dat is in elk geval een belangrijke vraag.’ Birgitte slaakte een luide zucht, bijna een kreun.

‘We zullen het, vrees ik, snel genoeg weten,’ merkte Elayne op. De Bruine zuster trok vragend een wenkbrauw hoog op en ze probeerde haar tanden niet op elkaar te klemmen. Ze leek dat de laatste tijd vaak te doen.

Een Taraboonse in een groenzijden mantel stapte voor de paarden opzij en maakte een diepe buiging. Ze was mager en haar vlechten met kralen hingen uit haar mantelkap. Haar dienstmeid, een onaanzienlijke vrouw met haar armen vol pakjes, deed haar meesteres onhandig na. De twee brede lijfwachten vlak achter de twee vrouwen droegen met koper beslagen vechtstokken en bleven waakzaam rechtop staan. Hun lange, dikke, leren jassen konden afgezien van een vastberaden dolksteek veel tegenhouden.

Terwijl ze verder reden, neeg Elayne het hoofd om de hoffelijkheid van de Taraboonse te beantwoorden. Tot dusver had ze nog van geen enkele Andoraan iets dergelijks gezien. Het knappe gezicht achter de dunne sluier van de vrouw toonde iemand van oudere leeftijd. Ze was dus geen Aes Sedai. Licht, ze had al genoeg zorgen zonder zich ook nog eens druk te maken over Elaida!

‘Het is heel eenvoudig, Sareitha,’ verklaarde ze afgemeten. ‘Als Jarif Sarand hen heeft bevrijd, zal Elenia Naean een keuze voorleggen. Ze moet zich uitspreken voor Elenia, waarvoor ze als goedmakertje enkele landgoederen krijgt. Doet ze dat niet, dan wordt haar keel in een afgelegen stille kerker opengesneden en wordt haar lijk begraven. Naean zal zich niet gemakkelijk gewonnen geven, maar haar Huis bespreekt al wie tot haar terugkomst als Hoogzetel zal optreden, dus zal ze lang aarzelen en zal Elenia met marteling dreigen en dat wellicht ook echt doen. Uiteindelijk zal Naean Arawn zich achter Sarand scharen en dus Elenia steunen. Daarna zullen ook Karid Anshar en Lir Barijn zich snel bij Huis Sarand aansluiten, omdat ze daar de grootste macht vermoeden. Als de mensen van Naean hen hebben bevrijd, zullen ze Elenia dezelfde keuze aanbieden en zal Jarif tegen Arawn optrekken, tenzij Elenia dat verbiedt. Ze zal dat echter niet doen als ze hoop op bevrijding koestert. Dus moeten we in de komende weken hopen op een bericht dat de landgoederen van Arawn in vuur en vlam staan.’ En als dat niet zo is, dacht ze, heb ik vier Huizen tegenover me en weet ik nog steeds niet of ik er echt twee achter me heb.

‘Dat is heel... verdienstelijk uitgedacht,’ merkte Sareitha op en ze klonk licht verbaasd.

‘Dat zou jij volgens mij binnen afzienbare tijd eveneens gedaan hebben,’ merkte Elayne heel liefjes op. Ze voelde een scheut van plezier toen de zuster met haar ogen knipperde. Licht, toen ze tien was, verwachtte haar moeder al van haar dat ze dit soort dingen doorhad. De rest van de rit terug werd in stilte afgelegd en ze zag de kleurrijke torens met mozaïeken en de grootse uitzichten op de Binnenstad amper. In plaats daarvan dacht ze aan de Aes Sedai in Caemlin en aan de verspieders in het paleis. Aan de onbekenden die Elenia en Naean in handen hadden en aan de vraag hoe snel Birgitte nieuwe gardisten kon werven. Aan de overweging of het tijd werd het paleiszilver en haar andere juwelen te verkopen. Het waren veel sombere gedachten, maar ze bleef strak voor zich uitkijken en hoorde statig het schaarse gejuich aan dat haar volgde. Een koningin mocht geen angst tonen.

