26 Verwachting

Terwijl ze samen met Egwene over het bruine gras van de Brink in Emondsveld liep, voelde Elayne zich opeens droef gestemd door alle veranderingen. Egwene leek er geen woorden voor te kunnen vinden. Toen ze in Tel’aran’rhiod was op komen dagen, droeg ze een lange vlecht tot op de rug en was ze ongelooflijk genoeg gekleed in eenvoudige wollen kledij met stevige schoenen, die onder haar rok zichtbaar werden toen ze rondwandelden. Elayne nam aan dat dit het soort kleding was dat ze als jong meisje in Tweewater had gedragen. Nu reikten haar donkere haren tot de schouders, bijeengehouden door een kapje van fijn kant, en waren haar kleren even verfijnd als die van Elayne. Ze waren diepblauw, met zilverkleurig borduurwerk op het lijfje, rond de hals, op de rokzoom en op de boorden van de mouwen. Met zilver afgezette muiltjes hadden de dikke leren schoenen opgevolgd. Elayne moest haar aandacht voortdurend op haar eigen groenzijden rijkleren gericht houden om te voorkomen dat die zouden veranderen, wellicht in iets heel beschamends, maar voor haar vriendin waren de veranderingen ongetwijfeld opzettelijk zo bedoeld.

Ze hoopte dat Rhand nog steeds van Emondsveld kon houden, maar het was niet meer het dorp waarin hij en Egwene waren opgegroeid. Hier, in de Wereld der Dromen, waren geen mensen aanwezig, maar Emondsveld was overduidelijk een aanzienlijk stadje geworden, een welvarende stad, waar bijna een op de drie huizen was gemaakt van fraaie steensoorten. Sommige huizen hadden twee verdiepingen en vele huizen hadden daken met pannen in elke tint van de regenboog in plaats van riet. Er waren straten die bestraat waren met stenen die nog behoorlijk nieuw waren. Er werd zelfs een dikke stenen muur rond de stad opgetrokken, met wachttorens en met ijzer beslagen poorten die bij een stad in de Grenslanden zouden hebben gepast. Buiten de muren bevonden zich graan- en houtmolens, een ijzergieterij en grote werkplaatsen voor wol- en tapijtwevers. Binnen de muren zag je niet alleen winkels van meubelmakers, pottenbakkers en naaisters, maar ook die van ijzer-, goud- en zilversmeden. Velen van hen deden niet onder voor de vaklui in Caemlin, al leken sommige stijlen uit Arad Doman of Tarabon afkomstig te zijn. De lucht was er koel maar niet koud, en van sneeuw viel niets te merken, tenminste niet nu. De zon stond recht boven hun hoofd, al hoopte Elayne vurig dat het nog steeds nacht was in de echte wereld. Ze wilde echt wat slapen voor de ochtend aanbrak. Ze was de laatste paar dagen steeds vermoeid geweest. Er moest zoveel worden gedaan en ze had maar zo weinig uren. Ze waren hier gekomen omdat het niet waarschijnlijk leek dat een verspieder hen hier zou vinden, maar Egwene had lang staan staren naar de veranderingen die haar geboortedorp had ondergaan. Elayne had, afgezien van Rhand, haar eigen redenen om in Emondsveld rond te kijken. De moeilijkheid, of liever een van de moeilijkheden, was dat je in de Wereld der Dromen wel vijf of tien uur kon doorbrengen terwijl er in de echte wereld nog maar een uur voorbij was gegaan. Maar het omgekeerde kon ook het geval zijn. In Caemlin kon het al morgen zijn. Egwene bleef staan aan de rand van het gras en keek om naar de brede stenen brug die de snel breder wordende stroom overspande. Deze stroom welde zo sterk op uit een bron onder een rots dat een man erdoor meegesleurd kon worden. Een dikke marmeren zuil waarin namen waren uitgehakt, stond midden op het gras tussen twee hoge vlaggenstokken op stenen voetstukken. ‘Een gedenkteken,’ mompelde ze. Wie had zich ooit zoiets in Emondsveld kunnen voorstellen? Hoewel Moiraine ooit had verteld over een grote veldslag op deze plek ten tijde van de Trollok-oorlogen, toen Manetheren ten val kwam.

‘Ik heb erover gelezen in de geschiedenisboeken,’ zei Elayne zacht terwijl ze naar de kale vlaggenstokken keek. Tenminste, nu kaal, want dat kon in Tel’aran’rhiod elk moment veranderen. Ze kon Rhand hier niet voelen. Hij was in de echte wereld evenzeer in haar hoofd aanwezig als Birgitte, als een rotsharde knoop gevoelens en lichamelijke gewaarwordingen, die lastig waren te duiden nu hij ver weg was. Hier in Tel’aran’rhiod wist ze echter niet in welke richting hij zich bevond. Ze miste die kennis, al was die nog zo klein. Ze miste hem.

