44 Een dubbelzinnig verzoek

Morgase stapte uit haar tent tegen de heuvel en keek uit over Andor. Wittebrug lag beneden, aangenaam vertrouwd, hoewel ze kon zien dat het was gegroeid. De akkers kwijnden weg, de laatste wintervoorraden waren bedorven, en dus trokken de mensen naar de steden.

Het landschap had groen moeten zijn. In plaats daarvan stierf zelfs het vergeelde gras en waren overal bruine littekens te zien. Het zou niet lang duren voordat het hele land net zoals de Woestenij was. Ze stond te popelen om iets te doen. Dit was haar land. Of dat was het althans ooit geweest.

Ze verliet haar tent en ging op zoek naar meester Gil. Onderweg zag ze Faile, die weer in gesprek was met de kwartiermeester. Morgase knikte eerbiedig. Faile knikte terug. Er lag nu een kloof tussen hen in. Morgase wenste dat het anders was. Zij en de anderen hadden een stukje van hun leven met elkaar gedeeld toen hun hoop zwakker was dan een kaarsvlam. Faile was degene geweest die Morgase had aangemoedigd de Ene Kracht te gebruiken – elk laatste druppeltje uit haar deerniswekkende vermogen te knijpen – om hulp in te roepen toen ze gevangenzaten.

Het kamp was al bijna geheel ingericht, en onvoorstelbaar genoeg hadden de Witmantels zich bij hen aangesloten, maar Perijn had nog niet besloten wat hij wilde doen. Of althans, misschien had hij dat wel besloten, maar dat niet met Morgase gedeeld. Ze liep naar de rijen wagens, langs hoefsmeden en verzorgers op zoek naar de beste wei, mensen die ruzieden in de bevoorradingstenten, soldaten die met tegenzin greppels groeven voor het afval. Iedereen had zijn plek, behalve Morgase. Dienaren gingen achteruit, half buigend, onzeker hoe ze haar moesten benaderen. Ze was geen koningin, maar ze was ook niet eenvoudigweg een adellijke vrouwe. En ze was beslist geen bediende meer.

Hoewel haar tijd bij Galad haar eraan had herinnerd hoe het was om koningin te zijn, was ze dankbaar voor wat ze als Maighdin had geleerd. Dat was niet zo erg geweest als ze had gevreesd; het had voordelen gehad om een bediende te zijn. De kameraadschap met de andere bedienden, de vrijheid van de lasten van het leiderschap, de tijd die ze kon doorbrengen met Tallanvor...

Dat leven was niet het hare. Het werd tijd om op te houden met toneelspelen.

Uiteindelijk trof ze Basel Gil. Hij laadde de kar onder toezicht van Lini en met de hulp van Langwin en Breane. Faile had Breane en Langwin uit haar dienst ontslagen zodat ze Morgase konden dienen. Morgase had nog niets van het vriendelijke gebaar gezegd. Tallanvor was er niet. Nou, ze kon toch niet langer als een jong meisje over hem zwijmelen. Ze moest terug naar Caemlin om Elayne te helpen.

‘Majes...’ begon meester Gil met een buiging. Hij aarzelde, ik bedoel, vrouwe. Vergeef me.’

‘Maak je geen zorgen, meester Gil. Ik vergeet het zelf ook wel eens.’

‘Weet u zeker dat u dit wilt doorzetten?’ Lini sloeg haar magere armen over elkaar.

‘Ja,’ antwoordde Morgase. ‘Het is onze plicht om terug te keren naar Caemlin en Elayne alle mogelijke hulp te bieden.’

‘Als u het zegt,’ zei Lini. ‘Zelf vind ik dat iedereen die twee hanen op zijn erf toelaat, alle kabaal verdient die daardoor ontstaat.’ Morgase trok haar wenkbrauw op. ‘Duidelijk. Maar je zult wel merken dat ik heel goed in staat ben hulp te bieden zonder gezag van Elayne af te snoepen.’ Lini haalde haar schouders op.

