4 Voorstellen

Zo, wat hebben we hier?’ vroeg een harde vrouwenstem. Faile keek op en verstarde. De hete thee was even vergeten.

Twee Aielvrouwen met een veel kleinere vrouwelijke gai’shain tussen hen in doemden op in de wervelende sneeuw. Ze zonken tot halverwege hun kuiten weg in het witte kleed, maar slaagden er nog steeds in krachtig voort te schrijden. De twee grotere vrouwen in elk geval. De gai’shain probeerde al ploeterend en struikelend bij te blijven en een van de twee vrouwen hield haar bij de schouder vast om ervoor te zorgen dat dat ook gebeurde. Alledrie waren een tweede blik waard. De vrouw in het wit keek zoveel mogelijk bescheiden naar de grond en hield in de wijde mouwen haar handen vast, zoals een gai’shain verondersteld werd te doen, maar haar kleren hadden ongelooflijk genoeg de glans van dikke zijde. Gai’shain mochten geen sieraden dragen, maar deze droeg een brede, fraai bewerkte gordel van goud en vuurdruppels om haar middel en in haar mantelkap was nog net een bijpassende halsband zichtbaar. Afgezien van leden van koningshuizen konden maar weinigen zich iets dergelijks veroorloven. Ondanks dit alles werd Failes aandacht vooral getrokken door de twee anderen. Iets maakte haar duidelijk dat het Wijzen waren. Ze straalden te veel gezag uit om iets anders te kunnen zijn. Deze vrouwen waren gewend bevelen te geven en gehoorzaamd te worden. Maar behalve dat trok alleen al hun aanwezigheid alle aandacht. De vrouw die de gai’shain voortduwde, had een streng arendsgezicht met blauwe ogen en droeg een donkergrijze omslagdoek om haar hoofd. Ze was zeker een pas lang, bijna even lang als de meeste Aielmannen, terwijl de ander minstens een halve hand groter was dan Perijn! Ze was echter niet fors. Zandkleurige haren stroomden overvloedig omlaag en werden uit haar gezicht gehouden door een brede donkere doek. Haar bruine omslagdoek lag over de schouders, open genoeg om een ongelooflijke hoeveelheid boezem te vertonen die bijna uit haar bleekwitte hemd puilde. Hoe voorkwam ze bevriezing terwijl ze zoveel huid aan het weer blootstelde? Al die zware halskettingen van ivoor en goud moesten aanvoelen als banden van ijs!

Toen ze voor de geknielde gevangenen bleven staan, fronste de vrouw met het arendsgezicht afkeurend naar de Shaido die hen gevangen hadden genomen, waarna ze met haar vrije hand gebaarde dat ze weg moesten gaan. Om de een of andere reden bleef ze de schouder van de gai’shain stevig vasthouden. De drie Speervrouwen draaiden zich meteen om en haastten zich naar de voorbijtrekkende Shaido. Net als een van de mannen, maar Rolan en de anderen wisselden eerst enkele nietszeggende blikken uit voor ze de anderen volgden. Misschien betekende het iets, misschien niets. Faile wist opeens hoe iemand in een draaikolk zich moest voelen, wanhopig grijpend naar een houvast.

‘Wat we hier hebben, zijn nog meer gai’shain voor Sevanna,’ merkte de ongelooflijk lange vrouw geamuseerd op. Haar gezicht vertoonde sterke trekken, die sommigen mooi zouden noemen, maar naast de andere Wijze met het arendsgezicht leek ze eerder zachtmoedig. ‘Sevanna is pas tevreden als de hele wereld gai’shain is gemaakt, Therava. Maar daar zou ik ook helemaal niets op tegen hebben,’ besloot ze met een lach.

De Wijze met de arendsogen lachte niet. Haar gezicht bleef steenhard, net als haar stem. ‘Sevanna heeft al te veel gai’shain, Someryn. Wij hebben te veel gai’shain. Ze houden ons op; we trekken bijna kruipend verder terwijl we verder moeten snellen.’ Haar stalen blik gleed langs de geknielde rij.

Faile kromp ineen toen de blik op haar viel en begroef haastig haar gezicht in de kom. Ze had Therava nooit eerder gezien, maar in haar blik herkende ze het soort vrouw dat Therava was. Iemand die elke uitdaging volkomen wilde neerslaan en reeds in een achteloze blik een uitdaging kon zien. Ontsnappen zou meer dan moeilijk worden als Therava persoonlijk belangstelling voor haar vertoonde. Niettemin hield ze de vrouw vanuit haar ooghoeken in de gaten. Het leek wel of ze naar een bandadder met in de zon glinsterende schubben keek die zich een voet van haar gezicht opgericht hield. Gedwee, dacht ze. Ik kniel hier gedwee neer en denk alleen aan het opdrinken van mijn thee. Je hoeft niet tweemaal naar me te kijken, koudbloedige heks. Ze hoopten dat de anderen ook zagen wat voor vrouw deze Aiel was.

Alliandre niet. Ze probeerde wankelend op haar gezwollen voeten overeind te komen, waarna ze met een van pijn vertrokken gezicht weer op haar knieën zakte. Toch bleef ze met rechte rug in de neerdwarrelende sneeuw zitten, het hoofd hoog, de donkere deken om haar heen alsof die een fijne zijden omslagdoek was over een prachtig gewaad. Haar blote benen en rondwaaiende haren bedierven het beeld enigszins, maar nog altijd leek ze een en al hoogmoed op een siertafel.

‘Ik ben Alliandre Maritha Kigarin, koningin van Geldan,’ verkondigde ze luid, zoals een koningin zich tot onbehouwen zwervers zou richten. ‘U doet er verstandig aan mij en mijn gezellinnen goed te behandelen en hen te straffen die ons zo wreed hebben behandeld. U kunt een grote losprijs voor ons verkrijgen, groter dan u zich kunt voorstellen, en vrijspraak voor uw misdaden. Mijn leenvorstin en ik eisen een passend onderkomen tot alles geregeld kan worden, en zo ook voor haar dienstmeid. De anderen mogen met minder toe, zolang hun maar geen kwaad wordt gedaan. Ik zal geen losprijs betalen als u de minste van de dienaren van mijn leenvorstin slecht behandelt.’

