52 Laarzen

Elayne ging in Glimmers zadel zitten. De merrie was een van de beste uit de koninklijke stallen; ze was van goede Saldeaanse afkomst, met schitterend witte manen en een witte vacht. Het zadel was kostbaar, het leer afgezet met wijnrood en goud. Het soort zadel dat je gebruikt voor een optocht.

Birgitte reed op Oproer, een grote, grijsbruine ruin, ook een van de snelste in de koninklijke stallen. De Zwaardhand had beide paarden uitgekozen. Ze verwachtte dat ze zouden moeten vluchten. Birgitte droeg een van de vossenpenningen die Elayne had nagemaakt, hoewel hij een afwijkende vorm had: een smalle zilveren schijf met een roos erop. Elayne had een andere in een doekje gewikkeld in haar zak zitten.

Ze had vanmorgen geprobeerd er nog een te maken, maar die was gesmolten en had bijna haar kast in brand gezet. Ze had er ontzettend veel moeite mee gehad, omdat ze de echte er niet bij had om te bestuderen. Haar droom, dat ze al haar lijfwachten met penningen zou kunnen bewapenen, leek steeds onhaalbaarder, behalve als ze Mart zou kunnen overhalen om haar de echte nog eens te lenen. Haar erewacht reed in rijen rondom haar en Birgitte het Koninginneplein op. Ze nam slechts honderd soldaten mee; vijfenzeventig gardisten en een binnenste ring van vijfentwintig gardevrouwen. Het waren er heel weinig, maar als het enigszins had gekund, had ze die honderd ook achtergelaten. Ze kon het zich niet veroorloven over te komen als een veroveraarster.

‘Dit bevalt me niet,’ bromde Birgitte.

‘Jou bevalt de laatste tijd helemaal niets,’ zei Elayne. ‘Echt, je wordt met de dag prikkelbaarder.’

‘Dat komt doordat jij met de dag roekelozer wordt.’

‘O, kom op. Dit is echt niet het meest roekeloze dat ik ooit heb gedaan.’

‘Alleen maar omdat je de lat voor jezelf heel hoog legt, Elayne.’

‘Het komt wel goed,’ zei Elayne, kijkend naar het zuiden. ‘Waarom blijf je toch steeds die kant op kijken?’

‘Rhand,’ antwoordde Elayne, die dat warme gevoel weer kreeg, uitstralend van de kluwen van gevoel achter in haar geest. ‘Hij bereidt zich ergens op voor. Hij is ongerust. En tegelijkertijd vredig.’ Licht, wat kon die man verwarrend zijn.

De bijeenkomst zou over één dag gehouden worden, als zijn oorspronkelijke ultimatum nog gold. Egwene had gelijk; het breken van de zegels zou dom zijn. Maar Rhand zou wel rede inzien. Alise reed naar haar toe, begeleid door drie Kinsvrouwen. Sarasia was een mollige vrouw met een grootmoederlijke uitstraling, de donkere Kema had haar zwarte haar in drie lange vlechten gedraaid, en de nuffige Nashia met haar jeugdige gezicht droeg een wijd gewaad. De vier kwamen naast Elayne rijden. Slechts twee van hen waren sterk genoeg om een Poort te maken; veel Kinne waren zwakker dan de meeste Aes Sedai. Maar dat zou voldoende zijn, mocht Elayne moeite hebben de Bron te omhelzen.

‘Kunnen jullie iets doen om te voorkomen dat boogschutters haar raken?’ vroeg Birgitte aan Alise. ‘Een of andere weving?’ Alise hield peinzend haar hoofd schuin, ik weet er wel een die zou kunnen werken,’ zei ze, ‘maar ik heb hem nog nooit geprobeerd.’ Een andere Kinsvrouw weefde verderop een Poort. Hij gaf toegang tot een stuk ruig land met bruin gras buiten Cairhien. Daar wachtte een veel groter leger, met de borstkurassen en klokvormige helmen van Cairhiense soldaten. De officiers waren gemakkelijk te herkennen aan hun donkere kleding met de kleuren van de Huizen die ze dienden.

De lange Lorstrum met zijn smalle gezicht zat te paard voor zijn leger, dat gekleed was in donkergroen met rode sjerpen; Bertome stond aan de andere kant. Hun legers leken ongeveer even groot. Vijfduizend man elk. De andere vier Huizen hadden kleinere legers verzameld.

‘Als ze de bedoeling hebben om je gevangen te nemen,’ zei Birgitte grimmig, ‘dan bied je ze hiermee de mogelijkheid.’

‘Dit kan niet op een veilige manier, behalve als ik me in mijn paleis wil verstoppen en mijn legers naar binnen wil sturen. Dat zou alleen maar leiden tot een opstand in Cairhien en een mogelijke ineenstorting van Andor.’ Ze keek haar Zwaardhand aan. ‘Ik ben nu koningin, Birgitte. Je zult me niet buiten gevaar kunnen houden, net zomin als je een enkele soldaat kunt beschermen op het slagveld.’ Birgitte knikte. ‘Blijf dicht bij mij en Guybon.’ Guybon naderde op een grote, gespikkelde ruin. Met Birgitte aan de ene kant en Guybon aan de andere – allebei op grotere paarden dan dat van Elayne – zou een sluipmoordenaar grote moeite hebben haar te pakken te krijgen zonder eerst haar vrienden te raken. En zo zou het de rest van haar leven blijven. Ze spoorde Glimmer aan, en haar groep reed door de Poort het grondgebied van de Cairhienin op. De edelen verderop bogen of maakten knicksen te paard, en die waren deze keer dieper dan toen ze bij Elayne in haar troonzaal waren. De voorstelling was begonnen.