Opeens verschenen er boven aan de palen vlaggen die tijdens een luie rimpeling net lang genoeg zichtbaar bleven om een rode adelaar op een blauw veld te zien. Niet zomaar een rode adelaar. Dé Rode Adelaar. Tijdens een eerder bezoek met Nynaeve dacht ze ook al dat ze dat gezien had, maar toen meende ze dat ze zich vergist had. Meester Norrij had haar op haar fout gewezen. Ze hield van Rhand, maar als iemand in het dorp waar hij was opgegroeid Manetheren uit zijn oeroude graf probeerde te wekken, zou ze daar iets aan moeten doen, al zou hem dat nog zoveel pijn bezorgen. Die banier en die naam maakten nog genoeg indruk om een gevaar te vormen voor Andor. ‘Bode Cauton en de andere Novices van thuis hadden me al over de veranderingen verteld,’ ging Egwene door, fronsend de huizen rond de Brink bekijkend. ‘Maar dit had ik niet verwacht.’ De meeste huizen waren van steen. Naast de grote stenen fundering van een of ander groter gebouw, met in het midden een geweldige eik, stond een kleine herberg. Maar aan de andere kant van die grote rotsplaat stond een nieuwere herberg, vele malen groter, die bijna klaar was. Boven de deur hing een groot bord waarop ‘De Schutters’ stond. ‘Ik vraag me af of mijn vader nog steeds dorpsmeester is, en hoe het met mijn moeder is. En met mijn zusjes.’

‘Ik weet dat je leger morgen opbreekt,’ zei Elayne, ‘en misschien is het al morgen, maar je kunt toch wel enkele uren vrijmaken voor een bezoek aan hen als je eenmaal weer in Tar Valon bent?’ Reizen maakte zulke dingen gemakkelijk. Misschien stuurde ze zelf wel iemand naar Emondsveld, als ze tenminste iemand wist die ze kon vertrouwen. Als ze iemand kon missen die ze vertrouwde. Egwene schudde haar hoofd. ‘Elayne, ik heb bevolen de vrouwen met wie ik ben opgegroeid, met de zweep te tuchtigen omdat ze niet wilden geloven dat ik de Amyrlin Zetel ben, of omdat ze meenden de regels te kunnen breken aangezien ze in mij het vriendinnetje van vroeger zagen.’ Opeens hing de zevenkleurige stola rond haar schouders. Toen ze er met een grimas naar keek, verdween hij weer. ik denk niet dat ik al klaar ben om Emondsveld als Amyrlin tegemoet te treden,’ zei ze droevig. ‘Nog niet.’ Ze vermande zichzelf en haar stem klonk vaster. ‘Het Rad draait, Elayne, en alles verandert. Ik moet eraan wennen. Ik zal eraan wennen.’ Ze klonk nu net als Siuan Sanche, zoals die destijds in Tar Valon had gepraat voor alles was veranderd. Stola of geen stola, Egwene sprak als een Amyrlin Zetel. ‘Weet je zeker dat je niet enkele soldaten van Garet Brin wilt hebben? Voldoende om tenminste Caemlin stevig in handen te krijgen?’ Opeens stonden ze tot aan hun knieën in glinsterende sneeuw. De sneeuw lag hoog op de daken, alsof het zwaar had gesneeuwd. Het was niet voor het eerst dat zoiets gebeurde en ze weigerden gewoon om de ingevallen kou toe te laten en zich mantels en warmere kleren in te denken.

‘Voor de lente zal niemand tegen me optrekken,’ zei Elayne. Legers trokken niet in de winter op, tenminste niet zonder het voordeel van het Reizen te hebben, zoals het leger van Egwene. De sneeuw maakte alles zwaar en waar de sneeuw smolt, verscheen modder. Die Grenslanders waren waarschijnlijk aan hun veldtocht naar het zuiden begonnen met de gedachte dat het dit jaar geen winter zou worden. ‘Bovendien zul je iedereen nodig hebben als je eenmaal bij Tar Valon bent aangekomen.’

Het verbaasde haar niet dat Egwene instemmend knikte en haar aanbod niet herhaalde. Zelfs nu er de afgelopen maand heel veel nieuwe soldaten waren gerecruteerd, had Garet Brin nog steeds maar de helft van het aantal soldaten dat volgens hem nodig was om Tar Valon te veroveren. Volgens Egwene was hij bereid eraan te beginnen met wat hij nu had, maar het baarde haar wel zorgen, ik moet harde besluiten nemen, Elayne. Het Rad weeft wat het Rad wil, maar ik ben wel degene die moet beslissen.’

Spontaan waadde Elayne door de sneeuw en sloeg haar armen om Egwene heen. Toen ze haar tegen zich aanhield, verdween de sneeuw en was er op hun rok geen enkel nat plekje meer te zien. De twee hinkten rond alsof ze met elkaar aan het dansen waren en vielen bijna om.

‘Ik weet dat je de juiste beslissing zult nemen,’ zei Elayne onwillekeurig lachend. Egwene viel haar niet bij.

‘Ik hoop het wel,’ zei ze ernstig, ‘want welke beslissing ik ook neem, er zullen zeker mensen door sterven.’ Ze gaf een klopje op Elaynes arm. ‘Nou ja, jij begrijpt dat soort beslissingen, nietwaar? We moeten allebei terug naar bed.’ Ze aarzelde even voor ze verder ging. ‘Elayne, als Rhand weer bij je is, moet je me laten weten wat hij zegt en of hij je enige aanwijzingen verstrekt over wat hij wil gaan doen of waar hij van plan is heen te gaan.’

‘Ik zal je vertellen wat ik weet, Egwene.’ Elayne voelde een steek van schuld. Ze had Egwene alles, bijna alles verteld, maar niet dat ze Rhand samen met Min en Aviendha had gebonden. De wetten van de Toren verboden niet wat ze hadden gedaan. Ze had er heel behoedzaam bij Vandene navraag naar gedaan. Maar of het was toegestaan, was nog heel onduidelijk. Ze hoorde nog een nieuwe gardist uit Arafel tegen Birgitte zeggen: ‘Wat niet verboden is, is toegestaan.’ Het klonk bijna als een van de gezegden van Lini, hoewel ze betwijfelde of haar verzorgster ooit zo toegeeflijk zou zijn. ‘Je maakt je zorgen over hem, Egwene. Meer dan anders, bedoel ik. Ik kan het zien. Waarom?’

