34 Het geheim van de honingvogel

Nynaeve probeerde niet al te opvallend de steeg naast de kaarsenmaker in de gaten te houden en zette het opgerolde zachtgroene boordsel terug op het blad van de kramer. Ze stopte haar hand onder haar mantel om die van binnenuit tegen de wind dicht te houden. De mantel was mooier dan de mantels die de andere mensen op straat droegen, maar toch zo eenvoudig dat de mensen geen aandacht aan haar besteedden. Dat zouden ze wel doen als ze de gordel zagen. Vrouwen met juwelen kwamen niet winkelen in de Blauwkarperstraat en kochten niet van venters. Nadat ze er lang genoeg had gestaan om zowat elke tres, elke nestel en elke boord te hebben aangeraakt, betrok het gezicht van de magere verkoopster, maar Nynaeve had al drie stukken boord gekocht, twee rollen lint en een pakje spelden, om een reden te hebben daar zo lang rond te hangen. Spelden waren altijd nuttig, maar ze wist niet wat ze met de rest aan moest.

Opeens hoorde ze hoe een grote opwinding ontstond in de straat verderop. Het kwam van de kant van het wachthuisje en het lawaai van de ratels van de straatwachten werd steeds luider. De straatwacht klom van zijn hoge plek omlaag. Voorbijgangers in de buurt van het huisje keken de zijstraat in, naar het andere eind van de Blauwkarperstraat, waarna ze zich haastig tegen de gevels drukten toen er hollende wachten verschenen die met houten ratels boven hun hoofd rondzwaaiden. Dit was geen gebruikelijk groepje van twee of drie man, maar een grote stroom mannen in wapenrusting die door de Blauwkarperstraat aan kwam stampen. Nog meer wachten uit een andere straat voegden zich bij de groep. Mensen die te traag opzij gingen, werden opzij geduwd. Een man viel en werd onder de voet gelopen, maar de wachten hieven geen tel staan. De bandverkoopster verloor de helft van haar blad terwijl ze zich tegen een muur aandrukte. Ook Nynaeve perste zich snel tegen de stenen gevel, vlak naast de verkoopster, die met open mond rondkeek. Een menigte wachten vulde de hele straat en hun vangstaken en vechtstokken staken als pieken omhoog. Ze botsten hard met hun schouders tegen Nynaeve en sleurden haar langs de muur mee. De verkoopster gilde toen haar blad uit haar handen werd gedrukt en verdween, maar de wachten bleven strak voor zich uitkijken. Toen ook de laatste voorbij was gerend, bevond Nynaeve zich zeker twintig stappen verder van de plaats waar ze eerst had gestaan. De bandverkoopster schudde met haar vuisten en gilde de mannen boze woorden achterna. Nynaeve trok verontwaardigd haar weggeschoven mantel min of meer fatsoenlijk. Ze was eraan toe om meer te doen dan wat geschreeuw. Ze was eigenlijk van plan... Opeens stokte haar adem in de keel. De straatwacht was in een grote groep blijven staan. Zeker honderd man riepen elkaar van alles toe alsof ze opeens twijfelden over wat ze hierna moesten doen. Ze waren voor de laarzenmaker blijven staan. O, Licht, Lan! En Rhand ook, natuurlijk, maar op de eerste en belangrijkste plaats kwam toch het hart van haar hart, Lan.

Ze dwong zichzelf rustig te ademen. Honderd man. Ze voelde aan de brongordel rond haar middel. Nog niet de helft was gevuld met saidar, maar wellicht was het genoeg. Het moest genoeg zijn, hoewel ze niet eens wist waarvoor. Ze trok de kap van haar mantel over het hoofd en liep naar de mannen toe die voor de laarzenmaker stonden. Niemand keek haar kant uit. Ze kon...

Ze werd gegrepen door sterke handen die haar achteruit trokken en haar toen ronddraaiden om de andere kant uit te kijken. Cadsuane hield haar ene arm vast, besefte ze, en Alivia de andere. Samen droegen de twee vrouwen haar de straat uit. Weg van de laarzenmaker. Min liep naast Alivia en keek telkens bezorgd om. Opeens kromp ze in elkaar. ‘Hij... Ik denk dat hij gevallen is,’ fluisterde ze. ik denk dat hij bewusteloos is; hij is gewond en ik weet niet hoe erg.’

