Iemand schudde aan Shalons arm. Het was Sarene en de Aes Sedai zei iets tegen haar. ‘De ter’angreaal is daarbinnen,’ zei Sarene, ‘in de Zaal van de raadsleden. Onder de koepel.’ Ze liet Shalons arm los, haalde diep adem en pakte de teugels op. ‘Belachelijk dat we ons door zijn nabijheid veel slechter voelen,’ mompelde ze, ‘maar zo voelt het wel aan.’
Shalon vermande zich, maar het kostte moeite. De leegheid verdween wel niet maar ze dwong zichzelf dat gevoel te negeren. Niettemin voelde ze zich als een appel zonder klokhuis.
Ze stonden op een enorm plein dat was bestraat met witte stenen. Ze nam tenminste aan dat het een plein was, al was het rond. Midden op het plein stond een groot paleis, een rond gebouw, helemaal wit, afgezien van de hoge blauwe dakkoepel in de vorm van een halve bol. Rijen dikke gegroefde zuilen sierden de bovenste twee verdiepingen en een gestage stroom mensen verdween over de brede witte trappen naar de eerste verdieping of verliet het gebouw. Afgezien van twee grote bronzen openstaande hoogpoorten recht voor hen was de gevel op de begane grond geheel van witte steen waarin vrouwen met kroontjes waren uitgehouwen die tweemaal zo groot waren als in het echt. Tussen die vrouwen waren schoven graan en rollen stof uitgebeeld waarvan de losse uiteinden vrij in de wind rimpelden; ernaast lagen stapels staven die wellicht gouden, zilveren of ijzeren baren aanduidden, of misschien alledrie, en zakken waaruit munten en edelstenen stroomden. Onder de voeten van de vrouwenbeelden waren kleinere witstenen figuurtjes te zien die op wagens reden of bij smidsvuren en weefgetouwen werkten. Deze mensen hadden voor zichzelf een monument gemaakt dat hun geslaagde handel uitbeeldde. Dwaas. Als mensen dachten dat jij slimmer handel dreef dan zij, werden ze niet alleen jaloers, maar ook koppig en probeerden ze belachelijke overeenkomsten met je af te sluiten. En soms had je geen andere mogelijkheid dan die te accepteren. Ze besefte dat Harine haar fronsend aankeek en richtte zich op in het zadel. ‘Vergeef me, golfvrouwe,’ zei ze. De Bron was weg, maar die zou terugkomen – natuurlijk zou dat gebeuren – en ze moest haar plicht doen. Ze schaamde zich dat ze zich aan haar angst had overgegeven, maar ze bleef de leegheid voelen. Licht, wat was het leeg! ‘Ik voel me nu weer beter. Van nu af aan zal ik het beter doen.’ Harine knikte slechts, nog steeds fronsend en Sharons hoofd kriebelde. Harines stroom van verwachte boze woorden bleef uit en dat kwam waarschijnlijk omdat ze van plan was iets veel ergers over haar uit te storten.
Cadsuane stak het plein over en reed door de open poort van de Zaal van de raadsleden een grote ruimte in met een hoog plafond. Het bleek een overdekte binnenplaats te zijn. Een tiental mannen in een blauwe jas zat gehurkt naast draagstoelen waarvan de deurtjes zowel een gouden zwaard als een gouden hand vertoonden. Ze keken verbaasd op toen Cadsuane naar binnen reed. En dat deden ook de in lange blauwe vesten geklede mannen die de paarden van een koets uitspanden waarop het wapen met het zwaard en de hand stond afgebeeld en de mannen die met grote bezems de stenen vloer aanveegden. Twee andere stalknechten leidden paarden weg door een brede gang die naar hooi en mest rook.
Een gezette man met gladde wangen en van middelbare leeftijd haastte zich naar hen toe. Zijn hoofd bleef kleine knikjes maken en hij wreef zich voortdurend in de handen. Terwijl de andere mannen hun lange haren onder aan de nek bijeen hadden gebonden, werden de zijne door een kleine zilveren speld bijeengehouden. Zijn blauwe jas leek van goede wol, met de grote gouden zwaard-en-hand links op de borst geborduurd. ‘Vergeef me,’ zei hij met een vleierig lachje. ‘Ik wil u niet beledigen maar ik vrees dat u de verkeerde kant bent opgereden. Dit is de Zaal van de raadsleden en...’
‘Zeg tegen Eerste Raadsvrouwe Barsalla dat Cadsuane Melaidhrin er is om haar te spreken,’ viel Cadsuane hem in de rede terwijl ze afsteeg.