Ze had wel gelijk; Morgase zou voorzichtig moeten zijn. Als ze te lang in de hoofdstad bleef, kon ze een schaduw over Elayne werpen. Maar als er één ding was dat Morgase had geleerd in haar maanden als Maighdin, dan was het dat mensen zinnige bezigheden nodig hadden, ook al was het maar zoiets eenvoudigs als thee opdienen. Morgase had vaardigheden die Elayne goed van pas zouden komen in de komende, gevaarlijke tijden. Als ze echter merkte dat ze haar dochter ging overschaduwen, zou ze Caemlin verlaten en naar haar landgoederen in het westen vertrekken.

De anderen gingen snel verder met inladen, en Morgase moest haar armen over elkaar slaan om hen niet te hulp te schieten. Het gaf een zekere voldoening, voor jezelf zorgen. Terwijl ze wachtte, zag ze iemand komen aanrijden over het pad vanaf Wittebrug. Tallanvor. Wat had hij in de stad gedaan? Hij zag haar en kwam naar haar toe, waarna hij een buiging maakte. Zijn smalle, vierkante gezicht was een toonbeeld van achting. ‘Vrouwe.’

‘Ben je naar de stad geweest? Had je daar heer Aybara’s toestemming voor?’ Perijn had niet gewild dat er stromen soldaten en vluchtelingen de stad in gingen en problemen veroorzaakten, ik heb daar familie, vrouwe,’ zei Tallanvor, en hij liet zich uit het zadel glijden. Zijn stem klonk stijf en vormelijk. ‘Het leek me verstandig om nader onderzoek te doen naar de inlichtingen van heer Aybara’s verkenners.’

‘O ja, gardeluitenant Tallanvor?’ vroeg Morgase. Als hij zich zo vormelijk kon opstellen, dan kon zij het ook. Lini, die langsliep met een armvol lakens om in te pakken, snoof zachtjes om Morgases toon. ‘Ja, vrouwe,’ antwoordde Tallanvor. ‘Vrouwe... als ik een voorstel mag doen?’

‘‘Zeg het maar.’

‘Volgens de verslagen neemt uw dochter nog steeds aan dat u dood bent. Ik ben ervan overtuigd dat als we met heer Aybara praten, hij zijn Asha’man zal bevelen een Poort voor ons te maken om terug te keren naar Caemlin.’

‘Een goed voorstel,’ zei Morgase behoedzaam, en ze negeerde de grijns op Lini’s gezicht terwijl die weer langskwam. ‘Vrouwe,’ zei Tallanvor, kijkend naar Lini, ‘kunnen we even onder vier ogen praten?’

Morgase knikte en liep naar de zijkant van het kamp. Tallanvor volgde. Een stukje verderop bleef ze staan en draaide zich naar hem om. ‘Nou?’

‘Vrouwe,’ vervolgde hij met zachtere stem. ‘Het Andoraanse hof zal beslist horen dat u nog leeft nu Aybara’s hele kamp het weet. Als u zich niet vertoont en aankondigt dat u de troon hebt afgestaan, kunnen de geruchten over uw overleven Elaynes gezag aantasten.’ Morgase antwoordde niet.

‘Als de Laatste Slag werkelijk nadert,’ zei Tallanvor, ‘dan kunnen we het ons niet veroorloven...’

‘O, stil toch,’ zei ze kortaf, ik heb Lini en de anderen al opgedragen de boel in te pakken. Heb je niet gezien waar ze mee bezig waren?’

Tallanvor bloosde toen hij zag dat Gil een kist versleepte en die op de kar zette.

‘Mijn verontschuldigingen. Met uw toestemming, vrouwe.’ Tallanvor knikte naar haar en wilde zich omdraaien. ‘Moeten we zo vormelijk tegen elkaar doen, Tallanvor?’

‘De illusie is voorbij, vrouwe.’ Hij liep weg.

Morgase keek hem na en voelde haar hart verkrampen. Die vervloekte koppigheid van haar! Die vervloekte Galad! Zijn komst had haar herinnerd aan haar trots, aan haar koninklijke plicht. Ze zou geen echtgenoot moeten hebben. Dat had ze wel geleerd van Taringael. Ondanks alle stabiliteit die haar huwelijk met hem had gebracht, was elk voordeel ook gepaard gegaan met een bedreiging van haar troon. Daarom had ze Brin of Thom nooit tot haar officiële gade gemaakt, en Gaebril bewees alleen maar dat haar zorgen terecht waren geweest.