‘Hier kunnen we weinig voor hem of voor onszelf doen,’ merkte Cadsuane kalm op. De gouden sieraden aan de voorkant van haar knot zwaaiden in de kap heen en weer toen ze zoekend naar de mensen voor hen keek. Ze hield de kap met haar vrije hand vast en liet de mantel los achter haar aanfladderen. ‘Ik wil uit de buurt zijn voor een van die jongens aan vrouwen gaat vragen om hun gezichten te tonen. Elke Aes Sedai die vanmiddag bij de Blauwkarperstraat wordt aangetroffen zal vanwege dit kind vragen moeten beantwoorden.’

‘Laat me,’ snauwde Nynaeve, zich hevig verzettend. Lan. Als Rhand bewusteloos was, wat was er dan met Lan gebeurd? ik moet terug om ze te helpen!’ De twee vrouwen sleurden haar in een ijzeren greep mee. Alle voorbijgangers keken in de richting van de laarzenwinkel. ‘Je hebt al veel te veel gedaan, dwaas meisje.’ Cadsuanes gezicht leek van koud staal te zijn gemaakt. ‘Ik heb je toch verteld over de waakhonden van Far Madding? Foei. Je hebt de raadsleden de stuipen op het lijf gejaagd door te geleiden in een plaats waar niemand kan geleiden. Als de straatwachten Rhand en Lan in handen krijgen, is dat jouw schuld.’

‘Ik dacht dat een klein beetje saidar er niet toe deed,’ zei Nynaeve zwakjes. ‘Het was maar een klein beetje en het duurde niet lang. Ik dacht... ik dacht dat ze dat met eens zouden merken.’ Cadsuane keek haar vol afkeer aan. ‘Deze kant op, Alivia,’ zei ze en ze trok Nynaeve de hoek om langs het verlaten wachthuisje. Er stonden kleine groepjes opgewonden mensen op straat te kletsen. Een man maakte felle gebaren alsof hij een vangnet gebruikte. Een vrouw wees op het verlaten huisje en schudde verbaasd het hoofd. ‘Zeg iets, Min,’ smeekte Nynaeve. ‘We kunnen ze niet in de steek laten.’ Ze dacht er niet eens aan om het Alivia te vragen, die een gezicht opzette waarbij dat van Cadsuane zacht leek. ‘Verwacht van mij geen medelijden.’ Mins zachte stem klonk bijna even koud als die van Cadsuane. Toen ze Nynaeve aankeek, was het een zijdelingse woeste blik voor ze met een ruk haar ogen weer op de straat en de omstanders richtte, ik heb je gesmeekt mij te helpen om ze tegen te houden, maar je was al net z’n wolkop als zij. Nu hangt het allemaal van Cadsuane af.’

Nynaeve snoof. ‘Wat kan zij dan doen? Moet ik je eraan herinneren dat Lan en Rhand zich achter ons bevinden en met elke stap verder van ons vandaan raken.’

‘Die knaap is duidelijk niet de enige die goede manieren moet leren,’ mompelde Cadsuane. ‘Hij heeft me nog geen verontschuldigingen aangeboden, maar hij heeft Verin gezegd dat hij het ging doen. Ik neem aan dat ik dat voorlopig wel kan aanvaarden. Foei! Die jongen levert me meer last op dan tien willekeurige andere mannen die ik heb gekend. Ik zal doen wat ik kan, meisje, wat aanzienlijk meer is dan jij zou kunnen met je een pad door de straatwacht te banen. Van nu af aan doe je precies wat ik zeg of ik laat Alivia boven op je zitten!’ Alivia knikte! Net als Min!

Nynaeves gezicht betrok. De vrouw werd geacht aan haar te gehoorzamen. Niettemin, een gast van de Eerste Raadsvrouwe kon meer dan de eenvoudige Nynaeve Almaeren, zelfs als ze haar Grote Serpent-ring als pand aanbood. Ter wille van Lan wilde ze Cadsuane wel verdragen.

Toen ze echter aan de Aes Sedai vroeg wat haar plannen waren voor de bevrijding, zei ze alleen: ‘Veel meer dan ik eigenlijk wil, meisje. Als ik tenminste iets kan klaarspelen. Maar ik heb de jongen iets beloofd en ik houd me aan mijn beloftes. Ik hoop dat hij zich dat later herinnert.’ Ze zei het met een stem van ijs en haar antwoord gaf weinig aanleiding tot vertrouwen.