De glimlach van de man leek weg te glijden en zijn ogen werden groter. ‘Cadsuane Melaidhrin? Ik dacht dat u...’ Hij zweeg opeens toen ze hem fel aankeek, kuchte achter zijn hand en zette weer een nederige glimlach op. ‘Vergeef me, Cadsuane Sedai. Sta me toe u en uw gezelschap voor te gaan naar een wachtkamer waar u verwelkomd kan worden, terwijl ik de Eerste Raadsvrouwe verwittig.’ Zijn ogen leken nog groter te worden toen die op de andere vrouwen vielen. Het was duidelijk dat ook hij Aes Sedai kon herkennen, tenminste, als ze in een groep reden. Zijn ogen knipperden toen hij Shalon en Harine zag, maar voor een landrot kon hij zich geweldig beheersen. Zijn mond viel niet eens open.
‘Ik sta je toe, jongeman, om zo snel als je benen je kunnen dragen naar Aleis te hollen om te zeggen dat ik er ben,’ antwoordde Cadsuane, die haar mantel losmaakte en over het zadel wierp. ‘Zeg haar dat ik in de koepel ben en zeg haar dat ik niet de hele dag de tijd heb. Nou? Hup, hup!’ Ditmaal verdween de glimlach niet, maar werd het gezicht van de man ziekelijk bleek. Hij aarzelde slechts een tel en verdween toen op een holletje terwijl hij de stalknechten toeriep de paarden over te nemen.
Cadsuane was hem al vergeten zodra hij zijn bevelen had gegeven. ‘Verin, Kumira, jullie komen met mij mee,’ gaf ze bruusk aan. ‘Merise, hou iedereen bij elkaar en gereed tot ik... Alanna, kom terug en stap af! Alanna!’ Met tegenzin wendde Alanna haar paard en stapte af, terwijl ze iets pruilends uitstraalde. Haar slanke zwaardhand Ihvon keek bezorgd toe. Cadsuane zuchtte alsof het einde van haar geduld was bereikt. ‘Als het nodig is, ga je maar op haar zitten, Merise,’ zei ze en overhandigde haar teugels aan een kleine, broodmagere stalknecht, ik wil dat iedereen meteen kan vertrekken als ik met Aleis heb gesproken.’ Merise knikte en Cadsuane wendde zich tot de knecht. ‘Hij heeft alleen wat water nodig,’ zei ze en gaf het paard een liefdevol klopje, ik heb hem vandaag te weinig beweging gegeven.’
Shalon was meer dan gelukkig om haar eigen paard zonder verdere woorden af te staan. Van haar mocht hij het beest afmaken. Ze wist niet hoelang ze als verdoofd had doorgereden, maar het voelde of ze elke span van die ongetwijfeld vele honderden roeden na Cairhien in het zadel had gezeten. Ze voelde zich net zo verkreukeld als haar kleren. Opeens besefte ze dat ze Jahars knappe gezicht niet bij de andere mannen zag. Verins Tomas, een magere grijze man en even hard als iedere zwaardhand, leidde net het gevlekte grijze lastdier van Jahar weg. Waar was die jongeman heen? Merise leek in elk geval niet bezorgd vanwege zijn afwezigheid.
‘Die Eerste Raadsvrouwe, Sarene. Zij is hier een belangrijke vrouw, nietwaar?’ gromde Harine terwijl ze zich door Moad omlaag liet helpen, die zelf gewoon van zijn paard was gesprongen. Harine bewoog even stijf als Shalon.
‘Je zou kunnen zeggen dat ze de vorstin is van Far Madding, hoewel de andere raadsleden haar de eerste onder gelijken noemen, wat dat ook mag betekenen.’ Sarene overhandigde haar paard aan een stalknecht en leek in het geheel niet stijf en verkreukeld. Wellicht was ze eerder van slag geweest door die ter’angreaal die de Bron had weggenomen, maar nu was ze een en al beheerste koelte, als een standbeeld van ijs. De knecht struikelde over zijn eigen voeten toen hij haar aankeek. ‘Vroeger gaf de Eerste Raadsvrouwe raad aan de koningin van Maredo, maar nadat Maredo... uiteengevallen was, beschouwden de meeste Raadsvrouwen zich als de natuurlijke opvolgers van de vorstinnen van Maredo.’
