De Seanchaanse edelvrouwe was verrast en behoorlijk geërgerd toen Mart haar naar de zolderhokjes leidde. Seta en Renna kenden uiteraard de weg, en hij werd geacht enkel zijn mantel en verdere eigendommen te pakken. De twee sul’dam volgden hem door de slecht verlichte gangen. De mantels hingen op hun rug en ze hielden hun ogen op de vloer gericht. Domon liep achter hen, alsof hij hen in de gaten moest houden. De vlecht opzij van zijn hoofd zwaaide mee als zijn ogen een zijgang inschoten, en soms voelde hij aan zijn middel alsof hij een zwaard of een knuppel wilde pakken. Afgezien van de groep waren de met wandtapijten behangen gangen leeg.
‘Ik heb hier een klein klusje te doen,’ zei Mart achteloos tegen Egeanin, en glimlachte. ‘Je hoeft er je hoofd niet over te breken. Ik heb maar heel weinig tijd nodig.’ Zijn allerbeste glimlach leek even weinig indruk te maken als die van gisteren in haar kamer in de herberg. ‘Als je me nu aan de grond laat lopen...’ gromde ze dreigend. ‘Onthou nou maar wie dit plan bedacht heeft,’ mompelde hij, en ze gromde weer wat. Licht, vrouwen schenen altijd maar te denken dat ze gewoon de leiding over konden nemen!
Ze klaagde echter niet meer. Snel klommen ze naar de bovenste verdieping van het paleis en vervolgens de smalle zoldertrap op. Er waren maar een paar lampen aangestoken, minder dan in de gangen beneden, en de doolhof van smalle gangetjes tussen de houten hokken vormde een massa vage schaduwen. Er bewoog niets en Mart haalde opgelucht adem. Hij zou nog wat meer op z’n gemak zijn als ook Renna geen zucht van opluchting had geslaakt.
Zij en Seta wisten waar de verschillende damane gehuisvest waren, en hoewel ze zich niet haastten, liepen ze zonder te aarzelen verder de doolhof in, misschien omdat Domon nog steeds vlak achter hen liep. Niet echt een beeld dat vertrouwen uitstraalde. Nou ja, als wensen paarden waren, zouden bedelaars rijden. Een man moest het doen met wat hij had. Vooral als hij geen keus had.
Egeanin keek hem nog een keer boos aan en bromde nog wat, dit keer woordeloos, en schreed toen met wapperende mantel achter de anderen aan. Hij trok een lelijk gezicht en keek haar na. Zoals die vrouw liep, zou je haar in een broek voor een man kunnen houden. Maar hij had iets te doen en misschien niet iets kleins. Hij wilde het eigenlijk niet doen. Licht, hij had geprobeerd er zichzelf uit te praten! Maar hij móést. Zodra Egeanin achter Domon en de anderen om een hoek verdween, schoot hij naar de dichtstbijzijnde deur van de kamer waar volgens hem iemand van het Zeevolk zat. Hij opende geluidloos de houten deur en glipte de inktzwarte duisternis in. De slapende vrouw daarbinnen snurkte met een raspend geluid. Langzaam liep hij al tastend vooruit tot zijn knie tegen het bed stootte. Hij betastte de bult op het bed en vond haar hoofd net op tijd om zijn hand over haar mond te klemmen toen ze wakker schrok.
‘Ik wil dat je antwoordt op een vraag,’ fluisterde hij. Bloed en as! Stel dat hij zich had vergist in de kamer? Stel dat ze geen windvindster was, maar zo’n rottige Seanchaanse? ‘Wat zou je doen als ik die halsband van je nek haal?’ Hij haalde zijn hand weg en hield zijn adem in.
‘Ik ga mijn zusters bevrijden, als het Licht het mocht behagen dat dat ook zou gebeuren.’ De tongval van het Zeevolk herstelde zijn ademhaling. ‘Als het Licht het wil, steken we op de een of andere manier de haven over naar de kampen waar onze mensen gevangen worden gehouden en bevrijden er zoveel mogelijk.’ De onzichtbare vrouwenstem bleef zacht, maar werd bij elk woord heftiger. ‘Als het Licht het wil, nemen we onze schepen terug en vechten ons een weg naar zee. Nu! Als dit bedrog is, straf me maar, of dood me. Ik stond op het punt om toe te geven, om me over te geven, en de schaamte daarover zal voor altijd in me branden, maar je hebt me herinnerd aan wie ik ben, en nu zal ik nimmer toegeven. Hoor je me? Nooit!’
