27 Een verrassing voor koningen en koninginnen

Uiteraard kon het niet bij de mededeling van ‘ik ga weg’ blijven. ‘Dit is onverstandig, zuster,’ zei Aviendha somber toen Merilille zich weghaastte om zich op te knappen, maar voor ze de deur uitging, keek ze goed of er niemand van het Zeevolk in de buurt was. Wanneer een Aes Sedai van Elaynes rang zei: ‘Ga’, dan ging Merilille. Met de armen over elkaar en een doek om haar heen geslagen, zodat ze heel erg veel op een Aiel-Wijze leek. Aviendha bleef bij Elayne aan haar schrijftafel staan. ‘Dit is heel onverstandig.’

‘Verstandig?’ bromde Birgitte, de voeten wijd uiteen en de vuisten in haar zij. ‘Verstandig?! Dit meisje kent ‘verstandig’ nog niet eens wanneer het in haar neus bijt! Waarvoor die haast? Laat Merilille doen wat de Grijzen doen, maak een afspraak tot overleg over enkele dagen of een week. Koninginnen houden niet van verrassingen en koningen haten ze. Geloof me, ik heb het op de harde manier moeten leren. Ze vinden altijd wel een weg om het je betaald te zetten.’ De zwaardhandbinding was een spiegelbeeld van haar boosheid en ergernis.

‘Ik wil ze bij verrassing overvallen, Birgitte. Misschien zal het me helpen doordat ik dan merk hoeveel ze van me afweten.’ Met een grimas duwde Elayne het gevlekte papier opzij en pakte een ander blaadje uit het mahoniehouten kistje. Haar vermoeidheid was door het nieuws dan wel verdwenen, maar het bleek op dit moment heel moeilijk om keurig en mooi te schrijven. Ze moest de juiste woorden zien te vinden. Dit zou geen brief worden van de erfdochter van Andor, maar van Elayne Trakand, Aes Sedai van de Groene Ajah. Ze moesten begrijpen wat Elayne hun voorhield.

‘Probeer haar wat verstand bij te brengen, Aviendha,’ mopperde Birgitte. ‘En bloedvuur, voor het geval je dat niet lukt, kan ik maar beter beginnen met elke lijfwacht als begeleiding op te roepen.’

‘Geen lijfwacht, Birgitte. Alleen jij. Een Aes Sedai en haar zwaardhand. En Aviendha natuurlijk.’ Elayne stopte met schrijven om naar haar zuster te glimlachen, maar die beantwoordde haar glimlach niet. ‘Ik ken je moed, Elayne,’ zei Aviendha. ik bewonder je moed. Maar zelfs de Sha’mad Conde weten wanneer ze op moeten passen.’ Had zij het over voorzichtig? Aviendha kende voorzichtig niet eens als... als het in haar neus beet.

‘Een Aes Sedai en haar zwaardhand,’ riep Birgitte uit. ik heb je toch gezegd dat je er niet meer tussenuit kunt knijpen om nog wat avontuurtjes te beleven?’

‘Geen lijfwacht,’ zei Elayne ferm, en doopte haar pen in de inkt om het nogmaals te proberen. ‘Dit is geen avontuur, het kan alleen op deze manier worden gedaan.’ Birgitte stak beide handen de lucht in en vloekte brommend, maar er was geen vloek bij die Elayne nog nooit eerder had gehoord.

Tot haar verbazing uitte Mellar geen bezwaren dat hij achter moest blijven. Een vergadering met vier vorsten zou toch lang niet zo saai zijn als een met kooplieden, maar in plaats daarvan verzocht hij verlof van zijn taken omdat zij hem toch niet nodig had. Ze vond het wel goed. Een kapitein van de koninklijke lijfwacht zou de Grenslanders er alleen maar aan herinneren dat ze de erfdochter van Andor was, en dat wilde ze op dit moment vermijden. De onbezorgde houding van hun kapitein werd niet gedeeld door de andere lijfwachten. Een van de gardisten was blijkbaar op een holletje Caseille gaan zoeken, want de struise vrouw uit Arafel kwam binnenzetten terwijl Elayne nog aan het schrijven was. Ze eiste dat zij en de hele lijfwacht met Elayne mee zouden rijden. Birgitte moest haar uiteindelijk met een rechtstreeks bevel wegsturen. Birgitte leek nu eindelijk te accepteren dat Elayne niet omgepraat kon worden en ze vertrok samen met Caseille om zich om te kleden. Nou ja, ze beende boos weg, al vloekend en tierend, terwijl ze de deur met een klap achter zich dichtgooide. Elayne had gedacht dat ze blij zou zijn om eindelijk die jas van kapitein-generaal eens uit te kunnen trekken, maar de binding gaf nog steeds haar vloeken door. Aviendha vloekte niet, maar bleef vermaningen rondstrooien. Alles moest echter zo verschrikkelijk snel gebeuren dat Elayne een goede smoes had om er niet naar te luisteren.

Essande werd opgetrommeld om gepaste kleding klaar te leggen, terwijl Elayne snel een vroeg middagmaal genoot. Ze had er niet om gevraagd, Aviendha wel. Blijkbaar had Monaelle ook gezegd dat het overslaan van maaltijden even slecht was als te veel eten. Ze vroeg vrouwe Harfor of zij de glasblazers en de andere afgevaardigden wilde ontvangen. Reene Harfor grimlachte zwakjes en maakte met een hoofdbuiging kenbaar dat ze dat zou doen. Voor ze wegliep, verkondigde ze dat ze geiten had gekocht voor het paleis. Elayne moest geitenmelk drinken en wel heel veel. Careane mopperde dat zij nu die avond de windvindsters les moest geven, maar ze zei gelukkig niets over wat ze wel of niet moest eten. Eigenlijk hoopte Elayne rond het vallen van de avond in het paleis terug te zijn, maar ze rekende er ook op dat ze even moe zou zijn als na het geven van zo’n les. Vandene bood ook geen raad, tenminste niet van het soort dat haar gezondheid betrof. Als onderdeel van haar opleiding had Elayne ook de naties langs de Verwording bestudeerd. Ze had haar bedoelingen besproken met Vandene, die de Grenslanden goed kende, maar ze zou haar liever hebben meegenomen. Iemand die zelf in de Grenslanden had gewoond, merkte wellicht nuances op die Elayne ontgingen. Ze stelde Vandene nog haastig enkele vragen terwijl Essande haar kleedde, enkel om zich wat zekerder te voelen over datgene wat Vandene haar al had verteld. Ze besefte ook dat ze eigenlijk niet gerustgesteld hoefde te worden. Ze voelde zich even scherp als Birgitte die een boog aanlegde.