Iedere man die met haar huwde zou een bedreiging kunnen vormen voor Elayne en voor Andor. Haar kinderen, als ze er nog meer kreeg, zouden tegenstrevers zijn van die van Elayne. Morgase kon zich geen liefde veroorloven.

Tallanvor bleef een eindje verderop staan, en haar adem stokte. Hij draaide zich om en liep naar haar terug. Hij trok zijn zwaard, knielde neer en legde het eerbiedig aan haar voeten, tussen het onkruid en de struikjes.

‘Ik had niet moeten dreigen met weggaan,’ zei hij zachtjes, ik was gekwetst, en verdriet maakt een man dom. Je weet dat ik er altijd zal zijn, Morgase. Ik heb het je al eerder beloofd, en ik meen het. Tegenwoordig voel ik me net een bijter in een wereld vol adelaars. Maar ik heb mijn zwaard en mijn hart, en beide zijn van jou. Voor altijd.’

Hij stond op en wilde vertrekken.

‘Tallanvor,’ zei ze, bijna op een fluistertoon. ‘Je hebt het me nooit gevraagd, weet je. Of ik je wilde.’

‘Ik kan je niet in die positie dwingen. We weten allebei wat je dan zou moeten doen, nu je bent ontmaskerd.’

‘Wat zou ik dan moeten doen?’

‘Nee zeggen,’ snauwde hij, overduidelijk boos. ‘Voor de bestwil van Andor.’

‘O ja, moet dat?’ vroeg ze. ‘Dat zeg ik ook steeds tegen mezelf, Tallanvor, maar toch twijfel ik.’

‘Wat heb je aan mij?’ vroeg hij. ‘Je zou op zijn minst moeten trouwen met iemand uit een van de groeperingen die je hebt beledigd, om Elayne te helpen hun trouw terug te winnen.’

‘En dan ga ik een liefdeloos huwelijk tegemoet,’ zei ze. ‘Alweer. Hoe vaak moet ik mijn hart opofferen voor Andor?’

‘Zo vaak als nodig is, lijkt me.’ Hij klonk bitter, balde zijn vuisten. Niet boos op haar, maar op de omstandigheden. Hij was altijd zo’n hartstochtelijk man geweest.

Ze aarzelde, maar toen schudde ze haar hoofd. ‘Nee,’ zei ze. ‘Niet nog een keer. Tallanvor, kijk eens naar die hemel. Je hebt gezien wat er op de wereld rondloopt, je hebt de vloek van de Duistere gevoeld. Dit is geen tijd om zonder hoop te zitten. Zonder liefde.’

‘En de plicht dan?’

‘De plicht mag in de rij gaan staan. Ik heb mijn aandeel geleverd. Iedereen heeft mijn aandeel gekregen, Tallanvor. Iedereen behalve de man die ik wil.’ Ze stapte over zijn zwaard heen, dat nog tussen de stekelnoot lag, en kon zich toen niet meer inhouden. Ineens kuste ze hem.

‘Zo is het genoeg, jullie twee,’ zei een strenge stem achter hen. ‘We gaan nu meteen naar heer Aybara.’

Morgase stapte achteruit. Het was Lini.

‘Wat?’ Morgase probeerde zich enigszins te herstellen.

‘Jullie gaan trouwen,’ verklaarde Lini. ‘Al moet ik jullie aan je oren naar hem toe slepen.’

‘Ik maak mijn eigen keuzes,’ wierp Morgase tegen. ‘Perijn heeft al eens geprobeerd...’

‘Ik ben hém niet,’ zei Lini. ‘Dit kan beter gebeurd zijn voordat we teruggaan naar Elayne. Als u eenmaal in Caemlin bent, treden er allerlei complicaties op.’ Ze richtte haar blik op Gil, die de kist had opgeborgen. ‘En jij! Pak de spullen van mijn vrouwe weer uit.’

‘Maar Lini,’ wierp Morgase tegen, ‘we gaan naar Caemlin.’