‘En als ik je zou vragen om drie uur lang te wachten?’ vroeg hij, nog steeds over haar hoofd gebukt. ‘Ik herinner me dat de Atha’an Miere het voorbijgaan van een uur tot op enkele hartslagen nauwkeurig kunnen bepalen.’ Die herinnering kwam niet van hemzelf, maar ze was er wel: een reis aan boord van een Atha’an Miere-schip van Allorallen tot aan Barashta, en een vrouw van het Zeevolk met heldere ogen, die weende toen ze weigerde hem aan land te volgen.
‘Wie ben je?’ fluisterde ze.
‘Ik word Mart Cauton genoemd, als dat enig verschil uitmaakt.’ ik ben Nestelle din Sakura Zuidster, Mart Cauton.’ Hij hoorde haar spuwen en wist wat ze deed. Hij spuwde op zijn eigen handpalm en hun twee handen vonden elkaar in het donker. De hare was al even vereelt als de zijne en haar greep was sterk. ‘Ik zal wachten,’ zei ze. ‘En ik zal je herinneren. Je bent een groot en goed man.’
‘Ik ben slechts een gokker,’ zei hij. Haar hand leidde de zijne naar de halsband, die hij met een klik opende. Ze haalde heel diep adem. Hij hoefde alleen maar haar vingers op de juiste plekken te leggen en haar het kunstje één keer te tonen voor ze het doorhad, maar hij liet haar de halsband drie keer sluiten en openen voor hij tevreden was. Als hij dit toch ging doen, moest hij er ook voor zorgen dat het goed gebeurde. ‘Drie uur of zo dicht erbij als je kan,’ herinnerde hij haar.
‘Zo dicht erbij als ik kan,’ fluisterde ze.
Ze kon alles bederven, maar als hij niet durfde te gokken, wie durfde het dan? Hij was per slot van rekening de man van het geluk. Misschien was dat de laatste tijd wat minder merkbaar geweest, maar had hij niet Egeanin gevonden, net toen hij haar nodig had. Mart Cauton bezat nog steeds geluk.
Hij glipte even zacht de kamer uit als hij was binnengekomen en deed de deur dicht. En hapte naar adem. Hij staarde naar de brede rug van een grijze vrouw in een gewaad met rode vlakken. Voor haar stonden Egeanin, die zich in haar volle lengte had opgericht, en Teslyn, die met een zilveren a’dam met Renna was verbonden. Er was geen spoor van Domon, Seta of die Edesina te vinden. Hij wist nog steeds niet hoe die laatste eruitzag. Egeanin leek op een woeste leeuwin die naar haar prooi keek, maar Teslyns ogen keken verbijsterd en ze beefde van schrik. En Renna’s mond was vertrokken, alsof ze elk ogenblik kon overgeven.
Hij durfde geen adem te halen, deed voorzichtig een stap naar de vrouw toe en strekte zijn handen. Als hij haar kon overmeesteren voor ze het op een schreeuwen zette en haar dan kon verbergen... Waar? Seta en Renna zouden haar willen doden. Op welke manier Egeanin hen ook in haar macht mocht hebben, deze vrouw kon hen aanwijzen.
Egeanins strenge blauwe ogen troffen de zijne heel even over de schouder van de sul’dam voor ze die weer op het gezicht van de vrouw richtte. ‘Nee!’ zei ze scherp. ‘Er is geen tijd te verspillen aan andere plannen. Hoogvrouwe Suroth zei dat ik elke damane kon gebruiken die ik wilde, der’sul’dam.’
‘Natuurlijk, vrouwe,’ antwoordde de der’sul’dam, die wat verward klonk. ‘Ik duidde slechts aan dat Tessi nog niet geheel geoefend is.
Ik kwam juist naar boven om haar te zien. Ze doet het heel goed nu, vrouwe, maar...