Faile had wel kunnen kreunen. Dacht die idiote vrouw nu echt dat deze mensen gewone bandieten waren?

‘Is dat waar, Galina? Is zij een koningin van de natlanders?’ Een derde vrouw was op een grote zwarte ruin geruisloos achter de gevangenen komen staan. Faile dacht dat ze een Aielse moest zijn, maar wist het niet zeker. Ze kon het moeilijk zeggen omdat ze op een paard zat, maar de vrouw leek minstens even lang als Faile, en afgezien van Aiel waren dat maar weinig vrouwen, zeker niet vrouwen met zulke groene ogen en zo’n zongebruind gezicht. Toch... Die brede donkere rok leek op het eerste oog Aiels, maar was gesplitst om te kunnen paardrijden, en leek evenals haar roomwitte hemd van zijde. Onder de zoom waren in de stijgbeugels rode laarzen zichtbaar. De brede, gevouwen doek die haar lange goudblonde haren bijeenhield, was van rode brokaatzijde, en daarbovenop droeg ze een duimdikke diadeem van goud en vuurdruppels. In tegenstelling tot het bewerkte goud en gesneden ivoor van de Wijzen droeg ze snoeren met grote parels en halskettingen met smaragden, saffieren en robijnen op zowat evenveel boezem als Someryn de wereld aanbood. De armbanden, die tot haar ellebogen reikten, verschilden op dezelfde wijze van de armbanden van de twee Wijzen. Aiel droegen geen ringen, maar aan haar vingers flonkerden edelstenen. Ze droeg geen donkere omslagdoek, maar een vuurrode mantel met gouden borduurwerk en een met wit bont afgezette zoom. Ze zat echter net zo onhandig als een Aiel in het zadel. ‘En de leenvorstin van een koningin?’ Ze verslikte zich bijna in die onbekende klanken. ‘Betekent dat dat de koningin haar gehoorzaamheid heeft gezworen? Een echt machtige vrouw dus. Geef antwoord, Galina!’

De in zijde geklede gai’shain dook in elkaar en schonk de vrouw op het paard een smekende glimlach. ‘Een echt machtige vrouw als een koningin haar trouw heeft gezworen, Sevanna,’ zei ze ijverig, ik heb nog nooit eerder van zoiets gehoord. Maar ik denk dat zij inderdaad koningin is. Ik heb Alliandre eenmaal eerder gezien, jaren geleden, en het meisje uit mijn herinnering kan heel goed deze vrouw zijn. Ze werd tot koningin van Geldan gekroond. Maar wat ze in Amadicia doet, weet ik niet. Zowel de Witmantels als Ailron zouden haar ogenblikkelijk oppakken als ze...’

‘Genoeg, Lina,’ zei Therava streng. De hand op Galina’s schouder verstrakte zichtbaar. ‘Je weet dat ik een hekel heb aan loos gebabbel.’

De gai’shain kromp ineen alsof ze geslagen werd en haar mond klapte dicht. Met een ingetogen glimlach keek ze op naar Therava, waarbij ze zelfs nog onderdaniger leek dan toen ze naar Sevanna had geglimlacht. Aan een van haar vingers flitste goud toen ze haar handen wrong. Vrees blonk in haar donkere ogen. Zij was zeker geen Aielse. Therava leek niet onder de indruk van het onderdanige gekronkel van Galina. Ze had slechts een hond iets bevolen en die had gehoorzaamd. Al haar aandacht ging uit naar Sevanna. Someryn nam de gai’shain van terzijde op. Haar lippen bewogen verachtelijk, waarna ze de omslagdoek over haar boezem trok en Sevanna aankeek. Aiel verrieden weinig met hun gezichtsuitdrukkingen, maar ze had een duidelijke hekel aan Sevanna, terwijl ze tegelijk ook heel behoedzaam bleef.

Over de rand van haar kom volgden Failes ogen de vrouw te paard. In zekere zin leek het of ze Logain zag of Mazrim Taim. Sevanna had eveneens met bloed en vuur haar naam hoog aan de hemel geschreven. Cairhien zou nog jaren nodig hebben om te herstellen wat zij had verwoest en de rimpelingen hadden zich verspreid over Andor, Tyr en nog verder. Perijn gaf de schuld aan een man die Couladin heette, maar Faile had genoeg van deze vrouw vernomen om te vermoeden dat zij de hand in dit alles had gehad. En er was niemand die bestreed dat de slachting bij Dumaisbron de schuld van Sevanna was geweest. Perijn was daar bijna omgekomen, en om die reden wilde ze persoonlijk met Sevanna afrekenen. Rolan mocht van haar zijn oren behouden als ze die rekening mocht vereffenen. De uitbundig uitgedoste vrouw liet haar rijdier langzaam langs de rij geknielde vrouwen stappen. Haar strenge groene ogen leken bijna even kil als die van Therava. Het geluid van de knisperende sneeuw onder de zwarte hoeven leek opeens heel luid. ‘Wie van jullie is de meid?’ Een vreemde vraag. Maighdin aarzelde met strak opeengeklemde kaken voor ze haar hand opstak. Sevanna knikte nadenkend. ‘En de... leenvorstin?’

Heel even overwoog Faile zich niet bekend te maken, maar Sevanna zou het toch te weten komen, goedschiks of kwaadschiks. Aarzelend stak ze haar hand op en huiverde, niet alleen van de kou. Therava keek met haar wrede ogen toe en lette goed op Sevanna en de drie gevangenen.

Waarom die arendsblikken niemand opvielen, begreep Faile niet, maar Sevanna leek er niets van te merken toen ze haar ruin keerde naar de anderen in de rij. ‘Op die voeten kunnen ze niet lopen,’ zei ze even later, ik zie niet in waarom ze niet met de kinderen kunnen meerijden. Heel ze, Galina.’

Faile schrok en liet bijna de aardewerken kom vallen. Ze duwde hem naar de gai’shain en probeerde net te doen alsof ze dat de hele tijd al van plan was geweest. De kom was trouwens toch leeg. De man begon hem kalm te vullen met de hete thee uit zijn waterzak. Heling? Ze bedoelde toch zeker niet...