Het koninklijk paleis was een krijtwitte verzameling van fraai bewerkte balkons en galerijen met zuilen op de top van de hoogste heuvel van de Binnenstad, tevens de hoogste heuvel van Caemlin. De slanke spitsen en vergulde koepels rezen hoog op in de middaghemel. Het was op vele spannen afstand zichtbaar en getuigde van de grote macht van Andor. Aan de voorzijde, aan de kant van het Koninginneplein, bevonden zich de grootse poorten. Hier hadden zich in het verleden enorme menigten verzameld om de toespraken van de koninginnen aan te horen of om luidkeels hun steun voor de vorstinnen van Andor uit te schreeuwen. Elayne kwam aan de achterkant binnen. De ijzeren hoeven van Vuurhart kletterden op de stenen toen ze de hoofdstal binnenstapte. Het was een brede, uitstekende vleugel met aan beide zijden rijen hoge stalboogdeuren met daarboven een lang witstenen balkon, eenvoudig en sterk. Verschillende hogere zuilengalerijen boden er gedeeltelijk zicht op. Hier werd gewerkt. Voor de eenvoudige kolommenreeks die toegang bood tot het eigenlijke paleis stond een tiental gardisten naast hun paarden strak in het gelid om de dienstdoende gardisten op het plein af te lossen, terwijl een gardesergeant hen inspecteerde. De sergeant was een grijze kerel die hinkte en onder Garet Brin vaandrager was geweest. Bij de buitenmuur stegen nog dertig gardisten op, klaar om in paren een rondgang door de Binnenstad te maken. Normaal gesproken zouden er gardisten zijn die als hoofdtaak hadden de orde op straat te bewaken, maar nu er maar zo weinig gardisten waren, moesten ook de paleiswachten dit werk doen. Careane Fransi was er ook bij. Een forse vrouw in fraaie rijkleding met groene strepen en een blauwgroene mantel. Ze zat al op haar grijze ruin terwijl een van haar zwaardhanden, Venr Kosaan, op zijn vos klom. Hij was donker van uiterlijk en in zijn krullerige haren en baard was hier en daar wat grijs te zien. De slanke man droeg een gewone bruine mantel. Blijkbaar wilden ze niet laten weten wie ze waren. Toen Elayne arriveerde, trok een golf van verbazing over het stal-plein, maar niet bij Careane of Kosaan natuurlijk. De Groene zuster keek nadenkend onder de beschermende mantelkap en Kosaan deed zelfs dat niet eens. Hij schonk Birgitte en Yarman slechts een knikje. Zonder verder op of om te kijken vertrokken ze zodra de laatste gardisten van Elaynes geleide de met ijzer beslagen poort waren binnengereden. Maar sommige gardisten bij de muur bleven staan, met een voet in de stijgbeugel, en keken naar de nieuwelingen. Ze hadden haar pas een uur later verwacht en afgezien van de enkeling die nooit verder dacht dan zijn neus lang was, besefte iedereen in het paleis de onstabiele situatie. Geruchten verspreidden zich in het leger haast nog sneller dan bij gewone mensen en het Licht mocht weten of deze mannenroddel iets verduidelijkte. Deze mensen wisten dat Birgitte met grote haast was vertrokken en nu keerde ze eerder dan verwacht met Elayne terug. Trok een Huis op naar Caemlin? Was er een aanval op handen? Zouden ze het bevel krijgen naar de stadsmuren te gaan, terwijl ze zelfs met de wapenknechten van Dyelin de stadswallen niet volledig konden bemannen? De verbazing en bezorgdheid duurden maar kort, want toen blafte de getaande sergeant een bevel, waarna de hoofden recht schoten en de vuisten als groet tegen de borst sloegen. Afgezien van de sergeant waren er nog maar drie anderen langer in dienst van de garde, maar hier stonden geen kersverse nieuwelingen.

Stalknechten in rode jassen met de geborduurde Witte Leeuw op een schouder snelden de stallen uit, hoewel ze eigenlijk niet veel te doen hadden. De gardisten in Elaynes geleide lieten zich op Birgittes bevel kalm op de grond zakken en leidden hun paarden door de hoge deuren de stallen in. Zelf kwam ze met een sprong uit het zadel en gooide een stalknecht de leidsels toe. Ze was amper sneller dan Yarman, die haastig Sareitha’s paardhalster greep terwijl ze afstapte. Hij was wat sommige zusters ‘verse vangst’ noemden. Hij was amper een jaar gebonden. De term stamde uit de tijd dat zwaardhanden niet altijd werd gevraagd of ze wel gebonden wilden worden. Zoals altijd voerde hij nauwgezet zijn werk uit. Birgitte keek woest rond, de vuisten in de zij, en hield blijkbaar de mannen in het oog die de komende vier uur de orde in de Binnenstad gingen bewaren. Het zou Elayne echter verbazen als Birgittes gedachten echt naar die mannen uitgingen.