De stad lag even verderop, de muren nog zwartgeblakerd van de branden die hadden gewoed tijdens de strijd tegen de Shaido. Elayne voelde Birgittes spanning toen de Poort achter hen verdween. De Kinne rondom Elayne omhelsden de Bron en Alise maakte een onbekende weving, die ze in de lucht rondom de binnenste kring van soldaten legde. Hij liet een klein beetje wind snel in de lucht draaien.

Birgittes onrust was aanstekelijk, en Elayne betrapte zich erop dat ze haar teugels omklemde terwijl Glimmer doorliep. De lucht was droger hier in Cairhien, met een vaag stoffige geur. De hemel was bewolkt.

De Cairhiense troepen stelden zich op rondom haar kleine groep Andoranen in het wit en rood. De meeste Cairhienin waren voetsoldaten, hoewel er ook wat zware cavalerie was: paarden gehuld in glanzende harnassen en mannen met lansen die hoog de lucht in staken. Ze liepen allemaal in volmaakte rijen om Elayne te beschermen. Of haar in te sluiten.

Lorstrum stuurde zijn voshengst dichter naar de buitenste rijen rondom Elayne. Guybon keek naar haar en ze knikte, dus liet de kapitein hem naderen.

‘De stad is zenuwachtig, Majesteit,’ zei Lorstrum. Birgitte hield nog altijd behoedzaam haar rijdier tussen dat van hem en Elayne in. ‘Er gaan... onfortuinlijke geruchten over uw troonsbestijging.’ Geruchten die jij waarschijnlijk de wereld in hebt geholpen voordat je besloot me toch maar te steunen, dacht Elayne. ‘Ze zullen toch niets proberen tegen onze soldaten?’

‘Ik hoop van niet.’ Hij bekeek haar vanonder zijn platte, bosgroene pet. Hij droeg een zwarte jas tot op zijn knieën met gekleurde strepen erover, ten teken van zijn Huis. Het was het soort kleding dat hij zou dragen naar een dansfeest. Dat straalde een gevoel van vertrouwen uit. Zijn leger wilde de stad niet innemen; het begeleidde de nieuwe koningin met een erestoet. ‘Het is onwaarschijnlijk dat er gewapend verzet zal zijn. Maar ik wilde u toch waarschuwen.’ Lorstrum knikte eerbiedig naar haar. Hij wist dat ze hem manipuleerde, maar aanvaardde dat. Ze zou hem in de komende jaren zorgvuldig in de gaten moeten houden.

Cairhien was een vierkant ogende stad, een en al rechte lijnen en versterkte torens. Hoewel sommige gebouwen mooi waren, viel het niet te vergelijken met Caemlin of Tar Valon. Ze reden naar binnen door de noordelijke poort, met de rivier de Alguenya rechts van hen. Binnen stonden menigten. Lorstrum en de anderen hadden hun werk goed gedaan. Er werd gejuicht, waarschijnlijk aangemoedigd door zorgvuldig geplaatste hovelingen. Toen Elayne de stad binnenkwam, werd het gejuich luider. Dat verbaasde haar. Ze had vijandschap verwacht. En ja, dat was er ook wel; af en toe werd er van achter uit de menigte afval gegooid. Ze ving hier en daar wat gejoel op. Maar de meeste mensen keken blij.

Terwijl ze door die brede straat reed, omzoomd met de rechthoekige gebouwen waar men in Cairhien de voorkeur aan gaf, besefte ze dat die mensen misschien wel op een gebeurtenis zoals deze hadden gewacht. Erover hadden gepraat, geruchten hadden verspreid. Enkele van die verhalen waren vijandig geweest, en die waren door Norrij gemeld. Maar nu leken ze haar eerder een teken van ongerustheid dan vijandschap. Cairhien had te lang zonder monarch gezeten, hun koning was door onbekenden gedood en het scheen dat de Draak hen had verlaten.

Haar vertrouwen nam toe. Cairhien was een gewonde stad. De verbrande en ingestorte resten van de Voorpoort buiten. Keien die uit de grond waren getrokken om van de muren gegooid te worden. De stad had zich nooit volledig hersteld van de Aiel-oorlog en de onvoltooide stompe torens – symmetrisch ontworpen maar deerniswekkend wanhopig van aanzien – waren een indrukwekkende verklaring van dat feit.

Dat verdomde Spel der Huizen was al bijna net zo’n grote plaag. Kon ze dat veranderen? De mensen om haar heen klonken hoopvol, alsof ze wisten wat een verwrongen puinhoop hun natie was geworden. Je kon een Aiel nog eerder zijn speren afpakken dan de sluwheid uit de Cairhienin weghalen, maar misschien kon ze hun een diepere trouw aan land en troon bijbrengen. Zolang ze maar een troon hadden die hun trouw waard was.