Shalon wist dat haar kennis van de geschiedenis van de landrotten evenveel gaten vertoonde als haar geografische kennis van het binnenland, maar van een natie met de naam Maredo had ze nog nooit gehoord. Voor Harine volstond dit alles echter. Als de Eerste Raadsvrouwe hier heerste, behoorde de golfvrouwe van de Shodein-clan haar te ontmoeten. Harines waardigheid nam met minder geen genoegen. Ze liep pijnlijk maar vastberaden naar Cadsuane toe. ‘O ja,’ zei de onuitstaanbare Aes Sedai nog voor Harine haar mond had opengedaan. ‘U komt eveneens mee. Ook uw zuster. Maar niet uw zwaardmeester. Een man in de koepel is al erg, maar een man met een zwaard zal elk raadslid een toeval bezorgen, zo niet meer. Wilt u wat vragen, golfvrouwe?’ Harine klemde bijna hoorbaar haar kaken op elkaar. ‘Goed,’ mompelde Cadsuane. Shalon kreunde. Dit alles zou haar zusters stemming geen haartje verbeteren. Cadsuane ging hen voor door brede gangen met blauwe tegeltjes en fleurige wandkleden. Ze werden verlicht door vergulde staande lampen met glinsterende spiegels. Dienaren in het blauw staarden hen eerst verbaasd aan, maar maakten vervolgens haastig buigingen. Ze ging hen voor omhoog over lange rondwentelende trappen van witstenen treden die nergens op rustten; soms raakten de treden een lichtgetinte muur, maar dat was niet altijd het geval. Cadsuane gleed als een zwaan omhoog, maar ze liep zo snel dat Shalons toch al pijnlijke benen wel in brand leken te staan. Harines gezicht leek een houten masker doordat ze de inspanning van het traplopen trachtte te verbergen. Zelfs Kumira leek enigszins verbaasd, hoewel Cadsuanes snelheid haar geen zichtbare inspanning kostte. De gezette kleine Verin werd aan Cadsuanes zijde meegevoerd en keek nu en dan glimlachend om naar Harine en Shalon. Soms meende Shalon Verin te haten, maar er lag geen spoortje spot of vermaak in die glimlach, alleen aanmoediging.
Cadsuane voerde hen ten slotte een laatste zwevende trap tussen vier blinde muren op, en opeens stonden ze op een balkon met een fraai bewerkt, verguld metalen hek dat helemaal rond en rond... Heel even viel Shalons mond open. Boven haar steeg een blauwe koepel wel honderd voet de lucht in. Niets leek hem te dragen, alleen de koepel zelf. Haar onwetendheid van de landrotten omvatte naast hun aardrijkskunde en geschiedenis eveneens hun bouwkunst, en feitelijk ook de Aes Sedai. Ze wist hoe je een tekening voor een klipper maakte en hoe je die moest bouwen, maar ze had geen flauw vermoeden hoe zoiets als deze koepel gebouwd werd. Doorgangen onder bogen, afgezet met witte stenen, net zoals de toegang die zij hadden gebruikt, gaven op drie andere plaatsen aan waar de trappen zich bevonden. Ze waren echter alleen en dat leek Cadsuane plezier te doen, hoewel ze alleen kort in zichzelf knikte. ‘Kumira, laat de golfvrouwe en haar zuster de waker van Far Madding zien.’ Haar stem weerkaatste flauwtjes binnen de enorme koepel. Ze nam Verin even terzijde en het tweetal hield de hoofden dicht bij elkaar. Er klonk geen echo van hun gefluister.
‘Je mag het haar niet kwalijk nemen,’ zei Kumira kalm tegen Harine en Shalon. Zelfs die stille woorden veroorzaakten enig geluid, al was het geen echo. ‘Vrede, dit moet echt verontrustend zijn, zelfs voor Cadsuane.’ Ze streek met haar vingers door haar korte bruine haren en schudde het hoofd om haar kapsel weer in orde te maken. ‘De raadsleden zijn zelden blij met de komst van Aes Sedai, vooral niet als het zusters betreft die hier zijn geboren. Ik vermoed dat ze liever willen doen alsof de Ene Kracht niet bestaat. Nou ja, hun geschiedenis geeft daar alle reden toe en de laatste tweeduizend jaar hebben ze over het middel beschikt om die aanname te ondersteunen. In elk geval blijft Cadsuane Cadsuane. Ze komt zelden een opgeblazen kikker tegen zonder het besluit te nemen die door te prikken, zelfs als het een prins met een kroon is. Of een vorst, of iemand met het kroontje van Raadsvrouwe. Haar laatste bezoek vond twintig jaar geleden plaats, tijdens de Aieloorlog, maar ik vermoed dat enkelen die zich dat herinneren liever onder hun bed willen kruipen wanneer ze horen dat ze terug is.’ Kumira lier een licht vermaakt lachje horen. Shalon had echter niets gehoord waarover je kon lachen. Harines mond vertrok, waardoor ze eruitzag alsof ze last had van een bedorven maag.
