35 De Choedan Kal

Rhand reed de brede stenen brug bij de Caemlinpoort over en vervolgde zonder om te kijken zijn weg naar het noorden. De zon was een bleke gouden schijf vlak boven de kim en verlichtte een wolkeloze hemel. De lucht was nog wel zo koud dat zijn adem besloeg en de wind deed zijn mantel opwaaien. Hij voelde de kou niet echt, alleen maar als iets dat ver weg was en eigenlijk niets met hem te maken had. Vanbinnen was hij echter kouder dan een winter ooit kon zijn. De straatwachten die hem de avond ervoor uit de kerker kwamen ophalen, hadden verbaasd gezien dat hij glimlachte. Nog steeds vertoonde zijn gezicht die licht snerende uitdrukking. Nynaeve had zijn wonden geheeld, waarvoor ze het laatste beetje saidar uit haar gordel had gebruikt, maar de gehelmde hoofdwacht die aan de andere kant van de brug de weg opstapte, een magere man met een nietszeggend gezicht, schrok toen hij hem zag, alsof zijn gezicht nog steeds gezwollen en paars was. Cadsuane boog zich half uit haar zadel, sprak enkele zachte woorden en overhandigde de man een opgevouwen papier. Hij keek haar fronsend aan en begon te lezen. Aan het eind schoten zijn ogen met een ruk omhoog en staarde hij verbijsterd naar de mannen en vrouwen te paard die geduldig stonden te wachten. Hij las het papier opnieuw terwijl zijn lippen de woorden vormden, alsof hij van elk woord zeker wilde zijn, en dat was geen wonder. Het was getekend en gezegeld door alle dertien raadsleden en het bevel zei dat de vredesbanden niet nagekeken hoefden te worden en de pakpaarden niet nagezocht. De namen van deze groep dienden volledig uit de poortlijsten te worden gewist en het bevel zelf moest worden vernietigd.

In de stadsverslagen waren ze nooit naar Far Madding gekomen. Geen Aes Sedai, geen Atha’an Miere, niemand van de groep. ‘Het is voorbij, Rhand,’ zei Min teder en stuurde haar sterke bruine merrie nog dichter naast zijn grijze ruin, hoewel ze al even dicht bij hem bleef als Nynaeve bij Lan. Nynaeve had Lans gebroken arm, steekwond, schrammen en builen geheeld voor ze Rhand had verzorgd. Mins gezicht weerspiegelde de bezorgdheid die door de binding stroomde. Ze liet haar mantel los, die meteen omhoog waaide, en gaf een klopje op zijn arm. ‘Je hoeft er niet meer aan te denken.’

‘Ik ben Far Madding dankbaar, Min.’ Er lag geen enkel gevoel in zijn stem. Hij klonk zoals hij vroeger had geklonken toen hij saidin had gegrepen. Maar als hij tegen haar sprak, had hij toch vaak wat meer warmte in zijn stem gelegd, maar zelfs dat leek hij niet meer te willen. ‘Ik heb echt gevonden wat ik van hier nodig had.’ Als een zwaard zich iets zou kunnen herinneren, zou het dankbaar zijn voor het smidsvuur, maar er nooit dol op worden. Toen de wacht hun doorgang had verleend, dreef hij zijn paard in een sukkeldrafje de harde zandweg op, de heuvels in. Hij keek niet één keer om, tot de bomen het zicht op de stad volledig hadden afgeschermd. De weg steeg en slingerde door begroeide winterheuvels, waar alleen sparren en lederbladbomen nog groen vertoonden en de bomen zich kaal en grijs vertakten. Opeens was de Ware Bron er weer; hij klopte en wenkte en bevredigde zijn verlangen alsof hij uitgehongerd was. Onwillekeurig reikte hij naar buiten en vulde zijn leegte met saidin, een lawine van vuur, een stroom van ijs, allemaal overgoten met de vuile smet, waardoor de grootste wond in zijn zij pijnlijk klopte. Zijn hoofd tolde en hij zwaaide in het zadel heen en weer; zijn maag verkrampte in zijn gevecht om de lawine te berijden die zijn geest wilde verzengen, om mee te woeden met de storm die zijn ziel trachtte te scheuren. Er was geen vergiffenis of medelijden in de mannelijke helft van de Ene Kracht. Een man heerste of stierf. Hij kon voelen hoe de drie Asha’man achter hem zichzelf eveneens vulden en saidin dronken als mannen die net buiten de Woestenij water hadden gevonden. In zijn hoofd zuchtte Lews Therin opgelucht.

Min had haar paard zo dicht naast hem gemanoeuvreerd dat hun benen elkaar raakten. ‘Voel je je wel goed?’ vroeg ze bezorgd. ‘Je ziet er ziek uit.’

‘Ik ben even gezond als regenwater,’ antwoordde hij, en hij loog niet alleen over zijn buik. Hij was van staal en tot zijn verbazing nog steeds niet hard genoeg. Hij was van plan geweest haar naar Caemlin te sturen, samen met Alivia om haar te beschermen. Als de goudblonde vrouw hem zou helpen met doodgaan, moest hij haar kunnen vertrouwen. Hij had elk woord reeds in gedachten, maar toen hij in Mins donkere ogen keek, kon hij de kracht niet vinden om de woorden uit te spreken. Hij wendde zijn paard naar de kale bomen en zei tegen Cadsuane: ‘Hier is het.’

Natuurlijk kwam ze mee. Iedereen ging mee. Harine wilde hem niet uit het oog verliezen en had daardoor de afgelopen nacht maar weinig geslapen. Hij had haar liever in Far Madding achtergelaten, maar over dat onderwerp had Cadsuane hem haar eerste raad gegeven. Je hebt een overeenkomst met ze gesloten, knaap, en dat is net zo geldig als een getekend verdrag of je belofte. Hou je eraan, of zeg hun dat de overeenkomst is verbroken. Anders ben je gewoon een dief. Recht voor zijn raap en op een toon die geen enkel misverstand liet bestaan over wat zij van dieven vond. Hij had nooit beloofd haar raad op te volgen, maar ze had zo geaarzeld of ze wel zijn raadsvrouwe wilde worden, dat hij haar nu niet zo snel wenste weg te jagen. Dus reden de golfvrouwe en de andere twee leden van het Zeevolk naast Alivia mee. Ze reden voor Verin en de vijf Aes Sedai die hem trouw hadden gezworen; ook de vier zusters uit Cadsuanes gezelschap reden daar. Hij wist zeker dat zij hem even snel in de steek zou laten als de vier vrouwen, misschien nog sneller. Voor andere ogen dan de zijne onderscheidde deze plek zich in het geheel niet van het landschap om hen heen, maar Rhand had er voor hij Far Madding binnen was gegaan iets begraven. Zijn ogen zagen een dunne lichtgevende straal uit de vochtige bosgrond omhoogkomen. Zelfs een andere geleider had door die lichtstraal heen kunnen lopen zonder er iets van te merken. Hij deed geen moeite om af te stijgen. Met stromen Lucht gooide hij de dikke laag rottende bladeren en takjes opzij en schoof de vochtige aarde weg tot een lang, dun pak zichtbaar werd dat met leren koordjes was dichtgebonden. Er bleef wat zand aan de doek plakken toen hij Callandor naar zijn hand liet zweven. Hij had hem niet naar Far Madding mee durven nemen. Zonder schede had hij het moeten achterlaten in de brugvesting, en daar zou het een gevaarlijk vaandel zijn geweest dat Rhands aanwezigheid verkondigde. Het was onwaarschijnlijk dat er nog een kristallen zwaard bestond en te veel mensen wisten dat de Herrezen Draak er een had. Maar ook zonder dat zwaard had men hem opgesloten in een donkere, kleine, stenen kist onder de... Nee, dat was voorbij. Voorbij. In de schaduwen van zijn geest zat Lews Therin zwaar te hijgen.

Hij stak Callandor onder zijn zadelriem en wendde het grijze paard om de anderen aan te kijken. De paarden hielden hun staarten strak tegen de wind, maar nu en dan stampte een hoef of werd een hoofd opgegooid. Ze waren ongeduldig en wilden na de lange tijd in de stal wel bewegen. De leren tas aan Nynaeves schouder leek niet te passen bij al haar ter’angrealen vol juwelen. Nu het tijdstip was aangebroken gleed haar hand over de volle tas, een beweging die ze niet eens leek te merken. Ze probeerde haar angst te verbergen, maar haar kin beefde. Cadsuane keek hem onaangedaan aan. Haar mantelkap hing op de rug en een windvlaag liet de gouden vissen en vogels, de sterren en maantjes aan haar knotje heen en weer zwaaien. ‘Ik ga de smet verwijderen van de mannelijke helft van de Ware Bron,’ kondigde hij aan.

De drie Asha’man, die nu gewone donkere jassen en mantels droegen, net als de andere zwaardhanden, keken elkaar opgewonden aan, maar door de groep Aes Sedai leken zich rimpelingen te verspreiden. Nesune slaakte een zucht die te groot leek voor de slanke, op een vogeltje lijkende zuster.

