Het was donker toen Elayne haar ogen opendeed en ze staarde naar vage schaduwen die in een nevelige bleekheid om haar heen dansten. Haar gezicht was koud, haar lichaam heet en klam. Iets hield haar armen en benen vast. Ze voelde kort paniek. Toen besefte ze dat Aviendha in de kamer was, evenals Birgitte, die als een vuist van beheerste kalme boosheid in haar hoofd aanwezig was. Hun aanwezigheid kalmeerde haar. Ze lag in haar eigen slaapkamer, onder de dekens van haar eigen bed en keek op naar de strakke linnen hemel en voelde warme kruiken regen haar aanliggen. De dikke wintergordijnen waren aan de bedstijlen gebonden en het enige licht kwam van kleine flakkerende vlammetjes in de haard, net voldoende om de schaduwen te laten bewegen, niet om ze te verdrijven.
Onwillekeurig reikte ze naar de Bron en vond die. Raakte saidar aan. Een wonder. Ze omhelsde de Bron niet. Het verlangen zeer veel saidar te putten drong zich sterk op, maar ze trok zich met tegenzin terug. Met grote tegenzin en niet alleen omdat ze ernaar verlangde om vervuld te worden met het rijke gevoel van saidar, want het was een bodemloze behoefte die beheerst diende te worden. Haar grootste vrees in al die eindeloze bange ogenblikken was niet de dood geweest, maar dat ze de Bron nooit meer zou kunnen aanraken. Dat idee had ze ooit heel vreemd gevonden.
Opeens schoot haar iets te binnen en kwam ze moeizaam overeind. De dekens gleden omlaag en ze trok die onmiddellijk weer omhoog. De lucht voelde koud aan tegen haar naakte huid, die vochtig was van het zweet. Ook al probeerde ze iets over te nemen van Aviendha’s gemak om ongekleed bij anderen te zijn, het lukte haar gewoon niet. ‘Dyelin,’ zei ze bezorgd en probeerde de dekens nog beter om zich heen te schikken. Het voelde vreemd aan. Ze voelde zich uitgewrongen en duizelig. ‘En de gardist... zijn ze...’
‘De man heeft geen schrammetje opgelopen,’ zei Nynaeve, die uit de bewegende schaduwen naar voren stapte, al bleef zijzelf ook nog een schaduw. Ze legde haar hand op Elaynes voorhoofd en gromde voldaan door de koelte ervan. ‘Bij Dyelin heb ik Heling toegepast. Ze zal echter tijd nodig hebben om haar krachten weer terug te krijgen. Ze heeft veel bloed verloren. Met jou is het ook goed. Ik meende een tijdlang dat je koorts zou krijgen, want dat is altijd het gevaar als je zwak bent.’
‘Ze heeft je kruiden gegeven en geen Heling,’ zei Birgitte zuur vanaf een stoel aan het voeteneinde van het bed. In deze halve duisternis was ze een vierkante dreigende gestalte.
‘Nynaeve Almaeren is wijs genoeg om te weten wat ze niet kan,’ zei Aviendha vlak. Alleen haar witte hemd en een flits van glanzend zilver waren laag bij de muur goed zichtbaar. Als gewoonlijk zat ze liever op de vloer dan op een stoel. ‘Ze heeft de smaak van die dolkwortel in de thee herkend en wist niet welke weving daartegen gebruikt kon worden, dus heeft ze niet voor dwaze oplossingen gekozen.’
Nynaeve snoof hard. Ongetwijfeld evenzeer vanwege Aviendha’s verdedigende woorden als Birgittes zure opmerking. Misschien om het eerste wel meer. Nynaeve bleef Nynaeve en zou waarschijnlijk liever nooit de dingen te weten zijn gekomen die ze niet wist en niet kon. De laatste tijd was ze ook wat meer geprikkeld over Heling dan anders. Zeker nadat was gebleken dat verschillende Kinsvrouwen haar kunde overtroffen. ‘Je had het zelf moeten herkennen, Elayne,’ zei ze bruusk. ‘Groenmos en geitentong maken je misschien wat slaperig, maar werken uitstekend tegen maagkramp. Ik heb maar aangenomen dat je liever sliep.’
Elayne huiverde even en trok de leren kruiken onder de dekens vandaan en liet ze op het tapijt vallen; ze had het gevoel dat ze geroosterd werd. De dagen nadat Ronde Macura haar en Nynaeve had vergiftigd met dolkwortel waren zo ellendig geweest dat ze die liever wilde vergeten. Ze wist niet welke kruiden Nynaeve haar gegeven had, maar ze voelde zich niet zwakker dan na de dolkwortel. Ze meende best te kunnen lopen, zolang ze maar niet lang hoefde te staan en ver te lopen. En haar hoofd was helder. De vensterluiken lieten streepjes maanlicht door. Was het al diep in de nacht?
Ze omhelsde de Bron weer en geleidde vier stroompjes Vuur om een staande lamp aan te steken, vervolgens een tweede. De kleine vlammen maakten het vertrek ineens veel lichter, waardoor Birgitte even een hand voor haar ogen hield. De jas van kapitein-generaal stond haar goed. Ze zou veel indruk hebben gemaakt op die handelaren. ‘Je hoort nog niet te geleiden,’ foeterde Nynaeve met samengeknepen ogen. Ze droeg nog steeds het te laag uitgesneden blauwe gewaad van die ochtend, terwijl de stola met de gele franje over haar armen lag. ‘Nog een paar dagen om weer op krachten te komen zou beter zijn. En dan heel veel slaap.’ Ze keek met een frons op haar gezicht naar de kruiken die op de vloer waren gevallen. ‘En je moet je warm houden. Het is beter koorts te voorkomen dan die te helen.’
‘Ik denk dat Dyelin vandaag haar trouw heeft bewezen,’ zei Elayne, haar kussens zo verschikkend dat ze rechtop tegen het hoofdeinde van het bed kon leunen. Nynaeve stak in afkeer beide handen omhoog. Op een zilveren dienblaadje op een nachtkastje stond een zilveren beker gevuld met donkere wijn. Elayne keek er kort en achterdochtig naar. ‘Op een heel harde wijze. Ik denk dat ik haar toh verschuldigd ben, Aviendha.’
De Aielse trok haar schouders op. Bij hun aankomst in Caemlin had ze met bijna lachwekkende haast haar Aielkleren weer aangetrokken en de prachtige zijde ingeruild voor algoed hemden en een ruim vallende wollen rok, alsof ze opeens bang was geworden voor de weelde van de natlanders. Met een donkere omslagdoek om het middel en een donker doekje om het hoofd voor haar lange zwarte haren leek ze weer helemaal op een leerling van de Wijzen, al droeg ze wel een ingewikkelde zilveren halsketting van fijnbewerkte schijfjes die ze van Egwene had gekregen. Elayne begreep nog steeds die haast niet. Melaine en de anderen hadden de indruk gegeven dat ze, zolang ze natlandse kleren droeg, haar eigen gang mocht gaan, maar nu hadden ze haar weer net zo in een kooitje als een Novice bij de Aes Sedai. Ze mocht eigenlijk van de Wijzen alleen wat tijd in het paleis, of liever de stad, doorbrengen omdat zij en Elayne eerstezusters waren.
‘Als jij vindt dat je dat moet doen, dan moet je het doen.’ Het wel zeer uitgestreken toontje ging over in een plagerige genegenheid. ‘Het is maar een kleine toh, Elayne. Je had reden tot twijfel, zuster. Je kunt niet voor elke gedachte een verplichting veronderstellen.’ Ze lachte alsof haar opeens een leuk grapje inviel. ‘Op die manier eindig je met zeer veel trots en moet ik weer veel te trots op jou zijn, maar de Wijzen zullen jou hiervoor niet ter verantwoording roepen.’ Nynaeve rolde heel nadrukkelijk haar ogen omhoog, maar Aviendha schudde slechts haar hoofd en ging duidelijk behoedzaam met de onwetendheid van de ander om. Ze had nog andere lessen van de Wijzen gekregen dan lessen in de Ene Kracht. ‘Tja, dat kunnen we niet hebben, hè, dat jullie al te trots worden,’ zei Birgitte. Het leek er verdacht veel op dat ze haar plezier verborg. Haar gezicht stond veel te nietszeggend.
Birgitte werd door Aviendha altijd met gepaste voorzichtigheid opgenomen. Nadat zij en Elayne elkaar als eerstezusters hadden aangenomen, had Birgitte haar ook geadopteerd. Niet als zwaardhand natuurlijk, maar ze gedroeg zich als een oudere zus tegen haar, net zoals ze vaak tegen Elayne deed. Aviendha wist niet goed wat ze daar mee aan moest. En het feit dat ze nu als een van de weinigen wist wie Birgitte eigenlijk was, had niet erg geholpen. Haar gevoelens schommelden heen en weer tussen een ferme vastbeslotenheid dat Birgitte Zilverboog haar geen ontzag inboezemde en een verrassende bescheidenheid, en zowat alles daar tussenin. Birgitte schonk haar een vermaakte glimlach, maar die verdween toen ze een klein rolletje van haar schoot oppakte en dat heel behoedzaam uitrolde. Toen eindelijk een dolk zichtbaar werd in een met leer beklede schede en een lang lemmet, keek ze heel ernstig en stroomde er een beheerste woede door de binding. Elayne herkende de dolk meteen. Ze had die dolk in de hand van de vlasblonde moordenaar gezien.