Aan het eind moest ook Reanne worden gehaald. Ze was druk doende een vroegere sul’dam ervan te overtuigen dat zij kon geleiden. Reanne had elke dag dezelfde weving bij de stallen gemaakt nadat Merilille daar de eerste keer was vertrokken en ze zou diezelfde plek in het Breemwoud zo weer kunnen terugvinden. Er waren geen kaarten van die streek die Merilille goed genoeg vond om de plaatsen van de legerkampen aan te duiden. Als Elayne of Aviendha de poort zou maken, kon die weleens veel verder weg staan en niet op het kleine veld dat Reanne kende. En een lange rit door pasgevallen sneeuw naar de kampementen zou te veel tijd vergen. Elayne wilde dit snel achter de rug hebben. Snelheid, daar ging het om. Iedereen moest alles snel doen.

Het Zeevolk moest de drukte in het paleis hebben opgemerkt. Gardisten holden met berichten door de gangen en haalden allerlei personen op, maar Elayne stond erop dat hun niets werd meegedeeld. Als Zaide ondanks Elaynes weigering per se mee zou willen, was ze in staat een windvindster een poort te laten maken. De vrouw gedroeg zich alsof ze evenveel recht op het paleis had als Elayne. Als Zaide zou meegaan en zou proberen de baas te spelen, kon ze alles kapotmaken.

Haastig iets doen leek boven Essandes macht te gaan, maar ieder ander vloog en toen de zon recht boven hen stond, reed Elayne op Vuurhart langzaam door de sneeuw van het Breemwoud. In vogelvlucht ongeveer vijftig roede ten noorden van Caemlin, maar voor haar slechts een stap door een poort. Ze stapte van het erf zo in het dichte woud met zijn enorme naaldbomen, lederbladbomen en eiken, afgewisseld met bladerloze bomen met grijze takken. Zo nu en dan strekte zich een groot veld voor hen uit, bedekt met sneeuw als een wit tapijt, onberoerd, afgezien van de hoefafdrukken van Merililles paard. Merilille was met een brief vooruit gezonden en Elayne, Aviendha en Birgitte waren haar een uur later gevolgd. De weg van Caemlin naar Nieuw Breem lag enkele spannen naar het westen, maar ze leken hier wel duizenden roeden ver van de beschaving af te zitten.

Voor Elayne was haar kleding even belangrijk geweest als de keuze van een wapenrusting. Haar mantel was gevoerd met marterbont, maar de stof zelf was van donkergroene wol, zacht en dik, en haar rijrok was gemaakt van eenvoudige groene zijde. Zelfs haar fraaie rijhandschoenen waren van eenvoudig donkergroen leer. Dit was de wapenrusting van een Aes Sedai aan een hof. Het enige zichtbare sieraad was een kleine amberbruine hanger in de vorm van een schildpad, en als mensen dat vreemd vonden, dan mochten ze dat. Een leger Grenslanders was te groot voor een val van haar tegenstandsters, was zelfs te groot voor een val van Elaida, maar die tien zusters, of meer, konden van Elaida zijn. Ze was niet van plan zich als vrachtgoed naar de Witte Toren te laten verslepen.

‘We kunnen nog terugkeren zonder toh te verwekken, Elayne,’ merkte Aviendha vol afkeer op. Ze droeg nog steeds haar Aielkleren, met als enige sieraden de zilveren ketting en de dikke ivoren armband. Haar stevige vos was een hand kleiner dan Vuurhart of Pijl, het magere grijze rijdier van Birgitte, en veel gemakkelijker te berijden, hoewel ze duidelijk meer ontspannen reed dan vroeger. Haar in donkere kousen gestoken benen waren boven de knie niet bedekt doordat de rok vanwege het zadel hoog was opgeschort. Toch gaf ze niet de indruk het koud te hebben, alhoewel ze haar doek strak om haar hoofd had geslagen. In tegenstelling tor Birgitte zette ze nog steeds haar pogingen voort om Elayne van haar fout te overtuigen. ‘Verrassing, goed en wel, maar ze zullen je nog meer achten als ze je ergens halverwege ontmoeten.’

‘Ik kan Merilille toch niet in de steek laten,’ zei Elayne geduldiger dan ze zich voelde. Ze was misschien niet meer zo uitgeput, maar ze voelde zich ook niet echt uitgerust en ze was al helemaal niet in de stemming om dit soort gezeur aan te horen. Ze wilde Aviendha echter niet afsnauwen. ‘Die voelt zich wellicht een stomme dwaas als ze daar staat met een brief over mijn komst, waarna ik helemaal niet op kom dagen. Niet zij maar ik zou me dan een zot voelen.’

‘Beter je een zot te voelen dan een zot te zijn,’ mompelde Birgitte half binnensmonds. Haar donkere mantel lag breed uitgewaaierd achter haar zadel en haar ingewikkelde vlecht reikte uit de opening van haar mantelkap bijna tot haar middel. Ze trok die kap net ver genoeg naar voren om haar gezicht te omlijsten en dat was het enige dat ze vanwege de kou bereid was te doen. Ze wilde voortdurend goed zicht hebben. De hoes die haar boog droog diende te houden hing open, zodat ze de boog snel kon pakken. Het voorstel een zwaard te dragen was met evenveel verontwaardiging afgewezen als wanneer Elayne aan Aviendha had gevraagd om er een te dragen. Birgitte kon uitstekend met een boog omgaan, maar beweerde zichzelf met een zwaard dood te steken. Haar korte groene jas zou prachtig in het bos zijn opgegaan als het zomer was geweest en wonderlijk genoeg vertoonde haar broek dezelfde kleur. Nu was ze een zwaardhand en niet de kapitein-generaal van de koninginnegarde. De binding bracht naast oplettende aandacht ook ergernis over.

Elayne zuchtte en haar adem wolkte wit rond. ‘Jullie twee weten wat ik hier hoop te bereiken. Dat hebben jullie vanaf het begin geweten. Waarom behandelen jullie me nu opeens alsof ik van dun glas ben?’ Het tweetal keek elkaar aan en elk wachtte op de ander om als eerste iets te zeggen. Toen wendden ze zich af en staarden strak voor zich uit. Opeens drong het tot Elayne door.