Geen enkel spiertje bewoog in Cadsuanes gezicht. ‘Daarmee?’ vroeg ze terwijl ze vragend haar wenkbrauw optrok. ‘Met de Choedan Kal,’ antwoordde hij. Lews Therin had ervoor gezorgd dat die naam in zijn hoofd verankerd was alsof die er altijd was geweest. ‘Jullie kennen ze als gigantische beelden, sa’angrealen. De ene ligt begraven in Cairhien, de andere op Tremalkin.’ Toen hij dat Zeevolkeiland noemde, bewoog Harines hoofd, waardoor de gouden muntjes aan haar neuskettinkje rinkelden. ‘Ze zijn te groot om zomaar verplaatst te worden, maar ik beschik over twee ter’angrealen die toegangssleutels worden genoemd. Daarmee kan op elk plekje ter wereld de Choedan Kal afgetapt worden.’ Gevaarlijk, kreunde Lews Therin. Waanzin. Rhand negeerde hem. Alleen Cadsuane was nu belangrijk.

Haar vos bewoog schichtig een oor en leek daardoor meer opgewonden dan zijn berijdster. ‘Een van die sa’angrealen is bestemd voor een geleidster,’ zei ze koeltjes. ‘En wie gaat die volgens jou gebruiken? Of staan die sleutels jou toe van beide beelden af te tappen?’

‘Nynaeve koppelt zich aan mij.’ Alleen Nynaeve vertrouwde hij zo’n koppeling toe, niemand anders. Ook al was ze een Aes Sedai, voor hem was ze ook nog steeds de Wijsheid van Emondsveld. Hij moest haar wel vertrouwen. Ze glimlachte en gaf een ferme knik. Haar kin trilde niet mee. ‘Probeer me niet tegen te houden, Cadsuane.’ Ze zei niets, nam hem alleen op en haar donkere ogen wikten en wogen. ‘Vergeef me, Cadsuane.’ Kumira verbrak de stilte en dreef haar appelschimmel naar voren. ‘Jongeman, heb je de mogelijkheid van falen overwogen? Heb je de gevolgen van dat falen overwogen?’

‘Diezelfde vraag wil ik ook stellen,’ merkte Nesune scherp op. Ze zat rechtop in het zadel en haar donkere ogen hielden Rhands ogen vast. ik heb veel gelezen en weet dat een poging om die sa’angrealen te gebruiken, kan uitlopen op een ramp. Samen zijn ze wellicht sterk genoeg om de wereld als een ei te breken.’

Als een ei! beaamde Lews Therin. Ze zijn nooit beproefd, nooit uitgeprobeerd. Dit is waanzin! krijste hij, je bent gek! Gek!

‘Het laatste dat ik heb gehoord, is dat een op de vijftig Asha’man waanzinnig wordt en als een dolle hond gedood moet worden,’ antwoordde Rhand. ‘Het zullen er nu ongetwijfeld meer zijn. Deze poging is niet zonder gevaar, maar alle risico’s kunnen worden bestempeld als misschien en mogelijk. Als ik het niet probeer, kunnen we er zeker van zijn dat er steeds meer mannen krankzinnig worden, misschien wel hele groepen, misschien wel allemaal, en vroeg of laat zullen het er te veel zijn om nog gemakkelijk te kunnen doden. Wachten jullie echt rustig de Laatste Slag af, terwijl er ergens honderd, tweehonderd of misschien wel vijfhonderd doorgedraaide Asha’man rondzwerven? Misschien ben ik er wel een van? Hoelang zal de wereld dat overleven?’ Hij sprak tegen de twee Bruine zusters, maar hield alleen Cadsuane in het oog. Haar bijna zwarte ogen dwaalden geen enkele keer af. Hij had haar nodig, maar als ze probeerde hem over te halen het niet te doen, zou hij haar raad afwijzen, ook al waren de gevolgen nog zo ernstig. Zou ze proberen hem tegen te houden...? In hem ziedde saidin. ‘Ga je het hier doen?’ vroeg ze. in Shadar Logoth,’ gaf hij te kennen en ze knikte. ‘Heel gepast,’ zei ze, ‘als we van plan zijn de wereld op het spel te zetten.’

Lews Therin krijste, een wegstervend gehuil dat in Rhands schedel weerkaatste toen de stem naar onbekende diepten verdween. Maar er was nergens een schuilplaats. Geen plek was veilig. De poort die hij had geweven, ging niet open tussen de bouwvallen van Shadar Logoth zelf, maar op enkele spannen afstand ten noorden ervan, op een schaars begroeide, ongelijke heuveltop. De paardenhoeven kletterden hier op de rotsachtige, met dunne aarde bedekte grond die de bladloze bomen had laten krommen. Hier en daar waren nog grote delen bedekt met sneeuw. Rhand stapte af en keek naar de boven de bomen uitstekende gebouwen van de stad die ooit Aridhol had geheten. Torenspitsen die opeens eindigden in kapotte stenen en witte, uivormige koepels waar een heel dorp onder kon schuilen als de koepels nog heel waren geweest. Hij keek niet lang. Ondanks de heldere ochtend glommen die lichte koepels in het geheel niet. Alsof iets een schaduw over de uitgestrekte bouwvallen wierp. Zelfs op deze afstand van de stad begon de tweede wond in zijn zij zwakjes te kloppen. De snee van Padan Fajins dolk, Marts dolk uit Shadar Logoth, klopte niet tegelijk met het kloppen van de grotere wond eronder, maar klopte er eigenlijk afwisselend tegenin. Cadsuane nam de leiding en gaf bruusk haar bevelen, zoals hij had kunnen verwachten van een Aes Sedai. Rhand probeerde niet eens haar regen te houden. Lan, Nethune en Bassane reden het bos in om rond te kijken en de andere zwaardhanden kluisterden de paarden en bonden ze aan lage takken vast, zodat ze niet in de weg liepen. Min richtte zich in de stijgbeugels op, trok Rhands hoofd omlaag en drukte een kus op zijn ogen. Zonder verder een woord te zeggen voegde ze zich bij de mannen met de paarden. De binding stroomde over van haar liefde. Ze was zo vol vertrouwen dat hij haar verbijsterd nakeek.

Eben kwam Rhands paard ophalen met een grijns die zijn beide grote oren bereikte. Samen met zijn neus leken die zijn hele gezicht te vormen. ‘Het zal heerlijk zijn zonder de smet te geleiden, mijn Heer Draak,’ zei hij opgewonden. Rhand vermoedde dat Eben net zeventien was, maar hij klonk jonger. ‘Die smet zorgt ervoor dat ik steeds weer bijna mijn maag eruit wil spugen.’ Hij liep weg met Rhands grijze paard, nog steeds grinnikend.

De Ene Kracht raasde en woedde, en de smerigheid die de zuiverheid van saidin besmette, sijpelde in hem als stinkende draden die waanzin en dood verspreidden.

Cadsuane verzamelde de Aes Sedai, Alivia en de windvindster om haar heen. Harine mopperde luid dat ze werd buitengesloten, tot een wijzende vinger van Cadsuane haar met stijve benen naar de andere kant van de heuvel stuurde. Moad, in zijn vreemde blauwe gevulde jas, liet Harine op een rotspunt plaatsnemen en probeerde haar te kalmeren; zijn ogen gleden over de omringende bomen en zijn hand gleed over het lange ivoren gevest van zijn zwaard. Jahar kwam van de paarden aanlopen en trok de doek van Callandor af. Het kristallen zwaard met het lange doorzichtige gevest en de iets gebogen kling fonkelde in het bleke zonlicht. Op een keizerlijk gebaar van Merise stapte hij sneller door en kwam naast haar staan. Damer stond in dezelfde groep, net als Eben. Cadsuane had niet gevraagd of ze Callandor mocht gebruiken. Voor nu liet hij haar begaan. ‘Die vrouw kan een steen geduld bijbrengen,’ mompelde Nynaeve, die naast Rhand kwam staan. Met haar ene hand hield ze de leren tas aan haar schouder goed vast, terwijl de andere hand even krachtig om de dikke vlecht was geklemd die uit haar kap hing. ik zeg maar zo, naar de Doemkrocht ermee. Weet je zeker of Min ditmaal niet ongelijk heeft? Nee, ik neem aan van niet. Toch... wil je niet zo lachen. Je maakt een kat nog zenuwachtig.’

‘We kunnen net zo goed beginnen,’ zei hij en ze knipperde met haar ogen.

‘Moeten we niet op Cadsuane wachten?’ Je zou niet hebben gedacht dat ze zojuist de Aes Sedai naar de Duistere had gewenst. Het klonk zelfs alsof ze de zuster niet van streek wilde maken. ‘Zij doet wat ze zal doen, Nynaeve. Met jouw hulp doe ik wat ik moer doen.’

Ze aarzelde nog steeds en klemde de tas tegen haar borst. Ze keek bezorgd naar de vrouwen rond Cadsuane. Alivia kwam naar hen toe hollen, waarbij ze met beide handen haar mantel dichthield. ‘Cadsuane zegt dat ik de ter’angrealen moet hebben, Nynaeve,’ zei ze met haar zacht lispelende Seanchaanse tongval. ‘Nee, spreek me niet tegen, we hebben geen tijd meer. Bovendien kun je ze toch niet gebruiken als je aan hem gekoppeld bent.’

