12 Een lelie in de winter

Een tweede dienaar viel al buigend bijna op zijn neus en Elayne schreed zuchtend verder door de gang van het paleis. Tenminste, dat probeerde ze, als erfdochter van Andor, kalm en statig. Eigenlijk wilde ze zo hard mogelijk rennen, hoewel haar donkerblauwe rok haar waarschijnlijk wel zou laten struikelen. Ze kon bijna voelen hoe zijn uitpuilende ogen haar en haar gezellinnen volgden. Niet meer dan een kleine ergernis, die zou overgaan; een zandkorrel in haar muiltje. Die vervloekte Rhand, die altijd denkt dat hij het het beste weet, voor iedereen, is als jeuk op mijn rug! dacht ze. Als hij meende ditmaal aan haar te kunnen ontsnappen...! ‘Onthoud goed,’ zei ze streng. ‘Hij krijgt niets te horen over verspieders of dolkwortel of wat daarmee te maken heeft!’ Het allerlaatste waar ze behoefte aan had, was een beslissing om haar te ‘redden’. Mannen deden aan dat soort onzin; Nynaeve noemde het ‘denken met hun borsthaar’. Licht, hij zou heel goed kunnen overwegen de Aiel en de Saldeanen weer binnen te halen! In het paleis zelf! Het was bitter om toe te geven, maar als hij dat wilde, kon ze hem niet tegenhouden. Ja, ze kon openlijk oorlog voeren, maar ook dan zou ze het niet redden.

‘Ik ga hem niets zeggen dat hij niet hoeft te weten,’ zei Min. Ze keek fronsend naar een magere dienares met wijd open ogen, wier kniks haar met gespreide benen op de vloer deed belanden. Elayne keek schuins naar Min en dacht aan de tijd dat ze zelf een broek droeg. Ze bedacht of ze dat niet nog eens zou doen. Je kon er beslist vrijer in rondlopen dan in een rok. Maar niet met laarzen met hakken, bedacht ze. Daardoor was Min bijna even lang als Aviendha, maar zelfs Birgitte zwikte op zulke laarzen. Mins strakke broek en haar jasje dat maar net tot de heupen reikte, zagen er beslist gewaagd uit. ‘Je gaat tegen hem liegen?’ Aviendha’s toon droop van achterdocht. Zelfs uit de manier waarop ze haar donkere omslagdoek verschoof, bleek haar afkeuring, en ze gluurde boos langs Elayne naar Min. ‘Natuurlijk niet,’ zei Min scherp, en keek even boos terug. ‘Behalve als het nodig is.’ Aviendha grinnikte even, schrok ervan en trok toen een strak gezicht.

Wat moest ze met hen aan? Ze móésten elkaar aardig vinden. Dat móést gewoon. Maar de twee vrouwen hadden elkaar na hun eerste ontmoeting aangekeken als een stel vreemde katten in een kleine kamer. Zeker, ze hadden overal mee ingestemd, maar dat was gewoon omdat niemand een andere keus had. Ze hadden alledrie de man weer onder handbereik, maar Elayne hoopte dat dat stel niet nog eens aan elkaar wilde tonen hoe handig ze met het mes waren. Achteloos spelend, zonder iets wat op dreiging wees, maar ook heel openlijk. Niettemin was Aviendha behoorlijk onder de indruk gekomen van de vele messen die Min bij zich droeg.

Een slungelige jonge dienaar die een blad met hoge glaskappen voor de staande lampen droeg, boog toen ze voorbijliep. Helaas keek hij haar zo aandachtig aan dat hij het blad met glaskappen vergat. Het splinteren van brekend glas op de vloer was in de hele gang te horen.

Elayne zuchtte opnieuw. Ze hoopte dat iedereen snel aan de nieuwe omstandigheden zou wennen. Uiteraard was zijzelf niet degene die zoveel aandacht trok, en ook Aviendha en zelfs Min waren niet de reden van de opschudding. Nee, door Caseille en Deni vlak achter hen puilden de ogen uit en struikelden dienaren. Ze had nu acht lijfwachten, en deze twee stonden toen ze wakker werd op wacht bij de deur.

Een deel van al die verbazing werd niet alleen veroorzaakt doordat Elayne twee gardisten op sleeptouw had, maar vooral door het feit dat ze vrouwen waren. Dat was niemand gewend, ook niet na Rhand en zijn Speervrouwen. Maar Birgitte had gezegd dat ze de lijfwachten ceremonieel zou aankleden en dat had ze gedaan. Zodra ze de vorige avond Elaynes kamers verlaten had, moest ze iedere naaister en kleedster in het paleis aan het werk hebben gezet. De twee lijfwachten droegen nu elk een felrode hoed met een lange witte pluim plat op de brede rand, en over de borst een brede rode sjerp die met sneeuwwit kant was afgezet en waarop witte leeuwen naar boven klommen. Hun karmozijnen jassen met witte kraag waren van zijde en de stijl was iets aangepast. Ze hingen bijna tot op de knieën. Daaronder droegen ze scharlaken broeken met een witte bies. De mouwen en de hals liepen uit in uitbundig kantwerk en hun zwarte laarzen leken wel spiegels, zo glanzend waren ze gepoetst. Ze zagen er heel fraai uit en zelfs de zo kalme Deni stapte ietwat hanig rond. Elayne vermoedde dat ze nog trotser zouden zijn als de zwaardriemen en scheden met goudwerk gereed waren, en de gelakte helmen en borstkurassen. Birgitte wilde borstkurassen voor vrouwen en Elayne vermoedde dat de ogen van de wapenmeester zeker hadden uitgepuild.

Op dit moment was Birgitte druk bezig om vrouwen te ondervragen om er twintig voor de lijfwacht te kiezen. Elayne kon voelen dat ze niet lichamelijk maar geestelijk bezig was. En dat kon alleen maar betekenen dat ze bezig was haar lijfwacht samen te stellen, tenzij ze aan het lezen was of Steen speelde. Ze nam buiten haar plichten zelden tijd voor zichzelf. Elayne hoopte dat ze het bij die twintig zou houden. Ze hoopte ook dat Birgitte het zo druk had dat ze het niet zou merken wanneer zij de binding zou versluieren, tot het te laat was. Het was gek dat ze zo vaak had zitten piekeren hoe ze Birgitte kon buitensluiten, terwijl de oplossing een eenvoudig antwoord van Vandene op Elaynes vraag was geweest. Het had haar er ietwat berouwvol aan herinnerd hoe veel minder ze eigenlijk wist dan een volleerde zuster, vooral van zaken die de andere zusters als vanzelfsprekend aanvaardden. Kennelijk wist iedere zuster met een zwaardhand dat je de binding kon versluieren, zelfs ongebondenen. Het was vreemd hoe de dingen soms liepen. Als ze geen lijfwacht had genomen en zich daardoor was gaan afvragen hoe ze hen én Birgitte kon ontlopen, zou ze nooit de binding hebben leren versluieren.

Niet dat ze al snel van plan was om aan haar lijfwacht te ontkomen, maar je kon maar beter voorbereid zijn voor het geval het nodig zou zijn. Birgitte zou beslist niet meer toestaan dat zij en Aviendha alleen in de stad rondliepen, overdag of ’s nachts. Toen ze bij de deur van Nynaeves kamer aankwamen, zette ze elke gedachte aan Birgitte opzij. Ze bedacht alleen nog dat ze de binding pas op het allerlaatst moest versluieren. Rhand was aan de andere kant van die deur. Rhand, die zo vaak in haar gedachten was dat ze zich afvroeg of ze niet leek op zo’n dwaze vrouw uit een verhaal die zich vanwege een man van een muur wierp. Ze had altijd gevonden dat die verhalen door een man moesten zijn geschreven. Maar Rhand maakte soms werkelijk dat ze zich een onnozel wicht voelde. Het Licht zij dank merkte hij er gelukkig niets van. ‘Wacht hier en laat niemand binnen,’ beval ze de gardisten. Een onderbreking kon ze nu niet gebruiken, laat staan iemand die dingen zag die hem niet aangingen. Als ze geluk had, zou niemand die fraaie uniformen herkennen en weten wat ze betekenden, omdat de lijfwacht iets nieuws was. ‘Ik ben maar even binnen.’