‘Ik heb er reden voor. De verslagen van de ogen-en-oren bevatten enkele heel verontrustende geruchten. Ik hoop dat het enkel geruchten zijn, zo niet...’ Ze was nu op en top de Amyrlin Zetel, een kleine, slanke, jonge vrouw die zo sterk leek als staal en zo groot als een berg. Er lag een vastberaden blik in haar donkere ogen en haar gezicht stond hard. ‘Ik weet dat je van hem houdt. Ik hou ook van hem. Maar ik ga niet proberen de Witte Toren te helen, opdat hij Aes Sedai als damane aan kettingen kan leggen. Welterusten en droom prettig, Elayne. Prettige dromen hebben meer waarde dan mensen beseffen.’ Met die woorden verdween ze weer naar de echte wereld.

Heel even bleef Elayne naar de plek staren waar Egwene had gestaan. Waar had ze het over? Rhand zou zoiets nooit doen! Al was het maar uit liefde voor haar. Ze porde in de rotsharde knoop in haar achterhoofd. Nu hij zo ver weg was, glansden de gouden draden alleen in haar geheugen. Dat zou hij toch zeker niet doen? Bezorgd stapte ze uit haar droom en daarmee weer haar slapende lichaam in. Ze had slaap nodig, maar ze was amper terug of het zonlicht raakte haar oogleden. Hoe laat was het? Ze had afspraken, moest haar plicht doen. Ze kon maanden slapen. Ze had moeite met haar plicht, maar de plicht won, want het zou een drukke dag worden. Elke dag was druk. Haar ogen sprongen open en voelden aan alsof ze vol zand zaten. Door het schuin naar binnen vallende licht kon ze zien dat de zon al een tijdje geleden was opgekomen. Ze kon hier ook lekker blijven liggen. De plicht. Aviendha bewoog in haar slaap en Elayne gaf haar een harde por in de ribben. Als zij dan wakker moest zijn, gunde ze het Aviendha niet dat die maar lekker door kon dromen. Met een ruk werd de ander wakker en reikte naar haar mes, dat op een klein tafeltje naast haar bed lag. Nog voor haar hand de greep van donker hoorn raakte, liet ze die weer zakken, iets heeft me gewekt,’ mompelde ze. ‘Ik dacht dat een Shaido... Moet je de zon zien! Waarom heb je me zo lang laten slapen?’ wilde ze weten en stapte uit bed. ‘Dat ik hier bij jou mag blijven...’ – de woorden klonken even gedempt omdat ze haar verkreukelde nachthemd over haar hoofd trok – ‘... wil nog niet zeggen dat Monaelle geen rietje zal pakken als ze denkt dat ik lui ben. Ben je van plan hier de hele dag te blijven liggen?’

Kreunend stapte Elayne het bed uit. Essande stond al bij de deur naar de kleedkamer te wachten. Ze maakte Elayne nooit wakker, tenzij ze daar uitdrukkelijk opdracht toe kreeg. Elayne gaf zich over aan de verzorging van de vrouw met het vrijwel witte haar terwijl Aviendha zichzelf waste en aankleedde, maar haar zuster maakte Essandes stilte meer dan goed door lacherig te vertellen dat je wel weer een klein kind moest voelen als je je door iemand liet aankleden en dat Elayne zo vergat hoe ze zichzelf moest aankleden en dan echt iemand nodig zou hebben. Ze had vrijwel elke morgen hetzelfde gedaan nadat ze samen in een bed waren gaan slapen. Aviendha vond het heel grappig. Elayne gaf haar kleedster antwoord toen die voorstelde wat ze die dag het beste kon dragen en zei verder helemaal niets tot het laatste paarlemoeren knoopje dicht was en ze zichzelf in de grote staande spiegel bekeek.

‘Essande,’ vroeg ze heel terloops, ‘zijn Aviendha’s kleren klaar?’ De mooie blauwe wol met het zilverkleurige borduursel zou meer dan volstaan voor wat er vandaag moest gebeuren. Essandes gezicht straalde. ‘Al die kleren van zijde en kant, mijn vrouwe? O zeker. Alles is geborsteld, schoongemaakt, gestreken en opgeborgen.’ Ze gebaarde naar de kasten langs de muur. Elayne keek glimlachend om naar haar zuster. Aviendha staarde naar de kasten of er ratelslangen in zaten, slikte en bond toen haastig een donkere opgerolde doek rond haar hoofd.

Toen Elayne Essande had weggezonden, zei ze: ‘Voor het geval je ze nodig hebt.’

‘O goed, goed,’ mompelde Aviendha, die haar zilveren ketting omdeed. ‘Geen grapjes meer over de vrouw die je aankleedt.’

‘Goed. Anders draag ik haar op jou te kleden. Dat zou pas echt grappig worden.’

Terwijl ze binnensmonds mopperde over mensen die niet tegen een grapje konden, was Aviendha het duidelijk niet met Elayne eens. Elayne verwachtte half en half de vraag of ze niet al die nieuwe kleren weg wilde geven. Het verbaasde haar enigszins dat Aviendha dat al niet had gedaan.