‘Het was geen poging je te ontvoeren, zus,’ zei Aviendha zachtjes. Birgittes stem klonk grimmig en ze hield de dolk aan de punt van het heft omhoog. ‘Nadat Mellar de eerste twee had gedood, de tweede door zijn zwaard als speer te gebruiken, als een held uit een speelmanverhaal, pakte hij deze dolk van de derde af en doodde hem ermee. Ze hadden vier exact gelijke dolken bij zich. Deze was van gif voorzien.’
‘Die bruine vlekken op het lemmet zijn grijze venkel vermengd met gemalen perzikpit,’ zei Nynaeve, die op de rand van het bed kwam zitten en een grimas van walging toonde, ik hoefde zijn ogen en tong maar te zien of ik wist waaraan die vent was gestorven en dat was niet de dolksteek zelf.’
‘Zo,’ zei Elayne kalm, na enig zwijgen. ‘Zo, zo. Dolkwortel zodat ik niet kon geleiden en ook niet kon staan en twee man om me overeind te houden, terwijl de derde me een vergiftigde dolksteek toebrengt. Een ingewikkeld plan.’
‘Natlanders houden van ingewikkelde plannen,’ merkte Aviendha op. Ze gluurde wat ongemakkelijk schuins naar Birgitte, verschoof wat en voegde eraan toe: ‘Sommigen tenminste.’
‘Maar ergens ook heel eenvoudig,’ zei Birgitte droogjes, terwijl ze de dolk weer even behoedzaam in de doek rolde als ze die had uitgepakt. ‘Het was gemakkelijk bij je te komen. Iedereen weet dat je ’s middags alleen eet.’ Haar lange vlecht zwaaide heen en weer toen ze het hoofd schudde. ‘Een geluk dat de eerste man die op je afkwam, deze dolk niet had. Eén steek en je was dood geweest. Gelukkig maar dat Mellar toevallig langsliep en een vrouw hoorde gillen. Je hebt het geluk van een ta’veren.’
Nynaeve snoof. ‘Je had al dood kunnen zijn na een diepe snee in je arm. Die pit is een giftig deel van een perzik. Dyelin zou geen enkele kans hebben gehad als de andere dolken ook waren vergiftigd.’ Elayne keek de vlakke, nietszeggende gezichten van haar vriendinnen aan en zuchtte. Een heel ingewikkeld plan. Alsof verspieders in het paleis al niet erg genoeg waren. ‘Een kleine lijfwacht, Birgitte,’ zei ze eindelijk. ‘Heel... bescheiden.’ Ze had kunnen weten dat de vrouw erop voorbereid was. Birgittes gezicht veranderde niet, maar een heel klein vonkje van voldoening flitste door hun binding. ‘Allereerst de vrouwen die jou vandaag in de stad hebben bewaakt,’ zei ze en deed niet eens alsof ze nog moest nadenken. ‘En enkele anderen die ik persoonlijk zal uitkiezen. Alles bij elkaar ongeveer twintig. Met minder kun je niet dagen nacht beschermd worden en bloedvuur, dat moet gebeuren,’ besloot ze ferm, ook al had Elayne er nog niets tegenin gebracht. ‘Vrouwen kunnen je beschermen waar mannen dat niet kunnen en ze zullen niet erg opvallen omdat ze zijn wie ze zijn. De meeste mensen denken dat wij voor de pracht en praal zijn, maar we zullen jouw eigen Speervrouwen zijn. Laten we ze ook iets geven, een sjerp of zo, waardoor ze er nog pralender uitzien.’ Waarmee ze een scherpe blik van Aviendha verdiende, die ze zogenaamd niet zag. ‘Het probleem is de leiding,’ zei ze fronsend. ‘Twee of drie edelen, voormalige Jagers, geven me constant allerlei redenen waarom ze een rang behoeven die “past bij hun stand”. Die bloedvrouwen weten hoe ze bevelen moeten geven, maar ik weet niet zeker of die kerels de bloedorders kennen. Ik kan Caseille bevorderen tot luitenant, maar in feite is ze meer een vaandrig, denk ik.’ Birgitte trok de schouders op. ‘Misschien blijkt een van de anderen een belofte, maar ik denk dat ze beter zijn in volgen dan in leiden.’ Inderdaad, alles was al overdacht. Ongeveer twintig? Ze zou Birgitte scherp in de gaten moeten houden om er zeker van te zijn dat het er geen vijftig zouden worden. Of nog meer. Haar kunnen beschermen waar mannen dat niet konden? Elayne kromp ineen. Dat hield dus lijfwachten in die haar op z’n minst tot in haar badkamer zouden volgen. ‘Caseille is toch zeker prima. Een vaandrig heeft er toch twintig onder zich?’ Ze wist zeker dat ze Caseille om kon praten om niet al te opdringerig te worden. En om ook de overige vrouwen buiten haar badkamer te houden. ‘Die man die nog net op tijd bij ons was... Mellar? Wat weet je van hem, Birgitte?’
‘Doilin Mellar,’ zei Birgitte langzaam en trok haar wenkbrauwen scherp omhoog. ‘Een man met een kil hart, al glimlacht hij veel, vooral naar vrouwen. Hij knijpt dienstmeisjes in hun billen en ik weet dat hij er drie binnen vier dagen in zijn bed heeft gekregen, want hij praat graag over zijn “veroveringen”, maar wie nee zegt, valt hij verder ook niet lastig. Hij beweert dat hij een wapenknecht van een koopman is geweest en vervolgens huursoldaat. Nu is hij Jager op de Hoorn en omdat hij redelijk bekwaam is, is hij luitenant geworden. Hij is een Andoraan, ergens uit het westen, in de buurt van Baerlon. Hij beweert tijdens de Opvolgingsoorlog voor je moeder te hebben gevochten, maar hij moet toen nog een jongen zijn geweest. Hij weet in elk geval overal het juiste antwoord op – dat heb ik gecontroleerd – dus misschien was hij er inderdaad bij. Huurlingen kunnen over hun verleden liegen waar je bij zit.’ Elayne vouwde haar handen en dacht na over Doilin Mellar. Ze kon zich alleen maar een magere man met een scherp gezicht herinneren, die een van haar belagers wurgde terwijl ze om een dolk vochten. Een man met zoveel bekwaamheden als soldaat dat Birgitte hem luitenant had gemaakt. Ze probeerde de leidinggevende gardisten zoveel mogelijk uit Andor te laten komen. Een tijdige redding, één man tegen drie, en een zwaard dat als een speer door de kamer werd gegooid, net als in een speelmanverhaal. ‘Hij verdient een passende beloning. Bevorder hem tot kapitein en tot hoofd van mijn lijfwacht, Birgitte. Caseille kan zijn plaatsvervanger worden.’
‘Ben je gek geworden?’ barstte Nynaeve los, maar Elayne bracht haar tot zwijgen, ik voel me veel veiliger als ik weet dat hij er is, Nynaeve. Mij zal hij niet knijpen, zeker niet als Caseille en twintig anderen om hem heen staan. Met zijn faam zullen ze hem als haviken in het oog houden. Je zei toch twintig, Birgitte. Ik hou je eraan.’
‘Twintig,’ zei Birgitte verstrooid. ‘Ongeveer.’ Er was echter niets verstrooids in de blik waarmee ze naar Elayne keek. Ze boog zich naar voren, de handen op de knieën. ‘Ik neem aan dat je weet wat je doet.’ Goed zo, ze gedroeg zich ditmaal eens als zwaardhand en sprak haar niet tegen. ‘Gardist-luitenant Mellar wordt gardist-kapitein Mellar omdat hij het leven van de erfdochter heeft gered. Zijn vaandel zal weer een stuk hoger wapperen. Tenzij je vindt dat we dit alles geheim moeten houden.’
Elayne schudde het hoofd. ‘O, nee, helemaal niet. Laat de hele stad het weten. Iemand heeft geprobeerd mij te vermoorden en luite... kapitein Mellar heeft mij gered. We houden dat gif echter wel voor onszelf. Voor het geval iemand zich eens verspreekt.’ Nynaeve schraapte kuchend haar keel en keek haar woest van opzij aan. ‘Op een dag zul je al te slim doen, Elayne Trakand. Zo vlijmend slim dat je je snijdt.’
‘Ze is knap, Nynaeve Almaeren.’ Aviendha kwam soepel overeind, schikte haar rok en gaf toen een tikje op haar hoornen dolkschede. Die was niet zo groot als het wapen dat ze als Speervrouwe had gedragen, maar de dolk was nog steeds een behoorlijk wapen. ‘Bovendien ben ik er voor aanvallen van achter. Ik heb inmiddels toestemming gekregen bij haar te blijven.’