‘Morgen is vroeg genoeg, kind. Vanavond vieren jullie het.’ Ze keek hen aan. ‘En tot dat huwelijk achter de rug is, lijkt het me niet veilig om jullie alleen te laten.’

Morgase bloosde. ‘Lini,’ snauwde ze, ‘ik ben geen achttien meer!’

‘Nee, toen u achttien was, was u fatsoenlijk getrouwd. Moet ik u bij de oren pakken?’

‘Ik...’ zei Morgase.

‘We gaan mee, Lini,’ zei Tallanvor.

Morgase keek hem kwaad aan.

Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Wat is er?’

‘Je hebt me niet gevraagd.’

Hij glimlachte en omhelsde haar. ‘Morgase Trakand, wil je mijn vrouw worden?’

‘Ja,’ antwoordde ze. ‘En nü gaan we naar Perijn toe.’


Perijn trok aan de eikentak. Hij brak af en poederig houtstof wolk-te naar buiten. Terwijl hij de tak omhoog hield, stroomde er zaagsel van het uiteinde op het bruine gras.

‘Dit is vannacht gebeurd, heer,’ zei Kevlyn Tor, die zijn handschoenen vasthield. ‘Dat hele groepje hardhoutbomen daar, dood en verdroogd in één nacht. Bijna honderd bomen, schat ik.’ Perijn liet de tak vallen en klopte zijn handen af. ‘Dit is niet erger dan we al eerder hebben gezien.’

‘Maar...’

‘Maak je er geen zorgen om,’ kapte Perijn hem af. ‘Stuur hier een paar man naartoe om het hout te verzamelen voor de vuren; het ziet eruit alsof het goed zal branden.’

Kevlyn knikte en haastte zich weg. Andere houthakkers liepen tussen de bomen door en keken ongerust. Eiken, essen, olmen en bitternootbomen die in één nacht doodgingen was al erg genoeg. Maar afsterven en dan uitdrogen, alsof ze al jaren dood waren? Dat was regelrecht onrustbarend. Hij kon dat echter maar beter niet laten merken, anders werden de mannen bang.

Perijn liep terug naar het kamp. In de verte hoorde hij aambeelden. Ze hadden grondstoffen opgehaald, elk beetje ijzer en staal dat ze in Wittebrug konden krijgen. De mensen hadden graag willen ruilen voor voedsel, en Perijn had vijf smidsovens verkregen, met mannen om ze te verplaatsen en op te stellen, hamers, andere gereedschappen en kolen.

Hij had enkele mensen in die stad misschien wel van de hongersnood gered. Voor een tijdje, althans.

De smeden bleven hameren. Hopelijk liet hij Neald en de rest niet te hard werken. Met de Kracht gemaakte wapens zouden zijn mensen een belangrijk voordeel bieden. Neald had niet helemaal kunnen vertellen wat hij nu eigenlijk had gedaan toen hij hielp bij het smeden van Mah’alleinir, maar daar had Perijn niet van opgekeken. Die avond was uniek geweest. Hij legde zijn hand op het wapen, voelde de lichte warmte ervan en dacht aan Springer. Waar Neald wél achter was, was hoe hij klingen kon maken die niet bot werden of braken. Hoe meer hij oefende, hoe scherper de randen die hij kon maken. De Aiel begonnen die scherpte nu ook al voor hun speren te eisen, en Perijn had Neald opgedragen daar eerst voor te zorgen. Dat was wel het minste wat hij hun verschuldigd was. Op het Reisterrein aan de rand van het grote, steeds beter verdedigde kamp stond Gradi in een cirkel met Annoura en Masuri, om een Poort open te houden. Dit was de laatste groep burgers die hem wilde verlaten, de groep die naar Caemlin ging. Onder hen was ook een boodschapper die naar Elayne zou gaan. Hij moest haar snel spreken; hij wist niet of hij zich zorgen moest maken of niet. De tijd zou het uitwijzen.

Enkele anderen kwamen de Poort uit met een paar karren vol voedsel dat ze in Caemlin hadden gekocht, waar het nog verkrijgbaar was. Uiteindelijk zag hij Faile, die door het kamp naar hem toe kwam lopen. Hij zwaaide en wenkte haar.