Rhand werd wakker in duisternis en pijn, liggend op zijn rug. Zijn handschoenen waren verdwenen en hij kon een ruwe brits onder zich voelen. Ze hadden zijn laarzen ook meegenomen. Zijn handschoenen. Ze wisten dus wie hij was. Voorzichtig ging hij rechtop zitten. Zijn gezicht voelde gekneusd aan en iedere spier in zijn lichaam deed pijn, alsof hij geslagen was, maar er leek niets gebroken. Hij ging langzaam rechtop staan en liep al tastend langs de stenen muur naast de brits. Bijna meteen kwam hij bij een hoek en daarna een deur die met ruwe ijzeren banden was beslagen. In de duisternis voelden zijn vingers een smalle klep, maar hij kon hem niet openduwen. Nog geen spiertje licht kierde erlangs. In zijn hoofd begon Lews Therin zwaar te hijgen. Rhand schuifelde verder en tastte rond. De vloerstenen voelden koud aan onder zijn blote voeten. De volgende hoek kwam bijna meteen en toen een derde hoek, waar zijn tenen tegen iets aanstootten dat rammelend over de stenen vloer schoof. Met een hand tegen de muur bukte hij zich en voelde dat het een houten emmer was. Hij liet hem daar staan en dwong zich het hele rondje te lopen, helemaal rond tot aan de ijzeren deur. Helemaal. Hij zat in een zwarte doos van drie stappen lang en krap twee stappen breed. Hij hief zijn hand en raakte amper een voet boven zijn hoofd de stenen zoldering aan.

Ingesloten. Lews Therin zat schor te hijgen. Het is weer die kist. Toen die vrouwen ons in de kist stopten. We moeten eruit! jankte hij. We moeten eruit!

Rhand negeerde de krijsende stem in zijn hoofd en schoof weg van de deur tot hij naar zijn gevoel midden in de kerker stond. Toen liet hij zich in kleermakerszit op de vloer zakken. Hij bleef zo ver mogelijk weg van de muren en in het duister verzon hij dat ze nog veel verder weg waren, maar in werkelijkheid hoefde hij zijn armen niet eens helemaal te strekken om steen aan te raken. Hij kon voelen hoe hij beefde alsof een vreemd lichaam onbeheerst schokte en trilde. De muren leken vlak naast hem, de zoldering vlak boven zijn hoofd. Hij moest ertegen vechten, anders zou hij tegen de tijd dat iemand hem eruit liet even gek zijn als Lews Therin. Ze zouden hem uiteindelijk moeten vrijlaten, al was het maar om hem aan een door Elaida gestuurde zuster te overhandigen. Hoeveel maanden duurde het voor het bericht Tar Valon bereikte en hoeveel maanden voor haar gezanten in Far Madding kwamen? Als er in de nabijheid zusters waren die Elaida trouw waren gebleven, kon het allemaal sneller. Zijn afgrijzen werd groter toen hij besefte dat hij hoopte dat er zusters dichterbij zouden zijn, al in de stad waren, zodat ze hem uit deze kist konden halen.

‘Ik geef me niet over!’ schreeuwde hij. ik zal zo hard zijn als ik moet zijn.’ In de kleine ruimte galmde zijn stem als de donder. Moiraine was gestorven omdat hij niet hard genoeg was geweest om te doen wat gedaan moest worden. Haar naam stond boven aan de lijst die in zijn hersens was gegraveerd, de lijst met vrouwen die door hem waren gestorven. Moiraine Damodred. Iedere naam op die lijst veroorzaakte een diepe smart, waardoor hij zijn eigen pijnen vergat, de stenen muren vergat die zich vlak naast zijn vingertoppen bevonden. Colavaere Saighan, die gestorven was omdat hij haar alles ontnomen had wat zij waardevol achtte. Liah, een Far Dareis Mai, van de Cosaida Chareen, die voor zijn ogen was gestorven omdat ze hem gevolgd was naar Shadar Logoth. Jendhilin, een Far Dareis Mai van de Koude Piek Miagoma, gestorven vanwege de eer de deur naar zijn vertrekken te bewaken. Hij moest hard zijn! Een voor een somde hij de namen van die lange lijst op, en geduldig smeedde hij zijn ziel in de vuren van zijn pijn.