Het Zonnepaleis stond helemaal midden in de stad. Net als de rest van de gebouwen in de stad was het vierkant en hoekig, maar dit bouwwerk straalde een indrukwekkende kracht uit. Het was een groots gebouw, ondanks de kapotte zijvleugel waar een aanslag op Rhands leven was gepleegd.

Hier stonden nog meer edelen te wachten, onder afdaken of bij druk versierde koetsen. Vrouwen in vormelijke gewaden met wijde hoepels, de mannen in nette jassen in donkere kleuren en met petten op hun hoofd. Velen keken twijfelend, en sommigen stomverbaasd. Elayne glimlachte tevreden naar Birgitte. ‘Het lukt. Niemand had verwacht dat ik naar het paleis zou rijden onder begeleiding van een Cairhiens leger.’

Birgitte zei niets. Ze was nog steeds gespannen en zou dat waarschijnlijk blijven totdat Elayne terugkeerde naar Caemlin. Aan de voet van de trap stonden twee vrouwen, een van hen knap en met klokjes in haar haren, de ander met donker krullend haar en een gezicht dat niet dat van een Aes Sedai leek, ondanks het feit dat ze er al jaren een was. Dat was Sashalle Anderly, en de andere vrouw – wel met een leeftijdloos gezicht – was Samitsu Tamagowa. Voor zover Elaynes bronnen hadden weten te achterhalen, waren deze twee datgene wat de stad had aan ‘regenten’ in afwezigheid van Rhand. Ze had met beiden geschreven en gemerkt dat vooral Sashalle opmerkelijk veel inzicht had in de Cairhiense denkwijze. Ze had Elayne de stad aangeboden, maar had daarbij laten doorschemeren dat aanbïéden en aannémen twee verschillende dingen waren. Sashalle stapte naar voren. ‘Majesteit,’ zei ze vormelijk, ‘laat bekend zijn dat de Draak u alle rechten en aanspraken op dit land geeft. Het officiële bestuur dat hij over het land had, is aan u overgedaan, en de functie van rentmeester over de natie is opgeheven. Moge u in wijsheid en vrede regeren.’

Elayne knikte vorstelijk naar haar vanaf haar paard, maar vanbinnen ziedde ze. Ze had gezegd dat ze geen bezwaar had tegen hulp van Rhand bij het bestijgen van de troon, maar het hoefde haar niet ingepeperd te worden. Toch scheen Sashalle haar positie ernstig op te vatten, hoewel Elayne had ontdekt dat die positie in hoge mate door haarzelf was geschapen.

Elayne en haar geleide stegen af. Had Rhand gedacht dat het zo eenvoudig zou zijn om haar de troon te geven? Hij had lang genoeg in Cairhien verbleven om te weten hoe de mensen er konkelden. Eén Aes Sedai die een verklaring deed, zou nooit genoeg zijn geweest. Maar nu ze machtige edelen had die haar rechtstreeks steunden, zou dat voldoende moeten zijn.

Hun stoet ging de trap op. Ze gingen naar binnen, en elk van haar aanhangers nam een kleine erewacht van vijftig man mee. Elayne bracht haar hele leger mee; het was druk, maar ze was niet van zins iemand achter te laten.

De gangen binnen waren recht, met puntige zolderingen voorzien van gouden biezen. Het teken van de Rijzende Zon sierde elke deur. Er waren nissen om rijkdommen in uit te stallen, maar vele daarvan waren leeg. De Aiel hadden hun vijfde opgeëist in het paleis. Toen ze de ingang naar de Grote Zaal van de Zon bereikten, stelden Elaynes Andoraanse gardisten en gardevrouwen zich langs de gang op. Elayne haalde diep adem en liep de troonzaal in met een groep van tien. Blauw dooraderde marmeren pilaren rezen aan alle kanten van de zaal naar de zoldering op, en de Zonnetroon stond op de blauwmarmeren verhoging achter in de grote zaal. De zetel was van verguld hout, maar hij oogde verrassend bescheiden. Misschien had Laman daarom besloten een nieuwe troon te laten maken, met Avendoraldera zelf als bestanddeel. Elayne liep naar de verhoging. Ze draaide zich om toen de Cairhiense adel binnenkwam, haar aanhangers voorop en daarna de rest, op volgorde van de ingewikkelde voorschriften van Daes Dae’mar. Die rangen konden per dag verschillen, en soms zelfs per uur. Birgitte keek naar iedereen die binnenkwam, maar de Cairhienin waren toonbeelden van betamelijkheid. Niemand zou de driestheid aan de dag leggen die Ellorien in Andor had betoond. Ze was een goed vaderlander, al bleef ze het dan frustrerend oneens met Elayne. In Cairhien deed je dergelijke dingen niet.

Zodra de menigte zweeg en stilstond, haalde Elayne diep adem. Ze had overwogen een redevoering te houden, maar haar moeder had haar geleerd dat besluitvaardig handelen soms de beste redevoering was. Elayne wilde op de troon gaan zitten. Birgitte greep haar bij de arm.

Elayne keek haar vragend aan, maar de Zwaardhand keek naar de troon. ‘Wacht even,’ zei ze bukkend.