De gardisten groetten kwiek met een vuist op de borst en gingen aan beide zijden van de deur staan. Caseille hield onbewogen haar hand op het gevest van haar zwaard en Deni nam de lange knuppel in beide handen en glimlachte vaag. Elayne was er zeker van dat de vrouw-dacht dat ze hier was om een geheime minnaar te bezoeken. Ze vermoedde dat Caseille hetzelfde dacht. Hoewel niemand onderweg Rhands naam genoemd had, was er vaak genoeg ‘hij dit’ of ‘hij dat’ gevallen. Geen van beiden was er echter met een excuus vandoor gegaan om Birgitte op de hoogte te stellen. Als de twee haar lijfwacht waren, dan waren ze de hare en niet die van Birgitte. Maar ze zou Birgitte er niet buiten kunnen houden als ze nu niet snel de binding versluierde.

Ze besefte dat ze stond te treuzelen. De man van wie ze elke nacht droomde, was aan de andere kant van die deur, en ze stond hier als een onnozel wicht. Ze had zo lang gewacht en zo veel gewild, en nu was ze bijna bang. Ze wilde dit niet uit de hand laten lopen. Met enige moeite sterkte ze zich.

‘Zijn jullie klaar?’ Haar stem klonk niet zo flink als ze had gehoopt, maar hij trilde tenminste niet. Vlinders ter grootte van vossen fladderden in haar maag. Dat was al lang niet meer gebeurd. ‘Natuurlijk,’ zei Aviendha, maar ze moest eerst slikken. ‘Ik ben klaar,’ zei Min vaagjes.

Ze gingen naar binnen zonder te kloppen en deden de deur haastig weer dicht.

Voor ze goed en wel in de zitkamer waren, sprong Nynaeve met grote ogen overeind, maar Elayne merkte haar of Lan nauwelijks op, hoewel de zoete rook van Lans pijp de kamer vulde. Rhand was er echt; het was zo moeilijk om te geloven dat hij er echt zou zijn. Die verschrikkelijke vermomming die Min beschreven had, was weg, op de sjofele kleren en grove handschoenen na, en hij was... zo mooi en knap.

Ook Rhand sprong overeind toen hij haar zag, maar voor hij helemaal rechtop stond, wankelde hij, greep de tafel met beide handen vast en kokhalsde heftig. Elayne omhelsde de Bron en deed een stap naar hem toe, maar stond toen stil en liet de Kracht wegvloeien. Haar vermogen in Heling was heel klein, en Nynaeve was trouwens even snel als zij. De gloed van saidar omgaf haar plotseling en ze hief haar handen naar Rhand op.

Hij deinsde terug en wuifde haar weg. ‘Het is niet iets wat jij kunt helen, Nynaeve,’ zei hij wild. ‘Hoe dan ook, je schijnt het pleit beslecht te hebben.’ Zijn gezicht was een strak masker van verborgen gevoelens, maar Elayne had de indruk dat zijn ogen haar verslonden. En Aviendha. Ze merkte verrast dat ze daar blij om was. Ze had gehoopt dat het zo zou zijn, dat zij dat kon opbrengen terwille van haar eerstezuster, en nu bleek dat haar geen enkele moeite te kosten. Het kostte hem zichtbaar moeite om rechtop te staan en zijn ogen van haar en Aviendha los te rukken, hoewel hij het probeerde te verbergen. ‘We hadden al weg moeten zijn, Min,’ zei hij. Elaynes onderkaak zakte. ‘Je wilde zomaar weggaan, zonder maar even met ons te praten?’ wist ze uit te brengen. ‘Mannen!’ zeiden Min en Aviendha bijna tegelijk binnensmonds en keken elkaar toen verbaasd aan. Haastig lieten ze hun over elkaar geslagen armen vallen. Even waren ze, ondanks hun grote onderlinge verschillen, bijna een spiegelbeeld geweest van vrouwelijke afkeer. ‘De mannen die mij in Cairhien hebben geprobeerd te doden, zouden dit paleis in een rokende puinhoop veranderen als ze wisten dat ik hier was,’ zei Rhand rustig. ‘Misschien al op grond van een vermoeden. Ik neem aan dat Min je verteld heeft dat het Asha’man waren. Je kunt ze niet vertrouwen, op drie na misschien. Damer Flin, Jahar Narishma en Eben Hopwil. Die zou je kunnen vertrouwen. Wat de rest betreft...’ Hij plantte de gehandschoende vuisten in zijn zij zonder dat hij het kennelijk in de gaten had. ‘Soms keert een zwaard zich in je hand, maar ik heb nog steeds een zwaard nodig. Blijf gewoon weg van iedere man in het zwart. Luister, er is geen tijd om te praten. Het is het beste als ik snel vertrek.’ Ze had het bij het verkeerde eind gehad. Hij was niet helemaal zoals ze over hem gedroomd had. In haar droom had hij soms iets jongensachtigs gehad, maar dat was verdwenen alsof het weggebrand was. Daarover treurde ze, voor hem. Ze dacht niet dat hij het zelf betreurde, in één ding heeft hij gelijk,’ zei Lan net zo rustig als Rhand, de pijp nog in zijn mond. Hier stond nog een man die nooit een jongen leek te zijn geweest. Onder de gevlochten leren band om zijn hoofd waren zijn ogen ijsblauw. iedereen in zijn buurt is in groot gevaar. Iedereen.’ Om de een of andere reden snoof Nynaeve. En legde toen haar hand op de leren tas met harde bulten op de tafel en glimlachte. Maar na een moment vervaagde haar glimlach, ‘Zijn mijn eerstezuster en ik in gevaar?’ vroeg Aviendha terwijl ze haar vuisten in haar zij zette. Haar omslagdoek viel op de vloer, maar ze was zo gespannen dat ze dat niet scheen te merken. ‘Deze man heeft toh aan ons, Aan’allein, en wij aan hem. Er moet een oplossing komen.’

Min spreidde haar handen, ik weer niet wat iemands toh of lurven of hachje ermee te maken heeft, maar ik ga nergens heen voor je met hen gepraat hebt, Rhand!’ Ze deed alsof ze Aviendha’s woeste blik niet zag.

Rhand zuchtte, leunde tegen de tafel en streek met zijn vingers door zijn donkere rossige krullen die tot in zijn nek vielen. Hij leek te twijfelen over iets.

‘Het spijt me dat jullie uiteindelijk de sul’dam en damane hier moesten ontvangen,’ zei hij ten slotte. Hij klonk alsof hij spijt had, maar niet zoveel; hij had het net zo goed over het koude weer kunnen hebben. ‘Taim werd geacht om ze af te leveren bij de zusters die volgens mij bij jullie waren. Maar ik neem aan dat iedereen zo’n vergissing kan begaan. Misschien dacht hij dat al die Wijsheden en Wijzen van Nynaeve Aes Sedai waren.’ Zijn glimlach was stil, maar bereikte zijn ogen niet.

‘Rhand,’ zei Min, zacht waarschuwend.