Voor Aviendha bestond het ontbijt in de zitkamer uit gerookte ham met rozijnen, gekookte eieren met gedroogde pruimen, gedroogde vis bereid met pijnboompitten, vers brood met boter, en thee die wat stroperig was gemaakt met honing. Nou ja, niet echt stroperig, maar het leek er wel op. Elayne kreeg geen boter, maar heel weinig honing in de thee en een hete pap van granen en kruiden die geacht werd heel gezond te zijn. Ze voelde echter nergens een kind groeien, wat Min Aviendha ook had gezegd, maar Min had het zich ook bij Birgitte laten ontvallen toen die drie zich laveloos hadden gedronken. Haar zwaardhand, Dyelin en Reene Harfor zorgden er nu met strenge hand voor dat ze alleen voedsel kreeg dat ‘geschikt was voor een vrouw in haar toestand’. Als ze iemand naar de keuken stuurde voor iets lekkers, kwam de boodschap op de een of andere manier nooit door en als ze er zelf naartoe ging, keken de koks en keukenmeiden haar zo afkeurend en somber aan dat ze weer met lege handen vertrok.

Ze treurde niet echt om het gemis van kruidenwijn en zoetigheid en al die andere dingen die ze niet meer mocht hebben, behalve wanneer Aviendha zat te schransen van de taarten en koeken, maar iedereen in het paleis leek te weten dat ze zwanger was. Ze wisten alleen niet wie de vader was. De mannen waren niet al te erg, afgezien van her feit dat ze het wisten en dat zij wist dat zij het wisten. Maar de vrouwen deden geen enkele moeite om te verbergen dat zij van haar ‘situatie’ af wisten. Of ze het nou goedkeurden of afkeurden, de ene helft keek naar haar of ze een scharreltje was en de ander helft keek vol verwachting. Ze dwong zich verder te eten, want de pap was eigenlijk nog niet zo slecht, maar ze zou heel duidelijk hebben genoten van de ham die Aviendha net afsneed of van het ei met pruimen. Ze keek bijna met verlangen uit naar de gebruikelijke misselijkheid, zodat ze dat ongemak kon overdragen aan Birgitte. De eerste bezoeker die die ochtend haar vertrekken betrad, afgezien van Essande, was onder de paleisvrouwen de voornaamste kandidaat voor vader van haar zojuist verwekte kind. ‘Mijn koningin,’ zei kapitein Mellar met een zwierige diepe buiging die ook zijn pluimhoed liet zwaaien. ‘De hoofdschrijver wacht tot het uwe majesteit behaagt.’ Zijn donkere, nooit knipperende ogen zeiden dat hij nooit nachtmerries zou hebben over de mannen die hij doodde. De met kant afgezette sjerp en het kant rond de nek en polsen versterkten de harde trekken op zijn gezicht. Aviendha veegde met een doek het vet van haar kin en keek hem nietszeggend aan. De twee gardisten aan weerszijden van de deur grijnsden licht. Mellar stond erom bekend dat hij in de billen kneep van de vrouwen, van de knappe tenminste, en dan werden de verhalen over zijn kunsten in de taveernes van de stad maar liefdevol verzwegen. Dat tweede was in de ogen van de vrouwelijke gardisten veel erger, ik ben nog geen koningin, kapitein,’ zei Elayne bruusk. Ze probeerde bij de man zo zakelijk mogelijk te blijven. ‘Hoe staat het met de rekrutering van nieuwe lijfwachten?’

‘Tot dusver nog maar tweeëndertig, mijn vrouwe,’ zei de man met het scherpe gezicht. Hij had de hoed nog steeds in de hand en liet beide handen op zijn gevest liggen. Die ontspannen houding paste nauwelijks in de aanwezigheid van iemand die hij zijn koningin noemde. Zijn grijns evenmin. ‘Vrouwe Birgitte stelt hoge eisen. Er zijn niet veel vrouwen die daaraan voldoen. Geef me tien dagen en ik kan honderd man vinden die beter zijn en u met evenveel liefde in het harr dragen als ik.’

‘Ik denk van niet, kapitein Mellar.’ Het kostte moeite de kilte uit haar stem te weren. Hij moest de geruchten over haar en hem ook hebben opgevangen. Koesterde hij de gedachte dat zij hem aantrekkelijk vond omdat ze de geruchten niet ontkende? Ze duwde de half lege kom met pap opzij en onderdrukte een rilling. Tweeëndertig tot dusver. Dat ging snel. Enkele Jagers op de Hoorn die een hogere rang eisten, hadden besloten dat het dienen in de lijfwacht van Elayne misschien een zeker aanzien bood. Ze gaf toe dat de vrouwen niet allemaal dag en nacht op wacht konden staan, maar wat Birgitte ook zei, het doel van honderd leek overdreven. Maar steeds als ze opperde dat het er niet zoveel hoefden te zijn, zette Birgitte de hakken in het zand. ‘Zeg alsjeblieft tegen de hoofdschrijver dat hij binnen kan komen.’ Opnieuw maakte hij een overdreven buiging. Ze stond op om hem te volgen en toen hij een van de met leeuwen versierde deuren openhield, legde ze een hand op zijn arm en glimlachte. ik kan u niet genoeg danken voor het redden van mijn leven, kapitein,’ zei ze, en deze keer leken haar woorden bijna een liefkozing.

De kerel meesmuilde aanstellerig! Zowel de gardisten op de gang als in haar vertrekken keken als bevroren recht voor zich uit, en toen Elayne zich omdraaide, staarde Aviendha haar vol verbazing aan. Elayne zuchtte.

Ze liep over het kleed naar haar zuster, bukte en sloeg een arm om haar schouder. Alleen Aviendha mocht het horen. Ze vertrouwde de vrouwen van haar lijfwacht met zaken die ze weinig andere mensen toevertrouwde, maar er waren enkele zaken die daar niet bij hoorden. ‘Ik zag een dienstmeid voorbijkomen, Aviendha. Dienstmeiden roddelen het ergste van allemaal. Hoe meer er denken dat het kind van Doilin Mellar is, hoe veiliger het zal zijn. Zo nodig mag de man zelfs in mijn billen knijpen.’