De edelen begonnen tegen elkaar te mompelen en Lorstrum stapte naar Elayne toe.

‘Majesteit?’

‘Birgitte,’ zei Elayne blozend, ‘is dit echt nodig?’

Birgitte negeerde haar en porde in het kussen op de stoel. Licht! Was de Zwaardhand dan vastbesloten haar in alle mogelijke omstandigheden voor gek te zetten? Er zou toch geen... ‘Aha!’ zei Birgitte, die iets uit het dikke kussen trok. Elayne schrok en ging naderbij, met Lorstrum en Bertome aan haar zijde. Birgitte hield een dunne naald met een zwarte punt omhoog. ‘Verborgen in het kussen.’ Elayne verbleekte.

‘Het was de enige plek waarvan ze zeker wisten dat je er zou zijn, Elayne,’ zei Birgitte zachtjes. Ze knielde neer en zocht naar nog meer valstrikken.

Lorstrum had een verhit gezicht gekregen, ik zal uitzoeken wie dit heeft gedaan, Majesteit,’ beloofde hij op gedempte toon. Op gevaarlijke toon. ‘Ze zullen mijn toorn kennen.’

‘Niet als ze de mijne eerst kennen,’ dreigde de forse Bertome, kijkend naar de naald.

‘Overduidelijk een aanslagpoging bedoeld voor de Draak, Majesteit,’ zei Lorstrum op luidere toon, ten gunste van de toeschouwers. ‘Niemand zou durven proberen onze geliefde zuster uit Andor te vermoorden.’

‘Dat is fijn om te horen,’ antwoordde Elayne, kijkend naar hem. Haar blik vertelde iedereen in de zaal dat ze die list van hem, bedoeld om zijn gezicht te redden, zou slikken. Als haar sterkste aanhanger viel de schande van een aanslagpoging hem te beurt. Hij zou moeten betalen voor het feit dat ze hem zijn gezicht liet redden. Hij sloeg even begrijpend zijn ogen neer. Licht, ze haatte dit spel. Maar ze zou het spelen. En goed ook. is het veilig?’ vroeg ze aan Birgitte.

De Zwaardhand wreef over haar kin. ‘Maar één manier om daar achter te komen,’ zei ze, en liet zich met onbetamelijk veel kracht in de troon vallen. Een vrij groot aantal edelen in de zaal slaakte kreten, en Lorstrum werd nog bleker.

‘Niet erg behaaglijk,’ zei Birgitte, die opzij leunde en vervolgens haar rug tegen het hout duwde, ik had verwacht dat de troon van een monarch zachter zou zijn, met jouw gevoelige achterwerk en zo.’

‘Birgitte!’ snauwde Elayne, die haar wangen weer voelde kleuren. ‘Je mag niet op de Zonnetroon zitten!’

‘Ik ben je lijfwacht,’ zei Birgitte. ik mag je eten proeven als ik wil, ik mag voor je uit de deur door gaan, en ik mag verdomme ook op je stoel gaan zitten als ik je daarmee denk te beschermen.’ Ze grijnsde. ‘Bovendien,’ voegde ze er op gedemptere toon aan toe, ‘heb ik me altijd afgevraagd hoe het zou voelen.’ De Zwaardhand stond op, nog steeds behoedzaam, maar ook tevreden.

Elayne draaide zich om naar de adel van Cairhien. ‘U hebt hier lang op gewacht,’ zei ze. ‘Sommigen van u zijn ontevreden, maar vergeet niet dat de helft van mijn bloed Cairhiens is. Dit bondgenootschap zal onze beide landen groot maken. Ik eis uw vertrouwen niet, maar ik eis wél uw gehoorzaamheid.’ Ze aarzelde en voegde eraan toe: ‘En denk eraan, dit is wat de Herrezen Draak wenst.’ Ze zag dat ze het begrepen. Rhand had deze stad ooit veroverd, hoewel dat was om hem te bevrijden van de Shaido. Het zou verstandig zijn als ze hem niet in de verleiding brachten terug te komen om hem nog eens te veroveren. Een koningin moest gebruikmaken van de middelen die ze voorhanden had. Ze had Andor op eigen kracht veroverd; ze zou zich door Rhand laten helpen met Cairhien. Ze ging zitten. Zoiets eenvoudigs, maar de gevolgen zouden verstrekkend zijn. ‘Verzamel uw legers en Huiswachters,’ beval ze de verzamelde edelen. ‘U vertrekt, samen met de legers van Andor, door Poorten naar een plek die de Akker van Merrilor heet. We hebben daar een ontmoeting met de Herrezen Draak.’

De edelen leken verbaasd. Ze kwam binnen, besteeg de troon en stuurde op dezelfde dag al hun legers de stad uit? Ze glimlachte. Ze kon beter snel en besluitvaardig handelen; het zou een precedent scheppen in gehoorzaamheid. En het zou hen voorbereiden op de Laatste Slag.

‘En,’ verklaarde ze toen de toehoorders begonnen te fluisteren, ‘ik wil dat u elke man in dit rijk die een zwaard kan vasthouden, inlijft in het leger van de koningin. Er zal niet veel tijd zijn om hen op te leiden, maar elke man zal nodig zijn in de Laatste Slag. Vrouwen die willen strijden, mogen zich ook melden. En stuur bericht naar de klokkengieters in de stad. Ik wil hen allemaal binnen het uur spreken.’

