‘Wat heeft Perijn zich voorgenomen, denk je?’ vroeg Berelain. Ze maakte samen met Faile en Alliandre een wandeling.
Faile antwoordde niet. De late middag werd zacht verlicht door een verre zon gehuld in wolken. Straks zou hij de horizon laten gloeien terwijl hij omlaag zonk voor de nacht. Over twee dagen zou Perijns rechtsgeding plaatsvinden. Hij had specifiek om uitstel gevraagd, wist ze, zodat de Asha’man meer tijd hadden om zich te verdiepen in het vreemde probleem met de Poorten.
Hun leger groeide doordat er nog steeds meer mensen bij kwamen. Verslagen van verkenners wezen erop dat ook het leger van de Witmantels groter werd. Langzamer dan dat van hen, maar het dijde toch uit. In dit soort tijden was een leger een symbool van kracht en dat in ieder geval – voedsel. Een groepje vingerwortelbomen deed zich te goed aan het water van het stroompje vlak bij Perijns kamp. Het waren merkwaardige planten, met wortels die in het water hingen en stammen als vloeibaar glas dat in druipers was uitgehard. Zulke bomen zag je niet in Saldea. Het leek wel alsof je hier in een moeras kon belanden als je twee stappen in de verkeerde richting deed.
‘Krijg ik geen antwoord?’ vroeg Berelain. Ze leek de laatste tijd verstrooid. ik heb nagedacht. Misschien is het verstandig om een afvaardiging naar het Witmantelleger te sturen. Denk je dat Perijn het goed zou vinden als ik erheen ging om met ze te praten? Ik zou een goed woordje voor hem kunnen doen.’
Ze blééf daar maar over beginnen. ‘Nee,’ zei Faile. ‘Je weet dat hij vastbesloten is over dat rechtsgeding, Berelain.’ De Eerste tuitte haar lippen, maar ze drong niet verder aan. De drie vervolgden hun wandeling, vergezeld door tien Speervrouwen. Ooit zou Faile misschien over al die aandacht hebben geklaagd. Dat was voordat ze zo onverwachts was ontvoerd, en met zoveel gemak. In de verte zag ze een kleine groep vluchtelingen in zuidoostelijke richting weglopen bij het kamp. Voordat het was misgegaan met de Poorten, waren er ongeveer tienduizend naar plattelandsgebieden in Cairhien gestuurd. Ze hadden allemaal de opdracht gekregen hun mond te houden. Perijn wilde nog niet dat zijn locatie bekend werd. De vrouwen zouden wel zwijgen, maar natuurlijk zouden de mannen roddelen; dat deden ze altijd.
Slechts weinigen wisten dat de Poorten nu niet werkten. Perijn had tegen de mensen gezegd dat hij de krachten van de Asha’man wilde sparen, voor het geval dat er gevechten uitbraken tegen de Witmantels. Daar zat ook veel waarheid in. Enkele vluchtelingen hadden verzocht of ze dan te voet mochten vertrekken. Aan hen gaf Faile wat goud of sieraden uit Sevanna’s kist, en ze wenste hun het beste. Ze stond ervan te kijken hoeveel mensen wilden terugkeren naar huizen op land dat nu onder Seanchaans bestuur stond. Ondanks de vertrekkende mensen zwol Perijns leger dag na dag aan. Faile en de anderen kwamen langs een grote groep die oefende met zwaarden. Er waren nu zo’n vijfentwintigduizend vluchtelingen die hadden besloten de opleiding te volgen. Ze oefenden tot laat op de dag, en Faile hoorde de geblafte bevelen van Tam. ‘Nou,’ vervolgde Berelain haar overpeinzingen, ‘wat zal Perijn gaan doen? Waarom dit rechtsgeding? Hij wil iets van die Witmantels.’ Ze stapte om een kromme vingerwortelboom heen. De Eerste, net als veel anderen, zocht zoveel meer achter Perijns daden dan er te vinden was. Hij zou lachen als hij wist wat voor plannen ze allemaal aan hem toeschreven.