Ditmaal was de blik van Nynaeve op Cadsuane bijna moordlustig, maar ze deed de ringen en armbanden af, al die tijd binnensmonds mopperend, en tot slot gaf ze ook de gordel met juwelen en de ketting aan Alivia. Even later zuchtte ze en maakte ze de merkwaardige armband los die door platte kettinkjes met de ringen was verbonden. ‘Dan kun je deze net zo goed ook nemen. Ik neem niet aan dat ik een angreaal nodig heb als ik de krachtigste sa’angreaal ga gebruiken die ooit is vervaardigd. Maar ik wil alles terug, hoor je?’ besloot ze fel.

‘Ik ben geen dief,’ antwoordde de vrouw met de haviksogen gekwetst terwijl ze de vier ringen over de vingers van haar linkerhand schoof. Vreemd dat die sa’angreaal Nynaeve zo goed paste, maar ook probleemloos over de dikkere vingers van de Seanchaanse schoof. De twee vrouwen keken er aandachtig naar.

Rhand besefte opeens dat geen van beiden ook maar in de verste verte iets had gezegd wat erop duidde dat het hem niet zou lukken. Hij had zichzelf ook graag zo zeker gevoeld. Wat gedaan moest worden, moest worden gedaan.

‘Blijf je nog langer wachten, Rhand?’ vroeg Nynaeve toen Alivia terugliep naar Cadsuane. Ze liep sneller terug dan ze was gekomen. Nynaeve streek haar mantel glad en ging zitten op een hoge grijze steen ter grootte van een bankje. Ze trok de tas op haar schoot en sloeg de leren flap open.

Rhand liet zich in kleermakerszit voor haar op de grond zakken, waarna ze de twee toegangssleutels te voorschijn haalde. Het waren gladde witte beeldjes van een voet hoog, elk met een doorzichtige bol in een opgeheven hand. Nynaeve gaf hem het beeldje van de man met baard in een ruim gewaad. Het beeldje van de vrouw zette ze bij haar voeten op de grond neer. De gezichten van de beeldjes stonden ernstig en ferm en vertoonden een eeuwenoude wijsheid. ‘Je moet jezelf op het randje plaatsen van het omarmen van de Bron,’ zei ze en streek voor de zoveelste keer haar rok glad. ‘Dan kan ik me aan jou koppelen.’

Zuchtend zette Rhand het mannenbeeldje neer en liet saidin los. De ziedende vlammen en de kou verdwenen tegelijk met de vettige smerigheid van de smet, maar daarmee ook het sprankelende leven, waardoor de wereld er weer bleekjes en grauw uitzag. Hij zette zijn handen naast hem op de grond vanwege de misselijkheid die zou toeslaan wanneer hij de Bron weer aanraakte, maar opeens tolde zijn hoofd van een andersoortige duizeligheid. Eén tel vulde een vaag gezicht zijn gezichtsveld, waardoor hij Nynaeve niet meer zag. Een mannengezicht op het randje van herkenbaarheid. Licht, als dat ooit gebeurde wanneer hij saidin echt vasthield... Nynaeve boog zich met een bezorgd gezicht naar hem toe.

‘Nu,’ zei hij en reikte via het mannenbeeldje naar de Bron. Reikte maar greep haar niet vast. Hij hing aan het randje en wilde huilen van dodelijke pijn toen flakkerende vlammen hem leken te verbranden, terwijl huilende winden korreltjes bevroren zand tegen zijn huid bliezen. Hij zag Nynaeve snel ademhalen, besefte dat het maar een tel duurde, maar voor hem leken het wel uren voor... Saidin stroomde door hem heen, gesmolten razernij en ijzige wervelingen, alle smerigheid, en hij kon er geen haarfijn draadje van beheersen. Hij zag zijn eigen stroom in Nynaeve verdwijnen. Hij voelde saidin in zich zieden, voelde de verraderlijke getijdenstromen en de bewegende grond die hem in een hartenklop konden vernietigen, voelde dat het onvermogen tot strijd of de onbeheersbaarheid op zichzelf dodelijke pijnen waren. Hij was zich van haar bewust, besefte hij opeens, op vrijwel dezelfde manier als hij zich van Min bewust was, maar hij kon alleen maar denken aan saidin, dat onbeheersbaar door hem heen stroomde.

Bevend haalde ze adem. ‘Hoe kun je dat... verdragen?’ vroeg ze hees. ‘Het is allemaal chaos en woede en dood... Licht. Nu moet je zo hard mogelijk proberen de stromen te sturen terwijl ik...’ Wanhopig zijn evenwicht zoekend in die onophoudelijke oorlog met saidin, deed hij wat ze zei, en ze gaf een schreeuw en veerde op. ‘Je werd geacht te wachten tot ik...’ begon ze boos, maar ging toen wat rustiger verder: ‘Nou ja, ik ben het tenminste kwijt. Waarom zit je me met van die grote ogen aan te staren. Ik ben van ons twee degene van wie het vel gestroopt werd!’

‘Saidar,’ mompelde hij verwonderd. Het was zo... anders. Vergeleken met het geweld van saidin was saidar een kalme rivier, een lieflijke stroom. Hij raakte die rivier aan, en opeens vocht hij tegen stromen die hem er verder in wilden slepen, vocht tegen wervelende draaikolken die hem onder wilden trekken. Hoe harder hij vocht, hoe krachtiger de wisselende stromen werden. Hoewel hij slechts heel even geprobeerd had saidar te beheersen, kreeg hij in dat korte ogenblik al het gevoel dat hij erin verdronk en weggevaagd werd naar een eeuwigheid. Nynaeve had hem gezegd wat hij moest doen, maar het had zo vreemd geleken dat hij haar eigenlijk nu pas geloofde. Hij spande zich in en dwong zichzelf om de stromen niet te bevechten, en al snel was de rivier weer kalm en vredig. Dat was de eerste moeilijkheid: saidin bevechten terwijl je je overgaf aan saidar. De eerste moeilijkheid en de eerste sleutel voor wat hij moest verrichten. De mannelijke en vrouwelijke helft van de Ware Bron waren gelijk en ongelijk, trokken aan en stootten af. Ze bestreden elkaar zelfs terwijl ze samenwerkten om het Rad des Tijds aan te drijven. Ook de smet op de mannelijke helft kende zijn spiegelbeeld. De wond die hem was toegediend door Ishamael klopte in hetzelfde ritme als de smet op saidin, terwijl de wond afkomstig van Fajins dolk een tegenmaat sloeg met het kwaad dat Aridhol had gedood.

Hij dwong zichzelf om voorzichtig te werk te gaan. Hij wilde de ontzaglijke kracht van het onbekende saidar gebruiken en sturen zoals hij het wilde. Onhandig weefde hij een buis die aan het ene eind de mannelijke helft van de Bron raakte en aan de andere kant de verre stad. Die buis moest uit onbesmet saidar bestaan. Als dit verliep zoals hij hoopte, zou een buis van saidin kunnen verbrijzelen wanneer de smet eruit begon te lekken. Hij dacht eraan als een buis, al was het eigenlijk iets anders. De weving vormde zich helemaal niet zoals hij verwacht had. Alsof saidar een eigen wil bezat, vormde de weving zich tot krullen en spiralen die hem aan een bloem deden denken. Er viel niets te zien, geen grootse golven die vanuit de hemel omlaag rolden. De Bron lag in het hart van de schepping. De Bron was overal, zelfs in Shadar Logoth. De buis overbrugde afstanden die onvoorstelbaar lang en tegelijk onbestaanbaar klein waren. Het moest een buis zijn, hoe het er verder ook uitzag. Zo niet... Hij greep saidin, bestreed het en overmeesterde het in de dodelijke dans die hij zo goed kende. Hij dwong saidin de uit saidar bestaande bloemvorm in. En saidin stroomde erdoorheen. Saidin en saidar, even en oneven, konden zich niet mengen. De saidinstroom kromp samen, weg van het aanwezige saidar, dat er van alle kanten tegenaan duwde. Saidar perste het nog verder samen en liet het sneller stromen. Het zuivere saidin, zuiver afgezien van de smer, raakte Shadar Logoth.

Rhand fronste. Had hij het mis? Er gebeurde niets, behalve... De wonden in zijn zij leken nog sneller te kloppen. Temidden van de vuurstormen en de ijzige woede van saidin leek het of de smerigheid bewoog en veranderde. Slechts een klein beweginkje dat wellicht aan zijn aandacht was ontsnapt als hij zich niet had ingespannen om iets te vinden. Een miniem beweginkje temidden van alle chaos, terwijl alles in dezelfde richting stroomde.

‘Ga door,’ zei Nynaeve dwingend. Haar ogen straalden alsof de stroom saidar in haar volstond voor alle vreugde in haar. Hij onttrok nog veel meer aan beide helften van de Bron, versterkte de buis terwijl hij er meer saidin doorheen dwong. Hij putte de Ene Kracht uit de Bron tot hij niets meer kon krijgen. Hij wilde het uitschreeuwen over hoeveel van de Kracht er door hem heen stroomde, zoveel dat het leek of hij niet meer bestond. Alleen de Ene Kracht bestond nog. Hij hoorde Nynaeve kreunen, maar het moordende gevecht met saidin verteerde hem.