‘Goed dan,’ zei Therava en gaf de vrouwelijke gai’shain een duw zodat die wankelde. ‘Doe het snel, kleine Lina. Ik weet dat je me niet wilt teleurstellen.’

Galina kon nog net voorkomen dat ze viel en wankelde naar de gevangenen toe. Op sommige plaatsen zakte ze tot haar knieën in de sneeuw weg en sleepte haar rok door de sneeuw, maar ze was vastbesloten haar doel te bereiken. In haar grote ogen waren angst en afkeer te zien, evenals... ijver?

Sevanna maakte haar rondje af en keerde terug naar een plek waar Faile haar duidelijk kon zien. Ze trok de teugels aan en keek naar de Wijzen. Haar volle lippen waren stijf op elkaar geperst. De ijzige wind deed haar mantel rimpelen, maar ze leek het niet te merken, net als de sneeuw op haar hoofd. ‘Ik heb zojuist bericht ontvangen, Therava.’ Haar stem klonk kalm al flitsten er bliksems uit haar ogen. ‘Vannacht slaan we met de Jonine het kamp op.’

‘Een vijfde sibbe,’ antwoordde Therava vlak. Ook haar leken de wind en de sneeuw niet te deren. ‘Vijf, terwijl er nog achtenzeventig over alle windstreken verspreid zijn. Het is goed dat je je eed herinnert om de Shaido weer te verenigen, Sevanna. We kunnen niet eeuwig wachten.’

Het waren niet langer bliksems. Sevanna’s ogen spuwden vuur. ‘Ik doe altijd wat ik zeg, Therava. Het is goed dat je dat nog weet. En vergeet niet dat je mij raad geeft. Ik spreek voor het stamhoofd.’ Ze draaide haar paard om en spoorde het dier aan om terug te galopperen naar de stroom mensen en wagens, maar geen enkel paard had dat in die dikke laag sneeuw kunnen klaarspelen. De zwarte ruin slaagde er wel in iets sneller te stappen, maar het was niet veel. Met uitdrukkingsloze maskers keken Therava en Someryn paard en ruiter na tot de sneeuw haar onzichtbaar maakte. Een belangrijk gesprekje, althans voor Faile. Ze herkende wederzijdse haat en spanning die zo strak stond als een harpsnaar. Een zwakheid die uitgebuit kon worden. Blijkbaar waren niet alle Shaido hier, hoewel het er aan de onophoudelijk voorbijtrekkende stroom te zien meer dan genoeg leken. Toen kwam Galina bij haar en werd al het andere uit haar gedachten verdreven.

Galina probeerde haar kalm en beheerst aan te kijken, maar slaagde daar niet goed in. Zonder iets te zeggen, omvatte ze met beide handen Failes hoofd. Misschien snakte Faile nog naar adem, maar ze wist het niet zeker. De wereld leek voorbij te vliegen toen ze half en half opveerde. Uren verstreken of haar hartslag vertraagde. De in het wit geklede vrouw stapte achteruit en Faile zakte in elkaar, met haar gezicht op de bruine deken, waar ze tegen de ruwe wol lag uit te hijgen. Haar voeten deden geen pijn meer, maar Heling veroorzaakte altijd honger en na het ontbijt van gisteren had ze niets meer gegeten. Ze had bordenvol met alles wat op voedsel leek kunnen opslokken. Ze voelde zich niet langer moe, maar haar spieren leken nu van water in plaats van pudding. Ze duwde zich op met armen die haar gewicht niet wilden dragen en trok onhandig de grijsgestreepte deken weer om haar heen. Ze voelde zich verbijsterd, niet alleen door wat ze had gezien voordat Galina haar vastpakte, maar ook door de Heling zelf. Dankbaar liet ze toe dat de man met de littekens een dampende kom thee tegen haar mond zette. Ze wist niet zeker of haar vingers hem hadden kunnen vasthouden.

Galina verknoeide geen tijd. De verdwaasde Alliandre had plat op haar gezicht gelegen en probeerde nu omhoog te komen, terwijl haar roodgestreepte deken op de grond gleed. Haar rode striemen waren natuurlijk verdwenen. Maighdin lag nog tussen haar twee dekens. Haar uitgestrekte armen en benen schoten wild schokkend alle kanten op, terwijl ze zwakjes trachtte zich te beheersen. Galina had nu haar handen om Chiads hoofd gelegd en Chiad veerde met uitgestrekte armen recht overeind, terwijl met een luide zucht alle adem leek te ontsnappen. De gelige bult op haar gezicht verdween, zag Faile. De Speervrouwe viel verstijfd neer, maar bewoog bijna meteen weer, terwijl Galina doorging met Bain.

Faile schonk al haar aandacht aan het drinken van de thee en dacht verwoed na. Het goud om Galina’s vinger was een Grote Serpent-ring. Als die Heling niet had plaatsgevonden, had ze wellicht gedacht dat het een vreemd geschenk was van die onbekende die Galina ook haar andere sieraden moest hebben gegeven. Galina was een Aes Sedai. Dat moest wel. Maar wat deed een Aes Sedai hier in gai’shain-kleren? En ook nog volkomen bereid om de voeten van Sevanna en Therava te kussen! Een Aes Sedai!