De voorbereidingen namen meer tijd in beslag dan Cadsuane had gehoopt, voornamelijk omdat ze verschillende mensen op het hart moest drukken dat van een grootse redding in de stijl van een speel manverhaal geen sprake kon zijn. De nacht was al gevallen toen ze zich in de door lampen verlichte gangen bevond, op weg naar de Zaal van de raadsleden. Ze liep statig en toonde geen haast. Bij haast namen mensen aan dat je bezorgd was en dat zij sterker stonden. Als ze ooit in haar leven de beste stenen moest zien te gooien, dan was het wel vanavond,

De gangen hadden op dit tijdstip leeg moeten zijn, maar de gebeurtenissen van die dag hadden de gewone gang van zaken volledig in de war geschopt. Schrijvers in het blauw haastten zich door alle gangen en bleven soms even staan om haar en haar gezelschap met open mond aan te gapen. Het was heel goed mogelijk dat ze nog nooit eerder vier Aes Sedai tegelijk hadden gezien. Ze was niet bereid Nynaeve die titel te gunnen voor ze de Drie Geloften had afgelegd. De opwinding van overdag vergrootte de verwarring die er ontstond toen men zag dat de groep op weg was naar de Zaal van de raadsleden. De drie mannen in de achterhoede kregen bijna evenveel blikken als de Aes Sedai. De schrijvers wisten misschien niet wat die zwarte jassen met de spelden op de hoge kragen betekenden, maar het was heel onwaarschijnlijk dat deze klerken ooit eerder mannen met zwaarden in de gangen en zalen hadden gezien. Met een heetje geluk zou niemand ervandoor gaan om Aleis in te lichten over wie een besloten vergadering van de raadsleden wilde binnenvallen. Jammer dat ze de mannen niet alleen mee had kunnen nemen, maar zelfs Daigian had eindelijk wat pit getoond bij haar voorstel. Het was erg jammer dat niet alle leden van haar gezelschap even ingetogen en beheerst waren als Merise en de andere twee zusters. ‘Dit werkt niet,’ mopperde Nynaeve misschien wel voor de tiende keer nadat ze de Hoogte hadden verlaten. ‘We hadden meteen in het begin hard moeten toeslaan.’

‘We hadden sneller moeten handelen,’ mopperde Min somber, ik kan voelen hoe hij verandert. Als hij eerst rots was, dan is hij nu ijzer geworden! Licht, wat doen ze hem aan?’ Ze was alleen mee omdat ze een binding had met de jongen; ze had onophoudelijk verslag uitgebracht en elk verslag was erger dan het vorige. Cadsuane had haar niet verteld hoe de kerkers er hier uitzagen. Niet nadat het meisje pas na de grootst mogelijke aandrang had gesproken over wat de zusters die de jongen hadden ontvoerd, hem hadden aangedaan. Cadsuane zuchtte. Het was een lompenleger van niks, maar zelfs een leger in nood diende orde en tucht te bewaren. Zeker wanneer de veldslag nog gestreden moest worden. Het zou nog erger zijn geweest als ze het Zeevolk niet had gedwongen achter te blijven, ik kan dit met of zonder jullie, als het nodig is,’ had ze ferm tegen Min en Nynaeve gezegd. ‘Nee, hou maar op, Nynaeve. Merise of Corele kunnen die gordel net zo goed dragen als jij. Dus kinderen, als jullie niet ophouden met je gejank, brengt Alivia jullie terug naar de Hoogte en geeft jullie iets waar je echt over kunt huilen.’ Dat was de enige reden geweest waarom ze die vreemde wilder had meegenomen. Alivia had de neiging heel mild te zijn voor mensen die ze niet weg kon kijken, maar bij het zien van die twee kwetterende spreeuwen spuwden haar ogen vuur.