Mart hield nog steeds zijn adem in en liep op zijn tenen achteruit. Hij ging voorzichtig de donkere smalle trap af en drukte zijn handen tegen de muren om zoveel mogelijk van zijn gewicht te verdelen. Hij kon zich geen krakende treden herinneren, maar er waren goede kansen en kwade kansen. Een man in nood pakte elke kans en stelde zijn geluk niet op de proef. Dat was de manier om lang te leven, en daar verlangde hij heel erg naar.
Aan de voet van de trap bleef hij staan om diep in te ademen tot zijn hart zou ophouden met bonzen. Tot het bonzen in elk geval iets minder werd. Hij zou niet raar opkijken als het tot de ochtend door zou blijven gaan met bonzen. Hij wist niet eens of hij nog wel geademd had na het zien van de grijze vrouw. Als Egeanin dacht dat ze alles in de hand had, des te beter, maar toch... Licht! Ze moest wel een strop om de hals van die twee sul’dam hebben! Haar plan? Nou, ze had gelijk over het niet verspillen van tijd. Hij begon te rennen. Hij bleef rennen tot een scherpe pijnsteek door zijn heup schoot en hij tegen een met turkoois ingelegd tafeltje struikelde. Hij greep een zomertapijt om overeind te blijven, en de kleurige zijde scheurde half uit de kroonlijst. De grote, witte, porseleinen vaas op het tafeltje viel om en brak op de blauwwitte vloertegels met een klap die door de hele gang galmde. Daarna kon hij alleen nog strompelen. Maar hij strompelde zo snel als geen man ooit eerder gedaan had. Als iemand dat geluid kwam onderzoeken, zouden ze geen Mart Cauton vinden die over de rommel stond gebogen, en die zelfs niet in twee nabije gangen werd aangetroffen.
Hij hinkte verder naar Tylins vertrekken en was al door de zitkamer gestoven en in de slaapkamer beland voor hij besefte dat alle lampen aan waren. Het haardvuur was opnieuw aangestoken met houtblokken uit de vergulde houtmand. Tylin hield haar armen achter zich voor haar rugknopen en keek vragend op. Haar donkergroene rijkleren waren gekreukeld. Het vuur knapperde en spuwde een fontein van vonken de schoorsteen in.
‘Ik had je nog niet terugverwacht,’ zei hij, en probeerde na te denken. Hij had nagedacht over alles wat er mis kon gaan, maar aan Tylins vroege thuiskomst had hij geen tel aandacht besteed. Zijn gedachten leken bevroren.
‘Suroth kwam erachter dat er een leger in Morland verdwenen was,’ antwoordde Tylin langzaam terwijl ze haar rug rechtte. Ze sprak afwezig en schonk Mart bijna al haar aandacht. ‘Welk leger dat is of hoe een leger zomaar kan verdwijnen, weet ik niet, maar ze besloot dat ze dringend terug moest. We lieten alles achter, kwamen zo snel terug als zo’n beest kan vliegen, terwijl het ons tweeën en de berijdster moest dragen, en eisten twee paarden op om vanaf de pier naar het paleis te rijden. Ze is niet eens naar binnen gegaan, maar ging rechtstreeks naar De Zwerfster aan de overkant van het plein, waar al hun officieren zitten. Ik geloof niet dat ze van plan is hier vannacht te slapen, of iemand van hen...’
Tylins woorden stierven weg. Ze gleed over het tapijt naar hem toe en streek over zijn groene jas. ‘Het probleem met een huisvosje,’ murmelde ze, ‘is dat het zich vroeg of laar herinnert dat het een vos is.’ Haar grote, donkere ogen tuurden omhoog. Plotseling greep ze twee handenvol haar en trok zijn hoofd omlaag voor een kus die de tenen in zijn laarzen lieten krullen. ‘Dat,’ zei ze ademloos toen ze hem uiteindelijk liet gaan, ‘is om je te laten zien hoeveel ik je zal missen.’ En zonder met haar ogen te knipperen verkocht ze hem vervolgens een klap die zo hard was dat er zilveren vlekken voor zijn ogen verschenen. ‘En dat is omdat je probeerde weg te sluipen terwijl ik er niet was.’ Ze keerde hem haar rug toe en trok haar golvende ravenzwarte haar over een schouder. ‘Maak de knoopjes los, mijn lieve kleine vosje. Het is al zo laat dat ik mijn kamenierster niet meer heb gewekt, maar die nagels maken het losknopen bijna onmogelijk. Een laatste nacht samen, en dan mag je morgen je eigen weg vervolgen.’