Nynaeve wilde kwaad iets terugzeggen, maar wonderlijk genoeg hield ze zich in, beheerste zich zichtbaar en streek over haar rok en langs haar gezicht. ‘Waarom kijken jullie me allemaal zo aan?’ mompelde ze. ‘Als Elayne die vent zo dichtbij wil dat ze in haar bil geknepen kan worden, wie ben ik dan om dat te verbieden?’ Birgittes mond viel open en Elayne vroeg zich af of Aviendha zou stikken. Haar ogen rolden bijna uit de kassen. Het zwakke geluid van de klok in de hoogste paleistoren die het uur aangaf, deed haar opschrikken. Het was later dan ze had gedacht. ‘Nynaeve, Egwene wacht misschien al op ons.’ Ze kon nergens iets van haar kleren ontdekken. ‘Waar is mijn beurs? Mijn ring zit erin.’ Haar Grote Serpent-ring had ze om. Maar die bedoelde ze niet. ‘Ik ga er vanavond alleen heen,’ zei Nynaeve ferm. ‘Jij verkeert niet in een toestand om Tel’aran’rhiod te betreden. Je hebt trouwens de hele middag geslapen, en ik wed dat je niet zo gauw meer in slaap valt. En ik weet dat het je niet is gelukt jezelf in zo’n halfslaap te krijgen, dus dat is afgehandeld.’ Ze glimlachte zelfvoldaan, zeker van haar zege. Ze had bijna schele duizelingen gekregen van haar pogingen om in die wakende halfslaap te komen die Egwene hun had willen Ieren.
‘Daar durf jij om te wedden, hè?’ mompelde Elayne. ‘Waar wed je om? Want ik ben van plan dat daar te drinken.’ en ze wierp een blik op de beker wijn op het nachtkastje, ‘en ik wed dat ik meteen in slaap zal vallen. Natuurlijk, als jij er niet iets in gedaan hebt, als jij niet van plan was om mij om te praten dat op te drinken... Nou ja, jij zou dat natuurlijk niet doen. Dus waar wedden we om?’ Nynaeves onuitstaanbare grijns gleed van haar gezicht en werd vervangen door vuurrode konen.
‘Dat is mooi,’ zei Birgitte en stond op. Met de vuisten in haar zij stelde ze zich vierkant aan het voeteneind op, haar gezicht en toon een en al zware kritiek. ‘Die vrouw redt je van een bedorven maag en jij snauwt haar af als een meid uit Senje. Misschien als je die beker leegdrinkt, gaat slapen en vergeet om vannacht in de Wereld der Dromen rond te struinen, dat ik dan besluit dat je al zo volwassen bent dat ik erop kan vertrouwen dat er geen honderd gardisten nodig zijn om je in leven te houden. Of moet ik je neus dichtknijpen om het je te laten drinken?’ Nou ja, Elayne had ook niet verwacht dat Birgitte zich lang zou inhouden. Minder dan honderd? Licht, er zou inderdaad nog veel voor nodig zijn om die lijfwacht op een man of twintig te houden.
Nog voor Birgitte was uitgesproken, stond Aviendha opeens voor haar en wachtte amper haar laatste woorden af. ‘Je behoort niet zo tegen haar te praten, Birgitte Trahelion, zei ze, en rekte zich uit om alle voordeel te putten uit haar lengte. Door de hoge hakken onder Birgittes laarzen stak ze niet zoveel boven haar uit, maar met haar omslagdoek omgeslagen leek ze veel meer op een Wijze dan op een leerlinge. Sommigen hadden een uiterlijk dat niet veel van dat van haar verschilde. ‘Jij bent haar zwaardhand. Vraag Aan’allein hoe je je moet gedragen. Dat is een groot man, maar hij gehoorzaamt als Nynaeve hem wat zegt.’ Aan’allein was Lan, de ene man. Zijn geschiedenis was wijd en zijd bekend onder de Aiel en hij werd door hen bewonderd.
Birgitte nam haar van top tot teen op, alsof ze haar de maat nam, en nam een ontspannen houding aan, waarmee ze niets van haar lengte verloor. Spottend deed ze haar mond open, blijkbaar bereid om Aviendha’s opgestoken zeil neer te halen als ze dat kon – en dat kon ze meestal. Maar voor ze iets kon zeggen, sprak Nynaeve kalm en ferm: ‘O, om de liefde van het Licht, laat het gaan, Birgitte. Als Elayne zegt dat ze meegaat, dan gaat ze mee. Afgelopen, geen woord meer.’ Ze stak haar wijsvinger op naar de ander. ‘Anders zullen jij en ik later nog enkele woorden wisselen.’
Birgitte staarde Nynaeve aan en haar mond bewoog stil. De zwaardhandbinding droeg een scherpe mengeling van ergernis en boosheid over. Ten slotte plofte ze wijdbeens in de stoel neer, steunend op de laarzensporen in de vorm van een leeuwenkop, en ze begon binnensmonds te mopperen. Als Elayne haar niet beter had gekend, zou ze hebben gezworen dat de Birgitte aan het pruilen was. Ze had graag willen weten hoe Nynaeve dat had klaargespeeld. In de tijd van het beestenspul had Nynaeve net zoveel ontzag voor Birgitte gekoesterd als Aviendha nu had. Maar dat was veranderd. Volledig. Nu koeioneerde Nynaeve Birgitte evenveel als ieder ander. En het lukte bij haar ook beter dan bij anderen. Ze is een vrouw als ieder ander, had Nynaeve ooit gezegd. Dat heeft ze me zelf gezegd en ik besefte dat ze gelijk had. Alsof dat ook maar iets verklaarde. Birgitte was nog steeds Birgitte.
‘Mijn beurs?’ vroeg Elayne en uitgerekend Birgitte ging de met gouddraad geborduurde rode beurs uit de kleedkamer halen. Nou ja, een zwaardhand deed dat soort dingen ook, maar normaal gesproken maakte Birgitte er altijd een opmerking bij. Hoewel haar terugkomst wellicht die opmerking uitdrukte. Ze bood de beurs met een zwierige buiging aan en rond haar lippen speelde iets wat voor Nynaeve en Aviendha was bedoeld. Elayne zuchtte. De vrouwen hadden eigenlijk geen hekel aan elkaar en konden heel goed met elkaar opschieten, als je de kleine strubbelingen vergat. Alleen vonkte er soms iets tussen hen.
De vreemd gedraaide stenen ring die aan een eenvoudig leren koord hing, lag onder in haar beurs onder een aantal munten, naast de zorgvuldig opgevouwen zijden doek met veren, die zij als haar grootste schat beschouwde. De ter’angreaal leek van steen, zat vol vlekken en vertoonde blauwe, rode en bruine strepen, maar de ring was even hard en glad als staal en veel te zwaar voor zijn grootte. Ze schoof het leren koordje om haar hals en de ring tussen haar borsten. Ze trok de koordjes van de beurs dicht, zette deze op het nachtkastje en pakte de zilveren beker. Het rook naar goede wijn, maar toch trok ze een wenkbrauw op en glimlachte naar Nynaeve. ik ga naar mijn eigen kamer,’ zei Nynaeve stijfjes. Ze stond op van het bed en schonk zowel Birgitte als Aviendha een barse blik. Door de ki’sain op haar voorhoofd leek haar blik nog barser. ‘Zorg ervoor dat jullie wakker blijven en houd je ogen open. Tot zij die lijfwacht heeft, verkeert ze nog steeds in gevaar. Ik hoop dat ik jullie daar niet aan hoef te herinneren.’
‘Denk je dat ik dat niet weet?’ bitste Aviendha terug terwijl Birgitte gromde: ik ben geen dwaas, Nynaeve!’
‘Dat zeggen jullie,’ antwoordde Nynaeve. ik hoop het, terwille van Elayne. En terwille van jezelf.’ Het klonk niet boos, meer alsof ze feiten opsomde. Ze trok haar stola op en schreed de kamer uit, zo statig als iedere Aes Sedai zich maar kon wensen. Ze werd er heel goed in.
‘Bloedvuur, je zou bijna denken dat zij hier koningin is,’ mopperde Birgitte.
‘Dat is er een met al te veel trots, Birgitte Trahelion,’ gromde Aviendha. ‘Even trots als een Shaido met een geit.’ Volmaakt eensgezind knikten ze elkaar toe.
Maar Elayne merkte wel dat ze het pas zeiden nadat de deur was dichtgevallen. De vrouw die vroeger zo hard had ontkend ooit Aes Sedai te zullen worden, werd heel erg een Aes Sedai. Misschien had Lan er iets mee te maken. Leidde hij haar met zijn ervaring. Ze moest soms nog wel wat doen aan haar temperament, maar ook dat leek steeds beter te gaan na haar merkwaardige huwelijk op de boot. Het eerste slokje wijn smaakte gewoon naar wijn, een heel goede wijn, maar Elayne keek fronsend naar de beker en aarzelde. Tot ze besefte wat ze deed en waarom ze dat deed. De herinnering aan de dolkwortel in haar thee was nog heel vers. Wat had Nynaeve erin gedaan? Geen dolkwortel natuurlijk, maar wat wel? Ze tilde de beker op voor nog een slok, maar hij leek erg zwaar. Uitdagend dronk ze de wijn in één teug op. Ik bad alleen maar dorst, dacht ze en strekte zich uit om de beker terug te zetten op het kastje. Ik probeerde echt niet iets te bewijzen.
De andere twee hadden naar haar gekeken, maar toen ze het zich gemakkelijker maakte om te gaan slapen, keken ze elkaar aan.
‘Ik houd de wacht in de zitkamer,’ zei Birgitte. ‘Ik heb mijn boog en koker daar. Jij blijft hier voor het geval ze iets nodig heeft.’ Aviendha sprak haar niet tegen, maar trok haar dolk en knielde dicht bij de muur neer, zodat ze iedereen door de deur kon zien aankomen zonder dat ze haar zagen, klaar om op te springen. ‘Klop tweemaal, dan eenmaal en zeg je naam voor je binnenkomt,’ zei ze, ‘anders neem ik aan dat het een vijand is.’ Birgitte knikte alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was.