‘Als mijn kind is geboren,’ zei ze droog, ‘mogen jullie allebei een aanvraag indienen om haar min te worden.’ Of was het zijn min? Misschien had Min het wel gezegd, maar was dat feit verloren gegaan in de door oosquai verdronken herinneringen van de twee vrouwen. Wellicht was het beter eerst een zoon te krijgen, zodat hij al met zijn lessen begonnen kon zijn voor zijn zus ter wereld kwam. Een dochter daarentegen stelde de opvolging veilig, terwijl een zoon alleen opzij geschoven kon worden. Hoewel ze er meer dan een wenste, was er geen aanwijzing dat ze nog een tweede kind zou krijgen. Het Licht geve dat ze meer kinderen van Rhand mocht krijgen, maar ze moest met twee benen op de grond blijven staan. ‘En zelf heb ik geen min nodig.’

Aviendha’s zongebruinde wangen werden door haar verlegenheid nog roder. Birgittes gezicht veranderde niet, maar een soortgelijk gevoel druppelde door de binding.

Ze reden langzaam en volgden zowat twee uur lang Merililles sporen. Elayne begon te denken dat het meest nabije kampement nu toch wel heel dichtbij moest zijn, toen Birgitte opeens naar voren wees en zei: ‘Shienaranen!’ waarna ze haar boog in de hoes wat losser maakte. De waakzaamheid liet de ergernis en al het andere in de binding verdwijnen. Aviendha voelde aan de greep van haar mes alsof ze er zeker van wilde zijn dat die er zat.

Op de plek waar Merililles sporen in het bos waren verdwenen, stond tussen de bomen een groep mannen en paarden te wachten. Ze stonden zo stil dat het Elayne enige moeite kostte om er iets anders in te zien dan een rotspartij, totdat ze de vreemde gebogen kammen op hun helmen goed kon onderscheiden. Hun paarden hadden geen harnas zoals de zware strijdrossen van Shienar, maar de mannen droegen maliënkolders en zwaarden met lange gevesten op hun rug. Aan hun zwaardgordels en zadels hingen ook goedendags. Hun donkere ogen knipperden niet eenmaal. Een van de paarden zwiepte met de staart en die beweging leek angstwekkend.

Een man met een scherp gezicht en een schorre stem nam het woord toen de drie vrouwen vlak voor hem de teugels aantrokken. De kam op zijn helm leek op kleine vleugels. ‘Koning Easar geeft u zijn woord over uw veiligheid, Elayne Sedai, en ik voeg daaraan het mijne toe. Ik ben Kayen Yokata, heer van Fal Eisen. Moge de vrede me verlaten en de Verwording mijn ziel verteren indien u of de uwen in ons kamp enig kwaad geschiedt.’

Dat alles verschafte Elayne niet echt een veilig gevoel. Al die uitspraken over haar veiligheid maakten slechts duidelijk dat er twijfel over was. ‘Heeft een Aes Sedai dat woord van een Shienaraan nodig?’ vroeg ze. Ze begon de Novice-oefening voor kalmte te doen en besefte dat ze het niet nodig had. Heel vreemd. ‘U mag me voorgaan, heer Kayen.’ Hij knikte slechts en wendde zijn paard. Sommige Shienaranen wierpen nietszeggende blikken op Aviendha omdat ze een Aiel herkenden, maar de meesten sloten gewoon aan. Alleen de hoeven die krakend op de harde sneeuwkorst onder de verse vlokken stapten, verbraken de stilte tijdens hun korte rit. Ze had gelijk gehad. Het Shienaraanse kampement was heel dichtbij. Even later kon ze geharnaste schildwachten te paard onderscheiden en nog wat later reden ze het kamp in.

Zo tussen de bomen leek het kamp groter dan ze zich had voorgesteld. Of ze nu links, rechts of recht vooruit keek, overal zag ze tenten en kookvuren, lijnen met gekluisterde paarden en lange rijen wagens die zich tot ver buiten het gezicht uitstrekten. Toen hun groep voorbijkwam, keken de meeste soldaten nieuwsgierig op. Het waren mannen met harde gezichten en kaalgeschoren hoofden, afgezien van een toef bovenop, die soms zo lang was dat hij tot de schouders reikte. Maar weinigen droegen een wapenrusting, maar wapens en bewapening lagen wel binnen handbereik. De stank was niet zo erg als Merilille had beschreven, maar ze kon de zwakke stank van vuilkuilen en paardenmest wel ruiken onder de geuren van wat er in die kookpotten werd bereid. Ze merkte dat er geen braadspitten boven de vuren hingen. Aan vlees was waarschijnlijk moeilijker te komen dan aan graan, al werden ook de voorraden graan aan het eind van deze winter schaars. Gerstesoep gaf een man niet voldoende kracht en daarom dienden ze snel verder op te trekken, want deze streek kon vier legers van deze omvang nauwelijks onderhouden. Zij moest er enkel voor zorgen dat ze de juiste kant optrokken. Niet iedereen was een soldaat met een kaalgeschoren hoofd, al zagen de gewone handwerklieden er even hard en pezig uit als de soldaten. Ze zag mannen pijlen maken, wagensmeden werken aan wagenwielen, hoefsmeden paarden beslaan, wasvrouwen in kokende ketels roeren en vrouwen met naald en draad kleren verstellen. Een leger werd altijd gevolgd door grote aantallen mensen, soms door evenveel mensen als het leger groot was. Ze zag echter niemand die Aes Sedai kon zijn. Het was niet waarschijnlijk dat zij de mouwen zouden opstropen om met houten spanen in de wasketels wasgoed om te scheppen, wollen sokken te stoppen of broeken te herstellen. Waarom wilden ze onzichtbaar blijven? Ze weerstond de aandrang om de Bron te omhelzen en saidar te putten door de schildpadangreaal op haar borst. Eén veldslag tegelijk en eerst diende ze voor Andor te vechten.

Voor een grote tent van licht zeil met een hoog puntdak stapte Kayen af en hielp Elayne omlaag. Hij aarzelde of hij hetzelfde voor Birgitte en Aviendha moest doen, maar Birgitte loste het op door lenig af te stijgen en haar teugels aan een wachtende soldaat te overhandigen, terwijl Aviendha zich half en half uit het zadel liet vallen. Haar rijkunst was verbeterd maar het op- en afstijgen leverde nog moeilijkheden op. Ze keek woest rond of iemand haar ook uitlachte, streek toen haar ruim vallende rok goed en haalde de omslagdoek van haar hoofd en legde hem om haar schouders. Birgitte keek hoe haar paard werd weggeleid en leek vurig te wensen dat ze haar boog en pijlkoker had losgemaakt en meegenomen. Kayen trok een zeilflap opzij en maakte een buiging.