Mart wreef over zijn wang. Dat mens had een tand kunnen breken! Maar ze had in elk geval zijn gedachten flink losgeschud. Als Suroth in De Zwerfster zat, was ze niet in het Tarasinpaleis om te zien wat ze niet zou mogen zien. Zijn geluk was er nog steeds. Hij moest zich alleen om de vrouw voor hem bekommeren. En de enige manier was rechttoe, zonder omwegen.
Hij legde zijn handen op Tylins schouders. ‘Ik ga vannacht,’ zei hij. ‘En ik neem een paar Aes Sedai van de zolder mee. Ga mee, Tylin. Ik laat Thom en Juilin Beslan zoeken en...’
‘Met jóu meegaan?’ zei ze ongelovig. Ze wendde zich af en keek hem aan. Haar trotse gezicht stond afwijzend. ‘Duifje, ik ben niet van plan jóuw speeltje of een vluchteling te worden. Of Altara over te laten aan een speelpop van de Seanchanen. Ik ben koningin van Altara, het Licht mag me bijstaan, en ik laat mijn land niet in de steek. Ben je echt van plan om die Aes Sedai te bevrijden? Ik wens je alle succes toe en ik wens de zusters het beste toe, maar het lijkt mij een goede manier om je hoofd op een staak te krijgen, lieverd. En jouw hoofd is veel te aardig om afgehakt en met teer ingesmeerd te worden.’
Hij probeerde haar weer bij de schouders te pakken, maar ze stapte met zo’n felle blik achteruit dat hij zijn handen liet zakken. Hij probeerde zijn stem zo dringend mogelijk te laten klinken. ‘Tylin, ik heb ervoor gezorgd dat iedereen wist dat ik ging vertrekken en dat ik ontzettend graag weg wilde zijn voordat je terugkwam, zodat de Seanchanen zouden weten dat je er niets mee te maken had, maar nu...’
‘Kwam ik terug en verraste je,’ onderbrak ze hem heftig, ‘en je bond me vast en liet me onder het bed liggen. Als ik in de ochtend ontdekt zal worden, zal ik heel erg boos op je zijn. Woedend!’ Ze glimlachte, maar haar ogen zeiden dat ze zich op het randje van een woedeaanval bevond, ondanks al haar mooie woorden over vosjes en wegsturen, ik zet een beloning op je hoofd en zeg tegen Tuon dat ze je kan kopen als je gepakt wordt, als ze je dan tenminste nog wil hebben. In mijn woede zal ik het volmaakte Hoge Bloed zijn. Ze zullen me geloven, eendje. Ik heb Suroth al gezegd dat ik van plan ben mijn haar af te scheren.’
Mart grinnikte. Hij geloofde haar echt. Ze ging hem verkopen als hij gepakt werd. Vrouwen zijn als een nachtelijke doolhof vol doornen, luidde het oude spreekwoord, en zelfs zij weten daarbinnen de weg niet.
Tylin stond erop om zelf aan te geven hoe ze moest worden vastgebonden. Ze scheen er trots uit te putten. Ze moest met stroken van haar rokken gebonden worden, alsof ze verrast en overweldigd was. De knopen moesten goed stevig zijn, zodat ze niet kon ontsnappen, hoezeer ze het ook zou proberen. En toen ze gebonden was, begon ze te worstelen en heftig heen en weer te rollen, zodat het eruitzag alsof ze werkelijk had geprobeerd zich te bevrijden. Misschien had ze dat ook; haar mond verwrong tot een snauw toen het haar niet lukte. Haar enkels en polsen waren achter haar rug samengebonden, terwijl een band van haar hals naar een poot van het bed liep, zodat ze niet over de vloer naar de gang kon rollen. En natuurlijk mocht ze ook niet om hulp kunnen schreeuwen. Toen hij voorzichtig een van haar zijden zakdoeken in haar mond stopte en die met een andere op zijn plaats vastbond, glimlachte ze, maar in haar ogen schitterde woede. Een doornige doolhof in de nacht. ‘Ik zal je missen,’ zei hij zacht toen hij haar onder het bed duwde. Tot zijn verrassing besefte hij dat dat waar was. Licht! Haastig greep hij zijn mantel, handschoenen en speer en blies bij het weggaan de lampen uit. Vrouwen konden een man in die doolhof doen verstrikken voor hij het goed en wel wist.