‘Dat is sto...’ Elayne smoorde een geeuw achter haar hand. ‘Stom,’ besloot ze toen ze weer iets kon zeggen. ‘Niemand zal proberen...’ Weer gaapte ze en ze had haar vuist wel in haar mond kunnen steken. Licht, wat had Nynaeve in haar wijn gedaan? ‘... mij vannacht te vermoorden,’ zei ze doezelig, ‘en... dat... weten jullie allebei...’ Haar oogleden waren loodzwaar en zakten omlaag ondanks al haar pogingen ze open te houden. Onbewust vlijde ze haar gezicht lekker in het zachte kussen en probeerde af te maken wat ze had willen zeggen, maar...
Ze was in de Grote Zaal, de troonzaal van het paleis. In de weerspiegeling van de troonzaal in Tel’aran’rhiod. Hier leek de stenen ring die zo zwaar was in de wakende wereld zo licht dat hij tussen haar borsten leek op te stijgen. Natuurlijk was er licht, maar het kwam overal en nergens vandaan. Niet als zon- of lamplicht, maar zelfs als het hier nacht was, was er steeds genoeg onwezenlijk licht om iets te zien. Als in een droom. Het altijd aanwezige gevoel van onzichtbare ogen was geen droomgevoel maar meer een nachtmerrie, maar ze was er inmiddels voldoende aan gewend om er niet meer zo op te letten.
In de Grote Zaal vonden de grote ontvangsten plaats. Koninklijke gezanten werden hier ontvangen en belangrijke verdragen en oorlogsverklaringen werden hier bekendgemaakt aan de verzamelde hoogwaardigheidsbekleders en de lange zaal paste bij de naam en het gebruik. Zonder andere mensen leek het een grote holklinkende grot. Twee rijen dikke glanzendwitte pilaren van twintig pas hoog liepen over de hele lengte van de zaal, waar aan het andere eind de Leeuwentroon op een marmeren verhoging stond. Vanaf de roodwitte vloerplavuizen liep een rode loper over de witte treden omhoog. De troon was gemaakt voor een vrouw, maar nog steeds heel groot op zijn zware poten als Ieeuwenklauwen. De rugleuning vertoonde hoog aan de bovenkant de Witte Leeuw in maanstenen tegen een achtergrond van robijnen. Daarmee werd verkondigd dat wie hier zat over een grote natie heerste. In de grote glasschilderingen in het ronde plafond hoog boven haar staarden de koninginnen die Andor hadden gesticht op haar neer. Hun afbeeldingen werden afgewisseld met afbeeldingen van de Witte Leeuw en van gebeurtenissen in veldslagen die zij hadden gevoerd om Andor van een stadstaatje in het ineenstortende rijk van Artur Haviksvleugel uit te bouwen tot een natie. Veel landen die de Oorlog van de Honderd Jaren hadden overleefd, waren ondergegaan, maar Andor bestond nu al zo’n duizend jaar en genoot een grote welvaart. Soms voelde Elayne dat die beelden een uitspraak over haar deden of beoordeelden of zij het waard was in hun voetstappen te treden.
Ze was net in de Grote Zaal aangekomen toen er ook een andere vrouw verscheen, zittend op de Leeuwentroon. Een jonge vrouw met donker haar in een gewaad van soepele rode zijde dat op de mouwen en de zoom was afgezet met zilveren leeuwen, met een halsketting van vuurdruppels zo groot als duiveneieren om haar hals en de Rozenkroon op het hoofd. Een hand rustte licht op de leeuwenkop van de armleuning en ze wierp een koninklijke blik door de zaal. Haar ogen vielen op Elayne. Ze herkende de erfdochter en raakte in de war. Kroon, vuurdruppels en zijde verdwenen en werden vervangen door eenvoudige wol en een lang schort. Even later verdween de jonge vrouw eveneens.
Elayne glimlachte vermaakt. Zelfs keukenmeiden droomden van de Leeuwentroon. Ze hoopte dat de jonge vrouw niet angstig was wakker geschrokken uit haar beginnende droom, maar in een andere prettige droom was beland. Een veiliger droom dan Tel’aran’rhiod, Er veranderden nu ook andere zaken in de troonzaal. De fraai bewerkte staande lampen die in rijen langs de muren stonden, leken te trillen tegen de hoge pilaren. De grote boogdeuren stonden opeens open en sloten zich in een oogwenk weer. Alleen wat al heel lange rijd op dezelfde plek stond, had een echt blijvende weerspiegeling in de Wereld der Dromen.
Elayne beeldde zich een grote passpiegel in en die verscheen vlak voor haar, waarin haar beeld werd weerspiegeld. Ze was gekleed in een groenzijden gewaad met hoge hals en een lijfje dat was afgewerkt met zilver. In haar oren droeg ze smaragden en in haar roodgouden krullen waren kleinere edelstenen geweven. Ze lier de edelstenen in het haar verdwijnen en knikte. Dir was passend voor de erfdochter en niet al te pronkerig. Je moest hier voorzichtig zijn met je gedachten over jezelf, anders... Haar bescheiden groenzijden gewaad veranderde in de strakke op het lichaam klevende kledij van Tarabon. Met haar donkere wijde broek, blote voeten, gouden oorringen, een neusring, een kettinkje vol muntjes en donkere tatoeages op beide handen leek ze het volgende moment wel iemand van het Zeevolk. Ze droeg zelfs geen hemd, zoals de Atha’an Miere op zee gekleed ging. Met rode wangen keerde ze haastig terug naar haar eerste kledij en veranderde de smaragden oorhangers in eenvoudige zilveren ronde hangers. Hoe eenvoudiger je je kleding verbeeldde, hoe gemakkelijker je die vast kon houden.
Ze liet de spiegel verdwijnen – door er niet meer aan te denken – en keek omhoog naar de strakke gezichten boven haar. ‘Er zijn vrouwen geweest die even jong waren als ik toen ze de troon bestegen,’ zei ze hardop. Wel, niet zoveel, slechts zeven was het gelukt de Rozenkroon een redelijke tijd te dragen. ‘Ook vrouwen die jonger waren dan ik.’ Drie. En een had het amper een jaar volgehouden. ‘Ik wil niet beweren dat ik zo beroemd word als jullie, maar ik zal jullie ook niet beschamen. Ik word echt een goede koningin.’
‘Ben je tegen ramen aan het praten,’ vroeg Nynaeve opeens, waardoor Elayne verrast opschrok. Ze droeg een nagemaakte stenen ring op haar huid en leek nevelig, bijna doorzichtig. Fronsend trachtte ze naar Elayne te stappen en struikelde. Ze viel bijna vanwege het strakke donkerblauwe Taraboonse gewaad, dat nog veel strakker zat dan wat Elayne zich zojuist had ingebeeld. Nynaeve keek met open mond naar wat ze droeg en opeens was het een Andoraans gewaad van blauwe zijde, met goudborduursel op de mouwen en het lijfje. Ze zeurde nog altijd over de ‘goede stevige wol uit Tweewater en dat die goed genoeg was’ maar zelfs hier, waar ze die kleding kon dragen, droeg ze het bijna nooit.
‘Wat heb je in die wijn gedaan, Nynaeve?’ vroeg Elayne. ‘Ik ging uit als een nachtkaarsje.’
‘Probeer niet van onderwerp te veranderen. Als jij tegen ramen praat, zou je echt in slaap moeten zijn in plaats van hier. Ik ben half en half van plan jou...’
‘Doe dat alsjeblieft niet. Ik ben Vandene niet, Nynaeve. Licht, ik ken niet eens de helft van de gebruiken en regels die Vandene en anderen als gewoon beschouwen. Maar ik wil liever niet ongehoorzaam zijn, dus doe dat alsjeblieft niet.’
Nynaeve keek haar boos aan en gaf een harde ruk aan haar vlecht. Haar kleding veranderde opnieuw; de rok werd een tikkeltje dikker, het patroon anders, de halslijn lager en toen weer hoger door kantwerk. Het lukte haar gewoon niet zo goed om zich te concentreren. De rode stip op haar voorhoofd verdween echter nooit. ‘Goed dan,’ zei ze kalm en de boze trek verdween. Haar stola met de gele franje verscheen rond de schouders en zelfs haar gezicht kreeg iets van de leeftijdloosheid van een Aes Sedai. Ze beeldde zich zelfs wat wit bij de slapen in. Haar woorden waren echter in tegenspraak met haar beheerste uiterlijk. ‘Laat mij praten als Egwene er is. Ik bedoel over wat er vandaag is gebeurd. Jij verliest jezelf altijd in geklets of jullie samen je haren zitten te borstelen voor het slapen. Licht, ik wil niet dat ze als Amyrlin voor me staat en je weet dat ze het naadje van de kous zal willen weten als ze ervan hoort.’