‘Alles goed met Bavin?’ vroeg Perijn. Ze was bij de tent van de kwartiermeester geweest. ‘Alles is goed.’

Perijn wreef over zijn kin. ‘Eigenlijk wilde ik je dit al eerder vertellen: ik denk niet dat hij heel erg eerlijk is.’

‘Ik zal een oogje op hem houden,’ antwoordde ze, en ze klonk vermaakt.

‘Berelain zit steeds vaker bij de Witmantels,’ zei Perijn. ‘Volgens mij heeft ze een oogje op Damodred. Ze laat me helemaal met rust.’

‘O ja?’

‘Ja. En ze heeft die verklaring uitgevaardigd, waarin ze de geruchten over haar en mij van de hand wijst. Licht, maar de mensen schijnen dat daadwerkelijk te geloven. Ik was bang dat ze het als teken van wanhoop zouden opvatten!’ Faile rook tevreden.

Hij legde zijn hand op haar schouder, ik weet niet wat je hebt gedaan, maar dank je.’

‘Ken je het verschil tussen een havik en een valk, Perijn?’

‘De grootte, vooral,’ zei hij. ‘En de vorm van hun vleugels. De valk lijkt meer op een pijl.’

‘De valk,’ zei Faile, ‘is een betere vlieger. Hij doodt met zijn snavel en is heel snel. De havik is trager en sterker; hij blinkt uit in het vangen van prooi die op de grond loopt. Hij doodt graag met zijn klauwen, aanvallend vanuit de lucht.’

‘Ja, goed,’ zei Perijn. ‘Maar dat betekent toch niet dat als ze allebei een konijn zien lopen, de havik hem eerder zal grijpen?’

‘Dat is nu net wat het wel betekent.’ Ze glimlachte. ‘De havik is beter in jagen op konijnen. Maar, begrijp je, de valk is beter in jagen op de havik. Heb je die boodschapper naar Elayne gestuurd?’ Vrouwen. Hij zou ze nooit begrijpen. Voor één keer leek hem dat echter maar goed ook. ‘Ja. Hopelijk kunnen we haar snel ontmoeten.’

‘Er wordt in het kamp al gekletst over wie je mee wilt nemen.’

‘Waarom zou daarover gekletst worden?’ vroeg Perijn. ‘Jou, natuurlijk. Jij zal het beste weten hoe we met Elayne moeten omgaan, hoewel het waarschijnlijk geen kwaad kan als Alliandre ook meegaat.’

‘En Berelain?’

‘Zij kan in het kamp blijven,’ zei Perijn. ‘Het reilen en zeilen hier overzien. Zij is de vorige keer mee geweest.’

Faile rook nog tevredener. ‘We zouden...’ Ze brak haar zin af en fronste haar voorhoofd. ‘Nou, het lijkt erop dat het laatste blad eindelijk is gevallen.’

‘Wat?’ vroeg Perijn, die zich omdraaide. Ze keek naar een groep die op hen af liep. De oude Lini, en achter haar Morgase en Tallanvor, die naar elkaar keken als een stel dat terugkwam van hun eerste Beltije samen, ik dacht dat ze hem niet mocht,’ zei hij. ‘Of als ze dat wel deed, dat ze toch niet met hem wilde trouwen.’

‘Gedachten veranderen soms,’ zei Faile, ‘veel sneller dan harten.’ Haar geur was een beetje boos, hoewel ze dat onderdrukte. Ze had Morgase nog niet volledig vergeven, maar ze was niet langer regelrecht vijandig.

‘Perijn Aybara,’ kondigde Morgase aan. ‘Jij bent de heer van dit kamp, of wat er buiten mijn stiefzoon het meest voor doorgaat. Maar het zou niet juist zijn om een zoon te vragen zijn moeder in de echt te verbinden, dus moet jij het maar doen. Deze man heeft om mijn hand gevraagd. Wil jij de plechtigheid voor ons uitvoeren?’

‘Je hebt een dubbelzinnige manier van hulp vragen, Morgase,’ zei hij.