‘Maar,’ zei Bertome, ‘het kroningsfeest, Majesteit...’

‘We vieren wel feest als de Laatste Slag is gewonnen en de kinderen van Cairhien veilig zijn,’ kapte Elayne hem af. Ze moest hen afleiden van hun gekonkel, hun werk geven om hen druk bezig te houden, als het kon. ‘Schiet op! Doe maar alsof de Laatste Slag voor de deur staat en morgen begint!’ Want dat was misschien ook wel zo.


Mart leunde tegen een dode boom en keek uit over zijn kamp. Hij ademde in en uit, glimlachend en genietend van het heerlijke gevoel te weten dat hij niet langer werd achtervolgd. Hij was vergeten hoe fijn dat voelde. Beter dan een mooi dienstertje op elke knie, dat gevoel. Nou, beter dan één dienstertje, in ieder geval. Een legerkamp bij avond was een van de behaaglijkste plekken ter wereld, zelfs als het halve kamp verlaten was en de mannen naar Cairhien waren vertrokken. De zon was onder, en sommige overblijvers waren al naar bed gegaan. Maar voor diegenen die de volgende dag middagdienst hadden, was er nog geen reden om al te gaan slapen.

Een tiental vuurkuilen smeulde in het kamp, met mannen eromheen die verhalen vertelden over belevenissen, over vrouwen die ze hadden achtergelaten of over geruchten uit verre streken. Vlammen flakkerden terwijl mannen lachten, zittend op boomstammen of keien. Iemand porde af en toe met een kromme tak in het vuur en stuurde vonkenregens de lucht in terwijl zijn vrienden ‘Komaan deerne’ of ‘Omgevallen wilgen bij noen’ zongen.

De mannen van de Bond kwamen uit tien verschillende naties, maar dit kamp was hun werkelijke thuis. Mart liep tussen hen door, met zijn hoed op zijn hoofd en zijn ashandarei over zijn schouder. Hij had een nieuwe halsdoek. De mensen wisten van zijn litteken, maar er was geen reden om ermee te pronken zoals Luca met zijn verrekte wagens.

De halsdoek die hij deze keer had gekozen, was rood. Ter nagedachtenis aan Tylin en de anderen die waren gedood door de gholam. Hij was even in de verleiding gekomen om roze te kiezen. Héél even. Mart glimlachte. Hoewel er liederen opklonken bij meerdere kampvuren, waren die geen van alle luid, en er hing een gezonde rust over het kamp. Geen stilte. Stilte was nooit goed. Hij had de pest aan stilte. Het maakte dat hij zich afvroeg wie er zo zijn best deed om hem te besluipen. Nee, dit was rust. Mannen die zachtjes snurkten, knetterende vuren, andere mannen die zongen, onkruid dat knerpte onder de voeten van degenen die wachtliepen. De vredige geluiden van mannen die van het leven genoten.

Mart liep terug naar de tafel bij zijn donkere tent. Hij ging zitten en bekeek de papieren die hij daar had opgestapeld. In de tent was het hem te benauwd geweest. Bovendien had hij Olver niet willen wekken.

Marts tent rimpelde in de wind. Het zag er wel vreemd uit, de mooie eiken tafel in een veldje dollekruid, met Marts stoel ernaast en een kan warme cider op de grond ernaast. De papieren op zijn tafel waren verzwaard met stenen die hij links en rechts had opgeraapt en één flakkerende lamp bood verlichting. Hij zou geen stapels papier moeten hebben. Hij zou bij een van die vuren moeten kunnen gaan zitten om ‘Dans met schemerige Jak’ te zingen. Vaag hoorde hij de woorden van dat lied van een vuur verderop komen. Papieren. Nou, hij had ingestemd met het contract met Elayne, en daarvoor waren papieren nodig. En papieren over het indelen van de bemanning voor de Draken. Documenten over proviand, verslagen over de tucht en allerlei andere onzin. En een paar papieren die hij hare koninklijke hoogheid had weten te ontfutselen: verslagen van verspieders die hij had willen lezen. Verslagen over de Seanchanen.

Veel van het nieuws was voor hem niet nieuw; dankzij Verins Poort was Mart sneller dan de meeste geruchten naar Caemlin Gereisd. Maar Elayne had zelf ook Poorten, en een deel van het nieuws uit Tyr en Illian was nieuw. Er werd gesproken over de nieuwe Seanchaanse Keizerin. Dus Tuon had zichzelf echt gekroond, of wat het dan ook was dat de Seanchanen deden om een nieuwe leider aan te stellen.

Hij moest glimlachen. Licht, ze wisten niet wat hun te wachten stond! Ze dachten waarschijnlijk van wel. Maar Tuon zou hen verrassen, zo zeker als de hemel blauw was. Al was hij de laatste tijd eigenlijk grijs.