‘Ervan hoort? Waarvan?’ vroeg Egwene. Met een ruk keek Nynaeve om en er lag paniek in haar ogen. Heel even waren haar stola en zijde vervangen door het Aanvaarde-wit met de kleurenzoom. Zelfs de ki’sain verdween. Heel even en toen was ze weer als eerst, afgezien van het wit in haar haren, maar dat alles volstond al om Egwene streng te laten kijken. Ze kende Nynaeve door en door. ‘Als ik waarvan hoor, Nynaeve?’ vroeg ze zacht maar resoluut. Elayne haalde diep adem. Eigenlijk was ze helemaal niet van plan geweest iets te verzwijgen. In elk geval niets dat voor Egwene van belang was. Maar als Nynaeve zo’n bui had, zou ze er alles uitgooien, of anders koppig proberen vol te houden dat er niets te vertellen viel. Waardoor Egwene alleen maar harder zou doorvragen, iemand heeft dolkwortel in mijn middagthee gedaan,’ zei ze en gaf een bondig verslag van de mannen en hun dolken en van Doilin Mellars gelukkige aanwezigheid en hoe Dyelin zich had bewezen. Voor de goede orde voegde ze er het nieuws van Elenia en Naean aan toe en de speurtocht van de huisvrouwe naar verspieders in het paleis. Ze vertelde zelfs dat Zareya en Kirstian nu onder de hoede van Vandene stonden en over de aanval in Cairhien op Rhand en zijn verdwijning. Egwene leek niet onder de indruk van de opsomming. Ze onderbrak Elayne zelfs toen ze het over Rhand had, omdat ze het al had gehoord. Ze schudde wel afkeurend haar hoofd toen ze hoorde dat Vandene nog steeds niet wist wie de Zwarte zuster was, want dat vond zij haar grootste zorg. ‘O, en ik krijg een lijfwacht,’ besloot Elayne. ‘Twintig vrouwen onder bevel van kapitein Mellar. Ik denk niet dat Birgitte Speervrouwen kan aantrekken, maar deze komen aardig in de buurt.’
Achter Egwene verscheen een stoeltje zonder rugleuning en ze ging zitten zonder om te kijken. Ze was hier veel handiger in dan Elayne of Nynaeve. Ze droeg geen zijde maar donkergroene wollen rijkleding, mooi en goed gesneden, zonder opsmuk. Waarschijnlijk hetzelfde wat ze overdag had gedragen. En het bleef groenwollen rijkleding. ik had jullie willen opdragen morgen... eh, vanavond naar Morland te komen, maar de komst van de Kinsvrouwen zou niet goed vallen bij de Gezetenen.’
Nynaeve had zich hersteld, al gaf ze haar rok een volkomen overbodige ruk. Het borduurwerk op haar kleding was nu van zilver, ik meende dat je de Zaal van de Toren nu wel onder de duim had.’
‘Het is net zoiets als een fret onder je duim,’ merkte Egwene droogjes op. ‘Hij kronkelt en wringt voortdurend om je in je pols te bijten. O, ze doen precies wat ik zeg, als het over de oorlog tegen Elaida gaat. Daar kunnen ze niet over uitgepraat raken, ook al mopperen ze nog zoveel over de onkosten van al die soldaten – maar de overeenkomst met de Kinne hoort niet bij die oorlog. Dan is er nog het feit dat de Witte Toren al honderden jaren van hen afweet. Of meende te weten. De hele Zaal zou een toeval krijgen als ze hoorden hoeveel ze niet wisten. Ze proberen heel hard een manier te vinden om het aannemen van nieuwe Novices tegen te houden.’
‘Dat kunnen ze toch niet, hè?’ wilde Nynaeve weten. Ze had zichzelf een stoel verbeeld. Hij was eerst precies zo als die van Egwene, maar toen ze keek of hij er echt stond, werd het een kruk met drie poten en vervolgens bij het zitten gaan een boerenstoel met sporten. Haar rok was nu gespleten. ‘Je hebt een uitspraak gedaan. Iedere vrouw van elke leeftijd, als ze de proef doorstaat. Je hoeft slechts een andere uit te vaardigen over de Kinne.’ Elayne beeldde zich de stoel in haar zitkamer in, die was veel gemakkelijker in stand te houden.
‘O, een aankondiging van de Amyrlin Zetel is inderdaad een soort wet,’ zei Egwene. ‘Totdat de Zaal een uitweg vindt. De laatste klacht is dat we maar zestien Aanvaarden hebben, hoewel de meeste zusters Faolain en Theodrin ook behandelen alsof ze nog Aanvaarden zijn. Die achttien zijn echter nauwelijks voldoende om de Novices die lessen te geven die gewoonlijk door Aanvaarden worden gegeven. In plaats daarvan moeten zusters dat nu doen. Ik vermoed dat sommigen hoopten dat er vanwege het slechte weer minder gegadigden zouden opdagen, maar dat is niet het geval.’ Ze glimlachte opeens terwijl haar donkere ogen ondeugend oplichtten. ‘Er is een nieuwe Novice die ik je graag wil voorstellen, Nynaeve. Sharina Melloi. Een oma. Ik denk dat je het met me eens zulr zijn dat het een opmerkelijke vrouw is.’
Nynaeves stoel verdween en ze kwam met een hoorbare klap op de grond terecht. Ze leek het nauwelijks op te merken, bleef zitten en staarde Egwene verbijsterd aan. ‘Sharina?’ zei ze met bevende stem. ‘Een Novice?’ Ze was gekleed in een stijl die Elayne nog nooit eerder had gezien. De mouwen van haar gewaad liepen wijd uit en de lage halslijn was afgewerkt met geborduurde bloemen en pareltjes. Haar haren reikten tot haar middel en werden bijeengehouden door een kapje van heel dun gouddraad met maanstenen en saffieren. Aan haar linkerwijsvinger zat een dikke gouden ring. Alleen de ki’sain en haar Grote Serpent-ring waren gebleven. Egwene knipperde met haar ogen. ‘Je kent haar?’ Nynaeve stond op en staarde naar haar kleding. Ze hield haar linkerhand op en raakte bijna aarzelend de gouden ring aan. Vreemd genoeg liet ze alles zoals het was. ‘Ze is misschien niet dezelfde,’ mompelde ze. ‘Dat kan ook niet.’ Ze maakte een stoel zoals die van Egwene, bekeek die gefronst alsof ze de stoel het bevel gaf niet te veranderen, maar toen ze ging zitten, had hij toch een hoge rugleuning en houtsnijwerk. ‘Er was een Sharina... Het was bij mijn proef om Aanvaarde te worden,’ zei ze snel. ik hoef er niet over te praten. Dat is de regel.’
‘Natuurlijk hoeft dat niet,’ zei Egwene, al was de blik waarmee ze Nynaeve aankeek even verbaasd als die van Elayne. Er was niettemin niets aan te doen. Wanneer Nynaeve koppig wilde zijn, kon ze muilezels lesgeven.
‘Nu je het over de Kinne hebt, Egwene,’ vroeg Elayne, ‘heb je nog nagedacht over de Eedstaf?’
Egwene hief haar hand alsof ze Elayne gebaarde verder niets te zeggen, maar ze antwoordde kalm en effen, ik hoef er verder niet over na te denken, Elayne. De Drie Geloften die met de Eedstaf worden gezworen, maken ons tot Aes Sedai. Ik heb dat aanvankelijk niet begrepen, maar nu wel. De allereerste dag dat we in de Toren zijn, leg ik de Drie Geloften af, met de Eedstaf.’
‘Waanzin,’ barstte Nynaeve uit en boog zich voorover. Verrassend genoeg was de stoel nog steeds dezelfde. En droeg ze nog steeds dezelfde kleding. Heel verrassend. Haar handen waren tot vuisten gebald en rustten in haar schoot. ‘Je weet wat het ding doet. De Kinne is het bewijs. Hoeveel Aes Sedai worden ouder dan driehonderd? Of komen in de buurt ervan? En zeg me niet dat ik niet over leeftijd hoor te praten. Dat is een belachelijke gebruik en dat weet je. Reanne wordt de Oudste genoemd omdat ze de oudste Kinsvrouw in Ebo Dar was. De oudste die we kennen, is Aloisia Nemosni, een oliekoopvrouw in Tyr. Egwene, die vrouw is bijna zes-honderd-jaar! Als de Zaal dat hoort, wed ik dat de zusters bereid zijn de Eedstaf in hun kelders op te bergen.’
‘Het Licht weet dat driehonderd jaar lang is,’ bracht Elayne naar voren, ‘maar ik kan niet zeggen dat ik me gelukkig voel met het vooruitzicht mijn leven maar voor de helft te leven, Egwene. En hoe staat het dan met de Eedstaf en jouw belofte aan de Kinne? Reanne wil echt Aes Sedai worden, maar wat gebeurt er na haar Drie Geloften? En hoe staat het met Aloisia? Valt ze ter plekke dood neer? Drie damane hebben zich laten overtuigen en een van hen is over de zeshonderd! Je mag niet van ze verlangen de geloften af te leggen zonder dat ze dat weten!’
‘Ik verlang niets van ze.’ Egwenes gezicht bleef onbewogen, maar ze had haar rug gerecht en haar stem klonk koel. En harder. Haar ogen fonkelden. ‘Elke vrouw die zuster wil worden, moet de geloften afleggen. En iedereen die dat weigert en zich nog steeds Aes Sedai noemt, zal het volle gewicht van het recht van de Toren voelen!’
Elayne slikte bij die vastberaden blik en Nynaeves gezicht verbleekte. Egwenes woorden konden niet anders worden uitgelegd. Ze waren nu niet in gesprek met een vriendin maar met de Amyrlin Zetel en de Amyrlin Zetel kende geen vriendschap wanneer het op een oordeel aankwam.