Galina stond rechtop achter de ineengezakte Arrela, de laatste in de rij, en hijgde licht na de inspanning om zoveel mensen zo snel te helen. Ze wierp een blik op Therava alsof ze op lof hoopte. Maar zonder haar een blik te gunnen begaven de twee Wijzen zich naar de stroom Shaido. Ze praatten zachtjes, met hun hoofden dicht bij elkaar. De Aes Sedai trok een lelijk gezicht, hield haar rok op en haastte zich zo snel mogelijk achter hen aan. Ze keek echter een aantal keren om. Faile had het gevoel dat ze zelfs nog omkeek toen de vallende sneeuw al een gordijn tussen hen vormde. Er kwamen nog meer gai’shain aanlopen. Een tiental mannen en vrouwen. Slechts een ervan was een Aiel, een slanke rossige met een smal wit litteken van haargrens tot kaak. Faile herkende een kleine bleke Cairhienin en vermoedde van anderen dat ze Amadicianen of Altaranen waren. Ze waren langer en donkerder en er was zelfs een gebronsde Domani bij. De Domani en een van de andere vrouwen droegen brede gordels van glanzende gouden kettingen strak om hun middel en kragen van platte schakels rond de nek. Net als een van de mannen! In elk geval leken sieraden bij gai’shain onbelangrijk, hoogstens merkwaardig, zeker nu voedsel en kleren werden gebracht. Sommigen droegen manden met broden, gele kaas en gedroogd vlees. De aanwezige gai’shain schonken uit hun waterzakken nog meer thee om het eten mee weg te spoelen. Faile was niet de enige die haar mond onbetamelijk snel volpropte. Ze kleedde zich onhandig aan, haar gedachten meer gericht op snelheid dan op zedigheid. De witte mantel met kap en de twee dikke onderkleden leken wonderbaarlijk warm. Prima om de koude lucht buiten te sluiten, evenals de dikke wollen sokken en de zachte Aiellaarzen, die tot haar knieën konden worden dichtgeknoopt. Zelfs de laarzen waren witgebleekt, maar ze vulden het gat in haar maag niet. Het vlees was zo taai als leer, de kaas bijna steenhard en het brood niet veel zachter, maar alles smaakte haar heerlijk! Ze watertandde bijna bij elke hap. Terwijl ze op de kaas kauwde, knoopte ze de laatste laarsveter vast en stond op, waarbij ze haar kleren gladstreek. Toen ze wat brood wilde pakken, haalde een plompe, eenvoudige vrouw met vermoeide ogen een gordel van gouden schakels uit een linnen zak die aan haar schouder hing. Faile slikte haastig alles door en deed een stap naar achteren. ‘Dat heb ik liever niet, dank u wel.’ Ze had het vage gevoel dat ze er niet goed aan deed die opsmuk als onbelangrijk af te doen.

‘Wat jij wilt, doet er niet toe,’ antwoordde de vrouw vermoeid. Haar Amadiciaanse tongval klonk heel beschaafd. ‘Van nu af dien je vrouwe Sevanna. Je draagt wat je gegeven wordt en doet wat je wordt opgedragen, anders zul je net zolang gestraft worden tot je het verkeerde van je manieren inziet.’

Enkele stappen verder weerde Maighdin de Domani af die probeerde haar een kraagband om te doen. Alliandre schoof weg van de man met de gouden kettingen. Ze had de handen omhoog en leek ziek. Hij hield haar ook zo’n gordel voor. Het Licht zij dank keken beiden nu echter wel naar Faile. Misschien had die afranseling in het bos toch enig nut gehad.

Faile zuchtte luid en diep en gaf hun een knikje, waarna ze de gai’shain toestond haar de brede gordel om te doen. Op haar voorbeeld lieten de andere twee hun handen zakken. Het leek voor Alliandre een klap te veel. Ze stond in het niets te staren tot ze de gordel en kraag om had. Maighdin deed haar best om de slanke Domani met haar ogen te vermoorden. Faile probeerde bemoedigend te glimlachen, maar het viel haar moeilijk. Gordel en band konden even gemakkelijk worden verwijderd als ze waren omgedaan, maar een gai’shain die ‘vrouwe Sevanna’ diende, zou zeker goed in het oog worden gehouden. De ene ramp stapelde zich op de andere. Vanaf nu moest alles wel beter gaan. Dat moest gewoon.

Al snel worstelde Faile zich op wiebelige benen door de sneeuw verder in het gezelschap van een struikelende, dof kijkende Alliandre en een razende Maighdin. Ze waren omringd door gai’shain, die lastdieren leidden, grote afgedekte manden op de rug droegen of volle kruiwagens duwden, waarvan de wielen op houten glijplanken waren gebonden. Karren en wagens leken op arren of hadden brede glijders, terwijl de wielen boven op de in sneeuw gehulde vracht lagen. De Shaido mochten dan niet bekend zijn met sneeuw, ze hadden wel iets geleerd over hoe je het beste in de sneeuw kon reizen. Faile, Alliandre en Maighdin droegen of duwden niets, maar de plompe Amadiciaanse had hun wel duidelijk gemaakt dat ook van hen werd verwacht dat ze de volgende dag en de dagen erna iets zouden dragen of trekken. Ze wist niet hoeveel Shaido zich nu verplaatsten, maar het leek een heel grote stad, zo niet een gehele natie. Kinderen onder de twaalf of dertien reden op de karren en wagens, maar alle anderen liepen. Alle mannen waren gekleed in de cadin’sor, maar de meeste vrouwen droegen rokken, hemden en omslagdoeken zoals de Wijzen en de meeste mannen droegen slechts een speer of helemaal geen wapen en leken zachter van aard dan de gewapende mannen. Zacht, zoals steen zachter was dan graniet. Tegen de tijd dat de Amadiciaanse wegging, zonder haar naam te noemen en zonder nog iets meer te zeggen dan dat ze moesten gehoorzamen of anders gestraft zouden worden, besefte Faile dat ze Bain en de anderen ergens in de vallende sneeuw uit het oog was verloren. Niemand dwong haar op een bepaalde plaats te blijven, dus ploeterde ze vermoeid van voor naar achter door de stoet, vergezeld van Alliandre en Maighdin. Dat ze haar handen in de mouwen gevouwen hield hemoeilijkte het lopen, vooral als ze door dikke sneeuw moest waden, maar ze bleven wel warm. Warmer dan op een andere manier tenminste. De wind zorgde ervoor dat ze hun kappen goed ophielden. Ondanks de kenmerkende gouden gordels besteedden noch de Shaido noch de gai’shain enige aandacht aan hen. Hoewel ze verschillende keren heen en weer liepen, bleek de zoektocht vruchteloos. Overal waren mensen in witte kleding en elke diep over het gezicht getrokken kap kon haar reisgezellen verborgen houden. ‘We moeren ze vanavond gaan zoeken,’ zei Maighdin ten slotte. Het lukte haar, zij het wat onbeholpen, echt door de diepe sneeuwlaag te schrijden. Haar blauwe ogen keken woest uit de holte van haar kap en ze hield de brede gouden band rond haar nek vast alsof ze die zo los wilde scheuren. ‘Op deze manier lopen we tienmaal zoveel als ieder ander. Twintigmaal zoveel. En het heeft geen zin als we vanavond uitgeput in het kamp aankomen.’