‘Jullie wensen de... waker te zien?’ vervolgde Kumira. ‘Nou ja, zo kun je het ook noemen, neem ik aan. Er valt niet veel aan te zien.’ Ze liep behoedzaam naar het vergulde hekwerk toe en keek eroverheen alsof ze bang was te vallen, maar haar blauwe ogen stonden weer scherp en strak, ik zou er alles voor over hebben om het te bestuderen, maar dat is natuurlijk onmogelijk. Wie weet wat het nog meer kan doen dan wat we er reeds van weten?’ In haar stem klonk zowel ontzag door als spijt.
Shalon was niet bang voor hoogte en drukte zich naast de Aes Sedai tegen het uiterst fijn bewerkte hek. Ze wilde het ding zien dat de Bron had weggenomen. Even later kwam Harine erbij. Tot Shalons verrassing bevond de vloer zich amper twintig voet onder hen. De gladde vloer bestond uit blauwe en witte tegels die een ronddraaiende doolhof vormden die in het midden eindigde in een rood ovaal met een goudkleurige rand en twee middelpunten. Onder het balkon zaten drie in het wit geklede vrouwen op krukken die op gelijke afstand van elkaar aan de rand waren opgesteld, vlak naast de koepelmuur. Naast elke vrouw was een schijf van ruim twee pas doorsnee aangebracht die leek te bestaan uit gewolkt kristal. In elke schijf was een lange smalle wig van helder kristal geplaatst die het midden van de ruimte aanwees. Metalen randen omringden de schijven, die de tekens van een kompas vertoonden, maar de lijntjes tussen de dikkere lijnen werden steeds kleiner. Shalon wist het niet zeker maar de metalen rand onder haar leek van getallen te zijn voorzien. Dat was alles. Geen monsterachtig grote vormen. Ze had zich iets enorms voorgesteld, iets zwarts dat het Licht opzoog. Ze greep met beide handen het hek vast om te voorkomen dat ze zou gaan beven en ze klemde haar knieën tegen elkaar om ze stil te houden. Wat zich daar ook beneden bevond, het had echt het Licht gestolen. Het geschuifel van muiltjes kondigde de komst van nieuwe mensen op het balkon aan. Ze kwamen door dezelfde doorgang als die zij hadden gebruikt. Het was een tiental glimlachende vrouwen die hun haar boven op het hoofd bijeen hadden gebonden. Ze droegen soepele blauwzijden mantels als armloze jassen over hun gewaden. De mantels waren voorzien van rijk goudborduursel en sleepten achter hen aan over de vloer. Deze mensen wisten waaraan je een hogere stand kon herkennen. Elke vrouw droeg een grote hanger in de vorm van dat goudgerande rode ovaal aan een halsketting van zware gouden schakels. Diezelfde vorm keerde terug in de voorkant van ieders smalle gouden diadeem. Bij één vrouw was het rode ovaal niet van email, maar van robijnen, saffieren en maanstenen, die bijna de gouden band over haar voorhoofd verborgen. Deze lange, voorname vrouw droeg aan haar rechterwijsvinger een grote gouden zegelring. Haar zwarte haar was in een grote ronde vorm opgekamd en vertoonde aan de zijkant grote witte lokken, al vertoonde haar gezicht geen rimpels. De andere vrouwen waren groot, klein, stevig, mager, mooi en kalm, en iedereen straalde gezag uit, maar zij viel veel meer op door haar juwelen. Medelijden en wijsheid vulden haar grote donkere ogen, en je kon zien dat zij de zaken onder controle had. Shalon wist meteen dat zij de Eerste Raadsvrouwe was, maar de vrouw maakte zichzelf niettemin bekend.