Elza bevoelde de Grote Serpent-ring aan haar linkerwijsvinger en staarde naar de man die zij had gezworen te dienen. Hij zat met een grimmig gelaat op de grond en staarde recht voor zich uit, alsof hij de wilder Nynaeve tegenover hem niet zag zitten; hij gloeide als een zon. Misschien zag hij haar ook niet. Ze kon voelen hoe saidar door Nynaeve stroomde in hoeveelheden waarvan niemand zelfs maar had kunnen dromen. Alle zusters uit de Witte Toren tezamen zouden slechts een deel van die stroom hebben kunnen controleren. Ze benijdde de wilder erom en bedacht tegelijk dat zijzelf waanzinnig zou zijn geworden van saidars pure vreugde. Ondanks de kou parelden er druppels zweet op Nynaeves gezicht. Haar lippen stonden half open en ze staarde met grote ogen verrukt door de Herrezen Draak heen.

‘Nu zal het gauw beginnen, vrees ik,’ kondigde Cadsuane aan. Ze wendde zich van het tweetal af, zette haar vuisten in de zij en liet een doordringende blik over de omringende heuvels glijden. ‘Dat zullen ze tot in Tar Valon voelen – wellicht zelfs aan de andere kant van de wereld. Iedereen naar zijn plek.’

‘Kom mee, Elza,’ zei Merise, en het licht van saidar straalde opeens om haar heen.

Elza liet zichzelf opnemen in een koppeling met de strenge zuster, maar kromp ineen toen Merises Asha’man-zwaardhand in de cirkel werd opgenomen. De donkere, knappe man had een kristallen zwaard in zijn handen dat zacht glansde, en ze kon het ongelooflijk ziedende tumult van saidin voelen. Hoewel Merise de stromen leidde, bracht het vuil van saidin toch Elza’s maag in opstand. Het leek wel een rottende vuilnisbelt in een klamme zomer. De andere Groene zuster was ondanks haar strengheid een lieve vrouw, maar haar mond verstrakte toen ook zij de neiging tot braken moest bevechten.

Overal op de heuveltop vormden zich soortgelijke cirkels. Sarene en Corele koppelden aan de oude man Flin; en Nesune, Beldeine en Daigian met de jonge Hopwil. Verin en Kumira vormden zelfs een groep met de wilder van het Zeevolk. Ze was heel sterk en iedereen moest ingezet worden. Zodra een groep zich had gevormd, verdween die van de heuveltop in verschillende richtingen tussen de bomen. Alivia, die zeer merkwaardige wilder die geen andere naam leek te hebben, schreed naar het noorden met een wapperende mantel; ze was gehuld in de gloed van de saidar. Een door zorgen geplaagde vrouw.

en ongelooflijk streng. Elza zou er heel wat voor hebben gegeven om een van haar ter’angrealen in handen te krijgen. Alivia en de drie cirkels zouden rondom de verdediging vormen, maar de meeste voorzorgen dienden op deze heuveltop genomen te worden. De Herrezen Draak moest ten koste van alles beschermd worden. Die taak had Cadsuane zelf op zich genomen. Merises cirkel zou eveneens hier blijven. Cadsuane moest wel een ter’angreaal hebben, gezien de hoeveelheid saidar die ze putte. Het was meer dan Elza en Merise samen konden controleren, maar zelfs die hoeveelheid verbleekte bij de Ene Kracht die door Callandor stroomde. Elza wierp een blik op de Herrezen Draak en haalde diep adem. ‘Merise, ik weet dat ik het niet behoor te vragen, maar mag ik de stromen versmelten?’

Ze had gedacht dat ze erom zou moeten smeken, maar de grotere vrouwe aarzelde maar kort, knikte toen en gaf de leiding van de cirkel aan haar door. Bijna meteen verzachtte Merises mond zich, al kon die nooit echt zacht worden genoemd. Vuur, ijs en smerigheid borrelden in Elza op en ze hijgde. Wat het ook mocht kosten, de Herrezen Draak diende de Laatste Slag te voeren. Wat het ook mocht kosten.

Barmellin reed met zijn kar over de besneeuwde weg naar Tremonsien. Hij vroeg zich af of de oude Maglin in De Negen Ringen zou betalen wat hij verlangde voor de pruimenbrandewijn in zijn kar. Hij was niet echt hoopvol gestemd. Ze zat op haar duiten, die oude Maglin, en de brandewijn was niet zo geweldig. Het was al laat in de winter en ze was misschien bereid tot de lente te wachten om beter spul te kopen. Opeens drong het tot hem door dat de dag heel, heel licht leek. Bijna als een zomermiddag en niet als een winterochtend. Nog vreemder was het dat het licht leek te komen uit die enorme uitgraving naast de weg, waar die stadsmensen tot vorig jaar aan het graven waren geweest. Men zei dat daar een monsterachtig groot beeld lag, maar hij had er nooit genoeg belangstelling voor gehad om zelf eens een kijkje te gaan nemen.

Nu trok hij, bijna tegen zijn zin, de teugels aan van zijn merrie en stapte af om naar de rand van de kuil te lopen. Die was een honderd pas diep en tienmaal zo breed. Hij moest de handen voor zijn ogen houden tegen de verblindende gloed die van de bodem opsteeg. Met samengeknepen ogen tuurde hij door zijn vingers en zag een felgloeiende bal; het leek wel een tweede zon. Opeens drong het tot hem door dat dit de Ene Kracht moest zijn.

Met een gesmoorde schreeuw holde hij door de sneeuw terug naar zijn kar. Hij klauterde erop en sloeg Nisa met de teugels om haar aan te sporen terwijl hij tegelijk trachtte haar om te draaien om naar zijn boerderij terug te rijden. Hij was van plan thuis te blijven, in zijn eigen huis, met alle deuren dicht, en die brandewijn zelf op te drinken. Tot de laatste druppel.

In gedachten verzonken zag Timna amper de braakliggende akkers op de heuvels om haar heen. Tremalkin was een groot eiland en zo ver van de zee af was er nog maar weinig zilt in de wind te ruiken. De Atha’an Miere baarden haar grote zorgen. Ze wezen de Weg van het Water af, en Timna was een van Gidsen die uitverkoren waren om hen zo mogelijk tegen zichzelf te beschermen. Dat was vandaag de dag heel moeilijk, nu ze allemaal zo opgewonden waren over die Coramoor van hen. Er waren nog maar weinig mensen van het Zeevolk op het eiland achtergebleven. Zelfs de landvoogden, die altijd zeurden over het feit dat ze niet op zee waren, zoals de andere Atha’an Miere, waren naar hem op zoek gegaan in elk schip dat nog zeewaardig was.

Opeens viel de kale akker op de heuvel haar op. Uit de grond rees een grote stenen hand op die een doorzichtige bol zo groot als een huis vasthield. En die bol scheen als een prachtige zomerzon. Elke gedachte aan de Atha’an Miere verdween en Timna trok haar mantel strakker om zich heen voor ze op de grond ging zitten. Ze glimlachte bij de gedachte dat zij wellicht de vervulling van de voorspelling mocht zien en het eind van het Waanbeeld.

‘Als u echt een Uitverkorene bent, zal ik u dienen,’ zei de man met de baard tegenover Cyndane vol twijfel, maar ze hoorde niets van wat hij nog meer te vertellen had.

Ze kon het voelen. Als er zoveel saidar op een bepaalde plek werd geput, vormde dat een baken die elke geleidster waar ook ter wereld kon voelen en vinden. Hij had dus een vrouw gevonden die de andere toegangssleutel kon gebruiken. En zij had het samen met hem tegen de Grote Heer op willen nemen, tegen de Schepper desnoods. Samen met hem. Zij zou de macht met hem hebben gedeeld en samen met hem de wereld hebben geregeerd. Maar hij had haar liefde vergooid, haar afgewezen.

De dwaas die nu tegen haar stond te kletsen, was een belangrijk man, maar ze had de tijd niet om zijn betrouwbaarheid te beproeven. Dat moest wel gebeuren, want ze kon hem niet overal maar wat laten kletsen, niet terwijl ze Moridins hand kon voelen die de cour’souvra streelde waarin zich haar ziel bevond. Een stroom Lucht die zo dun was als een scheermes sneed de baard van de kerel doormidden toen zij hem onthoofdde. Een andere stroom schoof het lijk weg, zodat het bloed dat uit de nek omhoog spoot, geen vlekken op haar kleren maakte. Nog voor hoofd en lichaam de vloer raakten, had ze haar eigen poort geweven. Dicht bij het baken waar ze zich op kon richten, een baken dat haar wenkte.