Elayne haalde nog eenmaal diep en kalmerend adem en ging toen de andere twee voor. Ze kon niet toestaan dat ze haar behandelden alsof ze een verzoekschrift kwam afgeven. Ze kwam hier niet om te bedelen of iets te verdedigen. Soms merk je dat je met minder in aantal bent, had Garet Brin haar eens gezegd, en zie je geen uitweg. Doe dan altijd wat de vijand het minst verwacht, Elayne. Val aan. Vanaf het begin diende ze aan te vallen.

Binnen liep Merilille snel over de tapijten naar haar toe. De glimlach van de kleine Grijze zuster was niet echt opgelucht en ze was zichtbaar blij Elayne te zien. Naast Merilille waren er nog vijf anderen in de tent, twee vrouwen en drie mannen. Een van die drie was echter een bediende, een oudere ruiter aan zijn kromme benen en littekens in het gezicht te zien, die de mantels en handschoenen aanpakte. Hij knipperde even met z’n ogen bij Aviendha, en ging toen bij een eenvoudige houten tafel staan waarop een zilveren blad stond met een kan met een hoge smalle hals en een stel bekers. De andere vier aanwezigen regeerden over de naties langs de Verwording. Een aantal rugloze kampstoelen en vier grote roosterbakken met gloeiende kolen vormden de enige inrichting van de tent. Dit was niet de grootse ontvangst die de erfdochter van Andor normaal gesproken mocht verwachten, met hovelingen en vele bedienden en wat ontspannen gebabbel voor de echte onderhandelingen zouden beginnen, waarbij mannen en vrouwen achter de vorsten hun raad verstrekten. Maar wat Elayne hier aantrof, was waarop ze had gehoopt. Voor Merilille weer uit het paleis was vertrokken, waren de donkere kringen onder haar ogen verdwenen met behulp van Heling en ze stelde Elayne met een eenvoudige waardigheid voor. ‘Mag ik u voorstellen, Elayne Trakand van de Groene Ajah, zoals ik u reeds heb aangekondigd.’ Dat was het, niets meer. Omdat Vandene haar goed had ingelicht, kon Elayne iedere vorst en vorstin voor haar herkennen.

‘Ik heet u welkom, Elayne Sedai,’ zei Easar van Shienar. ‘De Vrede van her Licht begunstige u.’ Hij was klein, niet groter dan zij, en slank, en droeg geelbruine kleding. Zijn gelaat vertoonde geen enkele rimpel, al hing zijn knor lang en wit langs de zijkant van zijn gezicht. Kijkend naar zijn droeve ogen herinnerde ze zichzelf eraan dat men hem een wijze vorst vond, een ervaren onderhandelaar en een uitstekend soldaat. Aan zijn uiterlijk te zien was hij echter geen van de drie. ‘Mag ik u wat wijn aanbieden? De kruiden zijn niet vers, maar ze hebben door het liggen aan sterkte gewonnen.’ ik wil u wel zeggen dat toen Merilille ons zei dat u vandaag nog de lange rit uit Caemlin zou ondernemen, ik haar niet zou hebben geloofd als ze geen Aes Sedai was geweest.’ Ethenielle van Kandor, misschien iets groter dan Merilille, was een gezette vrouw. Haar donkere haar toonde al wat grijs, maar ondanks haar glimlach was er niets moederlijks aan haar te bespeuren. Ze straalde een en al koninklijke waardigheid uit. Haar ogen waren blauw, helder en effen. ‘Het verheugt ons dat u gekomen bent,’ zei Paitar van Arafel met een verrassend lage, diepe stem die Elayne aangenaam verrast trof. ‘We hebben veel met u te bespreken.’ Vandene had gezegd dat hij de knapste man van de Grenslanden was en dat was hij wellicht lang geleden geweest, maar de ouderdom had diepe sporen in zijn gezicht getrokken en hij had nog maar een smal randje kort grijs haar. Hij was echter groot en breedgeschouderd, ging in het groen gekleed en zag er sterk uit. Zeker geen dwaas.

Terwijl de anderen hun leeftijd met waardigheid toonden, straalde Tenobia van Saldea eerder jeugd dan schoonheid uit door haar scherpe neus en brede mond. Haar scheef staande, bijna lichtpurperen ogen die recht in die van Elayne keken, waren haar fraaiste uiterlijke kenmerken. Misschien haar enige. Terwijl de anderen, al regeerden ze sterke naties, heel eenvoudig gekleed gingen, was haar lichtblauwe gewaad afgezet met parels en saffieren en ze droeg nog meer saffieren in het haar. Heel geschikt voor een koninklijk hof maar nauwelijks voor een legerkamp. En terwijl de anderen heel hoffelijk waren... ‘Onder het Licht, Merilille Sedai,’ zei Tenobia fronsend met een hoge stem, ‘ik weet dat u de waarheid spreekt, maar ze is nog meer een kind dan een Aes Sedai. U had niet gezegd dat ze een zwart-ogige Aiel zou meenemen.’

Op Easars gezicht vertrok geen spiertje, maar Paitars mond verstrakte en Ethenielle wierp een vlijmscherpe blik op Tenobia, die meer bij een moeder paste. Een zeer boze, ontevreden moeder. ‘Zwart?’ mompelde Aviendha verward. ‘Mijn ogen zijn niet zwart. Ik heb nog nooit zwarte ogen gezien, behalve bij een marskramer, tot ik de Drakenmuur over kwam.’

‘Je weet dat ik alleen de waarheid kan spreken, Tenobia, en ik verzeker je...’ begon Merilille.

Elayne bracht haar met een tikje op de arm tot zwijgen. ‘Het volstaat dat je weet dat ik een Aes Sedai ben, Tenobia. Dit is mijn zuster, Aviendha, van de Bitterwatersibbe van de Taardad Aiel. Aviendha glimlachte, maar men kon her ook het tonen van haar tanden noemen. ‘Dit is mijn zwaardhand, vrouwe Birgitte Trahelion.’ Birgitte maakte een kleine buiging en haar goudblonde vlecht zwierde mee.