De gangen bleven leeg en stil, alleen zijn hinkende voetstappen waren te horen, maar zijn opgeluchte gevoel verdween toen hij de voorhal naast de binnenplaats bereikte.
De staande lamp wierp nog steeds een vaag licht op de alomtegenwoordige bloementapijten, maar Juilin en zijn meisje waren er niet. Egeanin en de anderen evenmin. Door de verloren tijd bij Tylin hadden ze hier eigenlijk al moeten zijn. Achter de zuilengang viel de regen als een zwart, alles verbergend gordijn omlaag. Konden ze naar de stallen zijn gegaan? Die Egeanin scheen zijn plan te veranderen wanneer het haar uitkwam.
Mopperend trok hij zijn mantel om zich heen en wilde op een holletje door de stortbui naar de stallen rennen. Hij had vannacht wel zo’n beetje genoeg van vrouwen geslikt.
‘Dus je bent inderdaad van plan om te gaan. Dat kan ik niet toestaan, Speeltje.’
Met een vloek keerde hij zich om en merkte dat hij tegenover Tuon stond. Haar donkere gezicht achter haar lange, doorzichtige sluier stond streng. De smalle diadeem die de sluier op haar geschoren hoofd vasthield, was een zee van vuurdruppels en parels, een fortuin, samen met de brede met juwelen bezette gordel om haar middel en de lange halsketting. Een mooi tijdstip om de waarde van juwelen te schatten! Ze waren wel heel kostbaar. Waarom was ze in Lichtsnaam wakker? Bloed en as, als ze ervandoor ging om de wachten te waarschuwen...!
Wanhopig probeerde hij het meisje vast te pakken, maar ze wrong zich uit zijn greep en liet de ashandarei wegvliegen met een scherpe klap die zijn pols verdoofde. Hij verwachtte dat ze op de vlucht zou slaan, maar in plaats daarvan liet ze een regen van slagen op hem neerkomen. Ze sloeg hem met haar vuisten en knokkels en haar handen waren als bijlbladen. Hij had snelle handen, de snelste die Thom naar zijn zeggen ooit had gezien, maar hij kon niet meer doen dan haar afweren, aan een poging om haar te grijpen kwam hij nooit toe. Als hij niet zo vreselijk hard zijn best moest doen om zijn neus of een ander lichaamsdeel tegen haar slagen te beschermen, zou hij de hele zaak lachwekkend hebben gevonden. Maar voor zo’n kleine opdonder raakte ze hem behoorlijk hard. Hij torende boven haar uit, hoewel hij niet echt heel lang was, maar ze stoof met zo’n gebundelde woede op hem af, alsof zij de grotere en sterkere was en erop rekende dat zij hem zou overweldigen. En toen krulden haar volle lippen zich zonder aanwijsbare reden tot een glimlach. Als hij niet beter wist, zou hij gezegd hebben dat die grote ogen glansden van verrukking. Ze ontstaken in hemzelf een vuur van woede! Om op dit ogenblik te denken aan hoe mooi een vrouw was, was even erg als de prijs van haar juwelen schatten!