En zij beweert verstand te hebben van mannen, dacht Faile. Perijn was geenszins dom, en hij was ook niet de eenvoudige man die hij soms beweerde te zijn. Hij trof voorzorgsmaatregelen, hij dacht na, en hij was voorzichtig. Maar hij was ook recht door zee. Weloverwogen. Als hij iets zei, dan meende hij het.
‘Ik ben het met Berelain eens,’ zei Alliandre. ‘We zouden gewoon moeten vertrekken. Of die Witmantels aanvallen.’
Faile schudde haar hoofd. ‘Het zit Perijn niet lekker als mensen denken dat hij iets verkeerd heeft gedaan. Zolang de Witmantels volhouden dat hij een moordenaar is, is zijn naam niet zuiver.’ Het was koppig en dom, maar het had wél iets nobels. Zolang het hem zijn leven maar niet kostte. Aan de andere kant hield Faile juist van hem om dat eergevoel. Het zou niet verstandig zijn om hem te veranderen, dus moest ze ervoor zorgen dat anderen geen misbruik van hem maakten.
Zoals altijd wanneer ze het over de Witmantels hadden, kreeg Berelain een merkwaardige blik in haar ogen en keek ze – misschien onbewust – in de richting van hun legerkamp. Licht. Ze zou toch niet nóg een keer vragen of ze met hen mocht gaan praten? Ze had al tien verschillende redenen genoemd waarom ze dat wilde. Faile zag een grote groep soldaten, die onopvallend langs de binnenkant van het kamp liepen en Faile en hun wachters tijdens hun wandeling bijhielden. Perijn wilde dat ze goed beschermd was. ‘Die jonge Kapiteinheer-gebieder,’ zei Alliandre achteloos. ‘Hij ziet er heel indrukwekkend uit in dat witte uniform, vind je ook niet? Als je die Zonnekrans op zijn mantel even kunt vergeten, althans. Wat een knappe man.’
‘O ja?’ zei Berelain. Ze kreeg een kleur.
‘Ik had wel gehoord dat Morgases stiefzoon een knappe man was,’ vervolgde Alliandre. ‘Maar ik had niet verwacht dat hij zo... smetteloos zou zijn.’
‘Als een standbeeld van marmer,’ fluisterde Berelain, ‘een relikwie uit de Eeuw der Legenden. Een volmaakt ding dat is achtergebleven, zodat wij het kunnen aanbidden.’
‘Hij kan ermee door,’ zei Faile snuivend. ‘Zelf heb ik liever een man met een baard.’
Dat was geen leugen; ze was dol op baarden, en Perijn was knap. Hij had een stoere kracht over zich die heel aantrekkelijk was. Maar die Galad Damodred was... nou, het was niet eerlijk om hem met Perijn te vergelijken. Dat was net alsof je een gebrandschilderde ruit vergeleek met een kast van een meester-timmerman. Beide waren uitstekende voorbeelden van hun ambacht, en je kon ze moeilijk tegen elkaar afwegen. Maar die ruit straalde beslist. Berelains blik stond afwezig. Ze was onder de indruk van Damodred. En dat was in zo korte tijd gebeurd. Faile had tegen Berelain gezegd dat het de geruchten zou helpen tegengaan als ze een andere man zocht om aandacht aan te besteden, maar de Witmantelcommandant? Was die vrouw gek geworden?
‘Dus wat gaan we doen?’ vroeg Alliandre toen ze langs de zuidelijke kant van het kamp liepen, halverwege het punt waar ze waren begonnen.
‘Aan de Witmantels?’ vroeg Faile.
‘Aan Maighdin,’ zei Alliandre. ‘Morgase.’
‘Ik kan het niet helpen, maar ik heb het gevoel dat ze misbruik heeft gemaakt van mijn goedheid,’ zei Faile. ‘Ondanks alles wat we samen hebben doorstaan, heeft ze me nooit verteld wie ze was.’
‘Je schijnt vastbesloten te zijn om haar heel weinig vertrouwen te schenken,’ merkte Berelain op.