Hij had de schaamteloosheid om haar vragend aan te kijken, alsof hij haar niet begreep. En hij praatte gewoon door. ‘Hoe dan ook, jullie schijnen hier genoeg Aes Sedai te hebben om die handvol vrouwen te kunnen controleren tot je ze kunt overdragen aan de... de andere zusters rond Egwene. De zaken lopen nooit zoals je verwacht, hè? Wie zou hebben gedacht dat een paar zusters die op de loop zijn voor Elaida in opstand zouden komen tegen de Witte Toren? Met Egwene als Amyrlin! En de Bond van de Rode Hand als haar leger. Ik neem aan dat Mart daar een poos kan blijven.’ Hij knipperde met de ogen, raakte even zijn voorhoofd aan en ging toen door op die ergerlijk achteloze toon: ‘Nou ja, een vreemde wending van gebeurtenissen kun je altijd verwachten. Als het zo doorgaat, zal ik verbaasd staan als mijn vriendinnen in de Toren genoeg moed bijeenschrapen om openlijk naar buiten te treden.’ Elayne trok een wenkbrauw op en keek naar Nynaeve. Wijsheden en Wijzen? Was de Bond Egwenes leger? Was Mart erbij? Nynaeves grote onschuldige ogen hadden haar schuld niet duidelijker kunnen maken dan een heraut onder het venster. Elayne nam aan dat het niets uitmaakte. Hij zou de waarheid snel genoeg horen, als hij omgepraat kon worden om naar Egwene te gaan. Hoe dan ook, ze had belangrijker zaken voor hem. De man kletste maar wat en gooide er van alles uit waarvan hij hoopte dat ze erop zouden antwoorden of erdoor zouden worden afgeleid.

‘Het werkt niet, Rhand.’ Elayne kneep met haar handen in haar rok om zich ervan te weerhouden een vermanende vinger op te steken. Of een vuist te schudden. Ze wist niet zeker wat het moest worden. De andere zusters. De échte Aes Sedai, had hij willen zeggen. Hoe durfde hij. En zijn vriendinnen in de Toren! Geloofde hij nog steeds Alviarins vreemde brief? Haar stem klonk koel, streng en rustig, en duldde geen onzin. ‘Dit alles doet er in het geheel niet toe, niet nu. We moeten praten over jou, Aviendha, Min en mij. En dat doen we ook. Allemaal, Rhand Altor, en je verlaat het paleis pas als we dat hebben gedaan!’

Een heel lange tijd keek hij haar gewoon aan, met een onbewogen gezicht. Toen haalde hij hoorbaar adem en zijn gezicht leek graniet.

‘Ik hou van je, Elayne.’ Zonder te wachten ging hij door, en de woorden stroomden als water door een gesprongen dam. Zijn gezicht hleef een stenen muur. ik hou van je, Aviendha. Ik hou van je, Min. Ik hou van jullie allemaal evenveel. Ik wil er niet één. Ik wil jullie alledrie. Zo, dat is gezegd. Ik ben weerzinwekkend. Nu kunnen jullie weggaan zonder om te kijken. Het is trouwens waanzin. Ik kan het me niet veroorloven om iemand lief te hebben.’

‘Rhand Altor,’ krijste Nynaeve, ‘dat is het allerergste dat ik je ooit heb horen zeggen! Het idee alleen al om drié vrouwen te zeggen dat je van hen houdt! Je bent érger dan weerzinwekkend! Je biedt je verontschuldigingen aan, nu!’ Lan had de pijp uit zijn mond gehaald en staarde Rhand aan.

‘Ik hou van je, Rhand,’ zei Elayne eenvoudig, ‘en hoewel je het niet gevraagd hebt, wil ik je huwen.’ Ze bloosde een beetje, maar ze was vastbesloten om heel gauw nog duidelijker te zijn, dus telde dit gebloos nog niet echt. Nynaeves mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit.

‘Mijn hart ligt in jouw handen, Rhand,’ zei Aviendha, die zijn naam uitsprak alsof die iets zeldzaams en kostbaars was. ‘Als je een bruidskrans vlecht voor mijn eerstezuster en voor mij, zal ik hem aannemen.’ En ook zij bloosde, en probeerde dat te verbergen door de omslagdoek van de vloer op te rapen en om haar armen te schikken. Volgens de gebruiken van de Aiel had ze dit niet mogen zeggen. Nynaeve slaagde er eindelijk in om een geluid te produceren. Gepiep.

‘Als je nu nog niet weet dat ik van je hou,’ zei Min, ‘dan ben je blind, doof en dood!’ Ze bloosde beslist niet; in haar donkere ogen danste een ondeugend lichtje en ze leek in lachen uit te barsten. ‘En wat het trouwen betreft, als het bij de Aiel met twee mag, dan kan dat vast ook wel met drie. Klaar!’ Nynaeve greep haar vlecht met beide handen beet en begon er hard snuivend aan te trekken. Lan onderwierp de inhoud van zijn pijpenkop aan een nauwkeurig onderzoek. Rhand bestudeerde het drietal alsof hij nog nooit eerder een vrouw gezien had en hij zich afvroeg wat ze waren. ‘Jullie zijn allemaal gek,’ zei hij ten slotte, ik wil met ieder van jullie trouwen, met jullie alledrie, het Licht helpe me, maar het kan niet en dat weten jullie.’ Nynaeve viel hoofdschuddend neer in een stoel. Ze mompelde in zichzelf en Elayne verstond alleen iets over leden van een vrouwenkring die hun tongen zouden inslikken.

‘We moeten nog iets bepraten,’ zei Elayne. Licht, Min en Aviendha keken of ze een lekker pasteitje zagen! Met enige moeite slaagde ze erin om haar eigen glimlach wat minder... gretig te maken. ‘In mijn kamer, denk ik. Het is niet nodig om Nynaeve en Lan lastig te vallen.’ Eigenlijk was het uit vrees dat Nynaeve hen zou willen tegenhouden als ze het eenmaal had gehoord. Ze gebruikte behoorlijk snel haar gezag als het om Aes Sedai-zaken ging.

‘Ja,’ zei Rhand langzaam. En voegde er toen iets vreemds aan toe: ik heb gezegd dat je gewonnen hebt, Nynaeve. Ik ga niet weg zonder dit afgerond te hebben.’

‘O!’ schrok Nynaeve op. ‘Ja. Natuurlijk niet. Ik heb hem zien opgroeien,’ flapte ze eruit, en schonk Elayne een bleke glimlach. ‘Bijna vanaf het begin. Zag zijn eerste passen. Hij kan niet vertrekken zonder een goed, lang gesprek.’

Elayne keek haar achterdochtig aan. Licht, ze klonk als een oude kinderjuf. Hoewel Lini zoiets er nog nooit had uitgeflapt. Zou Lini nog in leven zijn en zou het goed met haar gaan? Ze was bang dat het antwoord op beide vragen negatief zou zijn. Waarom klepte Nynaeve zo door? Ze voerde iets in haar schild, en als ze voor haar plannetje haar gezag niet wilde gebruiken, was het iets waarvan zelfs zij wist dat het niet goed was.

Plotseling scheen Rhand te golven, alsof de lucht om hem heen trilde van de warmte, en werden alle gedachten uit Elaynes hoofd verjaagd. In een ogenblik was hij... iemand anders, kleiner en dikker, grof en brutaal. En zo weerzinwekkend om naar te kijken dat ze niet eens nadacht over het feit dat hij de mannelijke helft van de Ene Kracht gebruikte. Vettig zwart haar viel rond een ongezond en bleek gezicht dat vol harige wratten zat, zoals die ene op zijn vlezige neus boven dikke, slappe en bijna kwijlende lippen. Hij kneep zijn ogen dicht en slikte, en zijn handen grepen de leuningen van zijn stoel alsof hij het niet kon verdragen dat ze hem zo zagen. ‘Je bent nog steeds mooi, Rhand,’ zei Elayne vriendelijk. ‘Ohh!’ zei Min. ‘Dat gezicht laat een geit nog flauwvallen!’ Dat klopte wel, maar ze had het zo niet hoeven te zeggen. Aviendha lachte. ‘Je hebt gevoel voor humor, Min Farsen. Dat gezicht velt een hele kudde met geiten!’ Licht, dat zou het zeker. Elayne slikte net op tijd een lach in.