‘Ik ben Aleis Barsalla, Eerste Raadsvrouwe van Far Madding.’ Haar melodieuze stem, laag voor een vrouw, leek iets te verkondigen en gejuich te verwachten. De weerkaatsingen van haar stem in de koepel leken dit alles nog eens te onderstrepen. ‘Far Madding heet Harine din Togara Tweewinden welkom, golfvrouwe van de Shodein-clan en buitengewoon gezant voor de Vrouwe der Schepen van de Atha’an Miere. Moge het Licht u verlichten en moge uw welvaart groeien. Uw komst verblijdt elk hart in Far Madding. Ik omarm de kans meer van de Atha’an Miere te weten te komen, maar u moet zich uitgeput voelen door de inspanningen van uw reis. Ik heb een vleugel in mijn paleis voor u laten klaarmaken. Wanneer u hebt gerust en gegeten, kunnen we praten. Tot wederzijds voordeel als dat het Licht behaagt.’ De andere vrouwen spreidden hun rokken en maakten een halve buiging.
Harine maakte een klein knikje met haar hoofd en er straalde enige voldoening in haar glimlach door. Hier waren eindelijk mensen die haar op gepaste wijze eerbied betoonden. En waarschijnlijk was ze ook zeer ingenomen met het feit dat ze niet met open monden naar de sieraden van Shalon en haarzelf staarden.
‘De boodschappers van de poorten zijn blijkbaar nog net zo snel als vroeger, Aleis,’ merkte Cadsuane op. ‘Word ik niet welkom geheten?’ De glimlach van Aleis verflauwde even toen Cadsuane naast Harine ging staan. Bij de meeste anderen verdween die glimlach geheel, en de glimlachjes die bleven, leken gedwongen. Een aardig uitziende vrouw met ernstige trekken in haar gezicht leek nu bijna stuurs en bars.
‘We zijn u dankbaar voor het feit dat u de golfvrouwe hierheen hebt gebracht, Cadsuane Sedai.’ De Eerste Raadsvrouwe keek echter niet dankbaar. Ze richtte zich in al haar lengte op en keek recht voor zich uit, min of meer over Cadsuanes hoofd heen. ik ben er zeker van dat we een manier kunnen vinden om onze dankbaarheid voor uw vertrek aan u duidelijk te maken.’
Afgezien van een bevel kon ze haar afwijzing niet duidelijker hebben verwoord, maar de Aes Sedai keek glimlachend naar de lange vrouw op. Het was niet eens een onprettige glimlach, maar er lag een zweem van belediging in. ik ga nog niet meteen weg, Aleis. Ik dank je voor je aanbod voor onderdak en neem die aan. Een paleis op de Hoogte is altijd te verkiezen boven de beste herberg.’ De ogen van de Eerste Raadsvrouwe gingen geschokt wagenwijd open en knepen zich daarna vastberaden dicht.
‘Cadsuane dient bij mij te blijven,’ zei Harine voordat Aleis kon antwoorden. ‘Waar zij niet welkom is, ben ik het evenmin.’ Dat was een deel van de overeenkomst geweest die haar was afgedwongen toen ze had aangeven met Cadsuane mee te willen. Naast andere zaken diende Harine te gaan en te staan waar en wanneer Cadsuane haar dat zei, tot ze zich bij de Coramoor hadden gevoegd, en als ze een uitnodiging ontving, moest ze Cadsuane meenemen. Die laatste afspraak had ze destijds heel onbelangrijk gevonden, zeker naast al die andere voorwaarden, maar de Aes Sedai had blijkbaar toen al geweten hoe ze hier zouden worden ontvangen.
‘Je hoeft niet moedeloos te zijn, Aleis.’ Cadsuane boog zich vertrouwelijk naar de Eerste Raadsvrouwe maar ging niet zachter praten. De weerkaatsingen in de koepel versterkten haar woorden, ik weet zeker dat je geen slechte gewoonten meer hebt die ik moet verbeteren.’ Het gezicht van de Eerste Raadsvrouwe werd vuurrood en achter haar keken de raadsleden elkaar fronsend en nieuwsgierig aan. Sommigen namen haar nadenkend op alsof ze haar voor het eerst zagen. Hoe kregen ze hier een hogere rang of raakten ze die weer kwijt? Naast Aleis waren er twaalf raadsleden, en dat moest wel toeval zijn, maar de Eerste Twaalf zeilvrouwes van een clan kozen de golfvrouwe, gewoonlijk iemand uit hun eigen groep, net zoals de Eerste Twaalf golfvrouwes de Vrouwe der Schepen uitkozen. Daarom had Harine de woorden van dat vreemde meisje geslikt. Ze hoorde bij de Eerste Twaalf. Dat en het feit dat twee Aes Sedai hadden gezegd dat de beelden van dat meisje de waarheid vertelden. Een golfvrouwe en zelfs de Vrouwe der Schepen konden worden afgezet, zij het alleen vanwege heel nauwkeurig omschreven redenen, zoals grote onkunde of het verlies van je verstand en de Eerste Twaalf moesten het dan geheel eens zijn. Dingen leken bij de landrotten anders en vaak slordig te worden gedaan. De ogen van Aleis keken Cadsuane nu strak aan en straalden zowel haat als gejaagdheid uit. Misschien voelde ze wel twaalf paar ogen in haar rug. De andere raadsleden plaatsten haar lot op de weegschaal. Maar als Cadsuane ervoor had gekozen zich met de macht en het bestuur van deze stad te bemoeien, waarom dan? En waarom zo lomp?