Toen ze het bos op de heuvel betrad, waar op vele plaatsen nog sneeuw lag, en de kale, zwarte takken met dikke slierten omlaag hangende bruine klimplanten zag, vroeg ze zich af waar het baken haar naartoe had gebracht. Het deed er niet toe. Ten zuiden van haar straalde dat baken genoeg saidar uit om in één klap een heel werelddeel in as te leggen. Hij zou daar zijn, hij en die onbekende vrouw, met wie hij haar had bedrogen. Behoedzaam putte ze de Ene Kracht om een web te spinnen voor zijn dood.

Bliksems zoals Cadsuane nog nooit eerder had meegemaakt, flitsten uit een wolkeloze hemel omlaag. Geen vertakkend weerlicht maar zilverblauwe speren die op de heuveltop waren gericht en het omgekeerde schild raakten dat ze had geweven, waardoor ze met een oorverdovend gedonder op ongeveer vijftig voet boven haar hoofd ontploften. Zelfs binnen het schild kraakte de lucht en haar haren bewogen en zweefden omhoog. Zonder de hulp van haar op een klauwier lijkende angreaal die aan haar knotje hing, zou ze niet in staat zijn geweest het schild in stand te houden. Een tweede gouden vogeltje, een zwaluw, hing aan een kettinkje in haar hand. ‘Daar,’ zei ze en wees in de richting waarheen het leek te vliegen. Het was jammer dat ze niet kon zeggen van hoever de Ene Kracht was geleid en of het een man of een vrouw was, maar de richting moest voldoende zijn. Ze hoopte dat ze geen... tegenslag zou hebben. Haar mensen waren ook daarginds. Als de waarschuwing tegelijk met een aanval kwam, kon er niet veel twijfel bestaan. Zodra ze was uitgesproken, ontsprong er een fontein van vlammen in het bos in het noorden, en toen nog een en nog een, een zigzaggende lijn die wegsnelde. Callandor glansde als een vlam in de handen van de jonge Jahar. Ze zag aan Elza’s strakke gezicht en de manier waarop ze met haar vuisten in haar rok kneep dat zij degene was die de stromen leidde, en dat verbaasde haar. Merise pakte een volle vuist zwarte haren van de jongen en schudde langzaam het hoofd. ‘Rustig aan, knappe jongen,’ mompelde ze. ‘Zeker, rustig aan, lieve sterke man.’ Hij glimlachte terug, een verrukkelijke glimlach.

Cadsuane schudde licht het hoofd. Inzicht in de binding tussen een zuster en haar zwaardhand was moeilijk, zeker bij Groenen, maar van wat er zich tussen Merise en haar jongens afspeelde, had ze in de verste verte geen idee.

Haar echte aandacht lag echter bij een andere jongen. Nynaeve zwaaide heen en weer, kreunend van genot door de ongelooflijke hoeveelheid saidar die er door haar stroomde, maar Rhand leek een rotsblok terwijl het zweet over zijn lichaam gutste. Zijn ogen waren leeg als glinsterende saffieren. Besefte hij wel wat er gebeurde? De zwaluw draaide aan het kettinkje in haar hand. ‘Daar,’ zei ze en wees naar de bouwvallen van Shadar Logoth.

Rhand zag Nynaeve niet meer. Hij kon niets zien, niets voelen. Hij zwom in woelige vlammenzeeën en klauterde over instortende ijsbergen. De smet was als het getij in een oceaan dat hem mee wilde sleuren. Als hij ook maar een tel de controle verloor, zou de smet hem verscheuren en hem door de buis meevoeren. Ondanks het getij van smerigheid dat door die vreemde vormen stroomde, leek de smet op de mannelijke helft van de Bron niet minder te worden. Het leek een dun laagje olie op water, zo dun dat je het niet zou opmerken tot je het oppervlak aanraakte. Het bedekte echter alles, heel die vreemde uitgestrektheid van de mannelijke helft. Het was op zichzelf een oceaan. Hij moest doorzetten. Hij moest. Maar voor hoelang? Hoelang kon hij dit alles vasthouden?

Als hij teniet kon doen wat Altor met de Ware Bron had gedaan, bedacht Demandred terwijl hij door zijn poort Shadar Logoth binnenstapte, als hij het scherp en ineens tenietdeed, kon dat heel goed de man doden of minstens zijn aanleg tot geleiden wegbranden. Hij had Altors plan geraden zodra hij besefte waar de toegangssleutel zich bevond. Een briljant plan, gaf hij ruimhartig toe, al was het waanzinnig gevaarlijk. Lews Therin was ook altijd een briljant strateeg geweest, zij het niet zo goed als iedereen zei. En lang niet zo briljant als Demandred.

Een blik op de met puin bedekte straat deed hem echter van gedachte veranderen om alles om te keren. Naast hem rees een enorm gebouw met een halve koepel op, waarvan de gebroken en kapotte top ruim tweehonderd voet boven de straat uitstak. Daarboven toonde de hemel het licht van midden op de dag. Boven de gebroken rand van een bouwval verderop in de straat was de lucht echter donker van schaduwen, alsof de nacht reeds inviel. De stad... trilde. Hij kon het door zijn laarzen heen voelen.

Vuur vlamde op in het bos, enorme uitbarstingen geweven van saidin gooiden bomen omhoog op lekkende vlammentongen die op hem afkwamen. Hij was echter al bezig een poort te weven, sprong erdoorheen en liet de poort verdwijnen, waarna hij zo snel mogelijk tussen de met klimplanten begroeide bomen doorrende. Hij ploeterde door sneeuwkuilen en struikelde over verborgen rotsen onder de gevallen bladeren, maar hij bleef rennen. Het poortweb was uit voorzichtigheid omgekeerd, maar dat was bij de eerste poort ook het geval geweest, en hij was soldaat. Al rennend hoorde hij de verwachte ontploffingen. Hij wist even zeker dat ze op zijn poort afsnelden als hij zeker had geweten dat ze tussen de bouwvallen van de stad recht op hem waren afgeschoten. Ze waren nu echter ver genoeg verwijderd om geen gevaar meer op te leveren. Hij hield niet in maar wendde zich in de richting van de toegangssleutel. Door de hoeveelheid saidin die erdoorheen stroomde, had het net zo goed een vlammende pijl aan de hemel kunnen zijn die op Altor wees. Zo, zo. Tenzij iemand in deze vervloekte Eeuw weer een nieuw onbekend Talent had ontdekt, moest Altor een voorwerp hebben verworven, een ter’angreaal, waarmee hij een geleider kon ontdekken. Van wat hij wist van wat de mensen nu het Breken noemden, toen hijzelf zat opgesloten in Shayol Ghul, zou elke vrouw die een ter’angreaal kon maken, haar uiterste best gedaan hebben om zo’n soort angreaal te ontwikkelen. In de oorlog kwam de tegenstander altijd met iets onverwachts en je diende daar een antwoord op te hebben. Hij was altijd goed geweest in oorlogen. Maar eerst moest hij dichterbij zien te komen.

Opeens zag hij even verderop rechts van hem mensen tussen de bomen. Een kale oude man met een kransje wit haar hinkte mee tussen twee vrouwen. Een van hen was op een wilde manier heel knap, de andere verbijsterend knap. Wat deden die hier in het bos? Wie waren ze? Vrienden van Altor of gewoon mensen op de verkeerde plek en het verkeerde tijdstip? Hij aarzelde of hij die onbekenden zou doden. Als hij de Ene Kracht gebruikte, zou hij zich aan Altor verraden. Hij wachtte liever tot ze voorbij waren. Het hoofd van de oude man ging heen en weer alsof hij iets tussen de bomen zocht, maar Demandred betwijfelde of zo’n afgeleefde vent daarvoor nog goede ogen had.

Opeens bleef de oude man staan en wees recht op Demandred, die tot zijn verrassing opeens uit alle macht een saidinweb moest afweren die zijn schild veel harder trof dan eigenlijk mogelijk was, even hard als waartoe hijzelf in staat was. Die hinkepoot was een Asha’man. En een van die twee vrouwen een Aes Sedai, tenminste wat men in deze Eeuw een Aes Sedai noemde, die zich in een cirkel aan de kerel had gekoppeld.

Hij probeerde een eigen aanval op te zetten en hen te verpletteren, maar de oude man bestookte hem onophoudelijk met web na web en hij moest alles inzetten om ze af te weren. De webben troffen ook bomen, die in vlammen werden gehuld of in duizenden splinters uiteenbarstten. Hij was een generaal, een groot generaal; maar een generaal hoefde niet naast de mannen te staan die de eigenlijke strijd leverden. Een generaal gaf bevelen! Met een snauw trok hij zich terug, temidden van het gekraak van brandende bomen en donderende ontploffingen. Weg van de toegangssleutel. Vroeg of laat moest die oude vent moe worden en dan kon hij zich weer bezighouden met het doden van Altor. Als een van de anderen hem tenminste niet voor was. Hij hoopte vurig van niet.

Met de rok opgetrokken tot haar knieën rende Cyndane vloekend weg van haar derde poort zodra ze erdoorheen was. Ze kon horen hoe de ontploffingen de poort naderen, maar ditmaal had ze beseft waarom ze recht op haar afkwamen. Struikelend over door de sneeuw verborgen boomwortels en botsend tegen boomstronken rende ze door. Ze haatte bossen! Gelukkig waren enkele anderen er ook. Ze had gezien hoe die vuurfonteinen ook naar andere plekken waren gesneld. Ze had gevoeld hoe saidar op meerdere plekken met woede werd geweven. Ze smeekte de Grote Heer dat zij als eerste bij Lews Therin mocht komen. Ze wilde hem zien sterven, besefte ze. Daarvoor moest ze dichter bij hem komen.