‘Ik ben wie ik ben,’ zei Rhand terwijl hij zich uit de stoel omhoogtrok. ‘Jullie zien dat gewoon niet.’

Toen Deni de vermomde Rhand zag, gleed de glimlach langzaam van haar gezicht en Caseilles mond viel open. Dat zal een eind maken aan hun gedachten over mijn geheime minnaar, bedacht Elayne, en lachte vermaakt in zichzelf. Ze wist dat hij evenveel blikken trok als de gardisten, terwijl hij met een misnoegde blik tussen hen in voort-schuifelde. Er was beslist niemand die kon vermoeden wie hij was. De dienaren dachten dat hij waarschijnlijk voor een misdaad was gegrepen. En dat was met zijn uiterlijk beslist geen rare gedachte. En dat was waarschijnlijk ook de reden waarom Caseille en Deni hem scherp in het oog hielden.

De gardisten begonnen bijna ruzie te maken toen ze beseften dat Elayne wilde dat zij buiten bleven wachten terwijl de drie vrouwen Rhand mee naar binnen namen. Plotseling scheen Rhands vermomming helemaal zo leuk niet meer. Caseilles mond vormde een dunne streep en Deni’s gezicht vertrok in koppige afkeuring. Elayne moest haar Grote Serpent-ring bijna voor hun neus heen en weer wuiven voor ze verongelijkt hun post naast haar deur innamen. Ze sloot de deur zacht en sneed daarmee hun blikken af, maar ze had de deur wel dicht willen gooien. Licht, hij had best een iets minder afschuwelijke vermomming kunnen gebruiken. Maar Rhand was in haar kamer. Hij liep naar de tafel en leunde ertegenaan. De lucht om hem heen begon weer te rimpelen en hij werd weer zichzelf. De draken op zijn onderarmen gloeiden metalig in scharlaken en goud. ik moet wat drinken,’ zei hij verstikt en zijn blik viel op de zilveren kan op de lange muurtafel. Hij liep er onzeker naartoe, keek de vrouwen nog steeds niet aan en vulde een zilveren wijnbeker, die hij in een teug voor de helft leegdronk. De zoete kruidenwijn was overgebleven toen haar ochtendmaal was weggehaald. Hij moest nu ijskoud zijn. Ze had niet verwacht dat ze al zo snel weer naar haar kamers zou terugkeren en het vuur in de haard was niet meer dan een smeulende laag as. Maar voor zover ze kon zien, deed hij geen poging om de wijn door geleiding te verwarmen, want dan had ze stoomwolkjes moeten zien. En waarom was hij naar de wijn toegelopen in plaats van de wijn naar hem toe te geleiden? Dat soort dingen deed hij normaal gesproken altijd: wijnbekers en lampen op stromen Lucht laten zweven.

‘Hoe is het met je, Rhand?’ vroeg Elayne. ik bedoel, ben je ziek?’ Haar maag verkrampte bij de gedachte aan het soort ziekte dat hij kon hebben. Een geleider. ‘Nynaeve kan...’

‘Het gaat mij goed, voor zover dat mogelijk is,’ zei hij vlak, nog steeds met zijn rug naar hen toe. Hij dronk de beker leeg en vulde hem opnieuw. ‘Nou, wat mag Nynaeve van jullie niet horen?’ Elaynes wenkbrauwen schoten omhoog en ze keek Min en Aviendha even aan. Als hij hun afleidingspoging had doorzien, dan had Nynaeve dat zeker. Waarom had ze hen laten gaan? En hoe had hij het doorzien? Aviendha schudde vragend haar hoofd. Dat deed Min ook, maar met een grijns die zei dat je dit soort dingen van tijd tot tijd moest verwachten. Elayne voelde een klein steekje, maar niet echt van afgunst; op hen kon ze onmogelijk afgunstig zijn. Het was meer uit ergernis dat Min zoveel tijd met hem had doorgebracht en zij niet. Nou, als hij hen wilde verrassen...

‘We willen je binden als onze zwaardhand,’ zei ze, terwijl ze een stoel nam en haar rok onder zich gladstreek. Min zat met bungelende benen op de rand van de tafel en Aviendha was met gekruiste benen op het tapijt gaan zitten, waarbij ze zorgvuldig haar dikke wollen rok uitspreidde. ‘Aan ons alledrie. Het is gebruikelijk om dat eerst te vragen.’

Hij draaide zich zo snel om dat de wijn uit zijn beker klokte en er nog meer uit de kan stroomde voor hij hem rechtop kon houden. Met een gesmoorde vloek stapte hij haastig uit de groter wordende natte plek op het tapijt en zette de kan terug op het blad. Een grote natte plek versierde tevens de voorkant van zijn jas en hij probeerde de wijn met zijn vrije hand weg te vegen. Heel bevredigend. ‘Jullie zijn echt krankzinnig,’ gromde hij. ‘Je weet wat me te wachten staat. Je weet wat dat betekent voor degene aan wie ik gebonden ben. Zelfs als ik niet gek word, zal ze mijn sterven meebeleven! En wat bedoel je met alledrie? Min kan niet geleiden. Nou ja, het maakt ook niet uit. Alanna Mosvani was jullie voor, maar zij nam de moeite niet om het te vragen. Zij en Verin brachten een paar meisjes uit Tweewater naar de Witte Toren. Ik ben al minstens een paar maanden aan Alanna gebonden.’

‘En dat heb je geheim gehouden, wolkoppige schaapherder?’ zei Min. ‘Als ik dat geweten had...!’ Ze toverde een mes uit haar mouw, keek er nijdig naar en stopte het knorrig weer weg. Die oplossing zou zowel voor Rhand als voor Alanna even pijnlijk zijn geweest. ‘Dus dat was tegen het gebruik,’ zei Aviendha, half vragend. Ze verschoof op het tapijt en voelde aan haar mes.

‘Zeer zeker,’ zei Elayne. Dat een zuster een man, welke man dan ook, zoiets kon aandoen, was walgelijk. Dat Alanna het Rhand had aangedaan...! Ze herinnerde zich de donkere, onstuimige Groene zuster met haar kwikzilveren grapjes en haar kwikzilveren karakter. ‘Alanna heeft meer toh aan hem dan ze in een heel léven kan goedmaken! En aan ons. Ze zou wensen dat ik haar alleen maar had gedóód nadat ze in mijn handen valt!’

‘Nadat wij haar in handen gekregen hebben,’ zei Aviendha, die knikte om haar woorden te benadrukken.