‘Ik begrijp het,’ antwoordde Aviendha langzaam en keek fronsend naar haar bord alsof ze iets anders zag dan ei en pruimen, die ze met een lepel rond begon te schuiven.

Meester Norrij vertelde haar wat er in het paleis en de stad gaande was, somde de feitjes en meningen op die correspondenten in vreemde hoofdsteden hem hadden meegedeeld en gaf haar de inlichtingen die hij had gekregen van kooplieden en anderen die zaken deden tot ver over de grenzen, maar zijn eerste nieuwtje was voor haar het belangrijkste en eigenlijk het interessantste.

‘De twee belangrijkste geldschieters in de stad zijn... welwillend, mijn vrouwe,’ zei hij met zijn gortdroge stem. Terwijl hij de leren tas tegen zijn magere borst hield, nam hij Aviendha zijdelings op. Hij was nog steeds niet gewend aan haar en de vrouwelijke gardisten. Aviendha toonde hem haar tanden en hij knipperde met zijn ogen en kuchte toen achter een magere hand. Meester Hoffing en vrouwe And-schaal waren aanvankelijk wat... aarzelend, maar ze kennen de markt voor aluin even goed als ik. Het zou niet correct zijn te zeggen dat hun schatkisten u toebehoren, maar ik heb geregeld dat twintigduizend gouden kronen naar de schatkamer van het paleis worden gebracht, en indien nodig zal er meer volgen.’

‘Breng vrouwe Birgitte op de hoogte,’ liet Elayne hem weten, haar opluchting verbergend. Birgitte had nog niet genoeg nieuwe gardisten om een stad zo groot als Caemlin te kunnen verdedigen, laat staan nog iets meer land, maar Elayne kon de inkomsten van haar landgoederen pas in het voorjaar verwachten en huurlingen waren duur. Nu zou ze hen niet door gebrek aan goud kwijtraken voor Birgitte nieuwe mannen had geworven om hen te vervangen. ‘En verder, meester Norrij?’

‘Ik vrees dat de riolen hoog op de lijst moeten komen, mijn vrouwe. De ratten hebben er nesten in gebouwd alsof het lente is en...’ Hij somde een lijst op met de volgens hem meest dringende zaken. Norrij leek het als een persoonlijke mislukking te zien dat hij nog steeds niet te weten was gekomen wie Elenia en Naean had bevrijd, al was het pas een week na hun bevrijding. De graanprijs was ontstellend aan het stijgen, evenals de prijs van al het andere voedsel. Het was al duidelijk dat het herstel van de paleisdaken langer zou duren en meer geld zou kosten dan de bouwers aanvankelijk hadden ingeschat, maar voedingsmiddelen werden altijd kostbaarder met het verstrijken van de winter en bouwvakkers kostten altijd meer dan ze eerst hadden gezegd. Norrij gaf toe dat zijn laatste brieven uit Nieuw Breem enkele dagen oud waren, maar de Grenslanders leken te blijven waar ze waren, wat hij niet begreep. Elk leger dat kleiner was dan dit volgens de geruchten grote leger zou het platteland nu helemaal hebben leeggegeten. Elayne begreep het ook niet goed, maar ze was blij dat het zo was. Voorlopig althans. Geruchten uit Cairhien over Aes Sedai die Rhand trouw hadden gezworen, gaven wat grond aan Egwenes bezorgdheid, al leek het amper waarschijnlijk dat een zuster zoiets zou doen. Dat was volgens Norrij het minst belangrijke nieuws, maar niet voor haar. Rhand kon het zich niet veroorloven de zusters rond Egwene van zich te vervreemden. Hij kon zich dat met geen enkele Aes Sedai veroorloven. Maar hij kreeg het op de een of andere manier toch voor elkaar. Na Halwin Norrij verscheen Reene Harfor. Ze gaf de lijfwachten een knikje bij haar binnenkomst en Aviendha openlijk een glimlach. Wellicht was de gezette vrouw ooit wat onzeker geweest over het feit dat Elayne Aviendha haar zuster noemde, maar ze leek het nu allemaal goed te keuren.

Maar glimlach of geen glimlach, haar verslag was veel grimmiger dan dat van de hoofdschrijver.

‘Jon Skellit wordt betaald door Huis Arawn, mijn vrouwe,’ zei Reene, en haar ronde gezicht stond even streng als dat van een beul. ‘Tweemaal is opgevallen dat ze een beurs heeft aangenomen van mensen die erom bekend staan Huis Arawn te steunen. Het lijdt verder geen twijfel dat Ester Norham door iemand wordt betaald. Ze steelt niet, maar ze heeft ruim vijftig gouden kronen onder een losse plank verborgen en ze heeft er gisteravond tien kronen aan toegevoegd.’