Faile antwoordde niet. Ze had nagedacht over wat Perijn had gezegd, en hij had waarschijnlijk gelijk. Faile zou niet zo boos op haar moeten zijn. Als Morgase werkelijk op de vlucht was geweest voor een Verzaker, dan was het een wonder dat ze nog leefde. Bovendien had Faile zelf ook gelogen over wie ze was toen ze Perijn voor het eerst ontmoette.
Eigenlijk kwam haar woede meer doordat Morgase over Perijn zou oordelen. Ze matigde zich aan over Perijn te oordelen. Maighdin de kamenierster was dan misschien dankbaar, maar Morgase de koningin zou Perijn als tegenstrever zien. Zou Morgase hem écht eerlijk beoordelen, of zou ze van de mogelijkheid gebruikmaken om hem te straffen voor het feit dat hij zichzelf tot heer had bestempeld? ik voel me net zoals u, vrouwe,’ zei Alliandre zacht.
‘En hoe is dat dan wel?’
‘Misleid,’ antwoordde Alliandre. ‘Maighdin was onze vriendin. Ik dacht dat ik haar kende.’
‘Jij zou in die omstandigheden exact hetzelfde hebben gedaan,’ zei Berelain. ‘Waarom zou je inlichtingen verstrekken als het niet hoeft?’
‘Omdat we vriendinnen waren,’ zei Alliandre. ‘Na alles wat we hebben meegemaakt, blijkt ineens dat ze Morgase Trakand is. Niet zomaar een koningin, maar dé koningin. Die vrouw is een legende. En ze was hier, bij ons, en schonk thee voor ons in. Hoe stuntelig ook.’
‘Je moet toegeven,’ zei Faile peinzend, ‘dat ze beter begon te worden met die thee.’
Faile reikte naar haar keel en raakte het koord aan waar Rolans steen aan hing. Ze droeg het niet elke dag, maar best vaak. Had Morgase zich al die tijd bij de Shaido anders voorgedaan dan ze was? Of was ze op een of andere manier echter geweest? Zonder haar naam te hoeven waarmaken, was ze niet gedwongen om de ‘legendarische’ Morgase Trakand te zijn. Zou iemands ware aard zich onder dergelijke omstandigheden juist niet eerder openbaren? Faile omklemde het snoer. Morgase zou dit rechtsgeding niet uit wrok tegen Perijn keren. Maar ze zou wél eerlijk oordelen. Wat betekende dat Faile voorbereid moest zijn en...
Vlakbij klonk geschreeuw.
Faile reageerde onmiddellijk en draaide zich om naar het bos. Instinctief verwachtte ze dat er Aiel uit de bosjes zouden springen om te doden en gevangenen te nemen, en even was ze volkomen in paniek.
Maar het geschreeuw kwam van binnen in het kamp. Ze vloekte, draaide zich om en voelde iets aan haar riem trekken. Ze keek geschrokken omlaag en zag haar riemmes uit de schede springen en de lucht in gaan.
‘Een bel van kwaad!’ riep Berelain, die opzij sprong. Faile bukte en dook op de grond toen haar mes op haar hoofd af suisde. Het miste haar op een haar na. Toen Faile ineengedoken overeind kwam, zag ze geschrokken dat Berelain oog in oog stond met een dolk, en het leek erop – te oordelen naar de schade aan Berelains mouw – dat die zich had bevrijd uit een verborgen schede onder haar kleding.
Achter Berelain was het kamp in rep en roer. De vluchtelingen die vlakbij hadden geoefend, renden alle kanten op toen zwaarden en speren uit eigen beweging de lucht in sprongen. Het leek wel alsof elk wapen in het kamp plotseling tot leven was gekomen en zijn meester aanviel.
Beweging. Faile dook opzij toen haar mes weer op haar afkwam, maar een grijsharige gestalte in het bruin griste het wapen uit de lucht en hield het stevig vast. Sulin rolde om en hield vast, met haar tanden opeengeklemd terwijl ze het wapen uit de lucht dwong en op een steen sloeg, waardoor het lemmet van het heft brak. Het stopte met bewegen. Sulins speren, echter, trokken zich los van haar rug en draaiden zich om in de lucht, met de punten naar haar toe.