Aan de andere kant van Faile ontworstelde Alliandre zich net genoeg aan haar verdoving om een wenkbrauw op te trekken bij de vastberadenheid in Maighdins stem. Hoewel Faile haar dienstmeid slechts kort aankeek, was dat voldoende om Maighdin met een rood hoofd te laten stamelen. Wat was er in die vrouw gevaren? Goed, haar gedrag was misschien niet zoals je van een dienstmeid mocht verwachten, maar ze kon Maighdins felheid bij een ontsnapping niet missen. Jammer dat ze niet krachtiger kon geleiden. Faile had er indertijd veel hoop uit geput, totdat ze had gehoord dat Maighdin zo weinig vaardigheid bezat dat ze op dat gebied eigenlijk nutteloos was. ‘Laten we het vanavond doen, Maighdin,’ beaamde ze. Of zo nodig een van de volgende avonden, maar dat zei ze niet. Haastig nam ze de mensen die vlakbij liepen op om er zeker van te zijn dat niemand hen kon afluisteren. De Shaido bewogen zich doelgericht door de vallende sneeuw en haastten zich naar een onbekend doel. De gai’shain – de andere gai’shain – liepen met een ander doel. Gehoorzaamheid of straf. ‘Als je ziet hoe ze ons negeren,’ ging Faile verder, ‘zou je denken dat het mogelijk moet zijn om gewoon langs de kant van de weg weg te duiken, zolang we het maar niet recht onder de neus van een Shaido te doen. Als een van jullie daartoe kans ziet, moet je die kans grijpen. Deze kleren helpen je om je in de sneeuw te verbergen. Als je dan een dorp hebt gevonden, kan het goud dat ze ons zo welwillend hebben verstrekt, ervoor zorgen dat je naar mijn echtgenoot terug kunt keren. Hij zal ons volgen.’ Nier al te snel, hoopte ze. En in elk geval niet al te dichtbij. De Shaido bezaten hier een leger. Vergeleken met enkele andere wellicht een klein leger, maar wel groter dan dat van Perijn.

Alliandres gezicht verhardde zich vastberaden. ‘Ik ga niet weg zonder u,’ zei ze zacht maar vastbesloten, ik neem mijn eed van dienstbaarheid niet lichtvaardig op, mijn vrouwe. Ik ontsnap samen met u of helemaal niet.’

‘Ze spreekt voor ons beiden,’ zei Maighdin. ‘Ik ben wellicht een eenvoudige dienstmaagd,’ en er klonk afkeer in haar stem, ‘maar ik laat niemand hier achter bij deze... deze bandieten.’ Haar stem klonk ferm en duldde geen enkele tegenspraak. Lini zou hierna echt een heel lang gesprek met haar moeten hebben, tot ze weer wist wat haar positie was!

Faile wilde wat zeggen om hen tegen te spreken, nee, om hen iets op te dragen. Alliandre was immers haar leenvrouwe en Maighdin haar meid. Haar gevangenschap had een vlammend vuur in haar hersenen aangestoken! Ze hoorden haar bevelen op te volgen, maar ze liet haar woorden wegsterven voor ze ze had uitgesproken. Uit de grote groep Shaido maakten enkele donkere gestalten zich los die naar hen toe kwamen lopen. Het waren Aielvrouwen die hun omslagdoeken om het hoofd hadden gewikkeld. Therava liep voorop. Ze mompelde iets, waarna de anderen inhielden en op afstand bleven terwijl Therava zich bij Faile en de twee anderen voegde. Haar felle ogen leken zelfs Maighdins vurigheid te blussen, al keek ze haar maar eenmaal aan. Voor haar was ze de moeite van een blik nauwelijks waard.

‘Jullie lopen aan een ontsnapping te denken,’ begon ze. Toen niemand iets zei, voegde de Wijze er honend aan toe: ‘Probeer het maar niet te ontkennen.’

‘We zullen trachten te dienen zoals het betaamt, Wijze,’ zei Faile zorgvuldig. Ze hield haar hoofd in de kap gebogen en zorgde ervoor de langere vrouw niet rechtstreeks aan te kijken. ‘Je kent iets van onze manieren.’ Het klonk verbaasd, maar die verbazing verdween snel. ‘Goed. Maar je ziet me als een dwaas als jullie denken dat ik aanneem dat jullie gedwee zullen dienen. Ik zie vuur in jullie alledrie. Sommigen proberen nooit te ontsnappen, maar alleen de doden slagen erin. Levenden worden altijd teruggebracht. Altijd!’

‘Ik zal uw woorden in acht nemen, Wijze,’ zei Faile nederig. Altijd? Eenmaal moest er een eerste keer zijn. ‘Dat zullen we alledrie.’

‘O, heel goed,’ mompelde Therava. ‘Jullie zouden zelfs iemand die zo blind is als Sevanna kunnen overtuigen. Maar laat dit goed tot je doordringen, gai’shain. Natlanders zijn niet als de anderen in het wit. Jullie zullen niet vrij zijn aan het eind van een jaar en een dag. Jullie zullen dienen tot je te gebogen en te versleten bent om te werken. Ik ben jullie enige hoop om aan dat lot te ontkomen.’ Faile struikelde en als Alliandre en Maighdin haar rondzwaaiende armen niet hadden vastgegrepen, zou ze zijn gevallen. Therava gebaarde ongeduldig dat ze door moesten lopen. Faile voelde zich misselijk. Zou Therava helpen bij een ontsnapping? Chiad en Bain beweerden dat de Aiel niets wisten van het Spel der Huizen en dat ze natlanders verachtten omdat ze eraan meededen. Faile herkende echter de onderliggende stromingen om haar heen. Stromingen die hen allemaal zouden meetrekken als ze een misstap maakte. ’k begrijp het niet, Wijze.’ Ze had graag gehad dat haar stem niet opeens zo hees klonk.