Er werd ook gesproken over Zeevolk dat samenwerkte met de Seanchanen. Mart wees dat van de hand. De Seanchanen hadden genoeg schepen van het Zeevolk in handen gekregen om die indruk te wekken, maar het was niet waar. Hij vond ook enkele bladzijden met nieuws over Rhand, het meeste vaag of onbetrouwbaar. Die rottige kleuren. Rhand zat op zijn achterwerk en kletste met wat mensen in een tent. Misschien was hij wel in Arad Doman, maar hij kon toch niet daar zijn én in gevecht in de Grenslanden? Eén gerucht stelde dat Rhand koningin Tylin had vermoord. Welke stommelingen dachten dat nu?

Hij draaide de verslagen over Rhand snel om. Hij had er de pest aan om steeds die verrekte kleuren te moeten verjagen. Gelukkig had Rhand deze keer in ieder geval kleren aan.

De laatste bladzijde was merkwaardig. Wolven in enorme roedels, samenkomend op open plekken en huilend in koor? De hemel die ’s nachts een rode gloed had? Vee dat zich op een rij in de weilanden opstelde, allemaal stilletjes kijkend naar het noorden? De voetafdrukken van legers van Schaduwgebroed midden op akkers? Die dingen stonken naar eenvoudige onzinverhalen, doorgegeven van boerenvrouw naar boerenvrouw tot ze de oren van Elaynes verspieders hadden bereikt.

Mart bekeek het papier en besefte toen dat hij – zonder erbij na te denken – Verins briefje uit zijn zak had gehaald. De nog steeds verzegelde brief zag er versleten en vuil uit, maar hij had hem niet geopend. Die neiging weerstaan was een van de moeilijkste dingen die hij ooit had gedaan.

‘Dat zie je ook niet vaak,’ zei een vrouwenstem. Mart keek op en zag Setalle naar hem toe wandelen. Ze droeg een bruin gewaad met veters over haar weelderige boezem. Niet dat Mart daar natuurlijk naar keek.

‘Vind je het wat, mijn werkkamer?’ vroeg Mart. Hij legde de brief opzij en legde het laatste verspiedersverslag op een stapel, naast een reeks schetsen die hij had gemaakt van nieuwe kruisbogen op basis van wapens die Talmanes had gekocht. De papieren dreigden weg te waaien. Aangezien hij geen steen meer had voor deze stapel, trok hij zijn laars uit en zette die erop. ‘Je werkkamer?’ vroeg Setalle vermaakt.

‘Ja,’ zei Mart, krabbend onder zijn sok. ‘Je zult een afspraak met mijn klerk moeten maken als je wilt binnenkomen.’

‘Je klerk?’

‘Die stronk daar,’ zei Mart met een knik van zijn hoofd. ‘Niet dat kleintje, maar die grote met mos erop.’ Ze trok haar wenkbrauw op.

‘Hij is best goed,’ vervolgde Mart. ‘Laat bijna nooit iemand binnen die ik niet wil spreken.’

‘Je bent een intrigerend schepsel, Martrim Cauton,’ zei Setalle, die op de grotere stronk plaatsnam. Haar gewaad had een Ebo Daraanse snit, en de zijkant was opgenomen om onderrokken te tonen die zo kleurig waren dat een Ketellapper ervan zou schrikken. ‘Wilde je iets in het bijzonder?’ vroeg Mart. ‘Of kwam je gewoon langs om op het hoofd van mijn klerk te gaan zitten?’

‘Ik heb gehoord dat je vandaag weer in het paleis bent geweest. Is het waar dat je de koningin kent?’

Mart haalde zijn schouders op. ‘Elayne is best een aardige meid. Knap ook, dat staat vast.’

‘Je kunt mij niet meer laten schrikken, Martrim Cauton,’ merkte Setalle op. ik heb heus wel in de gaten dat je uitspraken daar meestal op gericht zijn.’

O ja? ik zeg wat ik denk, vrouw Anan. Wat maakt het jou uit of ik de koningin ken?’

‘Alleen maar weer een stukje van de puzzel die jij vertegenwoordigt,’ zei Setalle. ik heb vandaag een brief van Joline gekregen.’

‘Wat wilde ze van je?’

‘Ze vroeg nergens om. Ze wilde alleen maar doorgeven dat ze veilig in Tar Valon waren aangekomen.’

‘Dat moet je verkeerd hebben gelezen.’

Setalle keek hem berispend aan. ‘Joline Sedai eerbiedigt je, meester Cauton. Ze sprak vaak gunstig over je, en over hoe je niet alleen haar had gered, maar ook de andere twee. Ze vroeg nog naar je in haar brief.’

Mart knipperde met zijn ogen. ‘Echt? Zei ze dat soort dingen?’ Setalle knikte.

‘Het Licht verzenge me,’ zei hij. ik zou me bijna schuldig voelen dat ik haar mond blauw heb geverfd. Maar je zou niet zeggen dat ze zo over me dacht, als je nagaat hoe ze tegen me deed.’

‘Als je dergelijke dingen tegen een man zegt, krijgt hij alleen maar meer eigendunk. Je zou denken dat de manier waarop ze je behandelde wel duidelijk genoeg was.’

‘Ze is een Aes Sedai,’ mompelde Mart. ‘Ze behandelt iedereen als modder die ze van haar laarzen moet schrapen.’ Setalle keek hem kwaad aan. Ze had iets statigs over zich; deels grootmoeder, deels hofdame, deels nuchtere herbergierster. ‘Mijn verontschuldigingen,’ zei hij. ‘Sommige Aes Sedai zijn niet zo erg als andere. Ik wilde je niet krenken.’