Ineengedoken achter een omgevallen boomstam zat Osan’gar uit te hijgen van het doodvermoeiende gehol. De maanden waarin hij Corlan Dashiva had gespeeld, hadden zijn afkeer van lichaamsbeweging niet verminderd. De ontploffingen die hem bijna hadden gedood, stierven weg en begonnen toen weer ergens anders, ergens verder weg. Behoedzaam kwam hij omhoog om over de stam heen te kijken. Niet dat hij erop rekende dat hout erg veel bescherming bood. Hij was eigenlijk nooit een echte soldaat geweest. Zijn talenten, zijn genialiteit, lagen elders. Hij had de Trolloks geschapen en daardoor de Myrddraal, die uit de Trolloks waren voortgekomen, en vele andere schepsels die de wereld op haar grondvesten hadden doen schudden en hem befaamd hadden gemaakt. Saidin liet de toegangssleutel fel vlammen, maar hij kon van verschillende kanten ook kleinere hoeveelheden voelen die werden gestuurd.

Hij had erop gerekend hier andere Uitverkorenen te zien, die eerder waren gekomen, en had gehoopt dat ze de klus voor zijn aankomst al zouden hebben geklaard, maar dat was hen zo te zien nog niet gelukt. Het was overduidelijk dat Altor enkele Asha’man had meegenomen, en aan de hoeveelheid saidin te zien in de ontploffingen die op hem waren afgevuurd, had hij ook Callandor bij zich. En misschien enkelen van zijn tamme, zogenaamde Aes Sedai. Hij dook weer weg en beet op zijn lip. Dit bos was een heel gevaarlijke plek, veel gevaarlijker dan hij had verwacht en heel zeker geen geschikte plek voor een genie. Het feit bleef echter wel bestaan dat Moridin hem doodsangst aanjoeg. Die man had hem vanaf het allereerste begin al doodsangst bezorgd. Moridin was altijd al gek op macht geweest, al voordat ze in de Bres waren verzegeld, en na hun bevrijding leek hij te denken dat hij de Grote Heer was. Moridin zou op de een of andere manier zijn vlucht kunnen ontdekken en hem doden. Nog erger, als het Altor lukte, zou de Grote Heer kunnen besluiten Moridin en Altor te doden en vervolgens ook Osan’gar. Om hun dood kon hij zich niet druk maken, maar om die van hem zeer zeker wel.

Hij was niet zo goed in het schatten van de tijd aan de stand van de zon, maar het was blijkbaar vlak voor het middaguur. Hij duwde zich omhoog en klopte vergeefs het vuil van zijn kleren. Vol afkeer gaf hij het op en begon van boom naar boom te sluipen. Op een onopvallende manier, tenminste zo stelde hij zich dat voor. Hij sloop in de richting van de toegangssleutel. Misschien zou een van de anderen een eind aan die man maken voor hij in de buurt kwam. Zo niet, dan kreeg hij misschien een kansje om een held te worden. Heel voorzichtig uiteraard.

Verin keek fronsend naar de verschijning links van haar, die een pad tussen de bomen zocht. Ze kon geen ander woord bedenken voor een vrouw die met juwelen door een bos liep, gekleed in een gewaad dat elke kleur aannam tussen zwart en wit en soms zelfs doorzichtig werd! Ze liep niet haastig maar begaf zich wel doelbewust naar de heuvel van Rhand. En tenzij Verin het heel erg mis had, was ze een Verzaker.

‘Blijven we gewoon toekijken?’ fluisterde Shalon woest. Ze was van streek geweest omdat zij de stromen niet mocht versmelten, alsof de kracht van een wilder niet even goed was als die van een Aes Sedai, en het urenlange geworstel door het bos had haar humeur er niet beter op gemaakt.

‘We moeten iets doen!’ zei Kumira zachtjes en Verin knikte, ik stond net te denken wat.’ Een schild, besloot ze. Een gevangen Verzaker kon heel nuttig blijken.

Ze gebruikte alle kracht van haar cirkel, weefde haar schild en zag tot haar afgrijzen hoe dat werd teruggekaatst. De vrouw had saidar al omhelsd, al gloeide ze niet, en ze was ongelooflijk sterk. Ze kreeg geen tijd meer om iets anders te bedenken, want de goudblonde vrouw had zich al omgedraaid en geleidde. Verin kon de weving niet zien maar ze wist wanneer er een aanslag op haar leven werd gepleegd en ze was van te ver gekomen om hier te sterven.

Eben trok de mantel om zich heen en wenste dat hij de kou beter kon negeren. Bij gewone kou kon hij dat, maar het lukte hem niet bij deze wind, die was opgestoken nadat de zon haar hoogste punt voorbij was gegaan. De drie zusters die aan hem waren gekoppeld, lieten hun mantels gewoon aan de wind over terwijl ze probeerden alle kanten tegelijk uit te kijken. Daigian leidde de cirkel, vanwege hem, dacht Eben, maar ze putte zo lichtjes saidin dat hij amper een fluistering door zich heen voelde gaan. Ze wilde het waarschijnlijk pas gebruiken als het echt moest. Hij deed haar kap weer terug over haar hoofd en ze schonk hem een glimlach. De binding bracht haar genegenheid over en de zijne naar haar, nam hij aan. Ooit zou hij wellicht van die kleine Aes Sedai kunnen gaan houden. De enorme stroom saidin achter hem was er de oorzaak van dat hij niet meer precies wist op welke plaatsen er nog meer geleid werd, maar hij voelde wel hoe anderen de Ene Kracht stuurden. Elders was de strijd begonnen, maar tot dusver hadden zij met z’n vieren alleen maar rondgelopen. Dat vond hij echter niet zo erg. Hij was in Dumaisbron geweest en had tegen de Seanchanen gevochten. Hij had ervan geleerd dat veldslagen in een speelmanverhaal lolliger waren dan in het echt. Wat hem wel ergerde was dat hij deze cirkel niet mocht leiden. Natuurlijk had Jahar de leiding ook niet gekregen, maar hij dacht dat Merise zich wel zou vermaken door Jahar op zijn neus een koekje te laten balanceren. Damer had daarentegen wel de leiding van zijn cirkel gekregen. Enkel omdat die man een paar jaar ouder was, nou ja, niet een paar jaar, want hij was ouder dan Ebens vader, maar dat was toch geen reden voor Cadsuane om hem aan te kijken alsof hij een...

‘Kunnen jullie me helpen? Ik ben blijkbaar de weg kwijt en mijn paard is ervandoor.’ De vrouw die achter een boom voor hen vandaan kwam, droeg niet eens een mantel. In plaats daarvan droeg ze een gewaad van donkergroene zijde met zo’n lage halslijn dat de helft van haar fraaie borsten zichtbaar was. Golven ravenzwart haar omkransten een knap gezicht met groene ogen die fonkelden toen ze glimlachte.

‘Een vreemde plek om te gaan rijden,’ merkte Beldeine achterdochtig op. De knappe Groene was niet blij geweest toen Cadsuane Daigian de leiding had gegeven en ze had elke gelegenheid aangegrepen om haar mening over Daigians beslissingen bekend te maken, ik was niet van plan zo ver door te rijden,’ zei de vrouw, die nu dichterbij kwam. ‘Ik zie dat u allen Aes Sedai bent. Met een... huisknecht? Weet u wat al die opwinding te betekenen heeft?’ Opeens voelde Eben hoe het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Wat hij voelde was onmogelijk! De vrouw keek hem verbaasd fronsend aan, en hij deed het enige dat hij kon.

‘Ze houdt saidin vast!’ schreeuwde hij en wierp zich op haar terwijl hij voelde hoe Daigian enorme hoeveelheden van de Ene Kracht putte.

Cyndane hield iets in toen ze zo’n honderd pas voor haar een vrouw tussen de bomen zag staan. Een lange, geelblonde vrouw die kalm stond te kijken hoe ze aan kwam lopen. Het gevoel dat elders met de Kracht strijd werd geleverd, maakte haar voorzichtig maar gaf ook hoop. De vrouw droeg eenvoudige wollen kleding, maar haar vele sieraden deden het voorkomen alsof ze een rijke vrouwe was. Met saidar in zich kon Cyndane de fijne kraaienpootjes bij de ogen zien. Dus niet een van die vrouwen die het tegenwoordig waagden zich Aes Sedai te noemen. Maar wie dan? En waarom stond ze daar op een manier alsof ze Cyndane tegen ging houden? Het deed er ook niet toe. Als ze nu geleidde, zou ze zich verraden, maar ze had tijd genoeg. De Kracht zorgde er nog steeds voor dat de toegangssleutel straalde als een baken. Lews Therin leefde nog. Al stonden de ogen van die vrouw nog zo woest, een dolk zou met haar afrekenen, als ze haar echt tegen wilde houden. En enkel voor het geval zij een zogenaamde wilder was, bereidde Cyndane een geschenkje voor, een omgekeerd web, dat ze pas zou zien wanneer het te laat was. Opeens verscheen de gloed van saidar rond de vrouw, maar de klaargemaakte bol vuur schoot al uit Cyndanes hand, hopelijk te klein om te worden ontdekt, maar groot genoeg om een gat door de vrouw te branden die...