De eerste uitspraak bracht evenveel verbaasde blikken teweeg als de tweede. Die Aielse was haar zuster? En haar zwaardhand was een vrouw? Tenobia en de anderen heersten echter over landen die grensden aan de Verwording, waar nachtmerries in fel daglicht tot leven kwamen en waar iedereen die zich te verrast toonde, zo goed als dood was. Elayne gaf ze echter niet de kans het verloren terrein te herwinnen. Val aan voor ze weten wat je doet, had Garet Brin gezegd, en blijf aanvallen tot je ze verjaagt of breekt. ‘Zullen we de aardigheden als afgehandeld beschouwen?’ zei ze en nam een beker aan die de geur van kruidenwijn verspreidde. Het blad werd haar voorgehouden door de oude soldaat. Ze voelde behoedzaamheid door de binding stromen en zag Aviendha verholen naar haar wijn kijken, maar ze was niet van plan hem te drinken. Ze was wel blij dat beiden hun mond hielden. ‘Alleen een dwaas neemt aan dat u deze lange tocht hebt gemaakt om Andor binnen te vallen,’ merkte ze op en liep naar een stoel om te gaan zitten. Vorsten of niet, maar nu hadden ze geen andere keus dan haar te volgen of naar haar rug te staren. Naar Birgittes rug eigenlijk, want die stond achter haar. Zoals gewoonlijk liet Aviendha zich op de vloer zakken, waarna ze haar rok in een mooie waaier om zich heen schikte. De vorsten volgden Elayne. ‘Jullie komen vanwege de Herrezen Draak,’ vervolgde Elayne. ‘Jullie hebben gevraagd om een ontvangst door mij omdat ik in Falme ben geweest. De vraag is, waarom is dat zo belangrijk voor jullie? Denken jullie dat ik meer kan zeggen over de gebeurtenissen dan jullie reeds weten? De Hoorn van Valere werd gestolen, dode helden uit de verhalen trokken op tegen het Seanchaanse leger en de Herrezen Draak bestreed de Schaduw aan de hemel, zodat iedereen het kon zien. Als jullie al die dingen weten, weten jullie evenveel als ik.’

‘Een ontvangst?’ vroeg Tenobia ongelovig en bleef half zitten, half staan boven haar stoel. De kampstoel kraakte toen ze zich op de zitting liet vallen. ‘Niemand heeft om een ontvangst verzocht! Zelfs indien je reeds de troon van Andor...’

‘Laten we ons bij het onderwerp houden, Tenobia,’ onderbrak Paitar haar zachtmoedig. Hij bleef liever staan en nam zo nu en dan een slokje uit zijn beker. Elayne was blij de rimpels in zijn gezicht te kunnen zien, anders kon zijn zoetgevooisde stem een vrouw gemakkelijk op andere gedachten brengen.

Ethenielle schonk Tenobia wederom een snelle blik toen ze zelf plaatsnam en mompelde iets binnensmonds. Elayne meende het woord ‘trouwen’ te horen, met een spijtige ondertoon, maar dat zou ze wel verkeerd hebben verstaan. In elk geval gaf ze Elayne alle aandacht zodra ze goed zat. ‘Op een ander tijdstip, Elayne Sedai, zou ik uw felheid zeer gewaardeerd hebben, maar ik beleef weinig genoegen aan een hinderlaag die een bondgenoot heeft helpen opzetten.’ Tenobia keek dreigend, al richtte Ethenielle geen enkele keer haar scherpe ogen op haar. ‘Wat er in Falme voorviel,’ zei de koningin van Kandor tegen Elayne, ‘is eigenlijk niet zo belangrijk meer, maar de gevolgen zijn dat wel. Nee Paitar, we moeten haar zeggen wat gezegd dient te worden. Ze weet al te veel voor een andere koers. We weten dat je in Falme de Herrezen Draak vergezelde, Elayne. Je was wellicht bevriend met hem. Je hebt gelijk, we zijn niet gekomen om gebieden te veroveren. We zijn gekomen om de Herrezen Draak te vinden. En we hebben deze lange tocht ondernomen om slechts te ontdekken dat niemand weet waar we hem kunnen vinden. Weet jij waar hij is?’

Elayne verborg haar opluchting over deze rechtstreekse vraag. Die zou nooit zijn gesteld indien ze meenden dat ze veel meer was dan een metgezel of vriendin. Zij kon even direct zijn. Aanvallen en blijven aanvallen. ‘Waarom willen jullie hem vinden? Gezanten of boden kunnen hem elk woord brengen dat jullie willen zeggen.’ Ze had even goed kunnen vragen waarom ze deze enorme legers hadden meegenomen.

Easar had geen wijn genomen en stond met zijn vuisten in zijn zij op. ‘De oorlog tegen de Schaduw wordt langs en in de Verwording gestreden,’ zei hij grimmig. ‘De Laatste Slag zal in de Verwording plaatsvinden of in Shayol Ghul zelf. Maar hij negeert de Grenslanden en houdt zich bezig met landen die na de Trollok-oorlogen geen Myrddraal meer hebben gezien.’

‘De car’a’carn besluit waar de dans met de speren geschiedt, natlander,’ snoof Aviendha. ‘Als jullie hem volgen, dan strijden jullie waar hij dat zegt.’ Niemand keek haar aan. Ze bleven Elayne aankijken. Niemand gebruikte de opening die Aviendha bood. Elayne dwong zich rustig adem te halen en hun blikken zonder met de ogen te knipperen te beantwoorden. Een leger uit de Grenslanden was een veel te grote val voor Elaida als ze zo graag Elayne Trakand in handen wilde krijgen, maar dat lag anders bij Rhand Altor, de Herrezen Draak. Merilille schoof onrustig heen en weer, maar hield zich aan haar opdracht. De Grijze zuster had ontzettend veel onderhandelingen gevoerd, maar als Elayne het woord zou nemen, moest zij zwijgen. Door de binding met Birgitte stroomde vertrouwen. Rhand was een rots, onleesbaar en ver. ‘Jullie hebben de uitspraken van de Witte Toren over hem gehoord?’ vroeg ze kalm. Dat moest onderhand wel.

‘De Toren roept donder en bliksem af over iedereen die buiten de Toren om de Herrezen Draak benadert,’ merkte Paitar kalm op. Hij ging eindelijk zitten en nam haar ernstig op. ‘U bent een Aes Sedai. Dat moet u toch weten.’