Zij had in elk geval haar eigen zorgen, maar probeerde die niet overduidelijk te tonen. Ze nam de schrale vrouw op die Vuurhart bij de teugels vasthield, evenals de magere man die voor haar afstijgen een met leer bekleed opstapje had neergezet en de stijgbeugel vasthield. Hij bleef onverstoorbaar terwijl de vrouw het paard wat toefluisterde en zijn neus streelde. Geen van beiden keek echt naar Elayne al hadden ze wel hoffelijk het hoofd geknikt. Hoffelijkheden kwamen pas nadat Elayne niet door alle drukte door een schichtig paard uit het zadel kon worden gegooid. Het deed er niet toe dat ze hun hulp niet nodig had. Ze was hier niet meer op het platteland en ze behoorde de regels te volgen. Desondanks probeerde ze niet fronsend rond te kijken. Ze besteedde geen aandacht meer aan het tweetal toen ze Vuurhart wegleidden en keek niet om, al wilde ze dat wel. De raamloze toegangshal achter de zuilen leek schemerig, ook al waren enkele staande spiegellampen aangestoken. Eenvoudige lampen met ijzeren krullen. Alles hier was bedoeld om nuttig te zijn. De gepleisterde kooflijsten waren onversierd en de witstenen muren kaal en glad. Het bericht van hun thuiskomst was doorgegeven en voor ze goed en wel binnen waren, verscheen een handvol buigende mannen en vrouwen die hun mantels en handschoenen aanpakten. Hun livreien verschilden van die van de stalknechten doordat ze witte kragen en mouwomslagen bezaten en de Leeuw van Andor op de linkerborst en niet op de schouder droegen. Elayne kende er niemand van. De meeste bedienden hier waren nieuw en anderen waren ondanks hun hoge leeftijd toch komen werken om de bangeriken te vervangen die er tijdens Rhands verovering van de stad vandoor waren gegaan. Een kale man met een trots gezicht keek haar wel aan, maar niet direct in de ogen; wellicht was hij bang om te vrijpostig te zijn. Een slanke jonge vrouw die scheel keek, maakte al te overijverig een glimlachende kniks, maar misschien wilde ze alleen tonen dat ze oplettend was. Elayne liep snel verder, gevolgd door Birgitte, voordat ze hen woest begon aan te kijken. Achterdocht smaakte bitter.

Sareitha en haar zwaardhand begeleidden hen slechts enkele passen en toen mompelde de Bruine zuster iets over boeken die ze in de boekenzaal na wilde zien. De verzameling hier was niet echt klein, al was die niets in vergelijking met een echt grote librije. Elke dag bracht ze er enkele uren door, waarbij ze vaak door de tijd versleten banden te voorschijn haalde, waarvan ze zei dat die elders onbekend waren. Yarman volgde haar op de voet toen ze verdween in een donkere zijgang. Een donkere magere zwaan die een vreemde sierlijke ooievaar achter zich aan kreeg. Hij droeg zijn zwaardhandmantel zorgvuldig opgevouwen over de arm. Zwaardhanden lieten die zelden uit het oog. Die van Kosaan zat waarschijnlijk in zijn zadeltas. ‘Zou jij een zwaardhandmantel willen hebben, Birgitte,’ vroeg Elayne onder het lopen. Niet voor de eerste keer benijdde ze de ruime pofbroek van Birgitte. Zelfs een rijrok hielp mee als je niet bezadigd rond wilde stappen. Gelukkig droeg ze nu rijlaarzen en geen muiltjes, anders zouden haar voeten hier bevriezen. Er waren niet genoeg vloerkleden om gangen en hallen net als de vertrekken van tapijten te voorzien. Die zouden trouwens binnen de kortste keren door het voortdurende geloop van schoonmakende dienaren verslijten. ‘Zodra Egwene de Toren in handen heeft, zal ik er een voor je laten maken. Je behoort er een te hebben.’

‘Bloedvuur, ik geef geen barst om die rotmantel,’ antwoordde Birgitte grimmig. Haar boze gezicht gaf Elayne reeds een waarschuwing en haar mond was een harde streep. ‘Het was zo vlug voorbij dat ik dacht dat je gewoon gestruikeld was en je hoofd had bezeerd. Bloedvuur! Neergeslagen door straatrabauwen! Het Licht mag weten wat er verder had kunnen gebeuren.’

‘Je hoeft je niet te verontschuldigen, Birgitte.’ Ze voelde woede en verontwaardiging door de binding stromen, maar ze wilde haar voordeel uitbuiten. Birgittes berispingen waren al erg als ze alleen waren, maar ze was niet van plan dat te slikken in de gangen in aanwezigheid van de dienaren die het houtsnijwerk van de muren poetsten en de vergulde staande lampen afstoften. Ze hielden amper op om de erfdochter en Birgitte hoffelijkheid te betonen, maar ongetwijfeld vroeg iedereen zich af waarom de kapitein-generaal op een donderwolk leek en natuurlijk had iedereen zijn oren wagenwijd open om zoveel mogelijk op te vangen. ‘Je was er niet omdat ik je niet mee wilde nemen. Ik durf er wat om te verwedden dat Sareitha haar Ned niet bij zich had.’ Het leek nauwelijks mogelijk dat Birgittes gezicht nog dreigender werd. Misschien had ze Sareitha niet moeten noemen. Elayne veranderde van onderwerp. ‘Je moer echt iets doen aan die taal van je. Je begint te praten als de eerste de beste zwerver.’