‘Dat zie ik maar als een loftuiting,’ antwoordde Setalle. ‘Hoewel ik geen Aes Sedai ben.’

Mart haalde zijn schouders op en zag een mooie steen aan zijn voeten liggen. Hij legde die op de stapel papier en pakte zijn laars eraf. De regen van de afgelopen dagen was voorbij en de lucht was fris en rein. ik weet dat je zei dat het geen pijn deed,’ begon Mart. ‘Maar... hoe voelt het? Dat wat je verloren hebt?’ Ze tuitte haar lippen. ‘Wat vind je het allerheerlijkste eten, meester Cauton? Dat wat je het liefste eet van alles wat er bestaat?’

‘Ma’s zoete pasteien,’ zei Mart meteen.

‘Nou, zo is het,’ zei Setalle. ‘Weten dat je vroeger elke dag die pasteien kon eten, maar nu mag het niet meer. Je vrienden mogen net zoveel pasteien eten als ze willen. Je benijdt hen, en het doet pijn, maar tegelijkertijd ben je blij. Er is in ieder geval nog iémand die kan genieten van wat jij niet kunt krijgen.’ Mart knikte langzaam.

‘Waarom haat je de Aes Sedai zo, meester Cauton?’ vroeg Setalle.

‘Ik haat ze niet,’ zei Mart. ik mag branden als het wel zo is. Maar soms lijkt het wel alsof een man geen twee dingen kan doen zonder dat vrouwen willen dat hij één van die dingen anders doet en het andere helemaal links laat liggen.’

‘Je bent niet gedwongen hun raad aan te nemen, en ik durf te wedden dat je uiteindelijk meestal moet toegeven dat het goede raad was.’ Mart haalde zijn schouders op. ‘Soms wil een man gewoon graag doen wat hij zelf wil, zonder dat iemand hem zegt wat er mis mee is en wat er mis is met hém. Dat is alles.’

‘En het heeft niets te maken met je... merkwaardige mening over edelen? De meeste Aes Sedai doen immers alsof ze adellijke vrouwen zijn.’

‘Ik heb niets tegen edelen,’ zei Mart, die zijn jas rechttrok, ik wil er alleen zelf geeneen zijn.’

‘Waarom niet?’

Mart bleef even zwijgend zitten. Waarom eigenlijk niet? Uiteindelijk keek hij naar zijn voet en trok zijn laars weer aan. ‘Laarzen.’

‘Laarzen?’ Setalle keek hem verward aan.

‘Laarzen,’ zei Mart knikkend terwijl hij zijn veters vastbond. ‘Het draait allemaal om de laarzen.’

‘Maar...’

‘Kijk,’ zei Mart, die de veters straktrok, ‘veel mannen hoeven zich niet zo druk te maken over welke laarzen ze moeten aantrekken. Het zijn arme lui. Als je zo iemand vraagt: “Welke laarzen trek je vandaag aan, Bor?” krijg je een eenvoudig antwoord. “Nou, Mart. Ik héb maar één paar, dus ik denk dat ik die maar aantrek.”’ Mart zweeg even. ‘Of eigenlijk zouden ze dat niet tegen jou zeggen, Setalle, aangezien je mij niet bent en zo. Ze zouden jou geen Mart noemen, snap je.’

‘Dat snap ik,’ zei ze vermaakt.

‘Maar goed, voor mensen die een beetje geld hebben, is de vraag van welke laarzen ze moeten dragen al moeilijker. De doorsneeman, mannen zoals ik...’ Hij keek haar aan. ‘En ik ben een doorsneeman, let wel.’

‘Natuurlijk ben je dat.’

‘Als je dat maar weet,’ zei Mart, die zijn veters dicht had en overeind ging zitten. ‘Een doorsneeman heeft misschien drie paar laarzen. Je op twee na beste paar laarzen, dat zijn de laarzen die je aandoet als je onplezierig werk te doen hebt. Ze knellen misschien een beetje, en er zitten misschien een paar gaten in, maar ze zijn goed genoeg voor het werk. Je vindt het niet erg als ze smerig worden op de akker of in de stal.’

‘Goed,’ zei Setalle.

‘Dan heb je nog je op één na beste paar laarzen,’ vervolgde Mart. ‘Dat zijn je dagelijkse laarzen. Die draag je als je bij de buren gaat eten. Of, in mijn geval, als je ten strijde trekt. Het zijn mooie laarzen, ze lopen lekker en je kunt je er gerust in vertonen.’

‘En je beste paar laarzen?’ vroeg Setalle. ‘Draag je die naar sociale bijeenkomsten, zoals een dansfeest of wanneer je gaat eten bij een plaatselijke hoogwaardigheidsbekleder?’

‘Een dansfeest? Hoogwaardigheidsbekleders? Bloedas, mens. Ik dacht dat je herbergierster was.’ Setalle bloosde een beetje.