‘Vlucht!’ riep de Speervrouwe, die zich omdraaide en tegenover alle drie de speren tegelijk stond.
‘Waarheen?’ vroeg Faile, en ze raapte een steen op van de grond. ‘De wapens zijn overal.’ Berelain worstelde met haar dolk. Ze had hem vastgepakt, maar hij verzette zich en rukte haar armen heen en weer. Alliandre was omringd door drie messen. Licht! Faile was ineens blij dat ze er vandaag maar één bij zich had.
Enkele Speervrouwen kwamen aanrennen om Alliandre te helpen, gooiden stenen naar de messen en doken weg bij speren die naar hen staken. Berelain stond er alleen voor.
Knarsetandend – was het dom van haar om de vrouw te helpen die ze haatte? – sprong Faile naar voren en legde haar handen over die van Berelain heen, om haar kracht toe te voegen aan die van de Eerste. Samen dwongen ze het mes opzij, naar de grond, waar ze de punt in de aarde dreven. Toen ze dat deden, stopte het ding opmerkelijk genoeg ineens met bewegen.
Faile liet aarzelend het mes los en keek om naar de verfomfaaide Berelain. De vrouw drukte haar rechterhand tegen de andere en stelpte het bloeden van een snee die ze had opgelopen. Ze knikte naar Faile. ‘Dank je.’
‘Waardoor stopte het?’ vroeg Faile met bonzend hart. Overal in het kamp klonk geschreeuw. Gevloek. Gekletter van wapens. ‘De aarde?’ vroeg Berelain, die neerknielde.
Faile groef haar vingers in de aarde. Ze draaide zich om en zag geschrokken dat een van de Speervrouwen op de grond lag, hoewel andere al meerdere rondvliegende speren hadden uitgeschakeld. Faile gooide haar handvol aarde naar een speer die nog door de lucht vloog.
Toen het zand de speer raakte, viel het wapen omlaag. Sulin zag het, en boven haar sluier werden haar ogen groot. Ze liet de stenen vallen waar ze mee gooide en pakte een handvol aarde, die ze over haar hoofd strooide toen de speer op haar hart af dook. De aarde hield het wapen tegen, en het viel op de grond. Even verderop hadden de soldaten die waren gevolgd om Faile en de anderen te bewaken het moeilijker. Ze stonden met hun rug tegen elkaar aan, ineengedoken en met bezorgde gezichten, en gebruikten hun schilden om de porrende wapens te blokkeren. ‘Snel!’ riep Faile naar de Speervrouwen, met beide handen in de grond gravend. ‘Vertel de anderen hoe ze de wapens kunnen tegenhouden!’ Ze gooide aarde naar de dolken bij Alliandre, haalde er twee neer met één handvol, en rende toen op de soldaten af.
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen, Galad,’ zei Morgase zachtjes. ‘Je kon niet weten wat er gebeurde in de Burcht van het Licht. Je was mijlenver weg.’
Ze zaten in zijn tent, op stoelen tegenover elkaar terwijl het late middaglicht op de wanden scheen. Galad zat met zijn handen verstrengeld naar voren gebogen. Zo nadenkend. Ze herinnerde zich haar eerste indrukken van hem, lang geleden, toen ze met zijn vader trouwde. Het kind was gewoon onderdeel van het pakketje geweest, en hoewel Morgase hem had geadopteerd, was ze altijd bang geweest dat hij zich minder geliefd voelde dan de andere kinderen in het gezin.
Galad was altijd zo ernstig geweest. Hij had het vaak niet voor zich kunnen houden als een van de anderen iets verkeerd deed. Maar anders dan andere kinderen – vooral Elayne – had hij zijn kennis niet als wapen gebruikt. Ze had het moeten zien. Ze had moeten beseffen dat hij zich aangetrokken zou voelen tot de Witmantels, vanwege hun zwart-witte wereldbeeld. Had ze hem beter kunnen voorbereiden? Hem laten zien dat de wereld niet zwart-wit was; niet eens grijs? Hij was vol kleuren die soms nergens in het spectrum van de moraliteit pasten.