‘De Toren heeft overal een vinger in de pap,’ mopperde Tenobia. ‘Nee, Ethenielle, ik zeg dit wel! De hele wereld weet dat de Toren verdeeld is. Volg je Elaida of de opstandelingen, Elayne?’

‘De wereld weet zelden wat de wereld meent te weten,’ merkte Merilille op met een stem die de kou in de tent nog verder deed toenemen. De kleine vrouw die holde als Elayne met haar vingers knipte en piepte als de windvindsters haar aankeken, zat kaarsrecht en nam Tenobia als een Aes Sedai op. Haar effen gezicht was even ijzig als haar toon. ‘De zaken van de Toren worden door de Toren zelf afgehandeld, Tenobia. Als je wilt leren hoe dat gaat, vraag dan of je naam in het Noviceboek bijgeschreven kan worden, dan kun je er twintig jaar over doen om wat op te steken.’

Hare Verlichte Hoogheid, Tenobia si Bashere Kazadi, Schild van het Noorden en Zwaard van de Verwordingsgrens, Hoogzetel van Huis Kazadi, vrouwe van Shahayni, Asnelle, Kunwar en Ganai, keek Merilille woedend aan maar zei niets. Elaynes achting voor haar nam wat toe.

Ze was niet boos op Merilille vanwege haar ongehoorzaamheid. Haar optreden had haar ervan gered dat ze steeds om de zaken heen moest draaien om de waarheid geen geweld aan te doen. Egwene had gezegd dat ze moest proberen te leven alsof ze de Drie Geloften reeds had afgelegd, maar hier, in dit kampement, voelde Elayne hoe zwaar dat woog. Hier was ze niet de erfdochter van Andor die moest strijden om de aanspraken op haar moeders troon of nog meer. Ze was een Aes Sedai van de Groene Ajah en had meer reden heel voorzichtig met haar woorden te zijn dan enkel te verhullen wat ze verborgen wenste te houden.

‘Ik kan jullie niet precies zeggen waar hij is.’ Dat was waar, omdat ze hun alleen een vage richting kon aanwijzen, ergens in de richting van Tyr, maar omdat ze hen niet vertrouwde, wilde ze hun zelfs dat niet vertellen. Ze diende gewoon goed op haar woorden te passen, ik denk dat hij van plan is een poosje te blijven op de plaats waar hij nu is.’ Hij had zich al dagenlang niet verplaatst en het was voor het eerst na zijn vertrek dat hij langer dan een halve dag op een bepaalde plaats bleef, ik zal jullie vertellen wat ik kan, maar alleen als jullie ermee instemmen om binnen een week verder naar het zuiden te trekken. Als jullie trouwens nog veel langer hier blijven, zullen jullie spoedig zowel een tekort aan gerst als aan vlees hebben. Ik beloof jullie dat jullie zo optrekken in de richting van de Herrezen Draak.’ In elk geval in het begin.

Paitar schudde zijn kale hoofd. ‘Je wilt dat wij Andor binnentrekken? Elayne Sedai, of moet ik je nu vrouwe Elayne noemen? Ik wens je de zegen van het Licht op je pad naar de Andoraanse kroon, maar niet zoveel dat ik mijn mannen opoffer in jouw strijd om die troon.’

‘Elayne Sedai en vrouwe Elayne zijn een en dezelfde,’ gaf ze hun te kennen, ik vraag jullie niet voor mij te vechten. In feite hoop ik van ganser harte dat jullie door Andor trekken zonder dat ergens een zwaard moet worden getrokken.’ Ze hief haar zilveren beker met wijn en maakte haar lippen nat zonder iets te drinken. Een flits behoedzaamheid sprong door de binding en onwillekeurig moest Elayne lachen. Aviendha keek haar fronsend vanuit de ooghoeken aan. Zelfs nu wilden ze nog voor de aanstaande moeder zorgen. ‘Ik ben blij dat iemand dit vermakelijk vindt,’ zei Ethenielle droog. ‘Probeer eens als een zuiderling te denken, Paitar. Ze spelen het Spel der Huizen hier en ik vermoed dat zij daar heel goed in is. Dat moet ze wel zijn, neem ik aan. Ik heb gehoord dat de Aes Sedai Daes Dae’mar hebben bedacht.’

‘Denk wat meer in krijgskundige termen, Paitar.’ Easar nam Elayne op en toonde een klein glimlachje. ‘We trekken op naar Andor als een leger met aanvallende bedoelingen. Zo zal elke Andoraan het tenminste zien. Ook als de winter niet zo streng is, zal het nog weken duren voor we Andor bereiken. Tegen die tijd zal ze meer dan voldoende Andoraanse Huizen tegen ons op de been hebben gebracht en dat betekent voor haar dat ze de Leeuwentroon in bezit zal hebben of bijna. Op z’n minst zullen zoveel strijdkrachten haar trouw hebben gezworen dat niemand in staat is het langere tijd tegen haar op te nemen.’ Tenobia verschoof, fronste en schikte haar rok goed, maar toen ze Elayne aankeek, lag er een waardering in haar ogen die er daarvoor niet was geweest.

‘En als wij Caemlin bereiken, Elayne Sedai,’ bedacht Ethenielle, ‘gaat u met ons... onderhandelen om Andor te verlaten zonder slag te leveren.’ Dat klonk niet als een vraag, inderdaad, dat is heel knap bedacht.’

‘Als het allemaal verloopt zoals zij denkt,’ zei Easar, en zijn glimlach verdween. Hij hield zonder te kijken een hand op en de oude soldaat overhandigde hem een wijnbeker. ‘Een veldslag verloopt zelden volgens plan, zelfs deze zonder bloedvergieten niet, vermoed ik.’ ik benadruk het onderdeel “zonder bloedvergieten”,’ merkte Elayne op. Licht, zo moest het gaan, want anders zou ze haar land in plaats van het te redden van een burgeroorlog in iets veel ergers storten. ik zal er alles aan doen om het op die manier te laten geschieden. En ik reken erop dat jullie hetzelfde doen.’

‘Weet je toevallig ook waar mijn oom Davram is, Elayne Sedai,’ vroeg Tenobia opeens. ‘Davram Bashere? Ik wil hem even graag spreken als de Herrezen Draak.’

‘Heer Davram bevindt zich niet zo ver van Caemlin, Tenobia. Ik kan echter niet beloven dat hij er bij je aankomst nog zal zijn. Mag ik aannemen dat jullie met mijn plan instemmen?’ Elayne dwong zich langzaam te ademen om haar bezorgdheid te verbergen. Ze was het punt waarop ze alles kon terugdraaien al voorbij. Ze zouden nu zeker naar het zuiden trekken, wist ze, maar zonder hun instemming zou er veel bloed worden vergoten.