‘Er heeft zojuist een man geleid,’ zei Verin opeens. Ze was niet bij de anderen komen staan en ze keek tien stappen verder over het hekwerk omlaag. De koepel zorgde ervoor dat ze overal werd verstaan. ‘Zijn er hier de laatste tijd veel geleiders, Eerste Raadsvrouwe?’ Shalon knipperde met haar ogen en keek omlaag. De wiggen die zojuist nog glashelder waren geweest, waren nu zwart en wezen niet meer naar het midden van de ruimte maar hadden zich ruwweg in dezelfde richting gedraaid. Beneden was een van de vrouwen opgesprongen en stond gebogen te kijken waar de smalle zwarte wig op de gestreepte rand heen wees; de andere twee vrouwen snelden al naar een boogdeur. Opeens wist Shalon het. Voor een windvindster was een driehoeksmeting heel eenvoudig. Ergens achter die deur bevond zich een kaart en weldra zou worden aangegeven waar die geleider zich bevond.
‘Bij een geleidster wordt de wig rood en niet zwart,’ zei Kumira bijna fluisterend. Ze stond nog steeds iets van het hek af maar hield het wel met beide handen stevig vast en keek voorovergebogen naar wat zich beneden afspeelde. ‘De ter’angreaal waarschuwt, wijst aan en verdedigt. Maar wat nog meer? De vrouwen die hem hebben gemaakt, zullen zeker meer hebben gewild, zeker meer nodig hebben gehad. Als je niet weet wat er nog meer gebeurt, kan hij ongelooflijk gevaarlijk zijn.’ Ze klonk echter helemaal niet bang. Ze klonk opgewonden.
‘Een Asha’man, vermoed ik,’ zei Aleis kalm en wendde haar ogen af van Cadsuane. ‘Daar kunnen we ons niet druk over maken. Het staat hun vrij de stad binnen te komen, zolang ze de wet maar gehoorzamen.’ Zij mocht dan heel kalm zijn, achter haar stonden echter enkele vrouwen druk te kwebbelen als nieuwe dekmeiden op hun eerste dag bij de landrotten. ‘Vergeef me, Aes Sedai. Far Madding heet u welkom. Ik vrees echter dat ik uw naam niet ken.’ Verin keek nog steeds omlaag. Shalon wierp een blik over het hek en knipperde weer met haar ogen toen de kleine zwarte wiggen-veranderden. Het ene ogenblik wraren ze zwart en wezen ze naar het noorden, het volgende ogenblik waren ze doorzichtig en wezen ze weer naar het midden van de doolhof.
‘Jullie mogen me Eadwina noemen,’ zei Verin. Shalon kon nog net haar geschoktheid verbergen. Op Kumira’s gezicht vertrok geen enkel spiertje. ‘Hebt u zich wel eens in geschiedenis verdiept, Eerste Raadsvrouwe?’ Verin sprak verder zonder op te kijken. ‘De belegering van Far Madding door Guaire Amalasan duurde maar drie weken en eindigde in een complete verwoesting.’