Hij keek op, met zijn handen nog verstrengeld en geplaagde ogen. ‘Ik heb Valda vals beschuldigd. Ik ben naar hem toe gegaan en heb een Duel onder het Licht geëist omdat hij je had misbruikt en vermoord. Dat klopte maar half. Ik heb iets gedaan wat onjuist was, in ieder geval gedeeltelijk. Maar desondanks ben ik blij dat ik hem heb gedood.’
Haar adem stokte in haar keel. Men zei dat Valda de beste zwaardvechter van zijn tijd was. En Galad had hem verslagen in een duel? Die jongen? Maar nee, hij was geen jongen meer. Galad had zijn keuzes gemaakt, en ze kon hem daar moeilijk om veroordelen. Ergens leken ze bewonderenswaardiger dan haar eigen keuzes. ‘Je hebt het goed gedaan,’ zei ze. ‘Valda was een adder. Ik ben ervan overtuigd dat hij achter Nials dood zat. Je hebt de wereld een dienst bewezen, Galad.’
Hij knikte. ‘Voor wat hij jou had aangedaan, verdiende hij de dood. Maar ik zal toch een verklaring moeten uitvaardigen.’ Hij stond op en legde ijsberend zijn handen op zijn rug, en zijn witte kleding leek te gloeien in het licht, ik zal verklaren dat mijn beschuldiging van moord onjuist was, maar dat Valda toch de dood verdiende voor zijn overige misdrijven. Ernstige misdrijven.’ Hij bleef even staan, ik wou dat ik het geweten had.’
‘Je had niets kunnen doen, jongen,’ zei ze. ‘Mijn gevangenschap was mijn eigen schuld. Omdat ik mijn vijanden vertrouwde.’ Galad wuifde met zijn hand. ‘Gaebril was niet te weerstaan, als wat we gehoord hebben klopt. Wat je gevangenschap aangaat, dat kwam niet doordat je je vijanden vertrouwde. Je bent verraden door Valda, net als wij allemaal. De Kinderen zijn nooit de vijand van iemand die in het Licht loopt.’
‘En Perijn Aybara?’ vroeg ze.
‘Schaduwgebroed.’
‘Nee, jongen. Sommige dingen die hij doet bevallen me niet, maar ik beloof je dat hij een goed mens is.’
‘Dan zal dat bij het rechtsgeding wel blijken,’ zei Galad.
‘Goede mensen kunnen ook fouten maken. Als je dit doorzet, kan het leiden tot een uitkomst die we geen van allen willen.’
Galad verstijfde fronsend. ‘Moeder, doel je er soms op dat hij zijn straf moet ontlopen?’
‘Kom,’ zei ze wenkend. ‘Ga weer zitten. Je maakt me duizelig met dat geijsbeer.’
Misschien was hij nog maar onlangs opgestegen naar de rang van Kapiteinheer-gebieder, maar nu al scheen hij aanstoot te nemen aan bevelen. Hij nam echter wel plaats.
Vreemd genoeg voelde ze zich weer een koningin. Galad had haar niet gezien in die harde maanden. Hij dacht aan haar als de oude Morgase, dus bij hem vóélde ze zich ook als de oude Morgase. Bijna.
Nial had haar gevangengehouden, maar hij had haar wel geëerbiedigd, en ze was gaan denken dat ze misschien ook eerbied voor hem zou kunnen opbrengen. Wat was er van het spelbord geworden waarop zij en Nial zo vaak stenen hadden gespeeld? Ze moest er niet aan denken dat het was vernietigd tijdens de Seanchaanse aanval. Zou Galad net zo’n Kapiteinheer-gebieder worden als Nial, of misschien een betere? De koningin in haar, de herontwaakte koningin, wilde er iets op vinden om zijn licht naar voren te halen en de schaduw weg te duwen.
‘Galad,’ zei ze. ‘Wat ga je doen?’
‘Met dat rechtsgeding?’
‘Nee, met dat leger van je.’
‘We gaan vechten in de Laatste Slag.’