Egwene was blijkbaar tevreden met wat ze zag en ontspande zich. ik ben me bewust van het probleem,’ zei ze wat meer ontspannen. Meer ontspannen, maar nog steeds niet bereid naar tegenwerpingen te luisteren, ik reken erop dat elke vrouw die in de Noviceboeken staat, doet waartoe zij in staat is, dat zij de stola verwerft en dient als Aes Sedai als dat tot haar mogelijkheden behoort, maar ik wil niet dat iemand erdoor sterft. Als de Zaal eenmaal op de hoogte is van de Kinne, en als ze over hun toevallen en flauwtes heen zijn, denk ik dat ik ze zover kan krijgen om toestemming te geven aan zusters die zich willen terugtrekken. Waarbij de Drie Geloften worden opgeheven.’ Ze waren allang rot de slotsom gekomen dat de Eedstaf gebruikt kon worden om zowel te binden als te ontslaan, want hoe konden Zwarte zusters anders liegen?
‘Ik neem aan dat dat wel in orde is,’ zei Nynaeve voorzichtig. Elayne knikte alleen, want ze wist dat er nog meer zou volgen. ‘Ze mogen zich terugtrekken in de Kinne, Nynaeve,’ zei Egwene vriendelijk. ‘Op die manier is de Kinne ook verbonden met de Toren. De Kinne kent natuurlijk haar eigen gebruiken en gebruiken, haar eigen regels, maar zal moeten aanvaarden dat hun Naaikransje onder de Amyrlin Zetel staat, misschien wel onder de Zaal, en dat Kinsvrouwen na de zusters komen. Ik ben zeer zeker van plan hen deel te laten uitmaken van de Toren en wil voorkomen dat ze hun eigen weg inslaan. Ik denk echter dat ze deze voorwaarden wel zullen aanvaarden.’
Weer knikte Nynaeve, blij, maar haar glimlach verbleekte toen de volle betekenis tot haar doordrong. Ze begon verontwaardigd tegen te sputteren. ‘Maar... maar bij de Kinne is je stand afhankelijk van leeftijd! Dan krijg je zusters die bevelen moeten aannemen van vrouwen die het nog niet eens tot Aanvaarde hebben gebracht!’
‘Voormalige zusters, Nynaeve.’ Egwene voelde aan de Grote Serpent-ring aan haar rechterhand en zuchtte licht. ‘Zelfs Kinsvrouwen die de ring hebben verdiend, dragen die niet, dus zullen wij dat ook op moeten geven. We zullen Kinsvrouwen zijn, Nynaeve, geen Aes Sedai meer.’ Het klonk of ze die verre dag, dat verre verlies al kon voelen, maar ze liet haar ring los en haalde diep adem. ‘Goed. Is er nog iets? Ik heb morgen een lange dag voor de boeg en ik zou graag wat echte slaap genieten voor ik de Gezetenen weer onder ogen moet komen.’ Fronsend had Nynaeve een vuist gebald en haar andere hand erover gelegd om haar ring te bedekken, maar ze leek bereid het getwist over de Kinne nu op te geven. Voorlopig. ‘Heb je nog steeds last van hoofdpijn? Ik neem aan dat als de behandeling door die vrouw goed is, dat de hoofdpijn inmiddels verdwenen moet zijn.’
‘Halima verricht wonderen, Nynaeve. Zonder haar zou ik helemaal niet slapen. Goed, is er...’ Haar stem stierf weg en ze staarde naar de toegangsdeuren van de troonzaal. Elayne draaide zich om. Daar stond een man te kijken. Een man die even lang was als een Aiel, met witte lokken in zijn donkerrode haar, maar zijn blauwe jas met hoge kraag zou nooit door een Aiel worden gedragen. Hij leek heel gespierd en zijn harde gezicht kwam haar bekend voor. Toen hij zag dat ze naar hem keken, draaide hij zich om en rende de gang uit.
Heel even keek Elayne hem met open mond na. Hij had zich niet toevallig in Tel’aran’rhiod gedroomd, want anders zou hij nu zijn verdwenen, terwijl ze zijn laarzen nog steeds luid hoorde klakken op de tegels. Hij was ofwel een droomloper, wat volgens de Wijzen zeldzaam was bij mannen, of hij had een eigen ter’angreaal. Ze sprong overeind en rende hem na, maar hoe snel ze ook was, Egwene was nog sneller. Het ene ogenblik was Egwene nog achter haar, het volgende stond ze in de deuropening te kijken in de richting waarin de man was weggerend. Elayne probeerde zichzelf naast Egwene te denken en dat gebeurde. De gang was weer stil en verlaten. Ze zag slechts lampen, kisten en wandkleden die flikkerden en bewogen. ‘Hoe deden jullie dat?’ wilde Nynaeve weten, die aan kwam hollen met haar rok tot boven de knieën opgetrokken. Ze had zijden kousen. Rode! Ze liet haar rok snel zakken toen ze besefte dat Elayne haar kousen had gezien en tuurde de gang in. ‘Waar is hij heen? Hij kan alles hebben gehoord! Hebben jullie hem herkend? Hij herinnerde me aan iemand. Ik weet niet wie.’
‘Rhand,’ zei Egwene. ‘Het kon een oom van Rhand zijn.’ Natuurlijk, dacht Elayne. Als Rhand een slechte oom had. Een metalige klik weerkaatste van de andere kant van de troonzaal. De deur naar de kleedkamers achter de verhoging sloot zich. In Tel’aran’rhiod waren de deuren open of dicht; ze vielen niet hoorbaar dicht.
‘Licht!’ mopperde Nynaeve. ‘Hoeveel mensen hebben ons afgeluisterd? En ik zou ook graag willen weten wie en waarom.’
‘Wie het ook zijn,’ antwoordde Egwene kalm, ‘ze kennen Tel’aran’rhiod blijkbaar niet zo goed als wij. We kunnen veilig aannemen dat het geen vrienden zijn, want waarom zouden ze ons anders van verschillende kanten afluisteren? Die man droeg een jas uit Shienar. Er zijn Shienaranen in mijn leger, maar jullie kennen ze allemaal. Niemand van hen lijkt op Rhand.’
Nynaeve snoof. ‘Hoe dan ook, ik vind dat er hier te veel mensen achter hoeken en gaten luisteren. Ik wil terug naar mijn eigen lichaam, waar ik me alleen maar zorgen hoef te maken over verspieders en giftige dolken.’
Shienaranen, dacht Elayne. Grenslanders. Hoe kon ze dat vergeten zijn? Nou ja, er was iets als dolkwortel tussengekomen. ‘Er is nog iets,’ zei ze hardop, maar tevens zo ingehouden dat haar stem niet ver droeg. Ze gaf het nieuws van Dyelin door over de Grenslanders in Breemwoud. Ze voegde eraan toe wat ze van Meester Norrij gehoord had, terwijl ze voortdurend alle kanten probeerde op te kijken. Ze wilde niet opnieuw half slapend worden afgeluisterd, ik denk dat die vorsten in Breemwoud zitten. Allevier.’
‘Rhand,’ verzuchtte Egwene en het klonk geërgerd. ‘Zelfs wanneer je hem niet kunt vinden, maakt hij alles moeilijker. Hebben jullie enig idee of ze een verbond met hem willen aangaan of hem aan Elaida willen uitleveren? Ik kan geen enkele andere reden bedenken waarom ze duizenden roeden trekken. Ze moeten nu zowat soep kunnen koken van hun eigen laarzen. Beseffen jullie wel hoe moeilijk het is om een leger te bevoorraden dat op mars is?’
‘Ik neem aan dat ik dat te weten kan komen,’ zei Elayne. ‘Waarom ze gekomen zijn, bedoel ik. Tegelijkertijd... Door jou heb ik een idee gekregen, Egwene.’ Onwillekeurig glimlachte ze. Er was vandaag iets goeds gebeurd. ‘Ik denk dat ik wellicht in staat ben hen te gebruiken om de Leeuwentroon veilig te stellen.’
Asne Zeramene bekeek het grote borduurraam voor haar en zuchtte, wat overging in geeuwen. De flakkerende lampen gaven voor dit soort werk te weinig licht, maar dat was niet de reden waarom haar vogels scheef leken te staan. Ze wilde naar bed en had een hekel aan borduurwerk. Ze moest echter wakker blijven en dit was de enige manier om te voorkomen dat ze met Chesmal Emry moest praten. Tenminste wat Chesmal een gesprek noemde. De zelfvoldane, opschepperige Gele was aan de andere kant van de kamer heel aandachtig bezig met haar eigen borduurwerk en ze nam aan dat iedereen met een naald in de handen net als zijzelf een vlijtige belangstelling had voor het werk. Asne wist dat als ze opstond, Chesmal haar heel gauw zou overladen met verhalen over hoe belangrijk ze was. In de maanden na Moghediens verdwijning had ze al twintig keer gehoord van Chesmals aandeel in de ondervraging van Tamra Ospenya op de pijnbank en ook hoe Chesmal de Roden had aangespoord Sierin Vayu te vermoorden voor Sierin kon bevelen haar gevangen te zetten. Misschien wel vijftig keer. Als je Chesmal geloofde, had ze eigenhandig de Zwarte Ajah gered en iedereen moest dat horen. Dat soort geklets was niet alleen saai, maar ook gevaarlijk. Zelfs dodelijk als de Hoogste Raad ervan hoorde. Weer onderdrukte Asne een geeuw en keek met samengeknepen ogen naar haar werkstuk. Ze duwde de naald door het strak gespannen linnen. Als ze de roodvink wat groter maakte, was het gemakkelijker de vleugels gelijk te krijgen.