Mogelijk overtuigde die heesheid Therava echter. Mensen zoals zij geloofden sterker in vrees als reden dan elke andere. Ze glimlachte in elk geval, maar het was geen warme glimlach. Haar dunne lippen krulden iets en als er al iets van gevoel merkbaar was, was dat er een van voldoening. ‘Jullie drie gaan toekijken en luisteren terwijl jullie Sevanna dienen. Elke dag zal een Wijze jullie ondervragen en dan herhalen jullie elk woord van Sevanna en noemen jullie de namen van de persoon die ze aanhoorde. Als ze in haar slaap praat, herhalen jullie wat ze mompelt. Doe mij dat genoegen en ik zal ervoor zorgen dat jullie worden achtergelaten.’

Hoewel Faile hier geen aandeel in wilde hebben, kon ze onmogelijk weigeren. Als ze dat deed, zou niemand de nacht overleven. Dat wist ze wel zeker. Therava zou geen gevaar willen lopen. Ze zouden het wellicht voor de nacht viel al niet overleven. Deze sneeuw kon heel snel drie in het wit geklede lijken verbergen en ze betwijfelde ten zeerste of iemand zou protesteren als Therava hier ter plekke hun kelen opensneed. Iedereen besteedde al zijn aandacht aan het lopen door de sneeuw. Ze zouden het misschien niet eens zien. ‘Maar als ze dat merkt...’ Faile slikte. Deze vrouw vroeg of ze op een afbrokkelende rotsrand wilden lopen. Nee, ze beval het. Vermoordden de Aiel verspieders? Ze had er nooit aan gedacht dat aan Bain of Chiad te vragen. ‘Zult u ons beschermen, Wijze?’ De vrouw met het harde gezicht greep Faile met stalen vingers bij de kin, dwong haar stil te staan en trok haar omhoog tot ze op haar tenen stond. Therava’s ogen priemden in de hare. Failes mond voelde droog aan, want die blik beloofde pijn. ‘Als ze het merkt, gai’shain, snij ik je in stukken en stop ik je in de kookpot. Dus kun je er maar beter voor zorgen dat ze niets merkt. Vannacht dienen jullie in haar tent. Jullie en honderd anderen, dus zullen jullie weinig om handen hebben en doen wat echt van belang is.’

Therava bekeek de drie vrouwen nauwgezet en knikte toen voldaan. Ze zag drie zachte natlanders, te zwak om ongehoorzaam te zijn. Zonder verder een woord te zeggen liet ze Faile los en draaide zich om. Enkele tellen later waren zij en de andere Wijzen in de sneeuw verdwenen.

Een tijdlang worstelden de drie vrouwen zich zwijgend verder. Faile opperde maar niet dat eigenlijk een van hen diende te ontsnappen, laat staan dat ze dat bevel gaf. Ze was er zeker van dat de anderen weer zouden tegenstribbelen. Als ze nu zou toegeven, zou het lijken alsof Therava haar van gedachten had doen veranderen en dat haar angst voor de vrouw dat had veroorzaakt. Faile kende Alliandre en Maighdin goed genoeg om zeker te weten dat ze liever stierven dan toe te geven dat die vrouw hun angst aanjoeg. Zijzelf was in elk geval wel bang voor Therava. En ik slik liever mijn tong in dan dat ik dat hardop beken, bedacht ze grimmig.

‘Ik vraag me af wat ze met kookpot bedoelde?’ merkte Alliandre ten slotte op. ‘De ondervragers van de Witmantels roosteren gevangenen soms aan een spit, heb ik gehoord.’ Maighdin sloeg bevend de armen om zich heen en Alliandre stak even haar hand uit de mouw om de ander een bemoedigend klopje op de schouder te geven. ‘Maak je geen zorgen. Als Sevanna honderd bedienden heeft, kunnen we nooit zo dicht bij haar komen om nog iets op te vangen. Bovendien kiezen we zelf uit wat we doorgeven, zodat het spoor niet naar ons leidt.’

Maighdin lachte bitter in haar witte mantelkap. ‘Jij neemt aan dat we nog iets te kiezen hebben. Dat hebben we niet. Je behoort iets meer te weten van geen keus te hebben. Die vrouw heeft ons niet uitgekozen omdat we een vurige aard hebben.’ Ze vloekte er bijna bij. ‘Ik wed dat elke andere knecht of meid van Sevanna dezelfde opdracht van Therava heeft gekregen. Als we één woord weglaten van wat we hebben opgevangen, kun je er zeker van zijn dat ze dat te horen krijgt.’

‘Misschien heb je gelijk,’ gaf Alliandre even later toe. ‘Maar spreek me op die manier niet meer aan, Maighdin. Onze omstandigheden vormen een beproeving, om het maar zo te stellen, maar je dient eraan te denken wie ik ben.’

‘Tot we ontsnappen,’ gaf Maighdin terug, ‘ben je Sevanna’s dienstmeid. Als je niet elke tel aan jezelf denkt als een meid, kun je jezelf maar beter aan dat spit rijgen. En dan kun je maar beter ook wat ruimte voor ons over laten, want je zult ons met je meesleuren.’ Alliandres kap verborg haar gezicht, maar met ieder woord verstrakte haar rug. Ze was niet dom en wist hoe ze moest doen wat gedaan diende te worden, maar ze bezat de luimen van een koningin wanneer ze zich niet beheerste.

Faile sprak voor Alliandre kon ontploffen. ‘Tot het ons lukt om weg te komen, zijn we allemaal dienstmeiden,’ zei ze ferm. Licht, het laatste wat ze kon gebruiken was dat deze twee gingen kijven. ‘Maar je biedt nu wel je verontschuldigingen aan, Maighdin.’ Met afgewend hoofd mompelde haar dienstmeid iets wat daarop leek, en ditmaal liet Faile het erbij. ‘Wat jou betreft, Alliandre, ik reken erop dat je een goede dienstmaagd zult zijn.’ Alliandre maakte een geluid, half een protest, maar Faile overstemde het. ‘Als we enige kans op ontsnapping willen hebben, moeten we doen wat ons gezegd wordt, hard werken en zo min mogelijk aandacht trekken.’ Alsof ze al niet alle aandacht van deze Shaidowereld hadden getrokken. ‘We vertellen Therava over elk kuchje en elke niesbui van Sevanna. Ik weet niet wat Sevanna zal doen als ze dit hoort, maar ik neem aan dat we ons allemaal kunnen voorstellen wat Therava ons zal aandoen als we haar ongenoegen wekken.’