‘Bewonderenswaardig,’ zei ze. ‘Maar weet je wat dat betekent?’
‘Ja, vechten aan de zijde van de Herrezen Draak.’
‘En de Aes Sedai.’
‘We kunnen wel een tijdje naast de heksen strijden, als dat het grotere goed dient.’
Ze sloot haar ogen en ademde uit. ‘Galad, hoor jezelf toch eens. Je noemt ze heksen? Je bent bij hen opgeleid, misschien wel om Zwaardhand te worden!’
‘Ja.’
Ze opende haar ogen. Hij leek zo ernstig. Maar zelfs de dodelijkste en agressiefste hond kon ernstig zijn.
‘Weet je wat ze met Elayne hebben gedaan, moeder?’ vroeg hij.
‘Je bedoelt dat ze haar zijn kwijtgeraakt?’ Morgase was daar nog steeds woedend over.
‘Ze hebben haar op missies gestuurd,’ zei hij op walgende toon. ‘Ze weigerden me bij haar toe te laten, waarschijnlijk omdat ze op pad was en in gevaar werd gebracht. Ik ontmoette haar later, buiten de Toren.’
‘Waar was ze?’ vroeg Morgase gretig.
‘Hier in het zuiden. Mijn mannen noemen de Aes Sedai heksen. Soms vraag ik me af hoe ver bezijden de waarheid dat is.’
‘Galad...’
‘Niet alle vrouwen die de Ene Kracht hanteren zijn inherent kwaadaardig,’ zei hij. ‘Dat is een onjuiste aanname van de Kinderen. De weg van het Licht doet die bewering ook niet; er staat alleen dat de verleiding om de Ene Kracht te gebruiken kan corrumperen. Ik denk dat de vrouwen die nu leiding geven aan de Witte Toren zich hebben laten verblinden door hun gekonkel en zelfzuchtige strategieën.’
Ze knikte omdat ze niet met hem wilde redetwisten. Het Licht zij dank dat Elaida er niet bij was om die logica aan te horen! ‘Hoe dan ook,’ zei hij, ‘we zullen aan hun zijde vechten, en aan die van de Herrezen Draak, en van die Perijn Aybara als het moet. De strijd tegen de Schaduw gaat boven alle andere zorgen.’
‘Laten we ons dan bij die strijd aansluiten,’ zei ze. ‘Galad, vergeet dat rechtsgeding! Aybara wil een deel van zijn leger ontmantelen en de rest aan Altor schenken.’
Hij keek in haar ogen, en toen knikte hij. ‘Ja. Ik zie nu wel dat het Patroon je naar me toe heeft geleid. We zullen met jou meereizen. Na het geding.’ Ze zuchtte.
‘Ik doe dit niet omdat ik het wil,’ zei Galad. ‘Aybara bood zelf aan om over zich te laten oordelen. Zijn geweten speelt op, en het zou verkeerd zijn om hem die mogelijkheid te ontzeggen. Laat hem zijn onschuld maar bewijzen, aan ons en aan zichzelf. Daarna kunnen we verder.’ Hij aarzelde, stak zijn hand uit en raakte het in een witte schede gestoken zwaard op tafel aan. ‘En als we zonder hem verdergaan, dan zal hij rusten in het Licht, nadat hij heeft geboet voor zijn misdaden.’
‘Galad,’ zei ze, ‘je weet dat Lini ook bij de mensen uit Perijns kamp was die je gevangen had genomen.’
‘Ze had iets moeten zeggen, zich bekend moeten maken. Ik zou haar hebben vrijgelaten.’
‘En toch deed ze dat niet. Ik heb gehoord dat je zo ongeveer dreigde de gevangenen terecht te stellen als Perijn niet wilde vechten. Zou je dat echt hebben gedaan?’
‘Hun bloed zou aan Aybara’s handen hebben gekleefd.’
‘Lini’s bloed, Galad?’
‘Ik... Ik zou haar hebben herkend en hebben gered.’
‘Dus je zou de anderen hebben gedood,’ zei Morgase. ‘Mensen die niets verkeerd hadden gedaan, die alleen maar schuldig waren aan het feit dat ze zich hadden laten inpalmen door Aybara?’