De klink van de deurgreep liet beide vrouwen opkijken. De twee bedienden wisten dat ze niet gestoord mochten worden en trouwens, de vrouw en haar man waren diep in slaap. Asne omhelsde saidar, klaar voor een weving die een indringer tot zijn botten zou verzengen en ook rond Chesmal hing de bekende gloed. Als de verkeerde naar binnen kwam, zouden zij het tot hun dood toe betreuren. Het was Eldrith Jhondar, de handschoenen in een hand en haar donkere mantel nog achter op de rug. Het gewaad van de plompe Bruine zuster was eveneens donker en zonder opsmuk. Asne had een hekel aan die simpele wollen stof, maar ze mochten geen aandacht trekken. Die grauwe kleren pasten bij Eldrith. Ze bleef staan toen ze de andere twee zag, knipperde met haar ogen en heel even leek ze in de war. ‘Lieve help. Wie dachten jullie dat er binnenkwam?’ Ze gooide haar handschoenen op het tafeltje bij de deur en besefte opeens dat ze haar mantel nog droeg. Ze fronste alsof ze nu pas besefte dat ze die had gedragen. Zorgvuldig maakte ze de zilveren gesp in haar hals los en ze gooide haar mantel in een slordige hoop over een stoel. De saidargloed rond Chesmal verdween toen ze haar borduurraam opzij schoof, zodat ze op kon staan. Haar strenge gezicht deed haar groter lijken dan ze was en ze was al een grote vrouw. De bonte bloemen die ze had geborduurd, leken zo uit een lentetuin te komen. ‘Waar ben jij geweest?’ wilde ze weten. Eldrith was in rang de hoogste van het drietal en bovendien had Moghedien haar de leiding gegeven, maar Chesmal lette daar steeds minder op. ‘Je werd vanmiddag al terug verwacht en de avond is half voorbij!’ ik ben helemaal de tijd vergeten, Chesmal,’ antwoordde Eldrith verstrooid en in gedachten verzonken. ‘Het is lang geleden dat ik in Caemlin was. De Binnenstad is uiterst boeiend. Ik heb een verrukkelijke maaltijd gegeten in een herberg die ik me herinnerde. Hoewel ik moet zeggen dat er destijds minder zusters rondzwierven. Niemand heeft me echter herkend.’ Ze tuurde naar haar gesp alsof ze zich afvroeg waar die vandaan was gekomen en stak hem in haar beursje. ‘Je was de tijd vergeten,’ merkte Chesmal vlak op en vouwde haar handen voor haar buik. Waarschijnlijk om haar neiging de Bruine te wurgen de kop in te drukken. Haar ogen glinsterden woedend. ‘De tijd vergeten.’
Opnieuw knipperde Eldrith met haar ogen, alsof ze ervan schrok om zo aangesproken te worden. ‘O. Waren jullie bang dat Kennit me weer had gevonden? Geloof me, sinds Samara ben ik heel voorzichtig geweest en heb ik de binding versluierd gehouden.’ Er waren dagen dat Asne zich afvroeg hoezeer die merkbare vaagheid van Eldrith echt was of gespeeld. Niemand kon zich zo onbewust zijn van de wereld rondom hem en dat alles zo lang overleven. Aan de andere kant was ze ook zo verstrooid dat ze voor Samara de versluiering al diverse malen had losgelaten, waardoor haar zwaardhand haar had kunnen vinden. Gehoorzaam aan Moghediens bevel om op haar terugkeer te wachten, hadden ze zich tijdens de rellen verborgen gehouden en afgewacht, terwijl de bendes van die zogenaamde Profeet naar het zuiden en naar Amadicia trokken. Zij waren in die jammerlijk verwoeste stad gebleven, zelfs nadat Asne ervan overtuigd was dat Moghedien hen in de steek had gelaten. Haar lip krulde verachtelijk bij de herinnering. De aankomst van Eldriths Kennit had hen echter doen besluiten te vertrekken. Hij wist zeker dat ze een moordenares was, half overtuigd ook dat ze bij de zwarte Ajah hoorde en vastbesloten haar te doden zonder op de gevolgen voor zichzelf te letten. Het was geen verrassing dat Eldrith niet bereid was diezelfde gevolgen voor haarzelf onder ogen te zien, want ze had geweigerd de man te laten doden. Er bleef hun dus geen andere keus dan te vluchten. Daar stond weer tegenover dat Eldrith degene was geweest die op Caemlin had gewezen als hun enige hoop. ‘Ben je iets te weten gekomen, Eldrith?’ vroeg Asne beleefd. Chesmal was een dwaas. Hoe besmeurd en beschadigd de wereld deze dagen ook leek, alles zou goed komen, op wat voor manier dan ook. ‘Wat? O, alleen dat de pepersaus niet zo goed was als ik me herinnerde, maar dat was natuurlijk vijftig jaar geleden.’ Asne onderdrukte een zucht. Wellicht was het de hoogste tijd voor Eldrith om een ongeluk te krijgen.
De deur ging open en Temaile Kinderode schoof zo stil de kamer binnen dat ze allemaal door haar verrast werden. De kleine voormalige Witte zuster met het vossengezicht droeg een mantel met geborduurde leeuwen op de schouders. Omdat de mantel openhing, was haar roomkleurige zijden nachtpon zichtbaar, die onfatsoenlijk aan haar huid plakte. Aan haar vingers bungelde een armband gemaakt van gekronkelde glazen ringen. Ze leken op glas, voelden aan als glas, maar een hamer kon ze niet in scherven slaan. ‘Jij bent in Tel’aran’rhiod geweest,’ zei Eldrith terwijl ze fronsend naar de ter’angreaal keek. Ze zei het echter niet verwijtend. Ze waren allemaal wat bang voor Temaile, nadat Moghedien hen had gedwongen toe te kijken hoe het laatste stukje verzet van Liandrin werd gebroken. Asne was de tel kwijt van hoe vaak ze in die honderddertig jaar na het winnen van de stola had gemoord of gemarteld, maar ze had zelden iemand ontmoet die zo... begerig was als Temaile. Chesmal probeerde Temaile heel onopvallend in het oog te houden, waarbij ze onbewust zenuwachtig haar lippen bevochtigde. Asne deed snel haar mond dicht en hoopte dat niemand had gemerkt dat ook zij zenuwachtig haar lippen had bevochtigd. Eldrith had het zeker niet opgemerkt. ‘We hebben afgesproken die dingen niet te gebruiken,’ zei ze en haar woorden klonken bijna smekend, ik weet zeker dat Nynaeve Moghedien heeft verwond en als zij het in Tel’aran’rhiod van een Uitverkorene wint, dan hebben wij toch geen enkele kans?’ Ze keek de anderen aan en vroeg: ‘Wisten jullie ervan?’ Ze had het willen laten klinken als een standje, maar het kwam er kregelig uit.
Chesmal beantwoordde Eldriths blik verontwaardigd, terwijl Asne onschuld toonde. Ze hadden het geweten, maar wie wilde Temaile iets in de weg leggen? En ze betwijfelde ten zeerste of Eldrith meer dan een oppervlakkig bezwaar had laten horen als zij ervan op de hoogte was geweest.
Temaile wist precies hoe ze over haar dachten. Ze had bij Eldriths vermaning, al was die nog zo slap, het hoofd moeten buigen en zich moeten verontschuldigen dat zij haar wens had getrotseerd. In plaats daarvan glimlachte ze. Die lach bereikte echter nimmer haar ogen, die groot en donker waren en veel te veel glansden. ‘Je had gelijk, Eldrith. Gelijk dat Elayne hierheen zou komen en gelijk dat Nynaeve wel bij haar zou zijn. Ze waren samen en ze bevinden zich in het paleis.’
‘Ja,’ zei Eldrith en bewoog zenuwachtig onder Temailes blik. ‘Zo, zo.’ En ze streek met haar tong langs de lippen en schuifelde wat met haar voeten. ‘Desondanks, tot we weten hoe we langs al die wilders bij ze kunnen komen...’
‘Het zijn echte wilders, Eldrith.’ Temaile liet zich in een stoel vallen en strekte haar benen zorgeloos voor zich uit, maar haar stem klonk hard. Niet zo hard dat het leek of ze de leiding overnam, maar toch meer dan vastberaden. ‘Er zijn slechts drie zusters die ons last kunnen bezorgen en die kunnen we aan. We kunnen Nynaeve te pakken krijgen en wellicht krijgen we Elayne er gratis bij.’ Ineens boog ze zich voorover, de handen op de armleuning. Er was nu geen spoortje ontspanning meer in haar te bespeuren. Eldrith stapte achteruit alsof Temailes ogen haar duwden. ‘Waarom zijn we anders hier, Eldrith? Hier zijn we toch voor gekomen?’