Dat volstond om allen tot zwijgen te brengen. Ze konden zich zeker voorstellen waartoe Therava in staat was en hen doden was misschien niet eens het ergste.

Tegen de middag verminderde de sneeuwbui tot wat spaarzame naar beneden dwarrelende vlokken. Donkere voortjagende wolken verborgen nog steeds de zon, maar Faile concludeerde dat het bijna middag moest zijn, omdat ze opnieuw voedsel kregen. Niemand bleef staan, maar honderden gai’shain baanden zich een pad door de colonne met manden en tassen vol brood en gedroogd vlees en waterzakken die ditmaal water bevatten dat zo koud was dat haar tanden er pijn van deden. Vreemd genoeg had ze niet meer honger dan uren lopen in de sneeuw kon veroorzaken. Perijn had een keer Heling ondergaan en was toen twee dagen lang uitgehongerd geweest. Misschien kwam dat omdat haar verwondingen veel minder waren dan die van hem. Ze zag dat Alliandre en Maighdin niet meer aten dan zij.

Door de Heling moest ze denken aan Galina, maar haar vragen kwamen steeds weer op hetzelfde ongelovige waarom neer. Waarom zou een Aes Sedai – ze moest een Aes Sedai zijn – slaven en zwoegen voor Sevanna en Therava? Voor wie dan ook. Misschien kon een Aes Sedai helpen bij de ontsnapping. Misschien ook niet. Wellicht zou ze hen verraden als dat haar beter schikte. Aes Sedai deden wat ze deden en je had geen andere keus dan het te aanvaarden, tenzij je Rhand Altor heette. Maar hij was een ta’veren en bovendien ook nog de Herrezen Draak. Zij was een vrouw die op dit moment over weinig mogelijkheden beschikte en een behoorlijk groot gevaar boven haar hoofd zag hangen. Om nog maar niet te denken aan de hoofden waar ze verantwoordelijk voor was. Elke hulp zou welkom zijn, van wie dan ook. De kille wind ging liggen terwijl ze over Galina nadacht, en toen kwam de sneeuw weer, steeds dichter en zwaarder, tot ze maar tien pas voor zich uit kon zien. Ze wist echter nog niet of ze de vrouw kon vertrouwen.

Opeens bemerkte ze dat, bijna verborgen in de sneeuw, een andere in het wit geklede vrouw- hen in het oog hield. Er viel niet genoeg sneeuw om die brede met juwelen bezette gordel te verbergen. Faile gaf de andere twee een tikje op de arm en knikte naar Galina. Toen Galina zag dat ze was opgemerkt, ploeterde ze mee tussen Faile en Alliandre. Het ging niet soepel en vlot, maar ze leek het lopen in de sneeuw meer gewend te zijn dan de andere drie. Nu lag er echter niets deemoedigs in haar ogen. Haar ronde gezicht stond hard en haar ogen keken scherp rond. Ze bleef voortdurend omkijken en wierp behoedzame blikken om zich heen om te zien wie er in de buurt was. Ze leek op een poesje dat deed of het een luipaard was. ‘Jullie weten wie ik ben?’ wilde ze weten met een stem die tien voet verder niet meer gehoord kon worden. ‘En wat ik ben?’

‘Je schijnt een Aes Sedai te zijn,’ antwoordde Faile behoedzaam. ‘Je bent voor een Aes Sedai daarentegen wel op een heel merkwaardige plaats beland.’ Noch Alliandre noch Maighdin liet iets van verrassing merken. Ze hadden waarschijnlijk allang de Grote Serpent-ring gezien, die Galina zenuwachtig ronddraaide.

Galina’s wangen kregen een hoogrode kleur en ze probeerde net te doen of dat van boosheid kwam. ‘Wat ik hier doe, is van groot belang voor de Toren, kind,’ zei ze kil. Haar gelaatsuitdrukking gaf aan dat ze redenen had om hier te zijn die anderen nooit zouden doorgronden. Haar ogen schoten heen en weer en probeerden door de vallende sneeuw heen te dringen. ‘Ik mag niet falen. Dat is het enige dat jullie hoeven te weten.’

‘We dienen wel te weten of we jou kunnen vertrouwen,’ merkte Alliandre kalm op. ‘Je moet opgeleid zijn in de Toren, anders zou je niets afweten van Heling, maar vrouwen verdienen de ring zonder de stola te winnen en ik kan niet aannemen dat je Aes Sedai bent.’ Blijkbaar was Faile niet de enige geweest die zich van alles over de zuster had afgevraagd.

Galina’s grove mond verhardde zich en ze stak een vuist op naar Alliandre. Als dreigement of om haar ring te laten zien, of misschien vanwege beide. ‘Denk jij dat ze jou anders zullen behandelen omdat je een kroon draagt? Omdat je er vroeger een droeg?’ Ze was duidelijk heel kwaad. Ze vergat uit te kijken naar stiekeme luisteraars en haar stem klonk venijnig. Speeksel vloog rond door de kracht van haar woorden. ‘Jullie gaan Sevanna wijn brengen en haar rug wassen, net als de anderen. Haar dienaren zijn allemaal edelen, rijke kooplui of mannen en vrouwen die weten hoe ze edelen moeten bedienen. Iedere dag laat ze er vijf afranselen om de rest aan te moedigen, zodat ze allemaal verhaaltjes vertellen in de hoop haar gunsten te winnen. De eerste keer dat je probeert te ontsnappen, geselen ze je voetzolen net zo lang tot je niet meer kunt lopen. Dan binden ze je vast en leggen ze je op een kar tot je weer kunt lopen. De tweede keer is erger en de derde keer nog erger. We hebben hier een kerel die vroeger een Witmantel was. Hij probeerde negen keer te ontsnappen. Een harde kerel, maar de laatste keer dat ze hem terugbrachten, stond hij al huilend te smeken voor ze met het uitkleden begonnen.’