De vrouw keek hem met samengeknepen ogen aan. Faile keek hem ook aan en rook boos. Perijn zuchtte. Onderling mochten vrouwen dan ruzie maken, maar ze stonden altijd klaar om zich op een man te werpen die iets verkeerds zei, ook al was het dan de waarheid. Maar Morgase kalmeerde. ‘Het spijt me. Ik wilde je gezag niet beledigen.’

‘Geeft niet,’ zei hij. ‘Je hebt wel reden om eraan te twijfelen.’

‘Nee,’ zei Morgase, die haar rug rechtte. Licht, ze kon er echt uitzien als een koningin als ze wilde. Hoe was hem dat eerder toch ontgaan? ‘Je bént heer, Perijn Aybara. Je daden bewijzen het. Tweewater is gezegend met jou, en misschien Andor ook wel. Zolang je daar maar deel van blijft uitmaken.’

‘Dat is wel mijn bedoeling,’ beloofde Perijn.

‘Nou, als je dit voor me wilt doen,’ zei ze, kijkend naar Tallanvor, ‘dan ben ik bereid een goed woordje voor je te doen bij Elayne. Er kunnen regelingen worden getroffen en titels – echte titels – worden toegekend.’

‘We nemen graag je aanbod van dat goede woordje aan,’ zei Faile, snel sprekend voordat Perijn het kon doen. ‘Maar wij zullen besluiten, samen met Hare Majesteit, of het toekennen van titels de... juiste koers is op dit ogenblik.’

Perijn keek haar aan. Ze overwoog toch niet nog steeds om Tweewater af te splitsen als zelfstandig koninkrijk? Ze hadden het er nooit zo openlijk over gehad, maar ze had hem wel aangemoedigd de vlag van Manetheren te voeren. Nou, dat zouden ze nog maar eens moeten bekijken.

Hij zag dat Galad Damodred naar hen toe kwam lopen, Berelain -zoals de laatste tijd doorlopend – was bij hem. Kennelijk had Morgase een renner naar hem toe gestuurd. Galad stopte iets in zijn zak. Een briefje, zo leek het, met een rood zegel. Waar had hij dat vandaan? Hij keek ongerust, hoewel zijn gezicht opklaarde toen hij bij hen was. Hij leek niet verbaasd over het huwelijk. Hij knikte naar Perijn, omhelsde zijn moeder en groette Tallanvor beleefd, maar met strenge ogen.

‘Wat voor plechtigheid wil je?’ vroeg Perijn aan Morgase. ik ken alleen de Tweewaterse manier.’

‘Ik denk dat eenvoudige beloften in jouw bijzijn wel voldoende zijn,’ antwoordde Morgase. ik ben oud genoeg om niet meer op ceremonie te staan.’

‘Klinkt passend,’ zei Perijn.

Galad stapte opzij en Morgase en Tallanvor namen elkaar bij de hand. ‘Martyn Tallanvor,’ zei ze. ik heb meer van je gekregen dan ik verdien, en al langer dan ik wist dat ik het had. Jij beweert dat de liefde van een eenvoudig soldaat niets is vergeleken met de mantel van een koningin, maar ik zeg dat je een man niet afmeet aan zijn titel, maar aan zijn ziel.

Ik heb moed van je gezien, toewijding, trouw en liefde. Ik heb het hart van een prins in jou gezien, het hart van een man die trouw bleef terwijl honderden om hem heen faalden. Ik zweer dat ik van je hou. En voor het Licht zweer ik dat ik je niet zal verlaten. Ik zweer dat ik je voor altijd zal koesteren en je mijn echtgenoot zal noemen.’ Berelain pakte een zakdoek en depte haar ooghoeken. Ach, vrouwen huilden altijd bij dingen als bruiloften. Hoewel Perijn... nou, eigenlijk voelde hij ook wat vocht in zijn ogen. Zeker door het zonlicht. ‘Morgase Trakand,’ zei Tallanvor, ‘ik werd verliefd op je om hoe je als koningin de mensen om je heen behandelde. Ik zag een vrouw die de plicht niet alleen vanuit een gevoel van verantwoordelijkheid op zich nam, maar met hartstocht. Zelfs toen je me kende als een eenvoudige wachter, behandelde je me altijd vriendelijk en met eerbied. Zo ging je met al je onderdanen om.