Toen de bol bij de vrouw kwam en bijna zo dichtbij was dat haar kleren moesten gaan schroeien, werd het vuurweb ontrafeld. De vrouw deed niets! Het web viel gewoon uit elkaar! Cyndane had nog nooit gehoord van een ter’angreaal die een web kon verbreken, maar zoiets moest het zijn.

Toen sloeg de vrouw terug en kreeg ze een tweede schok te verduren. Ze was sterker dan Cyndane was geweest voor de Aelfinn en Eelfinn haar hadden vastgehouden. Dat was onmogelijk. Geen enkele vrouw kon sterker zijn. Ze moest ook nog over een angreaal beschikken. Haar geschoktheid verdween toen ze de stromen van de ander door kon snijden. Zij wist dus niet hoe ze die om kon keren. Wellicht zou dat in haar voordeel werken. Ze moest zien hoe Lews Therin stierf! De lange vrouw schokte toen haar afgesneden stromen naar haar terugsloegen, maar terwijl ze anders ging staan, geleidde ze opnieuw. Met een snauw vocht Cyndane terug en de aarde beefde onder hun voeten. Ze moest hem zien sterven! Dat móést!

De hoge heuveltop was niet echt in de buurt van de toegangssleutel, maar desondanks glansde die sleutel zo helder in Moghediens hoofd dat ze hongerde naar een klein slokje uit die onmetelijke saidarvloed. Zoveel vast te houden, een duizendste deel ervan, zou extase betekenen. Ze hongerde ernaar, maar ze was niet van plan verder te lopen dan dit uitkijkpunt in het bos. Alleen de dreiging van Moridins handen die haar cour’souvra streelden, had haar aangezet toch hierheen te komen. Ze was met opzet traag geweest in de hoop dat het voorbij zou zijn voor zij gedwongen werd iets te doen. Ze had altijd vanuit het verborgene gewerkt, maar had reeds voor een aanval moeten vluchten zodra ze was aangekomen. Op ver van elkaar gelegen plekken in het bos voor haar zag ze bliksems en vuur, soms geweven van saidar, soms van saidin, opflitsen en opvlammen onder de middagzon. Zwarte rook steeg in dikke pluimen omhoog van brandende bomen en donderende ontploffingen rolden rond. Wie hier vochten, overleefden of stierven, waren zaken waarin ze geen belang stelde. Al zou het wel prettig zijn als Cyndane of Graendal omkwamen. Of allebei. Moghedien zou niet sterven, zij zou zich niet als een dolle in de strijd werpen. En of dat nog niet erg genoeg was, stond er nog iets anders achter die vurige sleutel boven het woud, een onmetelijke, platte, zwarte koepel. Ze kromp ineen toen er een rimpeling over het donkere oppervlak gleed en de koepel zich merkbaar hoger uitstrekte. Het was waanzin daar nog dichterbij te komen, wat het ook was. Moridin wist niet wat ze hier wel of niet deed. Ze trok zich terug tot achter de heuveltop, weg van de stralende sleutel en die vreemde koepel. Ze ging zitten en deed wat ze in een ver verleden zo vaak had gedaan. Vanuit de schaduw toekijken en overleven.

In zijn hoofd zat Rhand te krijsen. Hij was er zeker van dat hij krijste, dat Lews Therin krijste, maar hij hoorde geen van beide stemmen. De smerige oceaan van de smet stroomde door hem heen en de snelheid van de stroom maakte een zwiepend geluid. Getijdestromen van vuil sloegen op hem neer. Woedende stormen vuil rukten aan hem. De reden waarom hij nog steeds de Kracht beheerste, was de smet – een andere reden kon hij niet bedenken. Saidin kon veranderen en opvlammen en hem wellicht doden, maar hij zou het nooit weten. Die smerig stinkende vloed overweldigde al het andere en hij kon zich nog net aan zijn vingertoppen vasthouden om er niet door te worden meegesleurd. De smet bewoog. Dat was nu het enige dat van belang was. Hij moest vasthouden.

‘Wat kun je me vertellen, Min?’ Cadsuane bleef staan ondanks haar vermoeidheid. Dat schild het grootste deel van de dag vasthouden was genoeg om iedereen uit te putten.

Er was al enige tijd geen aanval meer op de heuveltop gedaan en de enige geleiding die ze nog kon voelen, kwam van Nynaeve en de jongen. Elza liep eindeloos rond over de heuveltop, nog steeds gekoppeld aan Merise en Jahar, maar er was nu niets voor haar te doen, alleen de heuvels rondom hen in het oog houden. Jahar zat op een rots en hield het zacht glanzende zwaard Callandor als een kind in zijn arm. Merise zat naast hem op de grond, met haar hoofd tegen zijn knie, en hij streelde haar haren. ‘Nou Min?’ wilde Cadsuane weten.

Het meisje keek boos op vanuit de kuil waar Tomas en Moad haar en Harine hadden vastgehouden. Gelukkig waren de mannen zo verstandig geweest om te aanvaarden dat ze geen deel konden uitmaken van dit gevecht. Harine keek boos en dof, en de mannen hadden Min meermalen moeten tegenhouden toen ze naar die jongen Altor wilde gaan. Ze hadden zelfs haar messen en dolken afgepakt nadat ze had geprobeerd die wapens te gebruiken, ik weet dat hij leeft,’ mompelde het meisje, ‘en ik denk dat hij pijn heeft. Als ik kan voelen dat hij pijn heeft, betekent dat meestal dat hij het besterft van de pijn. Laat me naar hem toegaan.’

‘Je loopt nu alleen maar in de weg.’

Cadsuane negeerde het gegrom van ergernis en liep over de oneffen grond naar Rhand en Nynaeve; slechts heel kort wendde ze haar blik even van hen af. Zelfs op een afstand van vele spannen zag de duizend voet hoge, zwarte koepel er ontzaglijk uit. En de koepel groeide nog steeds. Het oppervlak leek van zwart staal te zijn, al fonkelde het niet in het licht van de middagzon. Als het al iets deed, dan was het verduisteren.

Rhand zat er nog precies zo bij als in het begin. Een onbeweeglijk, nietsziend beeld bij wie het zweet van zijn gezicht droop. Als hij het bestierf van de pijn, zoals Min zei, dan liet hij dat niet merken. Als Min gelijk had, dan wist Cadsuane niet wat eraan gedaan kon worden of wat ze eraan durfde te doen. Hem nu te storen, op welke manier ook, kon heel nare gevolgen hebben. Ze wierp een blik op de groeiende zwarte koepel en gromde. Hem aan dit alles te laten beginnen kon wel eens de eerste stap naar narigheid zijn geweest. Kreunend gleed Nynaeve van de grijze steen waarop ze al die tijd had gezeten. Haar kleding was drijfnat van het zweet en haar haren plakten aan haar glimmende gezicht. Haar oogleden knipperden zwakjes en haar borsten gingen zwaar op en neer, alsof ze wanhopig lucht naar binnen zoog. ‘Niet meer,’ zuchtte ze kreunend. ‘Meer kan ik niet verdragen.’

Cadsuane aarzelde, iets dat ze gewoonlijk nooit deed. Het meisje kon de cirkel pas uit als de jonge Altor haar losliet, maar tenzij de Choedan Kal hetzelfde gebrek had als Callandor, zou ze beschermd moeten zijn tegen het putten van te veel van de Kracht, zodat dat haar niet kon deren. Maar nu diende ze echter als een soort leiding voor veel meer saidar dan de hele Witte Toren met al haar angrealen en sa’angrealen samen had kunnen beheersen. Na zoveel door haar heen te hebben gekregen, en dat urenlang, moest ze wel bijna sterven van uitputting.

Cadsuane knielde naast het meisje neer en legde de zwaluw naast haar op de grond. Ze nam Nynaeves hoofd in beide handen en verminderde de hoeveelheid saidar die ze in het schild stuurde. Haar kundigheid met Heling was niet zeer groot, maar ze kon iets van Nynaeves uitputting wegsluizen, zonder zelf om te vallen. Ze was zich er heel goed van bewust dat het schild boven hen nu was verzwakt en ze vormde zo snel mogelijk de weving om Nynaeve te helen.