‘Doe met hen hetzelfde als met de anderen,’ zei Elayne bedroefd. De huisvrouwe had tot dusver negen verspieders ontdekt van wie ze zeker was. Vier van hen waren in dienst van iemand die Reene nog niet had kunnen ontmaskeren. Het feit dat Reene verspieders vond, was al erg genoeg, maar in dit geval was het extra erg. De kapper en kapster waren al bij haar moeder in dienst geweest. Het was jammer dat ze hun trouw ook niet aan Morgases dochter wilden schenken. Aviendha’s gezicht betrok toen vrouwe Harfor mompelde dat ze dat zou doen, maar het had werkelijk geen zin de verspieders te ontslaan of ze om te brengen zoals Aviendha had voorgesteld. Ze zouden gewoon worden vervangen door onbekende verspieders. Een verspieder is bet gereedschap van je vijand tot je hem kent, had haar moeder gezegd, maar daarna is het jouw gereedschap. Wanneer je een verspieder vindt, had Thom haar verteld, wikkel ze dan in zwachtels en voed ze met een lepel. De mannen en vrouwen die verraad pleegden ‘mochten’ ontdekken wat ze van Elayne mochten weten. Niet alles zou waar zijn, zoals het aantal nieuwe gardisten van Birgitte.

‘En die andere zaak, vrouwe Harfor?’

‘Nog niets, mijn vrouwe, maar ik heb goede hoop.’ Reene klonk nog grimmiger. ‘Goede hoop.’

Na het vertrek van de huisvrouwe volgden twee gezantschappen van handelaren. Eerst een groep Kandori met oorringen vol juwelen en verzilverde kettingen op de borst, vervolgens een handvol Illianers die alleen wat borduurwerk toonden op verder sombere jassen en gewaden. Ze gebruikte een van de kleinere ontvangstkamers. De wandkleden aan weerszijden van de marmeren haard toonden jachttaferelen, niet de Witte Leeuw, en de glimmende houten panelen waren heel eenvoudig. Het waren handelaren, geen gezanten, hoewel sommigen zich wat te kort gedaan voelden doordat ze slechts wijn aanbood en niet met hen meedronk. Zowel de Kandori als de Illianers wierpen scheve blikken op de twee lijfwachten die haar volgden en zich naast de deur opstelden. Als ze inmiddels nog niet bekend waren met de verhalen over een aanslag op haar, moesten ze wel doof zijn. Zes andere lijfwachten stonden vlak buiten de deur. De Kandori namen Aviendha heimelijk op, terwijl de Illianers haar volkomen negeerden nadat ze eerst verrast hun ogen hadden opengesperd. Ongetwijfeld vonden ze de aanwezigheid van een Aielse veelbetekenend, ook al zat ze zwijgend in een hoekje op de grond. Maar Kandori of Illianers, ze wilden allemaal hetzelfde: de verzekering dat Elayne de Herrezen Draak niet zo boos zou maken dat hij zijn legers of zijn Aiel zou sturen om Andor te brandschatten, waardoor het moeilijk zou worden om handel te drijven. Natuurlijk zeiden ze dat niet zo openlijk, maar het was wel hun bedekte boodschap. Ze zeiden niets over de Aiel en het Legioen van de Draak die op enkele spannen van Caemlin grote kampementen hadden opgeslagen. Hun beleefde vragen over haar plannen nu ze de Drakenbanieren en de banieren van het Licht uit Caemlin had verwijderd, volstonden. Ze vertelde hun wat ze iedereen zei, dat Andor wel een bondgenootschap zou sluiten met de Herrezen Draak, maar dat ze niet zijn onderdanen waren. Op hun beurt boden ze vage wensen aan dat het haar goed mocht gaan, waarbij ze verhuld hun steun betuigden aan Elaynes aanspraken op de Leeuwentroon. Ze zeiden het niet ronduit, want ze wilden als het fout ging nog steeds welkom zijn in Andor, onder welke koningin ook.

Toen de Illianers na de nodige buigingen en kniksen het vertrek hadden verlaten, sloot ze even haar ogen en wreef over haar slapen. Er stond nog een bijeenkomst met een afvaardiging van glasblazers voor het middageten gepland en nog vijf andere met handelaren en ambachtslieden voor later. Het was een heel drukke dag, vol honingzoete platvloersheden en dubbele betekenissen. Nu Nynaeve en Merilille er niet waren, was het haar beurt om de windvindsters vanavond les te geven en dat was op z’n best een minder prettige gebeurtenis dan het zwaarste gesprek met handelaren. Dat liet haar misschien nog een heel klein beetje tijd om de ter’angrealen uit Ebo Dar te bestuderen voor haar ogen van vermoeid zouden dichtvallen. Het was heel vernederend dat Aviendha haar min of meer naar bed moest dragen, maar ze kon niet ophouden. Er moest nog veel worden gedaan en een dag bood te weinig tijd.

Ze had nog bijna een uur voor de glasblazers kwamen, maar Aviendha wees haar voorstel om stiekem wat voorwerpen te bekijken genadeloos af.

‘Heeft Birgitte wellicht met je gepraat?’ wilde Elayne weten terwijl haar zuster haar bijna mee naar boven trok over een smalle stenen trap. Vier lijfwachten liepen voor hen uit, de anderen erachter, waarbij ze nadrukkelijk alles negeerden wat er tussen haar en Aviendha voorviel. Hoewel ze meende dat Rasoria Domanche, een magere Jager op de Hoorn met blauwe ogen en stroblond haar, beide heel zeldzaam voor een Tyreense, een klein glimlachje liet zien. ‘Ik heb haar niet nodig om me te vertellen dat je te veel uren werkt en te weinig slaapt,’ antwoordde Aviendha verachtelijk. ‘Je hebt frisse lucht nodig.’

De lucht in de omgang met de hoge zuilen was zeker fris, en bitter koud, hoewel de zon hoog aan de grijze hemel stond. Tussen de gladde zuilen was een kille bries voelbaar, dus moesten de gardisten, die haar op deze plek tegen de duiven moesten beschermen, hun pluimhoeden stevig vasthouden. Als wraak weigerde Elayne de kou te negeren.