Daar had niemand van terug. Achter hen lag een reeks mislukkingen: Tyr, Tanchico, Ebo Dar, Geldan en dat kon ze het leven kosten als de Hoogste Raad hen in handen kreeg. Dat zou echter niet gebeuren als ze een Uitverkorene als beschermvrouwe hadden. Als Moghedien zo verschrikkelijk graag Nynaeve in handen wilde krijgen, dan gold dat wellicht ook voor de andere Uitverkorenen. Het echte probleem was er een te vinden om dat geschenk aan te nemen. Alleen Asne leek dat deel van het verhaal overdacht te hebben. ‘Er waren ook anderen in Tel’aran’rhiod,’ vervolgde Temaile, die weer achterover leunde. Het klonk haast verveeld. ‘Die onze twee Aanvaarden bespiedden. Een man die zich opzettelijk vertoonde en iemand anders, die ik niet kon zien.’ Ze pruilde van ergernis, tenminste, je zou het pruilen noemen als die ogen er niet waren geweest, ik moest achter een pilaar blijven staan, anders hadden die meiden me gezien. Dat moet jou plezier doen, Eldrith. Dat ze me niet zagen. Doet het jou plezier?’
Eldrith beaamde stotterend dat ze dat prettig vond. Asne liet zichzelf haar vier zwaardhanden voelen, die steeds dichterbij kwamen. Sinds Samara versluierde ze die binding niet meer. Alleen Powl was een Duistervriend, maar de andere drie zouden doen wat ze zei en geloven wat ze vertelde. Het was noodzakelijk hen voor de anderen verborgen te houden, maar ze wilde enkele gewapende mannen bij de hand hebben. Spieren en staal waren heel nuttig. En als de nood aan de man kwam, kon ze nog altijd de lange gegroefde staaf te voorschijn halen die Moghedien niet zo goed had verborgen als ze dacht.
Het vroege ochtendlicht achter de vensters van de zitkamer was grijs en het was vroeger dan vrouwe Shiaine meestal opstond, maar vanmorgen had ze zich al in het donker aangekleed. Tegenwoordig dacht ze aan zichzelf als Shiaine. Mili Skane, de dochter van de zadelmaker, was bijna geheel vergeten. In elk belangrijk opzicht was ze echt vrouwe Shiaine Avarhin en was dat al jaren geweest. Heer Willim Avarhin was tot de bedelstaf vervallen en had zich teruggetrokken in een vervallen hofstede. En zelfs die hofstede had hij niet goed kunnen onderhouden. Hij en zijn enige dochter, de laatsten van een uitstervend geslacht, waren op het platteland gebleven, ver van alles waar hun armoede zichtbaar kon zijn. Nu waren beiden nog slechts botten die in een bos lagen begraven en was zij vrouwe Shiaine. Dit grote huis was geen herenhuis, maar wel het eigendom geweest van een welvarende koopvrouw. Ook zij was allang dood, nadat ze al haar goud aan haar ‘erfgename’ had afgestaan. De meubels waren fraai, de tapijten duur en zelfs de zitkussens vertoonden borduurwerk met gouddraad, terwijl in een brede, blauwgeaderde marmeren haard het vuur laaide. Ze had in de schoorsteenmantel het Hart en Hand-wapen van de Avarhins laten uitsnijden. ‘Meer wijn, meisje,’ zei ze kortaf en Falion haastte zich met de zilveren kan naar haar toe om haar roemer met dampende kruidenwijn te vullen. De livrei met het rode hart en de gouden hand op de borst stond Falion goed. Haar lange gezicht stond strak en stijf toen ze haastig de kan op de hoge ladenkast terugzette en haar plekje naast de deur weer innam.
‘Je speelt een gevaarlijk spelletje,’ zei Marillin Gemalfin, die haar eigen roemer tussen haar handpalmen heen en weer rolde. Marillin was een magere vrouw met dof lichtbruin haar. De Bruine zuster leek niet op een Aes Sedai. Haar smalle gezicht en brede neus zouden beter bij Falions livrei hebben gepast dan bij haar mooie blauwe wol, die eigenlijk alleen gepast was voor een middelmatig geslaagde koopvrouw. ik weet dat ze is afgeschermd, maar wanneer ze weer kan geleiden, zal ze jou hier zwaar voor laten boeten.’ Haar smalle lippen vormden een glimlach zonder lach. ‘Het zou kunnen zijn dat je dan heel graag heel luid zou willen janken.’
‘Moridin heeft dit voor haar uitgekozen,’ antwoordde Shiaine. ‘Ze heeft gefaald in Ebo Dar en hij beval haar te straffen. Ik ken de bijzonderheden niet en ik wil ze ook niet kennen, maar als Moridin wil dat ze haar neus in de modder steekt, duw ik die er zo diep in dat ze nog een jaar lang modder ademt. Of meen jij dat ik een Uitverkorene niet moet gehoorzamen?’ Ze onderdrukte nog net een rilling bij de gedachte. Marillin probeerde haar gezicht te verbergen achter haar roemer terwijl ze een slok nam, maar ze had haar ogen samengeknepen. ‘En wat vind jij, Falion?’ vroeg Shiaine. ‘Zou jij graag willen dat ik Moridin vraag je hier weg te halen? Wellicht vindt hij iets minder zwaars voor jou. Ook muilezels willen graag zingen als nachtegalen.’
Falion aarzelde geen tel en gaf met rechte rug een snelle kniks terwijl haar gezicht nog bleker werd. ‘Nee, meesteres,’ zei ze haastig. ‘Ik ben tevreden zoals het is, meesteres.’
‘Zie je wel,’ zei Shiaine tegen de ander. Ze betwijfelde ten zeerste of Falion ook maar een schijntje gehoorzaamheid voelde, maar de vrouw zou alles slikken wat haar werd gezegd om te voorkomen dat ze rechtstreeks Moridins ongenoegen zou proeven. Om dezelfde reden bestuurde Shiaine haar met heel strenge hand. Je wist nooit wat een Uitverkorene misschien vernam en verkeerd zou opvatten. Zelf meende ze dat haar eigen falen diep lag begraven, maar ze wilde niets riskeren. ‘Wanneer ze weer mag geleiden, hoeft ze niet voortdurend dienstmeid te zijn, Marillin.’ Nou ja, Moridin had gezegd dat Shiaine haar desgewenst kon vermoorden. Daar kon ze altijd op terugvallen als haar eigen omstandigheden al te benauwd werden. Hij had zelfs gezegd dat ze beide zusters kon vermoorden als ze dat wilde. ‘Dat zal dan wel,’ zei Marillin somber. Ze keek Falion van opzij aan en grijnsde. ‘Goed, Moghedien heeft me opgedragen jou alle mogelijke hulp te geven, maar ik zeg je nu meteen dat ik het koninklijk paleis niet binnenga. Er zijn me veel te veel zusters in de stad, en in het paleis zit ook nog eens een stel wilders. Ik zou nog geen tien stappen binnen zijn of iemand zou voelen dat ik er was.’ Zuchtend maakte Shiaine het zich gemakkelijk en sloeg haar benen over elkaar, waarna ze wat met haar voet zat te wippen. Waarom dachten mensen altijd dat jij minder wist dan zij? De wereld zat vol dwazen! ‘Marillin, Moghedien heeft jou bevolen mij te gehoorzamen. Dat weet ik van Moridin. Hij heeft het me niet rechtstreeks gezegd, maar ik denk dat Moghedien opspringt als hij met zijn vingers knipt.’ Zo over Uitverkorenen te praten was gevaarlijk, maar ze moest de zaken scherp stellen. ‘Wil je me nu nog eens vertellen wat je niet wilt?’
De Aes Sedai bevochtigde haar lippen en wierp opnieuw een blik op Falion. Was de vrouw bang dat het met haar ook zo zou aflopen? Om de waarheid te zeggen, zou Shiaine Falion binnen de kortste keren inruilen voor een echte kamenierster als het kon. Nou ja, zolang ze al die andere dingen er ook bij deed. Er was een grote kans dat beide vrouwen hierna moesten sterven. Shiaine hield niet van losse eindjes.
‘Ik loog echt niet,’ zei Marillin langzaam. ‘Ik zou daar echt nog geen tien passen kunnen zetten. Maar er is al een vrouw in het paleis die kan doen wat jij nodig vindt. Het kost echter wel wat tijd voor ik haar kan bereiken.’
‘Zorg er dan voor, Marillin, dat dat niet al te lang duurt.’ Zo, zo, een zuster van de Zwarte Ajah in het paleis? Shiaine had een Aes Sedai nodig en geen Duistervriend om dat te doen wat nodig was. De deur ging open en Murellin keek vragend naar binnen. Zijn gespierde lijf vulde de deuropening bijna helemaal. Achter hem kon ze nog iemand zien staan. Ze knikte en Murellin stapte opzij en gebaarde dat Daved Hanlon naar binnen moest gaan, waarna hij de deur achter hem sloot. Hanlon was zwierig gekleed in een donkere mantel en stak een hand uit om die op Falions bil te leggen. Ze keek hem woest en bitter aan, maar schoof niet weg. Hanlon was een deel van haar straf. Shiaine had echter geen zin om te zien hoe hij de vrouw ging opwarmen. ‘Later,’ beval ze. is het goed gegaan?’
Een brede glimlach spleet zijn gezicht dat scherpe trekken vertoonde. ‘Natuurlijk, het ging precies zoals we hadden uitgedacht.’ Hij gooide een pand van de donkere mantel opzij, waardoor de gouden rangknopen van zijn rode jas zichtbaar werden. ‘Voor je staat de kapitein van de lijfwacht van de koningin.’