‘Dus...’ Rhand tuurde in zijn wijn. ‘Je ziet dat het geen zin heeft. Ik... ik geloof dat ik nu beter terug kan gaan naar Nynaeve. Kom je mee, Min?’ Ondanks alles wat ze hem hadden gezegd, leek hij niet te geloven dat Min nog met hem mee zou komen. Het klonk niet alsof hij er bang voor was, het klonk slechts berustend. ‘Er is iets,’ hield Elayne vol. Ze boog zich iets voorover en probeerde hem zuiver door wilskracht haar woorden te laten aanvaarden. ‘Een binding schermt je niet af tegen een ander. Zusters binden zich niet aan dezelfde man vanwege een gewoonte, Rhand, maar omdat ze hem niet willen delen. Niet omdat het niet kan. En het druist ook niet in tegen de wet van de Toren.’ In de ogen van de zusters hadden sommige gewoonten de kracht van wet. Nynaeve leek elke dag meer gebruiken en waardigheden te willen ophouden. Als ze dit te weten kwam, zou ze waarschijnlijk recht door het dak schieten. ‘Nou, wij willen je delen. We zullen je delen, als je ermee instemt.’ Wat kwamen die woorden gemakkelijk! Een tijd geleden had ze dit niet gekund. Tot ze besefte dat ze evenveel van Aviendha hield als van hem, alleen op een andere manier. En van Min, ook een zuster, al hadden Aviendha en Min elkaar nog niet als zodanig aanvaard. Als ze de kans kreeg, sneed ze Alanna van top tot teen open, omdat ze hem had aangeraakt, maar Aviendha en Min waren anders. Ze vormden een deel van haar. Op een bepaalde manier waren zij haar, en was zij hen. Haar stem werd zachter, ik vraag het je, Rhand. Wij vragen het. Laat ons alsjeblieft een binding maken.’

‘Min?’ mompelde hij, bijna beschuldigend. Zijn ogen waren vol wanhoop. ‘Je wist het, hè? Je wist dat als ik hen zag...’ Hij schudde zijn hoofd, niet in staat om verder te gaan.

‘Ik wist het niet, van die binding. Ze hebben het mij zojuist verteld,’ zei ze terwijl ze hem zachtmoedig aankeek. Het was de zachtaardigste blik die Elayne ooit van Min had gezien. ‘Maar ik wist, hoopte ik, wat er zou gebeuren als je Elayne en Aviendha zou weerzien. Sommige dingen moeten gewoon gebeuren, Rhand. Dat moet gewoon.’

Rhand staarde in de wijnbeker en de tijd leek zich uit te rekken tot uren. Ten slotte zette hij de beker op het blad. ‘Goed dan,’ zei hij rustig, ik kan niet zeggen dat ik dit niet wil, want ik wil het. Het Licht moge me ervoor verteren! Maar denk aan de prijs die jullie daarvoor moeten betalen.’

Elayne hoefde niet aan de prijs te denken. Ze had het vanaf het begin geweten, had het besproken met Aviendha om er zeker van te zijn dat zij het ook zou begrijpen. Ze had het Min uitgelegd. ‘Neem wat je wilt en betaal de prijs ervoor’, was her oude gezegde. Geen van hen had over de prijs hoeven nadenken; ze wisten het en waren bereid die te betalen. Maar er was geen tijd te verliezen. Zelfs nu nog zag ze hem er best voor aan te besluiten dat de prijs te hoog was. Alsof hij dat besluiten kon!

Ze opende zich voor saidar, verbond zich met Aviendha en schonk haar een glimlach. Het was altijd een genoegen om met haar eerstezuster op een diepere manier gevoelens van geest en lichaam te delen. Het leek veel op wat ze spoedig met Rhand zouden delen. Ze had dit zorgvuldig uitgewerkt en vanuit elk gezichtspunt onderzocht. Het inzicht dat ze had verkregen door de wevingen van de Wijzen tijdens Aielbindingen te bestuderen, was een grote hulp geweest. Door die plechtigheid was ze op de gedachte gekomen. Zorgvuldig weefde ze Geest, een stroom van ruim honderd draden, elke draad precies op zijn plaats, waarna ze de weving rond Aviendha plaatste. Daarna deed ze hetzelfde met Min. Op een bepaalde manier waren het helemaal geen losse wevingen. Ze gloeiden beiden volkomen gelijk en als ze naar de ene keek, leek ze ook de ander te zien. Dit waren niet de wevingen van de Aielbinding, maar ze hadden dezelfde basis. Ze omvatten; wat er gebeurde met iemand die door de weving omvat was, gebeurde met iedereen die door diezelfde weving was gebonden. Zodra de wevingen op hun plaats zaten, gaf ze de hoofddraad van de cirkel van twee over aan Aviendha. De reeds gemaakte wevingen bleven bestaan en Aviendha plaatste soortgelijke wevingen rond Elayne en Min, waarna ze ze in elkaar liet opgaan tot haar weving niet meer te onderscheiden was van die van Elayne. Vervolgens overhandigde ze de leiding weer aan Elayne. Het ging hun nu heel gemakkelijk af, na zeer veel oefening. Vier wevingen, of eigenlijk drie, maar het scheen een en dezelfde weving. Alles was gereed. Aviendha was een rots van vertrouwen en voelde even sterk als alles wat Elayne ooit van Birgitte gevoeld had. Min had de rand van de tafel vast en haar onderbenen gekruist. Ze kon de stromen niet zien, maar ze toonde een zelfverzekerde grijns, die enigszins werd bedorven doordat ze haar lippen natmaakte. Elayne haalde diep adem. In haar ogen waren de drie omgeven en verbonden door een maaswerk van Geest waarbij het fijnste kantwerk grof zou lijken. Als het nu maar ging zoals ze geloofde dat het zou gaan. Uit elk van hen liet ze de weving in smalle lijnen naar Rhand toestromen, waarbij ze drie stromen in elkaar draaide en veranderde in de zwaardhandbinding. Die binding legde ze Rhand op, zo zacht als een dekentje op een klein kind. Het spinnenweb van Geest vouwde zich om hem heen, zette zich in hem vast. Hij knipperde niet eens met zijn ogen, maar het was gebeurd. Ze liet saidar los. Gebeurd. Hij staarde hen onbewogen aan en legde langzaam zijn vingers tegen zijn slapen.

‘Licht, Rhand, wat een pijn,’ mompelde Min met gewonde stem. ‘Ik heb het nooit geweten; ik heb het me nooit kunnen voorstellen. Hoe kun je dat verdragen? Sommige pijnen schijn je niet eens meer te kennen! Heb je er zo lang mee geleefd dat ze een deel van je zijn geworden? Die reigers op je handpalmen; je kunt het branden nog steeds voelen. Die dingen op je arm doen pijn! En je zij. O Licht, je zij. Waarom huil je niet, Rhand? Waarom huil je niet?’

‘Hij is de car’a’carn,’ zei Aviendha lachend. ‘Sterk als het Drievoudige Land zelf!’ Haar gezicht stond trots, zo trots, maar zelfs toen ze lachte, stroomden de tranen over haar wangen. ‘De aderen van goud. O, aderen van goud. Je houdt echt van me, Rhand.’ Elayne staarde hem slechts aan, voelde hem in haar hoofd. De pijn van wonden die hij werkelijk vergeten had. De spanning en het ongeloof; de verbazing. Maar zijn gevoelens waren onbuigzaam, als aderen van gestolde dennenhars, bijna steen. Er klopte en gloeide echter goud doorheen. Telkens als hij naar Min of naar Aviendha keek. Of naar haar. Hij hield écht van haar. Hij hield van alledrie. Ze wilde lachen van vreugde. Andere vrouwen kenden wellicht twijfel, maar zij zou altijd de echtheid van zijn liefde weten, in de naam van het Licht, ik hoop dat je beseft wat je gedaan hebt,’ zei hij zachtjes, in de naam van het Licht, ik hoop dat je niet beseft...’ De hars verhardde iets. Hij was er zeker van dat ze pijn leden en wapende zich er al tegen. ik... ik moet gaan. Ik weet nu tenminste dat het jullie goed gaat; daar hoef ik me geen zorgen meer over te maken.’ Plotseling grinnikte hij. Als die lach ook zijn ogen had bereikt, zou hij er bijna jongensachtig hebben uitgezien. ‘Nynaeve zal buiten zichzelf zijn als ze denkt dat ik ben weggeglipt zonder haar te zien. Niet dat ze het niet verdient om een beetje overstuur te raken.’