‘Dyelin dan,’ mopperde ze rillend. Dyelin beweerde dat een vrouw in verwachting elke dag lange wandelingen moest maken. Ze was er heel snel bij geweest om Elayne eraan te herinneren dat ze, erfdochter of niet, op dit moment slechts Hoogzetel was van Huis Trakand, en als de Hoogzetel van Trakand een gesprek wenste met de Hoogzetel van Huis Taravin, zij dat kon doen door in de paleisgangen heen en weer te draven of helemaal niet.

‘Monaelle heeft zeven kinderen ter wereld gebracht,’ antwoordde Aviendha. ‘Zij zegt dat ik ervoor moet zorgen dat je frisse lucht krijgt.’ Hoewel ze niet meer dan een omslagdoek had omgeslagen, leek ze niets van de wind te voelen. Maar ja, de Aiel waren even goed in het negeren van het weer als de Aes Sedai. Elayne sloeg de armen om zich heen en keek boos.

‘Hou op met je gepruil, zuster,’ zei Aviendha. Ze wees op een van de binnenplaatsen die ondanks het witte dak net zichtbaar was. ‘Reanne Corlie kijkt of Merilille Ceandevin terugkomt.’ De bekende staande lichtspleet verscheen op het erf en veranderde in een gat in de lucht dat tien voet hoog en even breed was. Boos keek Elayne van boven neer op Reanne. Ze was niet aan het pruilen. Misschien had ze Reanne niet moeten leren hoe je kon Reizen, aangezien de Kinsvrouw nog geen Aes Sedai was, maar geen enkele zuster was zo sterk dat ze deze weving kon maken. En als de windvindsters het mochten leren, dan mochten volgens haar die paar Kinsvrouwen het ook. Bovendien kon ze niet alles zelf doen. Licht, was de winter altijd zo ijzig geweest voor ze had geleerd hoe koude en hitte haar niet konden raken?

Tot haar verbazing reed Merilille door de poort terwijl ze sneeuw van haar donkere mantel schudde. Ze werd gevolgd door de gehelmde gardisten. Het was pas zeven dagen geleden dat ze waren vertrokken. Zaide en de windvindsters waren, om het mild uit te drukken, heel onaangenaam verrast geweest toen ze verdwenen was, maar de Grijze zuster had de kans met beide handen aangegrepen om voor onbepaalde tijd aan het Zeevolk te ontkomen. Ze hadden elke dag contact met haar gezocht door een poort naar dezelfde plek te openen, maar Elayne had haar op z’n vroegst pas volgende week weer hier verwacht. Toen de laatste van de tien gardisten het erf opreed, stapte de slanke, kleine Grijze zuster van haar paard, overhandigde de teugels aan een stalknecht en haastte zich het paleis in, waarbij de stalknecht nog net opzij kon springen, ik geniet met vólle teugen van de frisse lucht,’ zei Elayne, die nog net kon voorkomen dat ze stond te klappertanden. ‘Maar nu Merilille terug is, moet ik naar beneden.’ Aviendha trok een wenkbrauw op alsof ze dit sluippaadje had vermoed, maar ging als eerste naar de trap. Merililles terugkeer was belangrijk en aan haar haast te zien bracht ze ofwel goed of heel slecht nieuws.

Tegen de tijd dat ze Elaynes zitkamer instapten, gevolgd door twee gardisten, was Merilille er al. Haar vochtige mantel lag over een rugleuning, haar lichtgrijze rijhandschoenen waren achter de ceintuur gestoken en haar zwarte haren hadden een borstel nodig. Door de donkere kringen onder haar ogen leek Merilille even uitgeput als Elayne.

Ze was niet alleen, al was ze nog zo snel van de stallen naar boven gekomen. Birgitte stond met een hand op de schoorsteenmantel fronsend te peinzen. De andere hand hield haar goudblonde vlecht vast, bijna net als Nynaeve. Vandaag droeg ze een ruim zittende groene broek bij haar rode jasje, een combinatie die pijn deed aan de ogen. Kapitein Mellar maakte een ingewikkelde buiging voor Elayne, waarbij zijn hoed met witte pluim breed uitzwaaide. Hij behoorde niet hier te zijn, maar ze liet hem blijven en schonk hem zelfs een heel warme glimlach. Héél warm.

De gezette jonge dienstmeid die net een grote zilveren schaal op een muurkast had geplaatst knipperde met haar ogen en keek met grote ogen naar Mellar voor ze zich herinnerde dat ze met een kniks moest weggaan. Elayne bleef glimlachen tot de deur dichtviel. Alles wat haar kind beschermde wras ze bereid te doen. Voor iedereen stond er hete kruidenwijn op het zilveren blad en voor haar slappe thee. Nou ja, het was in elk geval heet.

‘Ik had veel geluk,’ begon Merilille met een zucht toen ze was gaan zitten en ze Mellar onzeker over haar wijnbeker aankeek. Ze had gehoord dat hij Elaynes leven had gered, maar was al weg toen de geruchten over hen beiden begonnen. Het bleek dat Reanne haar poort amper vijf span van de Grenslanders vandaan had gemaakt. ‘Ze zijn na mijn aankomst niet verder getrokken.’ Ze trok haar neus op. ‘Als het niet zo koud was geweest, was de stank van vuilnis en mest overweldigend geweest. Je hebt gelijk, Elayne. Alle vier de vorsten zijn er, in vier legerkampen op enige afstand van elkaar. In elk kamp bevindt zich een volledig leger. De Shienaranen kwam ik op de eerste dag tegen en het grootste deel van de week erna heb ik besteed aan gesprekken met Easar van Shienar en de andere drie. Elke dag kwamen we daarvoor in een ander kamp bijeen.’ ik hoop dat je ook enige tijd hebt besteed aan goed rondkijken,’ merkte Birgitte beleefd op van haar plek bij de haard. Ze was tegen elke Aes Sedai beleefd, behalve tegen de zuster aan wie ze gebonden was. ‘Hoeveel zijn het er?’