Hun hoofden draaiden tegelijk naar de goudblonde vrouw en het gekwetter ging over in heerlijke stilte. Stil, maar niet echt aanvaard. Min mocht zoveel met haar tanden knarsen als ze wilde, maar de grimmige uitstraling van Nynaeve ergerde Cadsuane. Dat meisje was uit het goede hout gesneden, maar haar opleiding was veel en veel te kort geweest. Haar vaardigheid met Heling was wonderbaarlijk groot, terwijl haar kundigheid in al vrijwel elk ander ding verwaarloosbaar was. Bovendien had ze nog niet de lessen overleefd die doorstaan moesten worden. Cadsuane voelde eigenlijk best wat medeleven. Een beetje. Het was een les die niet iedereen in de Toren kon leren. Zijzelf had het, nog vol trots vanwege haar nieuwe stola en haar eigen kracht, geleerd van een bijna tandeloze wilder in een boerderij midden in de Zwarte Heuvels. Dit was echt een bijeengeraapt zootje dat bereid was om Far Madding voor het hoofd te stoten.

Schrijvers en boden vulden de helft van het met zuilen verfraaide voorvertrek van de Raadszaal. Maar het waren en bleven slechts klerken en boodschappenjongens. De schrijvers aarzelden in ambtelijke verbazing. Ieder achtte de ander meer geschikt om als eerste iets te zeggen, maar de in rode jassen gehulde boodschappers beseften heel goed dat het niet aan hen was om iets te zeggen. Ze schoven over de vloertegels naar de zijkant van het vertrek en de schrijvers weken voor haar uiteen. Niemand durfde eigenlijk de eerste te zijn om iets te zeggen. Toch hoorde ze hoe iedereen een zucht slaakte toen ze een van de hoge deuren opende waarin de Hand en het Zwaard waren uitgesneden.

De Raadszaal was niet zo groot. Vier staande lampen gaven voldoende licht en een groot Tyreens vloertapijt in rood, blauw en goud bedekte bijna de hele vloer. Brede marmeren haarden aan beide kanten van het vertrek verwarmden het heel behoorlijk. De nachtelijke wind liet de glazen deuren bij de zuilenrij zo hard rammelen dat het getik van de grote vergulde Illiaanse klok op de schouw werd overstemd. Dertien fraai gesneden en vergulde stoelen, bijna tronen, vormden een boog tegenover de deur en op iedere stoel zat een zeer bezorgd kijkende vrouw.

Aleis zat aan het hoofd van de cirkel en keek fronsend hoe Cadsuane haar kleine stoet de kamer inleidde. ‘Dit is een gesloten zitting, Aes Sedai,’ zei ze vormelijk en koud. ‘Wellicht verzoeken we u later met ons te praten maar...’

‘Jullie weten wie er in je kerker zit,’ onderbrak Cadsuane. Het was geen vraag maar Aleis probeerde zich eruit te bluffen. ‘Een aantal mannen, neem ik aan. Dronkaards van de straat, verschillende vreemdelingen die gevangen zijn genomen voor vechten of stelen, vandaag nog een man uit de Grenslanden die misschien drie mannen heeft vermoord. Ik hou niet persoonlijk de lijsten van de gevangenen bij, Cadsuane Sedai.’ Nynaeve haalde diep adem toen de Grenslander werd genoemd die drie moorden zou hebben gepleegd en haar ogen glinsterden vervaarlijk, maar gelukkig was het kind zo wijs haar mond te houden.

‘Dus jullie willen proberen geheim te houden dat je de Herrezen Draak in handen hebt,’ zei Cadsuane kalm. Ze had gehoopt, vurig gehoopt, dat het noeste werk van Verin ervoor had gezorgd dat de raadsleden hun handen niet vuil zouden willen maken. Maar misschien kon het nog steeds heel simpel worden gehouden, ik kan hem van jullie overnemen. Ik heb in de loop der jaren tegenover meer dan twintig geleiders gestaan. Hij jaagt mij geen angst aan.’

‘Wij danken u zeer voor uw aanbod,’ antwoordde Aleis gladjes, ‘maar we geven eerst de voorkeur aan een gesprek met Tar Valon.’ Om zijn losprijs vast te stellen, bedoelde ze. ‘Vindt u het erg om ons te zeggen hoe u hebt vernomen...’