Osan’gar klauterde naar de heuveltop en liet zich op z’n buik op de grond vallen. Glimlachend gleed hij opzij om zich achter een boom te verschuilen. Van hieraf kon hij, met saidin in zich, de volgende heuvelkam heel goed onderscheiden. Evenals de mensen die daar aanwezig waren. Het waren er minder dan hij had gedacht. Een vrouw deed langzaam de ronde over de heuveltop terwijl ze alle kanten opkeek, maar alle anderen zaten stil. Jahar hield het glanzende zwaard Callandor in zijn armen terwijl een vrouw haar hoofd op zijn knie had gelegd. Osan’gar zag twee andere vrouwen; de een was naast de ander neergeknield, maar ze werden half verborgen door een mannenrug. Hij hoefde het gezicht van die man niet te zien om te weten dat het Altor was. De sleutel op de grond zei zijn naam. Osan’gars ogen waren op die fel glanzende sleutel gericht, glanzender dan de zon, dan duizend zonnen. Wat hij daarmee niet kon doen! Jammer dat hij samen met Altor vernietigd moest worden. Niettemin kon hij Callandor grijpen als Altor dood was. Niemand van de Uitverkorenen had meer dan een angreaal. Zelfs Moridin zou voor hem buigen als hij dat kristallen zwaard eenmaal had. Nae’blis? Osan’gar zou de Nae’blis worden genoemd, nadat hij Altor had vernietigd en ongedaan had gemaakt wat de man hier had verricht. Zacht lachend weefde hij lotsvuur. Wie zou ooit hebben gedacht dat hij uiteindelijk de held van de dag zou worden?

Langzaam liep Elza over de heuveltop en nam de beboste heuvels rondom haar op. Opeens bleef ze staan toen ze een flits van beweging vanuit haar ooghoeken opving. Ze draaide haar hoofd langzaam om, maar niet helemaal naar de heuvel waar ze die flits had opgemerkt. De dag was heel moeilijk voor haar geweest. Tijdens haar gevangenschap in de Aieltenten bij Cairhien was ze ervan doordrongen geraakt dat de aanwezigheid van de Herrezen Draak in de Laatste Slag het enige was dat belangrijk was. Dat was haar zo verblindend duidelijk geworden dat het haar verbaasde dit niet eerder te hebben ingezien. Nu wist ze het zonneklaar, even klaar als saidar haar nu het gezicht van de man toonde die zich op de heuvel probeerde te verbergen terwijl hij om een stam gluurde. Vandaag was ze gedwongen de Uitverkorenen te bestrijden. De Grote Heer zou het zeker begrijpen als ze er echt een doodde, maar Corlan Dashiva was slechts een Asha’man. Dashiva hief zijn hand naar haar heuvel en ze onttrok zoveel mogelijk aan Callandor in Jahars handen. Saidin leek een gepast middel voor zijn vernietiging. Een enorme bol vonkend vuur omgaf de andere heuveltop in rood, goud en blauw. Toen het vuur verdween, had de andere heuvel een vlakke top die zich zo’n vijftig voet lager bevond.

Moghedien wist niet eens zeker waarom ze zo lang was gebleven. Er waren nog maar enkele uren daglicht te gaan en het bos was stil. Afgezien van de sleutel kon ze nergens iets van geleiding merken. Dat wilde niet zeggen dat er niet ergens een heel kleine hoeveelheid werd gebruikt, maar dat was niets vergeleken met de razernij die hier eerder had gewoed. De strijd was voorbij en de andere Uitverkorenen waren dood of gevlucht. Overduidelijk een nederlaag, aangezien de sleutel in haar geest nog steeds vurig vlamde. Het was verbazingwekkend dat de Choedan Kal met zo’n hoeveelheid zo lang onafgebroken kon worden gebruikt.

Ze lag op haar buik op de top van haar hoge uitkijkpunt, met de kin op haar handen, en ze keek naar de grote koepel. Zwart leek niet meer het beste woord ervoor. Er was geen woord voor, maar zwart was hiermee vergeleken lichtgrijs. De koepel was inmiddels uitgegroeid tot een halve bol die als een berg ongeveer twee span of meer naar de hemel uitstak. Eromheen lag een dikke laag schaduw, alsof het ook het laatste licht uit de lucht opslorpte. Ze kon maar niet begrijpen waarom ze niet bang was. Dat ding kon groeien tot het de hele wereld omvatte of misschien de wereld verbrijzelen, zoals Aran’gar had gezegd. Maar als dat gebeurde, was er geen veilige plek en geen schaduw voor de Spin om zich te verbergen. Opeens kronkelde er iets op uit dat donkere, gladde oppervlak; het leek wel een vlam, als een vlam zwarter dan zwart kon zijn, toen nog een en nog een, tot de koepel kolkte van een hels zwart vuur. Het gebrul van tienduizend donderstormen zorgde ervoor dat ze haar handen tegen haar oren drukte en gilde, maar het gegil ging in dit tumult verloren. De bol klapte in een tel tijd in elkaar tot een speldenpunt, tot niets. Daarna ontstond er een huilende wind, die naar de vernietigde koepel snelde en haar over de rotsgrond meesleurde, ook al klauwde ze met haar nagels wanhopig naar houvast. Ze rolde tegen bomen aan en werd in de lucht getild. Vreemd genoeg voelde ze nog steeds geen vrees. Ze dacht dat als ze dit overleefde, ze nooit meer angst zou kennen.

Cadsuane liet het ding dat een ter’angreaal was geweest op de grond vallen. Het kon geen vrouwenbeeldje meer worden genoemd. Het gezicht stond even wijs en ernstig als eerst, maar het lijf was gebroken en vertoonde bobbels aan de kant die was gesmolten. Ook de arm met de kristallen bol was gesmolten en de bol lag in scherven rond het kapotte beeldje. Her mannenbeeldje was nog heel en al in haar zadeltas opgeborgen. Ook Callandor was veilig opgeborgen. Het was maar beter geen verleidelijke voorwerpen op deze heuveltop te laten slingeren. Waar ooit Shadar Logoth had gelegen, was nu een volmaakt ronde opening in het bos. In het licht van de ondergaande zon kon ze nog net de andere kant zien, die in de aarde omlaag liep.

Lan leidde zijn hinkende strijdros de helling op en liet de teugels van de zwarte hengst vallen toen hij Nynaeve languit onder haar mantel op de grond zag liggen. De jonge Altor lag naast haar, ook onder zijn mantel, terwijl Min tegen hem lag aangekruld met haar hoofd op zijn borst. Ze had haar ogen dicht maar aan haar glimlachje te zien, sliep ze niet. Lan keek amper naar hen toen hij het laatste stuk kwam aanhollen en zich op zijn knieën liet vallen om Nynaeves hoofd teder op zijn arm te leggen. Ze bewoog net zo weinig als de jongen. ‘Ze zijn slechts bewusteloos,’ zei Cadsuane. ‘Corele zegt dat het beter is als ze uit zichzelf herstellen.’ Hoelang dat zou duren, wilde Corele niet zeggen. En Damer evenmin. De wonden in de zij van de jongen waren niet veranderd, al had Damer erop gerekend dat dat zou gebeuren. Het was allemaal heel verontrustend. Wat verder op de heuvel stond de kale Asha’man over een kreunende Beldeine gebogen. Zijn vingers bewogen druk boven haar hoofd, terwijl hij zijn vreemde Heling weefde. Hij had het druk gehad in het laatste uur. Alivia bleef voortdurend stomverwonderd rondkijken en haar arm bewegen, die zowel gebroken was geweest als tot het bot toe verbrand. Sarene liep wat onvast, maar dat was slechts vermoeidheid. Ze was daarginds in her bos bijna gestorven en ze had nog steeds grote ogen door die ervaring. Witte zusters waren dat soort dingen niet gewend.

Niet iedereen had zoveel geluk gehad. Verin en de vrouw van het Zeevolk zaten naast Kumira’s lichaam, dat was bedekt door een mantel. Hun lippen prevelden een gebed om de genade van het Licht en Nesune probeerde onhandig een huilende Daigian te troosten, die het lichaam van de jonge Eben wiegde als een pasgeboren kind. Groenen waren aan dat soort dingen gewend, maar Cadsuane hield er niet van om twee van haar mensen te verliezen in ruil voor niet meer dan wat geschroeide Verzakers en een dode afvallige Asha’man. ‘Het is schoon,’ zei Jahar zachtjes. Ditmaal zat Merise en rustte zijn hoofd in haar schoot. Haar blauwe ogen stonden even streng als altijd, maar ze aaide zachtjes over zijn zwarte haren. ‘Het is schoon.’ Cadsuane keek Merise recht in de ogen, over het hoofd van de jongen heen. Damer en Jahar hadden beiden hetzelfde gezegd. De smet was weg, maar hoe wisten ze zeker dat er geen flarden waren achtergebleven? Met Merises toestemming had ze zich aan de jongen gekoppeld, maar ze voelde niets van wat de andere Groene zuster had beschreven. Hoe kon ze er zeker van zijn? Saidin was zo’n vreemde chaos dat alles erin verborgen kon blijven.

‘Ik wil weg zodra de andere zwaardhanden terugkeren,’ verkondigde ze. Er waren nog te veel vragen waarop ze geen passend antwoord had gevonden, maar ze had de jonge Altor nu en ze was niet van plan hem kwijt te raken.

De nacht viel. Op de heuveltop blies de wind stof over de resten van wat vroeger een ter’angreaal was geweest. Eronder lag de graftombe van Shadar Logoth, open, om de wereld hoop te geven. En op het verre Tremalkin verspreidde zich het nieuws dat de Tijd van de Waan ten einde was.

Загрузка...