‘Ik neem niet aan dat u precies hebt kunnen tellen,’ bracht Mellar naar voren, en het klonk alsof hij verwachtte dat ze dat juist wel had gedaan. Ditmaal lag er geen glimlach op zijn smalle gezicht. Turend in zijn wijnbeker trok hij de schouders op. ‘Maar wat u hebt gezien, kan waardevol zijn. Als het er te veel zijn, sterven ze misschien van honger voor ze Caemlin kunnen bedreigen. Zelfs het grootste leger ter wereld is zonder have of goed slechts een verzameling bewegende lijken.’ Hij lachte. Birgitte keek strak en donker naar zijn rug, maar Elayne gebaarde haar dat ze zich rustig moest houden. ‘Ze zijn niet op de allerbeste plek voor voedsel, kapitein,’ zei Merilille koeltjes, en ging ondanks haar zichtbare vermoeidheid nog rechter zitten. ‘Maar ze zijn zeker niet op sterven na dood. Ik zou maar niet rekenen op een overwinning door uithongering.’ Nu ze een tijd niet meer met het Zeevolk had doorgebracht, keken haar grote ogen niet meer zo schrikachtig rond en ondanks haar Aes Sedai-beheersing was duidelijk te zien dat ze besloten had een hekel aan Doilin Mellar te hebben, al had hij nog zoveel levens gered. ‘Wat de aantallen betreft, ruim tweehonderdduizend, zou ik zeggen, en ik betwijfel ten zeerste of hun eigen aanvoerders het preciezer kunnen vaststellen. Zelfs met honger zijn dat allemachtig veel zwaarden.’ Opnieuw trok Mellar zijn schouders op, niet verontrust door de blikken van de Aes Sedai.

De Grijze zuster keek hem niet meer aan, maar negeerde hem ook niet opvallend. Voor haar leek hij deel van de meubels uit te maken toen ze verder vertelde. ‘Er waren daar minstens tien zusters, Elayne, hoewel ze zich enorm inspanden om dat te verbergen. Geen aanhangers van Egwene, denk ik zo, hoewel ze ook niet bij Elaida hoeven te horen. Zeer veel zusters lijken zich afzijdig te houden tot de moeilijkheden in de Toren voorbij zijn, vrees ik.’ Opnieuw zuchtte ze, ditmaal wellicht niet van vermoeidheid.

Met een vies gezicht zette Elayne haar kopje neer. De keuken had geen honing in haar thee gedaan en ze hield niet van bitter. ‘Wat willen ze, Merilille? De vorsten bedoel ik, niet de zusters.’ Tien zusters maakten dat leger tienmaal zo gevaarlijk, zeker voor Rhand. Nee voor iedereen. ‘Ze hebben niet al die tijd daar in de sneeuw gezeten omdat ze het daar zo mooi vinden.’

De Grijze zuster maakte met beide handen een gebaar. ‘Naar wat ze op de lange duur willen, kan ik slechts gissen. Op de korte duur willen ze u ontmoeten en wel zo gauw mogelijk. Ze hebben boden naar Caemlin gestuurd toen ze in Nieuw Breem aankwamen, maar gezien de tijd van het jaar kan het nog wel een week of meer duren voor ze hier aankomen. Tenobia van Saldea liet zich ontvallen, wellicht bewust, dat ze weten dat je een of andere verbinding bent aangegaan, of ten minste een nauwe betrokkenheid, met een bepaalde persoon voor wie zij blijkbaar ook veel belangstelling koesteren. Op de een of andere manier weten ze dat je in Falme bent geweest, waar bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.’ Mellars gezicht toonde gefronste verbazing, maar niemand bracht hem op de hoogte, ik heb niet onthuld dat ik kon Reizen, vanwege die zusters, maar ik heb wel gezegd dat ik heel gauw met een antwoord terugkom.’

Elayne keek kort naar Birgitte, die haar schouders optrok, hoewel zij dat niet uit minachting of onbevangenheid deed. Elayne had gehoopt de Grenslanders te kunnen gebruiken om haar tegenstandsters te beïnvloeden, maar ze had steeds getwijfeld hoe ze de heersende vorsten moest benaderen; ze was immers slechts de Hoogzetel van Huis Trakand en de erfdochter van een overleden koningin. Birgittes schouderophalen zei dat ze dankbaar moest zijn dat die twijfel nu was verdwenen, maar Elayne vroeg zich af hoe die Grenslanden iets hadden vernomen dat slechts weinigen wisten. En als zij het wisten, hoeveel anderen waren dan ook op de hoogte? Ze zou zeker haar ongeboren kind beschermen.

‘Zou je bereid zijn meteen terug te gaan, Merilille?’ vroeg ze. De ander hoorde haar vraag gelaten aan en haar ogen werden wat groter, waardoor ze de indruk wekte met elke hoeveelheid stank te kunnen leven om te voorkomen dat ze moest terugkeren naar de lessen van de windvindsters. ‘Dan gaan we samen. Als ze me zo snel willen spreken, kan niets sneller zijn dan vandaag.’ Ze wisten te veel om enig oponthoud te dulden. Niets mocht worden toegestaan wat haar kind bedreigde. Niets!

Загрузка...