‘We gaan niet naar dansfeesten,’ zei Mart. ‘Maar als het moest, dan vermoed ik dat we onze op één na beste laarzen zouden dragen. Als ze goed genoeg zijn om bij ouwe buurvrouw Hembreg langs te gaan, dan zijn ze verdomme ook goed genoeg om mee op de tenen te trappen van vrouwen die zo dom zijn om met ons te dansen.’

‘Waar zijn je beste laarzen dan voor?’

‘Lopen,’ zei Mart. ‘Elke boer kent de waarde van een goed paar laarzen als je een eind moet lopen.’

Setalle keek peinzend. ‘Goed, maar wat heeft dit te maken met edelman zijn?’

‘Alles,’ zei Mart. ‘Snap je het niet? Als je een doorsneekerel bent, weet je wanneer je welke laarzen moet aandoen. Drie paar laarzen, dat valt nog wel bij te houden. Het leven is eenvoudig als je drie paar laarzen bezit. Maar edelen... Talmanes beweert dat hij thuis veertig paar laarzen heeft. Véértig paar, kun je je dat voorstellen?’ Ze glimlachte.

‘Veertig paar,’ herhaalde Mart hoofdschuddend. ‘Veertig paar, verdomme. En dat zijn ook niet eens allemaal dezelfde soort laarzen. Dan heb je bij elk stel kleding een ander paar, en een stuk of tien paar in verschillende stijlen die bij zeg maar de helft van je kleding passen. Je hebt laarzen voor koningen, laarzen voor Hoogheren en laarzen voor gewone mensen. Je hebt laarzen voor de winter en laarzen voor de zomer, laarzen voor als het regent en laarzen voor als het droog is. Je hebt schoenen die je verdomme alleen maar draagt om mee naar de badruimte te lopen. Lopin klaagde altijd dat ik geen schoenen had voor als ik ’s nachts naar het privaat moest!’

‘Ik begrijp het... Dus je gebruikt laarzen als metafoor voor de last van verantwoordelijkheid en beslissingen die op de aristocratie wordt gelegd terwijl ze het leiderschap op zich nemen in complexe politieke en sociale omgevingen.’

‘Metafoor voor...’ Mart keek boos. ‘Bloedas, vrouw. Dit is helemaal geen metafoor! Het zijn gewoon laarzen.’

Setalle schudde haar hoofd. ‘Je bent een onconventioneel wijs man, Martrim Cauton.’

‘Ik doe mijn best,’ merkte hij op, reikend naar de kan warme cider. ‘Om onconventioneel te zijn, bedoel ik.’ Hij schonk een beker vol en stak die naar haar uit.

Ze nam hem dankbaar aan, dronk wat en stond op. ik zal je jezelf dan maar laten vermaken, meester Cauton. Maar als je nog verder bent gekomen met die Poort voor me...’

‘Elayne zei dat ze er binnenkort een voor je zou hebben. Over een dag of twee. Als ik eenmaal terug ben van het uitstapje dat ik met Thom en Noal moet maken, zal ik ervoor zorgen.’ Ze knikte begripvol. Als hij niet terugkeerde van dat ‘uitstapje’, zou zij voor Olver zorgen. Ze draaide zich om en liep weg. Mart wachtte tot ze weg was voordat hij een slok cider uit de kan dronk. Dat deed hij de hele avond al, maar hij vermoedde dat zij dat waarschijnlijk liever niet wilde weten. Het was het soort iets waar vrouwen maar beter niet aan konden denken.

Hij richtte zich weer op zijn verslagen, maar merkte al snel dat zijn gedachten afdwaalden naar de Toren van Ghenjei en die verrekte slangen en vossen. Birgittes opmerkingen waren verhelderend geweest, maar niet erg bemoedigend. Twee maanden? Twee maanden had ze daar door de gangen gezworven? Dat was een verrekt grote, dampende kom zorgen, opgediend als middagkost. Verder had ze vuur, muziek en ijzer meegenomen. De regels overtreden was dus ook niet zo nieuw.

Hij was niet verbaasd. Op de dag dat het Licht de allereerste man maakte en die man de allereerste regel had bedacht, had iemand anders hem waarschijnlijk alweer overtreden. Mensen als Elayne bedachten regels die hen pasten. Mensen zoals Mart zochten wegen om de stomme regels te omzeilen.

Helaas was Birgitte – een van de legendarische Helden van de Hoorn – niet in staat geweest de Aelfinn en Eelfinn te verslaan. Dat was onrustbarend.

Nou, Mart had iets wat zij niet had. Zijn geluk. Hij bleef peinzend zitten en leunde achterover in zijn stoel. Een van zijn soldaten liep langs. Clintock salueerde; de Roodarm kwam elk half uur even bij Mart kijken. Ze hadden zich nog altijd niet hersteld van de schaamte omdat ze de gholam het kamp in hadden laten sluipen. Hij pakte Verins brief weer op en streek er met zijn vingers over. De versleten hoeken, de vuile vegen op het ooit witte papier. Hij tikte ermee tegen het hout.

Toen gooide hij hem op tafel. Nee. Nee, hij maakte hem niet open, zelfs niet als hij terug was. Punt uit. Hij zou nooit weten wat erin stond, en dat kon hem ook niet schelen.

Hij stond op en ging op zoek naar Thom en Noal. Morgen zouden ze vertrekken, naar de Toren van Ghenjei.

Загрузка...