‘Mijn... taal,’ mompelde Birgitte dreigend. Zelfs haar stap leek nu op die van een aanvallende luipaard. ‘Jij praat over mijn taal!? Ik ken tenminste nog de betekenis van mijn woorden. Ik weet tenminste welk woord op welke plek gepast is en welke niet.’ Elayne kreeg een kleur en richtte haar hoofd op. Ze wist het wél! Meestal. Tenminste, vaak genoeg. ‘En wat Yarman betreft,’ vervolgde Birgitte nog steeds zacht en dreigend, ‘hij is een goede man, maar hij loopt nog steeds met grote kinderogen rond te kijken dat hij een zwaardhand is. Hij springt waarschijnlijk al op als Sareitha in haar vingers knipt. Ik zet nooit kinderogen op en ik spring niet op. Heb je me daarom met een titel opgezadeld? Zodat ik daarmee aan de lijn kwam te liggen? Het zou niet de eerste stomme gedachte in jouw hoofdje zijn. Voor iemand die meestal zo helder en goed nadenkt... Laten we het er later over hebben. Mijn schrijftafel ligt bezaaid met bloedvuurverslagen die ik af moet werken, als je tenminste de helft van de gardisten wilt krijgen waar je om gevraagd hebt. Maar vanavond zullen we een lang gesprek hebben. Mijn vrouwe,’ voegde ze er veel te nadrukkelijk aan toe. Haar buiging was bijna spottend volmaakt. Ze beende weg en haar lange paardenstaart had als de staart van een boze kat omhoog kunnen staan.

Elayne stampte geërgerd met haar voet. Birgittes titel was een terecht verdiende beloning, meer dan tienmaal verdiend sinds ze de vrouw had gebonden! En daarvoor al tienduizend keer. Ze had wel aan het andere gedacht, maar pas daarna. Het had trouwens toch weinig nut. Of het nu van een leenvorstin of van een Aes Sedai kwam, Birgitte koos zelf uit welk bevel ze op wilde volgen. Niet wanneer het om belangrijke zaken ging – wanneer zijzelf ze trouwens belangrijk vond – maar het gold wel voor alle andere opdrachten, vooral wanneer ze die betitelde als onnodig riskant of onbetamelijk. Alsof Birgitte Zilverboog over gevaren haar mond open mocht doen. En wat dat onbetamelijke betrof! Zelf struinde Birgitte de taveernes af. Ze dronk en dobbelde en lonkte zelfs in overvloed naar knappe mannen. Ze keek graag naar mooie mannen, al had ze een voorkeur voor mensen die zware klappen leken te hebben opgelopen. Elayne wilde haar niet veranderen, want ze bewonderde haar, mocht haar en beschouwde haar als een vriendin, maar ze had graag meer gemerkt van de binding tussen zwaardhand en Aes Sedai. Het leek nu meer op een binding tussen een achterdochtige oudere zus en een ondeugende jongere.

Opeens besefte ze dat ze stilstond en met een boos gezicht in het niets staarde. Dienaren kwamen aarzelend voorbij en hielden hun oog op de vloer gericht alsof ze bang waren dat haar boosheid voor hen was bedoeld. Ze ontspande zich en wenkte een slungelige jongen met puistjes. Zijn gezicht verbleekte en hij maakte zo’n onhandige diepe buiging dat hij bijna omviel.

‘Ga naar vrouwe Harfor en vraag haar naar mijn vertrekken te komen,’ zei ze en voegde er niet onvriendelijk aan toe: ‘Denk er trouwens aan dat je meester niet blij zal zijn als je naar het paleis staat te gapen terwijl je dingen te doen hebt.’ Zijn mond viel open alsof zij zijn gedachten had gelezen. Misschien dacht hij dat echt. Zijn grote ogen flitsten naar haar Grote Serpent-ring, waarna hij een hoog geluidje slaakte en zelfs nog dieper boog voor hij hardhollend verdween.

Onwillekeurig glimlachte ze. Het was een gok geweest maar hij was te jong om een verspieder te zijn en te zenuwachtig om iets verbodens te doen. Aan de andere kant... Haar glimlach verdween. Hij was niet zoveel jonger dan zij.

Загрузка...