Ineens gleed ze van hem weg en gebruikte beide handen om de diadeem te verschikken die haar sluier vasthield. Er stond nu beslist geen verrukking meer op haar gezicht te lezen, maar slechts intense concentratie. Ze zette haar voeten zorgvuldig neer en begon toen, zonder dat haar ogen zijn gezicht één tel verlieten, langzaam de witte plooirok rot boven haar knieën in haar handen te verzamelen. Hij begreep niet waarom ze niet om hulp had geschreeuwd, maar hij wist dat ze van plan was om hem te schoppen. Nee, niet als hij het voor het zeggen had! Hij sprong op haar af en alles gebeurde tegelijk. Door een pijnscheut in zijn heup viel hij op een knie. Tuon trok haar rok tot bijna haar heupen omhoog en haar dunne, in een witte kous gestoken been flitste naar hem toe. Haar schop schoot echter over zijn hoofd heen toen ze opeens werd opgetild. Hij vermoedde dat hij minstens even verbaasd was vanwege Noal, die zijn armen om het meisje had heengeslagen, als Tuon toen ze die armen om zich heen voelde, maar hij handelde het snelst. Toen ze haar mond opende voor de lang verwachte schreeuw, krabbelde Mart overeind en propte haar sluier tussen haar tanden, waarbij hij in dezelfde beweging de diadeem op de vloer slingerde. Uiteraard werkte ze niet mee zoals Tylin had gedaan. Alleen een stevige greep om haar kaak voorkwam dat ze haar tanden in zijn vingers zette. Uit haar keel kwamen nijdige geluiden en in haar ogen vonkte een woede die ze tijdens het gevecht niet had laten zien. Ze kronkelde heen en weer in Noals greep en trappelde met haar benen, maar het lukte de oude man zichzelf en zijn last zo te draaien dat haar hielen hem misten. Versleten of niet, hij leek haar moeiteloos te kunnen vasthouden.
‘Heb je vaak zoveel moeite met vrouwen?’ vroeg hij Mart met een grijns, waardoor de gaten tussen zijn tanden zichtbaar werden. Hij droeg zijn mantel en had zijn bezittingen op de rug gebonden. ‘Altijd,’ zei Mart zuur, en kreunde toen een knie zijn stekende heup raakte. Hij slaagde erin zijn sjaal met één hand los te maken en gebruikte hem om de sluier in Tuons mond vast te binden, wat hem een beet in zijn duim opleverde. Licht, wat moest hij met haar aan? ik wist niet dat dit je plan was,’ zei Noal, die rustig bleef ademhalen, ook al bleef het kleine vrouwtje zich tegen zijn greep verzetten, ‘maar zoals je ziet, vertrek ik vanavond ook. Ik meen dat dit binnen een dag of twee een nogal onaangename plek kan zijn voor iemand die van jou een bed heeft gekregen.’
‘Een verstandige beslissing,’ mompelde Mart. Licht, hij had Noal moeten waarschuwen.’
Hij liet zich op zijn knieën zakken en wist de meeste schoppen van Tuon te vermijden toen hij haar benen greep. Hij haalde een mes uit zijn mouw, sneed de zoom van haar rok stuk en trok een lange reep los waarmee hij haar enkels vastbond. Het was maar goed dat hij op Tylin had kunnen oefenen. Hij was het niet gewend vrouwen vast te binden. Hij scheurde een tweede strook van haar rok, raapte de diadeem op en ging staan. Hij gromde van pijn toen ze met een laatste schop zijn heup in brand zette. Toen hij de diadeem weer op haar hoofd zette, keek Tuon hem recht in de ogen. Ze hield op met haar zinloze gespartel, maar bang was ze niet. Licht, in haar plaats zou hij het in z’n broek hebben gedaan.
Toen kwam Juilin er eindelijk aan; hij droeg zijn mantel en zijn complete uitrusting: een kort zwaard en een gekeperde hartsvanger in zijn riem en een dunne bamboestok. Aan zijn rechteram hing een slanke, donkerharige vrouw in de dikke witte kleren die de da’covale buiten droegen. Ze was op een pruilerige manier mooi, met een rozenmondje, maar zeker vijf of zes jaar ouder dan Mart verwacht had. Haar donkere ogen keken schuchter om zich heen. Toen ze Tuon zag, piepte ze en liet Juilin los alsof ze zich gebrand had. Ze kromp op de vloer naast de deur ineen met haar hoofd op haar knieën. ‘Ik moest weer helemaal opnieuw beginnen om Thera te overtuigen om weg te lopen,’ zuchtte de dievenvanger, en schonk haar een bezorgde blik. Dat was de enige uitleg die hij voor zijn late komst gaf, voor hij zijn aandacht richrte op Noals gevangene. Hij duwde de belachelijke rode hoed op zijn hoofd naar achteren en krabde zijn hoofd. ‘En wat gaan we met haar doen?’
‘Haar in de stal achterlaten,’ zei Mart. Dat ging hij doen, als Vanin de stalknechten tenminste had kunnen overhalen om hem en Harnan voor elk paard te laten zorgen dat als bode aankwam. Tot nu had dat slechts een extra, maar overbodige voorzorg geleken. Tot nu. ‘Of op de hooizolder. Ze zal pas ’s ochtends gevonden worden, als ze het verse hooi over de stallen verdelen.’