Alliandre was niet gediend van deze donderpreek en blies van verontwaardiging, terwijl Maighdin gromde: ‘Dus dat hebben ze met je gedaan? Of je nu Aes Sedai bent of een Aanvaarde, je bent een schande voor de Toren!’

‘Zwijg, wilder, wanneer je meerdere spreekt!’ snauwde Galina. Licht, als dit zo doorging, zou het niet lang duren voor ze begonnen te krijsen. ‘Als je van plan bent ons te helpen ontsnappen, zeg dat dan,’ maakte Faile de in zijde geklede Aes Sedai duidelijk. Dat ze er een was, daar twijfelde Faile niet aan. Wel aan al het andere. ‘Zo niet, wat wil je van ons?’

Voor hen doemde een wagen op. Hij was in de sneeuw opzij gezakt omdat een van de glijders was losgeraakt. Op aanwijzingen van een Shaido die de armen en schouders van een smid had, waren gai’shain een hefboom aan het bouwen om de wagen zo ver op te krikken dat de glijder teruggeplaatst kon worden. Faile en de anderen zwegen toen ze erlangs liepen.

‘Is zij echt je leenvorstin, Alliandre?’ wilde Galina weten toen ze eenmaal buiten het gehoor waren van de mannen bij de wagen. Haar gezicht was nog steeds rood van boosheid en haar stem klonk snijdend. ‘Wie is zij dat je haar trouw zweert?’

‘Dat kun je mij vragen,’ merkte Faile kil op. Bloedvuur met die Aes Sedai en hun bloedvuurgeheimen. Soms dacht ze weleens dat een Aes Sedai je niet eens zou zeggen dat de hemel blauw was, tenzij ze er voordeel mee dacht te behalen. ‘Ik ben vrouwe Faile t’Aybara en meer hoef je niet te weten. Ben je van plan ons te helpen?’ Galina viel op een knie en staarde zo strak naar Faile dat die zich begon af te vragen of ze een fout had gemaakt. Even later wist ze dat zeker.

De Aes Sedai krabbelde met een onplezierige glimlach overeind. Ze leek niet langer kwaad. In feite keek ze net zo vergenoegd als Therava eerder en eigenlijk op dezelfde manier, wat het nog erger maakte. ‘Aybara,’ peinsde ze. ‘Je bent dus Saldeaans. Er is een jongeman, Perijn Aybara. Je man? Inderdaad, ik heb doel getroffen. Dat zou Alliandres eed zeker verklaren. Sevanna heeft grandioze plannen met een man wiens naam verbonden is met die van jouw man. Rhand Altor. Als zij wist dat jij in haar handen was gevallen... O, wees maar niet bang, ze zal het van mij niet horen.’ Haar blik verhardde zich en opeens leek ze een echte luipaard. Een hongerige luipaard. ‘Niet als jullie doen wat ik je zeg. Ik help jullie misschien wel weg te komen.’

‘Wat wil je van ons?’ vroeg Faile kalmer dan ze zich voelde. Licht. Ze was boos geweest op Alliandre omdat die haar naam had genoemd en daarmee de aandacht had getrokken. Nu had ze hetzelfde gedaan. Nog erger. En ik meende nog wel me te verschuilen door niet de naam van mijn vader te noemen, dacht ze verbitterd. ‘Niets gewaagds,’ antwoordde Galina. ‘Jullie hebben Therava natuurlijk opgemerkt? Uiteraard, Therava valt iedereen op. Ze bewaart iets in haar tent. Een gladde witte staaf van ongeveer een voet lang. Hij ligt in een rode kist met koperbeslag die nooit afgesloten is. Breng die staaf naar mij en ik neem jullie mee wanneer ik vertrek.’

‘Dat lijkt me niet zo moeilijk,’ bedacht Alliandre vol twijfel. ‘Maar als dat zo is, waarom pak je hem dan niet zelf?’

‘Omdat ik jullie daarvoor kan gebruiken!’ Galina besefte dat ze had geschreeuwd en dook in elkaar. Haar mantelkap zwierde rond terwijl haar ogen de door sneeuw verhulde mensenmassa afzochten op zoek naar mensen die haar hadden kunnen horen. Niemand leek hun kant op te kijken, maar haar stem werd een venijnig gesis. ‘Als jullie dat niet doen, laat ik jullie hier tot je grijs en rimpelig bent. Bovendien laat ik Sevanna van Perijn Aybara weten.’

‘Het zal tijd kosten,’ zei Faile wanhopig. ‘We zullen niet zoveel vrijheid krijgen om zomaar Therava’s tent binnen te sluipen.’ Licht, in de buurt van Therava’s tent komen was wel het allerlaatste dat ze wilde. Maar Galina had gezegd dat ze hen zou helpen. Ze was misschien kwaadaardig, maar een Aes Sedai kon niet liegen. ‘Je krijgt alle tijd die nodig is,’ antwoordde Galina. ‘De rest van je leven, vrouwe Faile t’Aybara, als je niet oppast. Stel me niet teleur.’ Ze schonk Faile een laatste harde blik, draaide zich om en zwoegde weg in de sneeuw, waarbij ze haar armen zo hield alsof ze haar juwelengordel achter de wijde mouwen wilde verbergen, Faile ploeterde zwijgend verder en ook de twee andere vrouwen hadden niets te zeggen. Alliandre leek in gedachten verzonken, de handen in de mouwen, strak voor zich uitturend alsof ze iets zag achter de sneeuwstorm. Maighdin hield wederom haar gouden kraag met een stalen greep vast. Ze zaten in drie vallen verstrikt en elk van die drie was dodelijk. Gered worden leek opeens heel aantrekkelijk. Maar Faile was van plan hoe dan ook een uitweg te vinden uit deze benarde situatie. Ze haalde haar hand van haar eigen kraag en vocht zich al plannen makend een weg door de sneeuwstorm.

Загрузка...