De stilte bleef lang in de tent hangen. Alleen wat kolen knisperden in een bak. Ethenielle keek de twee mannen aan. ‘Zolang ik mijn oom kan spreken,’ merkte Tenobia verhit op, ‘stem ik ermee in.’

‘Op mijn eer, ik stem ermee in,’ zei Easar vastbesloten, en meteen volgde ook de zachtere stem van Paitar: ‘Bij het Licht, ik stem ermee in.’

‘Goed, dan zijn we het allemaal eens,’ verzuchtte Ethenielle. ‘Nu jouw deel, Elayne Sedai. Waar vinden we de Herrezen Draak?’ Elayne voelde een golf van opwinding door haar heen stromen, maar ze kon niet zeggen of dat werd veroorzaakt door triomf of vrees. Ze had gedaan waarvoor ze was gekomen, zichzelf en Andor in gevaar gebracht, en alleen de tijd kon leren of ze de juiste beslissing had genomen. Ze gaf zonder te aarzelen antwoord. ‘Zoals ik jullie al zei, ik kan zijn verblijfplaats niet precies aanduiden. Maar als u in Morland zoekt, moet dat resultaat opleveren.’

Dat was de waarheid, maar de winst zou haar toevallen, als er al winst viel te boeken. Egwene was vandaag uit Morland vertrokken en voerde het leger met zich mee dat Arathelle Renshar en de anderen in het zuiden had vastgehouden. Misschien zouden de naar het zuiden trekkende Grenslanders Arathelle, Luan en Pelivar dwingen te beslissen om haar te steunen. Het licht mocht dat geven. Afgezien van Tenobia leken de Grenslanders niet echt uitzonderlijk blij om Rhands verblijfplaats te weten. Ethenielle slaakte een lange zucht en Easar knikte slechts en kneep nadenkend de lippen op elkaar. Paitar dronk zijn beker half leeg en dat was zijn eerste echte slok. Het leek erop dat, hoe graag ze de Herrezen Draak ook wilden vinden, ze niet echt uitkeken naar een ontmoeting. Tenobia daarentegen riep de oude soldaat toe wijn te brengen en bleef maar praten dat ze haar oom zo graag wilde zien. Elayne had nooit kunnen denken dat die vrouw zoveel om familie gaf.

In deze tijd van het jaar viel de nacht snel en er restten nog maar enkele uren daglicht, bedacht Easar, die tegelijk ook een onderkomen voor de nacht aanbood. Ethenielle zei dat haar tent veel meer gemak bood, maar liet niets van teleurstelling blijken toen Elayne zei dat ze onmiddellijk wilde vertrekken.

‘Heel opmerkelijk dat u zo’n grote afstand zo snel kunt afleggen,’ mompelde Ethenielle. ‘Ik heb Aes Sedai horen praten over iets wat zij Reizen noemen. Een verloren gegaan Talent?’

‘Bent u veel zusters op uw reis tegengekomen,’ vroeg Elayne. ‘Enkelen,’ antwoordde Ethenielle. ‘Er zijn blijkbaar overal Aes Sedai.’ Zelfs Tenobia hield zich nu opeens stil.

Terwijl Birgitte de mantel om haar schouders legde, knikte Elayne. inderdaad. Kunt u onze paarden laten brengen?’ Niemand zei nog iets tot ze het kamp uitreden en tussen de bomen verdwenen. De paardenlucht en stank waren in het kamp zelf wel meegevallen, maar nu ze het niet meer roken, leek de lucht heel fris en de sneeuw op de een of andere manier witter. ‘Je was heel stil, Birgitte Trahelion,’ zei Aviendha en spoorde met de hielen haar merrie aan. Ze geloofde nog steeds dat de dieren zouden blijven staan als ze niet voortdurend werden aangespoord. ‘Een zwaardhand spreekt niet voor haar Aes Sedai. Ze luistert, bloedvuur, en bewaakt haar,’ antwoordde Birgitte droog. Het was niet waarschijnlijk dat er zich nog iemand in het bos bevond die een bedreiging vormde, zo dicht bij het Shienaraanse kamp, maar haar boog bleef binnen bereik en haar ogen gleden langs de bomen. ‘Deze onderhandelingen verliepen veel sneller dan ik gewend ben, Elayne,’ merkte Merilille op. ‘Gewoonlijk vereisen deze zaken dagen of weken van praten, zo niet maanden, voor er iets wordt overeengekomen. U had geluk dat er geen Domani bij waren. Of Cairhienin,’ zei ze nadenkend. ‘Grenslanders zijn verfrissend open en recht door zee. Daarmee valt gemakkelijk te onderhandelen.’ Open en recht door zee? Elayne schudde licht haar hoofd. Ze wilden Rhand vinden, maar hielden de reden waarom verborgen. Ze hielden ook de aanwezigheid van zusters geheim. Maar ze zouden van hem wegrijden als ze eenmaal naar Morland onderweg waren. Dat moest voor nu volstaan, maar ze wilde hem waarschuwen, als ze tenminste een manier kon bedenken zonder hem in gevaar te brengen. Zorg voor hem, Min, dacht ze. Zorg namens ons voor hem. Enkele spannen verder trok ze de teugels aan om het bos even nauwgezet te bekijken als Birgitte. Zeker het bos achter hen. De zon stond laag boven de boomtoppen. Een witte vos verscheen en verdween weer. Ze zag iets wegflitsten op een kale grijze tak; een vogel misschien of een eekhoorn. Opeens dook er een zwarte havik omlaag en een ijle kreet doorboorde de stilte en stierf weg. Ze werden niet gevolgd. Ze maakte zich geen zorgen over de Shienaranen maar over die onzichtbare zusters. De uitputting die eerder op de dag door het nieuws van Merilille was verdwenen, was dubbel zo erg teruggekeerd, nu haar gesprek met de Grenslanders achter de rug was. Ze wilde nu niets liever dan heel snel in bed liggen, maar ze wilde het niet zo graag dat ze bereid was de weving waarmee je kon Reizen, te verraden aan onbekende zusters.