‘En ik dacht dat je bezig was haar te ontvoeren,’ zuchtte Noal. Hij zette Tuons gebonden voeten op de vloer en hield haar bovenarmen vast. De kleine vrouw hield haar hoofd omhoog en weigerde minachtend zich los te worstelen. Zelfs met een prop in haar mond was haar verachting zichtbaar. Ze weigerde te vechten, niet omdat het hopeloos was, maar omdat ze verkoos niet te vechten. Er weerklonken voetstappen in de gang, die luider werden. Dat kon Egeanin zijn. Eindelijk. Of, met zo’n nacht als deze nacht: de Doodswachtgarde. Die van de Ogier.
Haastig gebaarde Mart de twee anderen dat ze uit het zicht in twee hoeken moesten gaan staan, waarna hij naar zijn zwarte speer hinkte. Juilin trok Thera overeind en hield haar naast zich, waar ze ineengedoken bleef zitten terwijl hij voor haar ging staan met zijn stok in beide handen. Het leek een breekbaar wapen, maar de dievenvanger kon het buitengewoon krachtig gebruiken.
Noal sleepte Tuon naar de andere hoek en liet een arm los om een hand in zijn zak met lange messen te steken. Mart plantte zichzelf midden in de ruimte, ging met zijn rug naar de regennacht staan en hield de ashandarei voor zich. Het maakte niet uit wie eraan kwam, hij zou niet in staat zijn om rond te springen met een heup die door Tuons schoppen verkrampt was, maar in het ergste geval zou hij tenminste wat merktekens op een paar mensen achterlaten. Toen Egeanin door de deur naar binnen schreed, zakte hij van opluchting tegen de speer aan. Twee sul’dam kwamen achter haar aan, gevolgd door Domon. Mart zag Edesina voor het eerst en hij herinnerde zich haar van een oefendag met de damane. Ze was een slanke, mooie vrouw in een van die grijze gewaden, met zwart haar tot haar middel. Ondanks de a’dam die haar met Seta’s pols verbond, keek Edesina kalm om zich heen. Ze mocht dan een beteugelde Aes Sedai zijn, maar deze Aes Sedai vertrouwde erop dat daar spoedig een eind aan zou komen. Teslyn was echter een huiverend hoopje verlangen, dat haar lippen likte en naar de staldeuren staarde. Renna en Seta plaatsten de twee Aes Sedai haastig achter Egeanin zonder hun ogen van de staldeur af te houden.
‘Ik moest de der’sul’dam kalmeren,’ zei Egeanin zodra ze binnen was. ‘Ze nemen een heel beschermende houding tegenover hun damane aan.’ Ze zag Juilin en Thera en keek nijdig. Er was geen reden geweest om haar over Thera te vertellen, niet als ze bereid was damane te helpen, maar ze was duidelijk onaangenaam verrast door de wollen kleren. ‘Nu ze Seta en Renna gezien heeft, veranderen er uiteraard een paar dingen,’ ging ze door, ‘maar...’ Haar woorden werden als door een beulsbijl afgesneden toen haar ogen op Tuon vielen. Egeanin was een bleke vrouw, maar ze werd nog bleker. Boven de prop in haar mond staarden Tuons ogen de kapitein woedend aan. De kille woestheid van een beul. ‘O Licht!’ zei Egeanin hees en zonk op haar knieën. ‘Jij grote dwaas! Wie zijn handen legt op de Dochter van de Negen Manen sterft een langzame dood door marteling!’ De twee sul’dam snakten naar adem en vielen zonder aarzeling op hun knieën neer. Ze trokken de twee Aes Sedai mee omlaag, grepen de a’dam bij de halsband en trokken hun gezichten tegen de vloer.
Mart gromde alsof Tuon hem zojuist in zijn buik had geschopt, en zo voelde het ook. De Dochter van de Negen Manen. De Aelfinn hadden hem de waarheid verteld, hoezeer hij die kennis ook haatte. Hij zou sterven en opnieuw leven, als hij dat niet al gedaan had. Hij zou het halve licht van de wereld opgeven om de wereld te redden, en hij wilde niet eens bedenken wat dat inhield. Hij zou trouwen met... ‘Zij is mijn vrouw,’ zei hij zacht. Iemand maakte een verstikt geluid; hij dacht dat het Domon was.