‘Er is nog iets, Rhand,’ zei Elayne, en stopte even omdat ze moest slikken. Licht, ze had gedacht dat dit het gemakkelijkste zou zijn. ik neem aan dat Aviendha en ik met elkaar moeten praten zolang het nog kan,’ zei Min haastig en sprong van de tafel af. ‘Ergens waar we alleen kunnen zijn. Willen jullie ons verontschuldigen?’ Aviendha rees sierlijk van het tapijt omhoog en streek haar rok glad. ‘Ja. Min Farsen en ik moeten elkaar leren kennen.’ Ze keek Min wat twijfelend aan terwijl ze haar omslagdoek schikte, maar ze gingen arm in arm weg.

Rhand keek hen met een behoedzame blik in zijn ogen na, alsof hij wist dat hun vertrek afgesproken was. Een in de hoek gedreven wolf. Maar die aderen van goud glansden in haar hoofd. ‘Zij hebben van jou iets gekregen dat ik niet heb gekregen,’ begon Elayne, en slikte. Haar gezicht werd vuurrood. Bloed en as! Hoe pakten andere vrouwen dit aan? Zorgvuldig nam ze de gebundelde indrukken in haar hoofd in ogenschouw. Die van hem en die van Birgitte. In die tweede was nog niets veranderd. Ze stelde zich voor hoe ze Birgittes indruk in een zakdoek wikkelde en die stevig dichtknoopte. Birgitte was weg. Rhand bleef over. En die glinsterende gouden aderen. Vlinders ter grootte van wolfshonden bonsden dreunend met hun vleugels. Ze slikte nog eens en haalde diep adem. ‘Je moet me met de knopen helpen,’ zei ze beverig, ik kan deze kleren niet zelf uittrekken.’

De twee gardisten veerden op toen Min en de Aielvrouw de gang opkwamen. Hun gezichten verstrakten toen Min de deur sloot en ze beseften dat er niemand meer uitkwam.

‘Zo slecht kan haar smaak toch niet zijn?’ bromde Deni binnensmonds, en haar handen grepen de lange knuppel steviger vast. Min dacht niet dat iemand dat had mogen horen.

‘Overmoedig en onschuldig,’ gromde Caseille. ‘De kapitein-generaal heeft ons gewaarschuwd.’ Ze legde een gehandschoende hand op de deurgrendel met de leeuwenkop.

‘Je kunt naar binnen gaan en je meteen laten villen,’ zei Min opgewekt. ‘Heb je haar ooit woedend gezien? Ze kan een beer laten janken!’

Aviendha haalde haar arm uit die van Min en nam wat afstand. De gardiste kreeg de volle laag. ‘Twijfel je eraan of mijn zuster een man alleen wel aankan? Ze is een Aes Sedai en heeft het hart van een leeuw. En jullie hebben gezworen haar te volgen! Je volgt haar waar ze ook naartoe gaat, maar je stopt je neus niet in haar mouw.’ De gardisten wisselden een lange blik. Deni haalde haar schouders op. Caseilles gezicht betrok, maar ze haalde haar hand van de grendel weg. ‘Ik heb gezworen dat ik dat meisje in leven zal houden,’ zei ze met harde stem, ‘en dat ben ik van plan. Ga nu maar met jullie poppen spelen, kinderen, en laat mij m’n werk doen. Min overwoog een mes te voorschijn te halen en zo’n flitsende vingeroefening van Thom Merrilin te doen. Alleen maar om te laten zien wie er hier een kind was. De magere vrouw was niet jong meer, maar haar haren vertoonden nog geen spoortje grijs en ze zag er behoorlijk sterk uit. En snel. Min wilde graag geloven dat de forse figuur van de ander ook best uit vet kon bestaan, maar dat deed ze niet. Ze kon ook geen beelden om hen heen zien, maar geen van beiden leken erg bang om te doen wat zij nodig vonden. Nou ja, ze lieten Elayne en Rhand tenminste alleen. Misschien was het mes niet nodig. Uit haar ooghoek zag ze hoe de Aielse met tegenzin haar mes losliet. Licht, als Aviendha haar niet telkens zo precies na-aapte, ging ze nog geloven dat er meer in dat gehanseflans met de Ene Kracht zat dan haar was verteld. Aan de andere kant was het al begonnen voor dat gedoe met de Kracht. Misschien dachten ze beiden op dezelfde manier. Een verontrustende gedachte. Licht, al dat gepraat over hem en dat hij met hen alledrie zou trouwen was aardig om over te praten, maar wie zou hij werkelijk trouwen?

‘Elayne is dapper,’ zei ze tegen de gardisten. ‘Even dapper als de dapperste die ik ooit heb ontmoet. En ze is niet stom. Als je dat denkt, zul je op een gegeven moment raar staan te kijken.’ Ze staarden op haar neer met het voordeel van hun ruimschoots hogere leeftijd, sterk, onbewogen en vastbesloten. Nog even en ze zouden haar nogmaals zeggen op te krassen. ‘Goed, we kunnen hier niet blijven staan als we moeten praten, niet waar, Aviendha?’

‘Nee,’ zei de Aielse strak, en keek de gardisten nijdig aan. ‘We kunnen hier niet blijven staan.’

De gardisten trokken zich van hun vertrek niets aan. Ze moesten doen wat hun was opgedragen en daar viel het toezicht op Elaynes vriendinnen niet onder. Min hoopte dat ze hun werk goed deden. Ze is helemaal niet zo dom, dacht ze. Maar soms laat ze zich leiden door haar moed. Ze hoopte dat de gardisten Elayne niet in doornstruiken zouden laten lopen waar ze niet weer uit kon komen. Al lopende bekeek ze de Aielse van opzij. Aviendha liep naast haar, maar zo ver van haar vandaan als de gang toeliet. Zonder naar Min te kijken haalde ze een zwaarbewerkte ivoren armband uit haar beurs en liet hem met een tevreden glimlachje over haar linkerpols glijden. Al vanaf het begin had iets haar gestoken, en Min wist niet wat. Aiel waren volgens iedereen gewend dat vrouwen een man deelden. Dat was heel wat meer dan zijzelf kon opbrengen. Ze hield alleen zo verschrikkelijk veel van hem dat ze bereid was om hem te delen, en als het dan toch moest, was er niemand ter wereld met wie ze hem liever wilde delen dan met Elayne. Bij haar leek her helemaal geen delen. Maar deze Aielse was een vreemdelinge. Elayne had gezegd dat het belangrijk was dat ze elkaar leerden kennen, maar hoe kon dat nou als de ander niet met haar wilde praten?

Ze verspilde echter weinig tijd aan het zich zorgen maken over Elayne of Aviendha. Wat zich in haar hoofd genesteld had, was te geweldig. Rhand. Een klein balletje dat haar alles over hem zei. Ze was er zo zeker van geweest dat alles mis zou gaan, tenminste voor haar. Hoe zou het zijn om na dit alles met hem te vrijen, als zij alles van hem wist! Licht! Natuurlijk zou hij ook alles van haar weten. En wat ze daarvan dacht, wist ze nog niet zeker.