‘Ik betwijfel of ze over hem iets willen horen,’ gaf Cadsuane scherp te kennen en inderdaad, meerdere raadsleden leken om de een of andere reden niet op hun gemak. Wie in Lichtsnaam was die Guaire Amalasan? De naam klonk vaag bekend, maar Shalon kon hem niet plaatsen. Ongetwijfeld zo’n veroveraar van de landrotten. Aleis keek even naar Cadsuane en kneep haar lippen op elkaar. ‘De geschiedenis noemt Guaire Amalasan een opmerkelijk generaal, Eadwina Sedai, die misschien alleen in Artur Haviksvleugel zijn meerdere had. Hoe komt het dat u aan hem denkt?’ Shalon had nog nooit meegemaakt dat een Aes Sedai uit het gezelschap van Cadsuane haar meest terloopse waarschuwing in de wind durfde te slaan. Net zo min durfde ook maar iemand te dralen als Cadsuane bevelen riep. Maar Verin leek Cadsuanes woorden niet te horen en keek niet op. ik stond juist te denken dat hij de Ene Kracht niet kon gebruiken, maar wel Far Madding verpletterde als een overrijpe pruim.’ De kleine, gezette Aes Sedai zweeg even alsof haar net iets inviel. ‘Weet u, de Herrezen Draak heeft legers in Ulian en Tyr, in Andor en Cairhien. Om de vele tienduizenden Aiel maar niet te noemen. Ik verwonder me erover dat u zo zelfingenomen bent met een van zijn Asha’man die hier in de stad rondkijkt.’ ik vind dat je ze genoeg angst hebt aangejaagd,’ merkte Cadsuane ferm op.
Eindelijk wendde Verin zich van de vergulde leuning af. Haar ogen stonden wijd open als een dikke, geschrokken strandvogel. Zelfs haar dikke handen fladderden als vleugeltjes. ‘O, ik wilde niet... O nee, ik denk dat de Herrezen Draak allang tegen jullie zou zijn opgetrokken als hij zoiets van plan was. Nee, ik vermoed dat de Seanchanen... Hebt u van ze gehoord? Wat we uit Altara en uit landen nog verder westwaarts vernemen, is heel afschuwelijk. Ze lijken iedereen voor zich uit te drijven. Nee, ik vermoed dat zij toch wat meer belang hebben voor zijn plannen dan de verovering van Far Madding. Tenzij u natuurlijk iets doet wat hem boos maakt of zijn volgelingen van streek maakt. Maar ik weet zeker dat u veel te verstandig bent om zoiets te doen.’ Ze keek heel onschuldig rond. De raadsleden bewogen en schuifelden, rimpelingen van kleine visjes aan het oppervlak wanneer een leeuwvis onder hen ronddraait. Cadsuane zuchtte en de grens van haar geduld was duidelijk bereikt. ‘Als je over de Herrezen Draak wilt praten, Eadwina, doe dat dan zonder mij. Ik wil me verfrissen en van hete thee genieten.’ De Eerste Raadsvrouwe veerde op alsof ze vergeten was dat Cadsuane bestond, al leek dat hoogst ongeloofwaardig. ‘Ja. Ja, natuurlijk. Cumere, Narvais, willen jullie alsjeblieft de golfvrouwe en Cadsuane Sedai naar... naar mijn paleis brengen en hen verwelkomen.’ De kleine hapering was het enige teken dat aangaf dat ze zich niet op haar gemak voelde met Cadsuane in haar woning. ‘Ik zou graag met haar welnemen wat langer met Eadwina Sedai willen praten.’ Gevolgd door de andere raadsleden schreed Aleis over het balkon naar een deur. Verin keek opeens geschrokken en onzeker toen ze haar uitnodigden en meevoerden. Shalon geloofde net zo weinig van die verrassing en het ongemak als van haar eerdere onschuld. Ze meende nu te weten waar Jahar was. Ze wist alleen niet waarom. De twee vrouwen die Aleis zojuist had genoemd, een knappe vrouw die Cadsuane boos had aangekeken en een slanke grijze vrouw, vatten het verzoek van de Eerste Raadsvrouwe op als een bevel, wat het misschien ook was. Ze spreidden hun rok, maakten weer zo’n halve buiging en vroegen Harine of ze zo vriendelijk wilde zijn hen te vergezellen. In bloemrijke bewoordingen spraken ze hun genoegen uit dat ze haar mochten begeleiden. Harine luisterde met een zuur gezicht. Ze konden manden met rozenblaadjes voor haar voeten strooien als ze dat wensten, maar de Eerste Raadsvrouwe had haar wel naar ondergeschikten doorgeschoven. Shalon begon zich af te vragen of er een manier was om haar zuster voorlopig uit de weg te gaan tot haar boze bui was gezakt.