Ik hou van je om je goedheid, je slimheid, de kracht van je geest en je wil. Een Verzaker heeft je nog niet kunnen breken; je ontkwam aan hem toen hij dacht dat hij je volledig beheerste. De verschrikkelijkste tiran kon je niet breken, zelfs niet toen hij je in zijn handpalm had. De Shaido konden je niet breken. Ieder ander zou verbitterd zijn geraakt als ze had doorstaan wat jij hebt doorstaan. Maar jij... jij bent steeds meer gegroeid tot iemand die je kunt bewonderen, koesteren en eerbiedigen.

Ik zweer dat ik van je hou. En voor het Licht zweer ik dat ik je nooit, nóóit zal verlaten. Ik zweer dat ik je voor altijd zal koesteren en mijn vrouw zal noemen. Ik zweer het, Morgase, hoewel een deel van mij nog steeds niet kan geloven dat dit echt gebeurt.’ En toen stonden ze daar, in eikaars ogen starend alsof Perijn er helemaal niet was.

Hij hoestte. ‘Nou, zo zij het dan. Jullie zijn getrouwd.’ Moest hij soms nog raad geven? Maar wat voor raad kon hij geven aan Morgase Trakand, een koningin met kinderen die net zou oud waren als hij? Hij haalde eenvoudigweg zijn schouders op. ‘Zo. Vort dan maar met jullie.’

Naast hem rook Faile vermaakt en lichtelijk ontevreden. Lini snoof om Perijns optreden, maar ze leidde Morgase en Tallanvor weg. Galad knikte naar hem en Berelain maakte een knicks. Ze liepen weg, terwijl Berelain iets zei over hoe plotseling het gebeurd was. Faile glimlachte naar hem. ‘Daar zul je beter in moeten worden.’

‘Ze wilden iets eenvoudigs.’

‘Iedereen zégt dat,’ antwoordde Faile. ‘Maar je kunt ook gezag uitstralen terwijl je iets kort houdt. We hebben het er nog wel over. De volgende keer zul je het een stuk beter doen.’ De volgende keer? Hij schudde zijn hoofd toen Faile zich omdraaide en naar het kamp liep. ‘Waar ga je heen?’ vroeg Perijn.

‘Naar Bavin. Ik moet een paar vaten bier aan hem vragen.’

‘Waarvoor?’

‘Voor het feest,’ zei Faile, over haar schouder kijkend. ‘Op een plechtigheid kan je beknibbelen als het nodig is, maar op het feest moet je nooit bezuinigen.’ Ze keek omhoog. ‘Vooral in dit soort tijden.’ Perijn keek haar na tot ze in het uitgestrekte kamp verdween. Soldaten, boeren, ambachtslieden, Aiel, Witmantels, vluchtelingen. Bijna zeventigduizend mensen, ondanks de aantallen die waren vertrokken of gesneuveld in de strijd. Hoe had hij zo’n leger verzameld? Voordat hij uit Tweewater wegging, had hij nooit meer dan duizend mensen bij elkaar gezien.

Het grootste deel bestond uit de groep voormalige huurlingen en vluchtelingen die werden opgeleid door Tam en Dannil. De Wolvengarde noemden ze zichzelf, wat dat ook moge betekenen. Perijn wilde weglopen om bij de voorraadwagens te gaan kijken, maar iets kleins raakte hem zachtjes tegen zijn achterhoofd. Hij verstijfde, draaide zich om en tuurde in het bos achter hem. Rechts van hem was het bruin en dood; links werden de bomen dunner. Hij zag niemand.

Heb ik te hard gewerkt, vroeg hij zich af, wrijvend over zijn hoofd terwijl hij verder liep. Beeld ik me dingen in die... Weer een tikje tegen zijn achterhoofd. Hij draaide zich met een ruk om en zag iets op het gras vallen. Fronsend knielde hij neer en raapte het op. Een eikel. Een volgende raakte zijn voorhoofd. Hij was uit het bos gekomen.