Ineens besefte ze dat die bundeling van gevoelens en indrukken niet meer hetzelfde was. Er was een soort van... roodgekleurd gebrul, als een bosbrand die door een droog woud raasde. Wat kon...? Licht! Ze struikelde en kon zich nog net staande houden. Als ze geweten had dat dit brullende vuur, deze vlammende honger in hem zat, zou ze bang zijn geweest voor zijn aanraking! Aan de andere kant... zou het aardig zijn om te weten of zij ook zo’n vlammenwoede in hem kon laten ontsteken. Ze kon niet wachten om te zien of ze hetzelfde kon bereiken als... Opnieuw struikelde ze en deze keer moest ze zich vastklampen aan een kist. O Licht! Elayne. Haar gezicht voelde aan als een laaiende haard. Alsof ze door de bedgordijnen gluurde!

Haastig probeerde ze Elaynes kunstje en probeerde die bal van gevoelens in een doek te knopen. Er gebeurde niets. Wanhopig probeerde ze het opnieuw, maar het brullende vuur bleef vlammen! Ze moest er niet meer naar kijken, het niet meer voelen. Ze wilde alles doen om haar aandacht daarvan af te leiden! Alles. Misschien hielp het als ze begon te praten.

‘Ze had hartsbladthee moeten drinken,’ bracht ze uit. Ze zei nimmer iets over wat ze zag, behalve aan de betrokkenen, en alleen maar als die het wensten te horen, maar ze moest iets zeggen. ‘Hier komt een kind van. Twee. Een jongen en een meisje, allebei gezond en sterk.’

‘Ze wil zijn kinderen,’ mompelde de Aielse. Haar groene ogen staarden recht vooruit, ze had haar kaken op elkaar geklemd en zweet parelde op haar voorhoofd. ‘Ik ga die thee niet drinken als ik...’ Ze richtte zich op en keek Min van de andere kant van de gang in de ogen. ‘Mijn zuster en de Wijzen hebben me over jou verteld. Kun jij werkelijk dingen zien over mensen, dingen die uitkomen?’

‘Soms zie ik dingen, en als ik weet wat ze betekenen, gebeuren ze,’ zei Min. Ze moesten door de onderlinge afstand harder praten en haar woorden galmden door de gang. Dienaren draaiden zich om en staarden. Min schoof naar het midden van de gang. Ze wilde de ander halverwege tegemoet komen, meer niet. Even later voegde Aviendha zich bij haar.

Min vroeg zich af of ze haar moest vertellen wat ze gezien had toen ze allemaal bij elkaar waren. Aviendha zou ook Rhands kinderen dragen. Vier! Een vierling! Maar er was iets vreemds aan. De kinderen waren gezond, maar wel vreemd. En mensen hielden er vaak niet van om iets over hun toekomst te horen, zelfs al zeiden ze dat ze dat wel wilden. Ze wenste dat iemand haar kon zeggen of zij-Zwijgend liepen ze naast elkaar door. Aviendha veegde met haar vingers het zweet van haar gezicht en slikte heftig. Ook Min moest slikken. Alles wat Rhand voelde, voelde zij in de bol. Alles! ‘Werkt het kunstje met de zakdoek bij jou ook niet?’ vroeg ze hees. Aviendha knipperde met haar ogen en werd vuurrood. Wat later zei ze: ‘Dat is beter. Dank je. Ik... Met hem in mijn hoofd vergeet ik het.’ Ze keek haar nadenkend aan. ‘Het werkt bij jou niet?’ Min schudde beschaamd haar hoofd. Dit hoorde niet! ‘Maar het helpt als ik praat.’ Als deze bizarre toestand een kans moest krijgen, moest ze vriendschap met deze vrouw zien te sluiten. ‘Het spijt me wat ik heb gezegd. Over toh en hachje, bedoel ik. Ik weet iets van jullie gebruiken. Maar er is iets aan die man wat me onbeschaamd maakt. Ik kan mijn tong niet beheersen. Maar geloof maar niet dat ik me door jou laat slaan of snijden. Misschien heb ik toh, maar dan moeten we het op een andere manier proberen. Ik kan altijd je paard nog verzorgen, als we de tijd hebben.’

‘Je bent net zo trots als mijn zuster,’ mompelde Aviendha. Wat bedoelde ze daar nou weer mee? ‘Maar je hebt ook een goed gevoel voor humor.’ Ze leek in zichzelf te praten. ‘Je stelde je niet dwaas aan over Rhand en Elayne, zoals de meeste natlandse vrouwen zouden doen. En je deed me denken aan...’ Met een zucht trok ze haar sjaal over haar schouders, ik weet wel wat oosquai te vinden. Als je te dronken bent om na te denken, dan...’ Ze staarde de gang in en bleef stokstijf staan. ‘Nee!’ gromde ze. ‘Nu, nog niet!’ Er kwam iemand naar hen toe en Mins mond viel open van verbijstering, zo groot dat Rhand uit haar bewustzijn werd weggeduwd. Uit opmerkingen had ze begrepen dat de kapitein-generaal van Elaynes garde een vrouw was, en ook nog eens Elaynes zwaardhand. Meer niet. Deze vrouw had een zware, ingewikkeld gevlochten, goudblonde vlecht over een schouder van haar korte rode jas met witte kraag en droeg een ruim vallende blauwe broek die in hooggehakte laarzen was gestoken. Lichtschijnsels dansten om haar heen en er flikkerden talloze beelden, meer dan Min ooit bij iemand had gezien. Het leken er wel duizenden, die over elkaar heen stroomden. Elaynes zwaardhand en kapitein-generaal van de koninginnegarde... wankelde... een beetje, alsof ze al aan de oosquai had gezeten. Dienaren zagen haar kijken en besloten dat ze elders werk hadden, waardoor het drietal alleen achterbleef. Ze scheen Min of Aviendha niet te zien tot ze bijna tegen hen opbotste.

‘Vervloekt nog aan toe, je hebt haar hiermee geholpen, niet?’ bromde ze, en richtte haar glazige blauwe ogen op Aviendha. ‘Bloed en as, eerst verdwijnt ze uit mijn hoofd en dan...!’ Ze beefde en moest zich zichtbaar beheersen, maar ze bleef hoorbaar ademen. Haar benen leken haar niet te kunnen dragen. Ze likte haar lippen, slikte en ging toen boos door: ‘Bloedvuur, ik kan mijn aandacht er niet voldoende bijhouden om het van me af te zetten! Laat ik je zeggen dat als ze doet wat ik denk dat ze doet, dat ik haar het hele bloedpaleis rondschop. En ze krijgt er een pak slaag bij waardoor ze een maand niet kan zitten. En jij ook! Al moet ik dolkwortel vinden om het te doen!’

‘Mijn eerstezuster is een volwassen vrouw, Birgitte Trahelion,’ zei Aviendha scherp. Ondanks haar ferme toon waren haar schouders wat gebogen en ontweek ze de blik van de ander. ‘Hou eens op met ons als kinderen te behandelen.’

‘Drakenvuur, als ze zich als een volwassene gedraagt, zal ik haar behandelen als een volwassene, maar ze heeft het recht niet om dit te doen, niet in mijn arme hoofd! Niet in mijn...!’ Ineens puilden Birgittes glazige blauwe ogen uit. Haar mond viel open en ze zou gevallen zijn als Min en Aviendha haar niet bij de arm hadden gegrepen.

Ze kneep haar ogen dicht, er ontsnapte een enkele snik en ze fluisterde: ‘Twéé maanden!’ Ze schudde zichzelf los en richtte zich op. Ze hield Aviendha’s blik vast met blauwe ogen die helder als water en hard als ijs waren. ‘Scherm haar voor me af en ik vergeet jouw aandeel hierin.’ Aviendha’s verontwaardigde blikken gleden gewoon langs haar heen.