‘Wat?’ piepte Egeanin. Ze draaide haar hoofd zo snel naar hem toe dat haar paardenstaart rondzwierde en in haar gezicht sloeg. Hij zou niet gedacht hebben dat ze kón piepen. ‘Dat kun je niet zeggen! Dat mag je niet zeggen!’
‘Waarom niet?’ wilde hij weten. De Aelfinn logen nooit. Nooit! ‘Ze is mijn vrouw. Jullie vervloekte Dochter van de Negen Manen is mijn vrouw.’
Ze staarden hem allemaal aan, behalve Juilin, die zijn hoed afdeed en er heel strak in bleef staren. Domon schudde het hoofd en Noal lachte zachtjes. Egeanins mond viel open. De twee sul’dam keken met open mond toe alsof ze een gek zagen die wartaal uitsloeg en vrij rondliep. Ook Tuon staarde, maar er was helemaal niets op haar gezicht te lezen en elke gedachte achter die donkere ogen bleef verborgen. O Licht, wat moest hij nu doen? In ieder geval moesten ze doorgaan...’
Selucia kwam aanlopen en Mart kreunde. Kwam iedereen in dit rottige paleis zomaar langslopen? Domon probeerde haar te grijpen, maar ze ontweek hem. De goudblonde so’jhin met haar weelderige figuur was minder statig dan gewoonlijk. Ze wrong zich de handen en keek gejaagd om zich heen. ‘Vergeef me dat ik spreek,’ zei ze met angstige stem, ‘maar wat u doet, is een dwaasheid die erger is dan krankzinnigheid.’ Ze kreunde en schoot naar de geknielde sul’dam toe. Ze bleef tussen hen in staan en kromp half ineen. Ze legde een hand op ieders schouder alsof ze bescherming zocht. Haar blauwe ogen bleven door de kamer dwalen. ‘Wat de voortekenen ook mogen zijn, dit kan hersteld worden, indien u slechts wilt instemmen om weer terug te gaan naar uw vertrekken.’
‘Rustig, Selucia,’ zei Mart kalmerend. Ze keek niet naar hem, maar hij maakte toch kalmerende gebaren. Geen enkele herinnering zei hem hoe hij met overspannen vrouwen moest omgaan. ‘Niemand wordt gekwetst. Niemand! Dat beloof ik. Kalm maar.’ Maar er schoot ontsteltenis over haar gezicht. Ze ging op haar knieën zitten en vouwde haar handen in haar schoot. En ineens was al haar angst verdwenen en was ze even koninklijk als altijd. ‘Ik zal u gehoorzamen, zolang u mijn meesteres geen kwaad doet. Als u dat doet, dood ik u.’
Als het van Egeanin gekomen was, zou hij er even over nagedacht hebben. Deze mollige kleine vrouw zei het echter en al was ze groter dan haar meesteres, hij bande haar dreigement uit zijn gedachten. Het Licht mocht weten dat vrouwen gevaarlijk waren, maar hij meende de kamenierster van een edelvrouwe wel aan te kunnen. Ze sloeg tenminste geen wartaal meer uit. Vreemd, hoe dat met vrouwen zomaar kon beginnen en verdwijnen.
‘Ik neem aan dat je ze béiden op de hooizolder wilt achterlaten?’ zei Noal.
‘Nee,’ zei Mart, en keek naar Tuon. Ze staarde terug, maar hij kon nog steeds niets van haar gezicht aflezen. Een jongensachtig slank meisje, terwijl hij hield van vrouwen met vlees op hun botten. Erfgename van de Seanchaanse troon, terwijl edelvrouwen hem kippenvel gaven. Een vrouw’ die hem had willen kópen, en nu wel een mes tussen zijn ribben wilde planten. En ze zou zijn vrouw worden. De Aelfinn spraken altijd de waarheid. ‘We nemen ze mee,’ zei hij.
Eindelijk liet Tuon iets merken. Ze glimlachte, alsof ze opeens een geheim had leren kennen. Ze glimlachte, en hij huiverde. O Licht, wat huiverde hij.