Opnieuw viel Cadsuane haar in de rede. ‘Misschien had ik zojuist moeten zeggen dat deze mannen achter me Asha’man zijn.’ Op die woorden stapten de drie naar voren, zoals hun was opgedragen, en ze moest toegeven dat ze er een vervaarlijke vertoning van maakten. De grijze Damer leek op een grijzende beer met kiespijn, de knappe Jahar op een donkere, slanke luipaard, en Ebens starre blik was bijzonder dreigend in dat heel jonge gezicht. In elk geval had het invloed op de raadsleden. Sommigen gingen anders zitten, alsof ze achteruit wilden schuiven, maar Cyprien keek met open mond toe, waardoor haar uitstekende tanden zichtbaar werden. Sybaine, haar haren even grijs als die van Cadsuane, zakte in haar stoel onderuit en begon zich met haar slanke hand koelte toe te wuiven, terwijl Cumeres mond vertrok alsof ze wilde overgeven. Aleis was echter uit sterker hout gesneden, al drukte ze beide handen tegen haar buik. ik heb u al gezegd dat het Asha’man vrij staat ons te bezoeken, zolang ze de wet niet overtreden. We zijn niet bang voor Asha’man, Cadsuane, al moet ik zeggen dat het me verbaast ze in uw gezelschap te zien. Zeker in het licht van het aanbod dat u zojuist hebt gedaan.’

Dus nu was het Cadsuane zonder titels geworden? Ze betreurde niettemin de noodzaak Aleis te breken. Ze bestuurde Far Madding heel goed, maar van deze avond zou ze niet gemakkelijk herstellen. ‘Vergeet u wat er vandaag nog meer is gebeurd, Aleis? In de stad heeft iemand de Ene Kracht geleid!’ Opnieuw bewogen de raadsleden en op meerdere voorhoofden werden diepe zorgrimpels zichtbaar.

‘Een ongelukkig toeval.’ Er klonk niets koels meer in de stem van Aleis. Ze was boos en misschien een tikkeltje bang. Haar ogen glansden donker. ‘De wachten hadden het misschien mis. Niemand van de ondervraagden heeft iets gezien wat aanleiding...’

‘Zelfs iets wat volgens ons volmaakt is, kan falen, Aleis.’ Cadsuane onttrok een klein beetje van de Kracht aan haar eigen bron. Ze had geoefend, het kleine gouden honingvogeltje kon lang niet zoveel saidar bevatten als Nynaeves gordel. ‘Scheurtjes kunnen eeuwenlang onopgemerkt bestaan voor ze worden ontdekt.’ De stroom Lucht die ze weefde, was net voldoende om het met edelstenen bezette kroontje van Aleis’ hoofd te wippen en het voor de voeten van de vrouw op het kleed te plaatsen. ‘Als ze echter wel worden gevonden, kan blijkbaar iedereen die goed kijkt ze vinden.’

Dertien paar geschokte ogen staarden naar het kroontje. Elk raadslid leek bevroren en amper adem te halen.

‘Het is niet zozeer een scheurtje,’ verkondigde Damer, ‘als wel een wijd openstaande poort. Ik vind het op uw hoofd fraaier staan.’ Opeens glansde de gloed van de Ene Kracht rond Nynaeve en het kroontje schoot op de wit weggetrokken Aleis af, vertraagde nog net op tijd en plaatste zich zachtjes boven op haar hoofd. De gloed van saidar verdween echter niet. Nou ja, ze mocht haar bron volkomen uitputten.

‘Zal...’ Aleis slikte, maar toen ze verder sprak, klonk haar stem nog steeds schor. ‘Zal het volstaan indien wij hem aan u overhandigen?’ Of ze Cadsuane bedoelde of een Asha’man was niet duidelijk, misschien voor haarzelf ook niet.

‘Ik denk het wel,’ zei Cadsuane kalm en Aleis zakte als een lege speelpop in elkaar. Al waren ze nog zo geschokt door deze vertoning van de Ene Kracht, toch keken de andere raadsleden elkaar vragend aan. Hun ogen schoten naar Aleis, gezichten verstrakten en knikjes werden uitgewisseld. Cadsuane haalde diep adem. Ze had de jongen beloofd dat alles wat ze deed ten gunste van hem zou zijn, en niet ten gunste van de Toren of iemand anders. Nu had ze echter, ter wille van hem, een goede vrouw kapotgemaakt. ‘Het spijt me heel, heel erg, Aleis,’ zei ze. Jouw schuld op de kerflat wordt steeds groter, knaap, dacht ze.

Загрузка...