Ze had een poort naar de binnenplaats van het paleis kunnen weven, maar wel met het gevaar iemand te doden die toevallig net op de plek liep waar de poort zich opende. In plaats daarvan weefde ze er dus een op een plek die ze evengoed kende. Ze was zo moe dat het de grootst mogelijke moeite kostte; zo moe dat ze niet eens dacht aan de angreaal rond haar hals, waardoor het een kleine moeite zou zijn geweest. Ze dacht er pas aan toen de zilveren spleet verscheen en die uitzicht bood op een veld met bruin gras. Het veld lag ten zuiden van Caemlin. Garet Brin had haar er vaak mee naartoe genomen om te kijken hoe de koninginnegarde bevelen oefende en op een geschreeuwd bevel vanuit lange colonnes overging in rijen van vier naast elkaar.

‘Blijf je kijken?’ wilde Birgitte weten.

Elayne knipperde met haar ogen. Aviendha en Merilille namen haar bezorgd op. Birgittes gezicht verried niets maar in de binding was zorg te voelen.

‘Ik dacht alleen aan iets,’ zei Elayne en spoorde Vuurhart aan om door de poort te lopen. Slapen zou heerlijk zijn. Van het oude oefenveld naar de hoge hoogpoort in de vijftig voet hoge stadswal was een korte rit. De lange rij marktgebouwtjes langs de toegangsweg naar de poort waren op dit tijdstip verlaten, maar gardisten met scherpe ogen hielden nog steeds de wacht. Ze zagen haar en de anderen aankomen zonder haar te herkennen. Huurlingen waarschijnlijk. Ze zouden haar pas herkennen als ze op de Leeuwentroon zat. Waar ze met behulp van het licht en geluk ook weldra op zou zitten.

De schemering viel snel in en de hemel werd donkergrijs; de schaduwen in de straten versmolten met elkaar. Maar weinig mensen waren nog aan het werk; de meesten haastten zich om een eind te maken aan het werk van die dag voor ze thuis gingen eten en genieten van een warm haardvuur. Een stel dragers met een donker-gelakte draagstoel van een koopman draafde verderop door een straat en enkele ogenblikken later reed een van de grote pompwagens achter een span van acht de andere kant op. De hoefijzers kletterden luid over de kasseien. Een brand ergens. Dat gebeurde vaak ’s nachts. Een groepje van vier gardisten kwam te paard op hen af, maar reed hen zonder op of om te kijken voorbij. Ze herkenden haar niet, evenmin als de mannen bij de poort. Zwaaiend in haar zadel reed ze verder, verlangend naar haar bed. Geschokt besefte ze opeens dat ze uit het zadel werd getild. Ze deed haar ogen open maar herinnerde zich niet dat ze die had gesloten en merkte dat ze in Birgittes armen het paleis werd ingedragen. ‘Zet me neer,’ mompelde ze vermoeid, ik kan best lopen.’

‘Je kunt amper staan,’ mopperde Birgitte. ‘Hou je mond.’

‘Zo kun je niet tegen haar praten,’ zei Aviendha hard. ‘Ze heeft echt slaap nodig, meester Norrij,’ zei Merilille ferm. ‘Het zal morgen moeten.’

‘Vergeef me, maar het kan niet morgen,’ antwoordde Norrij en hij klonk verrassend vastberaden. ‘Het is dringend en ik moet nu met haar praten.’

Elaynes hoofd wilde heen weer rollen toen ze het ophief. Halwin Norrij klemde de leren map tegen zijn borst, maar de droogstoppel die over gekroonde hoofden sprak alsof hij het over leidekkers had, stond van opwinding bijna te dansen om langs Aviendha en Merilille te komen, die hem allebei aan een arm tegenhielden. ‘Zet me neer, Birgitte,’ zei ze opnieuw en als door een wonder gehoorzaamde Birgitte. Ze hield haar arm echter ter ondersteuning om Elayne heen geslagen, waar ze heel dankbaar voor was, want ze betwijfelde of haar benen haar nog veel langer konden dragen. ‘Wat is er meester Norrij? Laar hem maar los, Aviendha.’ De hoofdschrijver schoot naar voren zodra de vrouwen hem loslieten. ‘Het bericht kwam snel na uw vertrek, mijn vrouwe,’ zei hij en ditmaal klonk het zeker niet stoffig. De zorg kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Er zijn vier legers... klein, hoor ik nu te zeggen, neem ik aan. Licht, ik herinner me dat in mijn jeugd vijfduizend man al een groot leger was.’ Hij wreef over zijn kale hoofd, waardoor de witte lokken achter zijn oren alle kanten op gingen staan. ‘Vanuit het oosten naderen vier legers Caemlin,’ ging hij met zijn meer gebruikelijke stem door. ‘Ze komen hier binnen een week aan, vrees ik. Twintigduizend man. Misschien dertig, ik ben er niet zeker van...’ Hij hield haar half en half zijn map voor, alsof hij de papieren erin wilde laten zien. Hij was opgewonden.

‘Wie zijn het?’ Elenia had landgoederen en wapenknechten in het oosten, maar Naean ook. Geen van beiden kon echter twintigduizend man onder de wapenen roepen. De sneeuw en modder zouden hen tot het voorjaar moeten vasthouden. Zou en had bouwen geen bruggen, zei de ijle stem van Lini in haar hoofd. ‘Ik weet het niet, mijn vrouwe,’ antwoordde Norrij. ‘Nog niet.’ Het deed er ook niet toe, nam Elayne aan. Wie ze ook waren, ze kwamen er nu aan. ‘Bij het eerste licht, meester Norrij, wil ik dat u al het voedsel dat u buiten de muren kunt vinden, opkoopt en de stad inbrengt. Birgitte. Laat de vaandrager die rondroept dat een handtekening handgeld oplevert, eraan toevoegen dat huurlingen vier dagen krijgen om te tekenen voor de garde of anders de stad moeten verlaten. Laat het bericht ook onder de mensen verspreiden, meester Norrij. Wie weg wil voor de belegering begint, moet nu gaan. Daarmee brengen we tevens het aantal te voeden monden terug en wellicht krijgen we daardoor nog wat meer mannen voor de garde.’ Ze duwde Birgittes arm weg en beende de gang door naar haar vertrekken. De anderen waren gedwongen haar te volgen. ‘Merilille, zeg het de Kinsvrouwen en de Atha’an Miere. Misschien willen zij ook weg voor de strijd begint. Kaarten, Birgitte. Laat goede kaarten brengen. En nog iets, meester Norrij...’

Ze had geen tijd om te slapen, geen tijd voor uitputting. Ze moest een stad verdedigen.

Загрузка...