‘Jij bent Birgitte Zilverboog!’ zei Min ademloos. Ze had het geweten, zelfs voor Aviendha haar naam gezegd had. Geen wonder dat de Aielse zich gedroeg alsof ze bang was dat die bedreiging ter plekke zou worden uitgevoerd. ‘Birgitte Zilverboog! Ik heb je bij Falme gezien!’

Birgitte schrok en keek snel om zich heen. Toen ze besefte dat ze alleen waren, ontspande ze zich. Een beetje. Ze bekeek Min van top tot teen. ‘Wie je ook zag, Zilverboog is dood,’ zei ze plompverloren. ‘Nu ben ik Birgitte Trahelion, en dat is alles.’ Ze grimlachte. ‘En nog wel vrouwe Birgitte Trahelion, als het je mag behagen. Vervloekt nog aan toe. Ik zou een schaap op moederdag kussen als ik er op die manier iets aan kon veranderen, denk ik. En wie mag jij wel zijn, zo ver van huis? Laat je altijd je benen zien als een domme verendanseres?’

‘Ik ben Min Farsen,’ zei ze kort. Dit was Birgitte Zilverboog, heldin in honderd legenden? Wat was dat een vuilbek! En wat bedoelde ze met dat Zilverboog dood was? De vrouw stond voor haar neus! Bovendien was ze er zeker van dat die vele, vele beelden en lichten, die zo snel en onduidelijk voorbij waren geflitst, meer avonturen aangaven dan een vrouw in een heel leven beleefd kon hebben. Vreemd genoeg waren enkele van die beelden verbonden met een lelijke man die ouder was dan zijzelf, en andere met een lelijke man die veel jonger was, maar Min wist ergens dat het om dezelfde man ging. Legende of geen legende, die hooghartige houding ergerde haar gruwelijk. ‘Elayne, Aviendha en ik hebben zojuist een zwaardhand gebonden,’ zei ze onnadenkend. ‘En als Elayne dat een beetje viert, nou, denk dan maar eens twee keer na voordat je naar binnenstormt, of jij bent degene in moeilijkheden.’

Dat was genoeg voor haar om Rhand weer te voelen. Dat vuur brandde nog steeds en was amper minder geworden, maar het Licht zij dank, hij was niet meer... Het bloed kleurde haar wangen. Hij had vaak genoeg in haar armen gelegen en daarna in het verwarde beddengoed getracht op adem te komen, maar dit leek echt op gluren! ‘Hij?’ zei Birgitte zacht. ‘Moedermelk in een kommetje! Ze had verliefd kunnen worden op een zakkenroller of een paardendief, maar ze moest hem zo nodig kiezen, de zottin. Van wat ik van hem gezien heb, lijkt hij me veel te knap voor welke vrouw dan ook. Hoe dan ook, ze moet ermee ophouden.’

‘Je hebt het recht niet!’ hield Aviendha beledigd vol. Birgitte trok een geduldig gezicht. Ietwat ingespannen, maar toch geduldig. ‘Ze kan zo zedig zijn als een Talmouraanse deerne, behalve als ze haar hoofdje op een beulsblok wil leggen, maar ik geloof dat ze haar moed bijeenraapt om hem opnieuw zijn kunsten te laten tonen. Maar als ze gedaan heeft wat ze ook gedaan mag hebben, zal ze alles vergeten en zit ze weer in mijn hoofd. Bloedvuur, dat wil ik niet nog eens meemaken!’ Ze richtte zich op en was duidelijk van plan om door te lopen en Elayne het hoofd te bieden.

‘Bekijk het als een goede grap,’ zei Aviendha smekend. Smekend! ‘Ze heeft een goede grap met je uitgehaald, dat is alles.’ Een spottend gekrulde lip maakte duidelijk wat Birgitte daarvan dacht. ‘Elayne heeft me een kunstje geleerd,’ zei Min haastig, en greep Birgitte bij de mouw. ‘Het werkte niet voor mij, maar misschien...’ Maar toen ze het had uitgelegd...

‘Ze zit er nog steeds,’ zei Birgitte grimmig na een tijdje. ‘Opzij, Min Farsen,’ zei ze, en trok haar arm los, ‘opzij, of ik...’

‘Oosquai!’ Aviendha schreeuwde bijna van wanhoop en wrong zich zowaar in de handen, ik weet oosquai te vinden! Als jullie dronken zijn...! Alsjeblieft, Birgitte! Ik... ik beloof plechtig om je te gehoorzamen, als een leerlinge haar meesteres, maar stoor haar alsjeblieft niet! Maak haar niet te schande!’

‘Oosquai?’ zei Birgitte terwijl ze over haar kaak wreef, is dat net zoiets als brandewijn? Hmmm. Ik denk dat het meisje bloost! De meeste tijd is ze echt preuts, weet je dat. Een grap, zei je?’ Plotseling grinnikte ze en spreidde haar armen wijd uit. ‘Breng me naar die oosquai van jou, Aviendha. Ik weet niet wat jullie twee willen, maar ik ben van plan dronken genoeg te worden om... nou ja... om mijn kleren uit te trekken en op de tafel te dansen. Maar niet dronkener dan dat.’

Min begreep er helemaal niets van, en ook niet waarom Aviendha Birgitte aanstaarde en plotseling begon te lachen om die ‘geweldige grap’, maar ze wist heel zeker waarom Elayne waarschijnlijk bloosde. De harde bol van indrukken in haar hoofd was opnieuw een brullende bosbrand geworden.

‘Kunnen we die oosquai nú opscharrelen?’ zei ze. ‘Ik wil zo dronken worden als een verdronken muis, en heel snel!’

Toen Elayne de volgende ochtend ontwaakte, was de slaapkamer ijzig koud, viel er een lichte sneeuw op Caemlin en was Rhand verdwenen. Behalve uit haar hoofd. Dat was genoeg. Ze glimlachte traag. Genoeg, voor nu tenminste. Ze strekte zich behaaglijk uit onder de dekens en herinnerde zich hoe wild ze de avond tevoren geweest was. Plus een groot gedeelte van de dag! Ze kon nauwelijks geloven dat zij dat was geweest en vond dat ze moest blozen als de zon! Maar ze wilde alleen zijn met Rhand en ze geloofde niet dat ze ooit nog zou blozen, niet om iets wat met hem verbonden was. Het mooiste was nog dat hij een geschenk had achtergelaten. Op het kussen naast haar lag een gouden lelie in volle bloei, met de dauw nog fris op de weelderige blaadjes. Waar hij midden in de winter op zoiets zijn hand had kunnen leggen, kon ze zich onmogelijk voorstellen. Maar ze weefde er een Bewaring omheen en legde de bloem op een tafeltje waar ze hem iedere ochtend bij het wakker worden kon zien. De weving die ze van Moghedien had geleerd, zorgde ervoor dat de bloem altijd fris bleef en dat de geur nimmer verflauwde. Het was een blijvende herinnering aan de man die haar zijn hart had gegeven.

Haar ochtend werd besteed aan het nieuws dat Alivia ’s nachts verdwenen was; een zaak die ernstig genoeg was om de Kinne heftig te beroeren. Pas toen Zaide verscheen omdat Nynaeve niet voor een les was komen opdagen, merkte Elayne dat ook Nynaeve en Lan uit het paleis waren verdwenen, en niemand wist hoe of wanneer. En pas veel later ontdekte ze dat van de verzameling angrealen en ter’angrealen uit Ebo Dar de krachtigste van de drie angrealen verdwenen was, alsmede enkele andere voorwerpen. Ze was er zeker van dat ze bestemd waren voor een vrouw die verwachtte dat ze elk moment met de Ene Kracht kon worden aangevallen. Dat maakte het haastig geschreven briefje van Nynaeve bij de andere angrealen des te verontrustender.

Загрузка...