Perijn gromde en beende het bos in. Een van de weinige kinderen in het kamp, misschien? Verderop stond een grote eikenboom; de stam was dik genoeg om je achter te verbergen. Toen hij dichterbij kwam, aarzelde hij. Was dit een valstrik? Hij legde zijn hand op zijn hamer en schuifelde verder. De boom stond voor de wind, en hij ving geen geur op van...

Plotseling werd er een hand achter de stam vandaan gestoken, met een bruine zak erin. ik heb een das gevangen,’ zei een bekende stem. ‘Zullen we hem vrijlaten op het dorpsplein?’

Perijn verstarde, maar toen lachte hij bulderend en liep om de boomstam heen. Er zat een man in een rode jas met een hoge kraag – afgezet met goud – en een mooie bruine broek op de blootliggende wortels van de boom, met een wriemelende zak aan zijn voeten. Mart kauwde rustig op een stuk gedroogd vlees en droeg een breedgerande zwarte hoed. Een zwart paalwapen met een breed lemmet aan het uiteinde stond naast hem tegen de boom. Waar had hij zulke mooie kleding vandaan? Had hij niet ooit geklaagd dat Rhand zich zo uitdoste?

‘Mart?’ vroeg Perijn, bijna te verbaasd om iets uit te brengen. ‘Wat doe jij hier?’

‘Dassen vangen,’ zei Mart, schuddend met de zak. ‘Verrekte zwaar werk, weet je, vooral op zo korte termijn.’

De zak bewoog en Perijn hoorde er een zacht gegrom uit komen. Hij rook dat er inderdaad iets levends in zat. ‘Heb je er echt een gevangen?’

‘Jeugdsentiment, zeg maar.’

Perijn wist niet of hij Mart moest berispen of moest lachen; die mengeling van gevoelens had hij altijd bij Mart. Er draaiden gelukkig geen kleuren voor Perijns ogen nu ze bij elkaar waren. Licht, dat zou verwarrend zijn geweest. Perijn voelde echter iets... kloppends. De lange man glimlachte, zette de zak neer, stond op en stak zijn hand uit. Perijn pakte die, maar trok Mart toen in een stevige omhelzing.

‘Licht, Mart,’ zei Perijn. ‘Het lijkt wel eeuwen geleden!’

‘Een heel leven,’ beaamde Mart. ‘Misschien wel twee. Ik ben de tel kwijt. Maar goed, Caemlin gonst al van de geruchten over je aankomst. De enige manier om je welkom te kunnen heten, leek me om door die Poort te glippen en naar je toe te gaan voordat alle anderen je zouden vinden.’ Mart pakte zijn speer op en legde die met het lemmet naar achteren over zijn schouder.

‘Wat heb je allemaal gedaan? Waar ben je geweest? Is Thom bij je? En Nynaeve?’

‘Wat een boel vragen,’ zei Mart. ‘Hoe veilig is dat kamp van je?’

‘Zo veilig als maar kan.’

‘Niet veilig genoeg.’ Mart werd ernstig. ‘Luister, Perijn, er zitten een paar allemachtig gevaarlijke lui achter ons aan. Ik ben hierheen gekomen omdat ik je wilde waarschuwen dat je goed moet oppassen. Er komen binnenkort moordenaars achter je aan, en daar kun je maar beter op voorbereid zijn. We moeten bijpraten. Maar dat wil ik niet hier doen.’

‘Waar dan?’

‘Kom naar me toe in een herberg die De Jolige Meute heet, in Caemlin. O, en als je het niet erg vindt, dan zou ik graag even zo’n kerel met een zwarte jas van je willen lenen. Ik heb een Poort nodig.’

‘Waarvoor?’

‘Dat leg ik je nog wel uit, maar niet nu.’ Mart tikte tegen zijn hoed en draaide zich om, waarna hij terugdraafde naar de nog openstaande Poort naar Caemlin. ik meen het,’ zei hij, zich omdraaiend terwijl hij achteruit verder rende. ‘Pas goed op jezelf, Perijn.’

Na die woorden dook hij langs enkele vluchtelingen heen de Poort door. Hoe was hij langs Gradi gekomen? Licht! Perijn schudde zijn hoofd en bukte zich toen om de zak open te maken en de arme das die Mart had gevangen te bevrijden.

Загрузка...