Cadsuane keek niet hoe Verin met Aleis vertrok, tenminste niet openlijk, maar haar lippen krulden zich in een klein glimlachje toen de groep door de volgende boogdeur op het balkon verdween. ‘Cumere en Narvais,’ zei ze opeens. ‘Jullie zijn toch Cumere Powys en Narvais Maslin? Ik heb veel van jullie gehoord.’ Dat trok meteen alle aandacht weg van Harine. ‘Er is een standaard waaraan elk raadslid behoort te voldoen,’ vervolgde Cadsuane ferm. Ze legde haar armen half om de rug van beide vrouwen en leidde ze naar de trap. De twee vrouwen keken elkaar bezorgd aan maar lieten Cadsuane begaan, waarbij Harine blijkbaar geheel werd vergeten. In de deuropening bleef Cadsuane staan, keek om, maar niet naar Harine of Shalon. ‘Kumira? Kumira!’
De zuster schrok en met een laatste verlangende blik over het hekwerk wendde ze zich af om Cadsuane te volgen. Wat Harine en Shalon geen enkele andere keus bood dan ook mee te lopen, anders zouden ze achtergelaten worden en zouden ze zelf hun weg naar buiten moeten zoeken. Shalon schoot achter de anderen aan en Harine was even snel. Cadsuane bleef beide raadsleden min of meer vasthouden en liet ze naast haar meelopen. Ze ging zachtjes pratend voor naar de rondlopende trappen. Doordat Kumira tussen haar en het voorste drietal liep, kon Shalon niets opvangen. Cumere en Narvais wilden iets zeggen, maar Cadsuane bood hun slechts een kans op enkele woorden voor zij opnieuw het woord nam. Ze leek kalm en heel nuchter. De twee vrouwen naast haar keken bezorgd. Wat was Cadsuane in Lichtsnaam van plan?
‘Maakt deze plek het jou moeilijk?’ vroeg Harine opeens. ‘Het is net of ik beide ogen kwijt ben.’ Shalon huiverde omdat het zo waar was. ik ben bang, golfvrouwe, maar zo het Licht het wil, kan ik mijn vrees beheersen.’ Licht, ze hoopte dat ze dat inderdaad kon, want dat was zeker nodig.
Harine knikte en keek fronsend naar de vrouwen voor haar op de trap. ik weet niet of het paleis van Aleis een kuip heeft die groot genoeg is voor ons twee om in te baden en ik betwijfel of ze weten wat honingwijn is, maar we vinden wel wat.’ Ze keek niet langer naar Cadsuane en de anderen, maar raakte onhandig even Shalons arm aan. ‘Ik was bang van het donker toen ik een kind was en jij hebt me toen nooit in de steek gelaten. Tot mijn angst was verdwenen. Ik laat jou ook niet in de steek, Shalon.’
Shalon miste bijna een trede en kon nog net voorkomen dat ze omlaag tuimelde. Harine had haar naam niet meer gebruikt nadat ze zeilvrouwe was geworden, behalve zo nu en dan als ze alleen waren. En het was al veel langer geleden dat ze zo vriendelijk was geweest. ‘Dank je,’ zei ze en kon er met moeite ‘Harine’ aan toevoegen. Opnieuw gaf haar zuster haar glimlachend een klopje op de arm. Harine was het niet gewend te glimlachen, maar haar onhandige poging straalde wel warmte uit.
Er lag echter geen enkele warmte in de blik die ze op de vrouwen voor haar richtte. ‘Misschien kan ik hier een echte overeenkomst sluiten. Cadsuane heeft haar ballast al verschoven, dus varen ze met een lijst. Als je in haar nabijheid bent, moet jij uitzoeken waarom, Shalon. Ik zou graag Aleis de kat met zeven staarten gunnen. Mij zomaar laten staan zonder iets te zeggen. Maar dat mag niet betekenen dat Cadsuane daardoor een kans krijgt om de Coramoor in deze stad moeilijkheden te bezorgen. Je moet het uitzoeken, Shalon.’ ik denk dat Cadsuane zich met dingen bemoeit zoals een gewoon mens ademhaalt,’ antwoordde Shalon zuchtend. ‘Maar ik zal het proberen, Harine. Ik doe mijn best.’
‘Dat heb je altijd gedaan, zuster. En dat zul je altijd doen. Dat weet ik.’
Weer zuchtte Shalon. Dit alles ging te snel om uit te zoeken hoe diep die zojuist ontdekte warmte bij haar zuster zat. Eerlijk alles bekennen kon wel of geen vergiffenis brengen, maar ze zou niet langer kunnen leven als ze in één klap zowel haar echtgenoot als haar rang zou verliezen. Voor het eerst echter sinds Verin Cadsuanes voorwaarden had uitgelegd om haar geheim te bewaren, begon Shalon te overwegen alles te bekennen.