‘Die terechtstellingen zouden nooit hebben plaatsgevonden. Het was maar een dreigement.’
‘Een leugen.’
‘Bah! Waar wil je heen, moeder?’
‘Ik wil je aan het denken zetten, jongen,’ antwoordde Morgase. ‘Op manieren die ik eerder had moeten aanmoedigen, in plaats van je over te laten aan je illusies. Het leven is niet zo eenvoudig als het werpen van een munt, de ene kant of de andere. Heb ik je wel eens verteld over de rechtszitting van Tham Felmy?’ Galad schudde zijn hoofd en keek geërgerd.
‘Luister naar me. Hij was steenhouwer in Caemlin, een beroemde. Hij werd in de begindagen van mijn bewind beschuldigd van de moord op zijn broer. Hij had een goede naam, en de zaak was zo belangrijk dat ik er zelf over oordeelde. Aan het eind kreeg hij de strop.’
‘Een passend einde voor een moordenaar.’
‘Ja,’ beaamde Morgase. ‘Maar helaas bleef de moordenaar op vrije voeten. Een van zijn arbeiders was de werkelijke dader. Dat kwam pas twee jaar later aan het licht, toen de man werd opgepakt voor een andere moord. Hij lachte ons nóg uit terwijl de strop om zijn nek werd gelegd. Felmy was al die tijd onschuldig geweest. De echte moordenaar had zelfs tegen hem getuigd bij zijn rechtsgeding.’ Galad zweeg.
‘Dat is de enige keer,’ zei Morgase, ‘waarvan ik zeker weet dat ik de verkeerde heb laten ophangen. Dus zeg jij het maar, Galad. Moet ik hangen voor mijn fout, voor het veroordelen van een onschuldig man?’
‘Je hebt je best gedaan, moeder.’
‘En toch is er een man dood die dat niet verdiende.’
Galad keek verontrust.
‘De Kinderen zeggen graag dat het Licht hen beschermt,’ zei Morgase, ‘dat het hun oordeel ondersteunt en mensen naar de gerechtigheid leidt. Zo werkt het niet, Galad. Valda, die beweerde de zegen te hebben van het Licht, was tot verschrikkelijke dingen in staat. En ik, hopend op de hulp van het Licht, heb onterecht iemand van het leven beroofd.
Ik zeg niet dat Aybara onschuldig is. Daarvoor heb ik nog niet genoeg gehoord. Maar ik wil dat je het begrijpt. Soms kan een goed mens verkeerde dingen doen. Soms is het passend om hem dan te straffen. In andere gevallen dient een straf niemand en is het het beste om hem te laten gaan, zodat hij kan leren. Net zoals ik de draad weer oppakte en leerde van mijn slechte oordeel.’ Galad fronste zijn voorhoofd. Dat was mooi. Uiteindelijk schudde hij zijn hoofd en trok zijn gezicht glad. ‘We zullen zien wat dat geding brengt. Het...’
Er werd op de tentpaal geklopt. Galad draaide zich om en fronste weer. ‘Ja?’
‘Kapiteinheer-gebieder,’ zei een Witmantel, die de flap optilde en de tent instapte. Het was een slanke man met diepliggende ogen waar donkere kringen onder lagen. ‘We hebben zojuist bericht ontvangen uit het kamp van dat schepsel Aybara. Ze verzoeken ons de dag van het rechtsgeding uit te stellen.’ Galad stond op. ‘Waarom?’ vroeg hij.
‘Een verstoring in hun kamp, beweren ze,’ zei de Witmantel. ‘Iets over gewonden die verzorging nodig hebben. Kapiteinheergebieder... dit is overduidelijk een list. Een of andere misleiding. We zouden moeten aanvallen, of in ieder geval dat zinloze uitstel moeten weigeren.’
Galad aarzelde. Hij keek Morgase aan.
‘Het is geen list, jongen,’ zei ze. ‘Dat kan ik je beloven. Als Aybara zegt dat hij meer tijd nodig heeft, dan is er echt iets aan de hand.’
‘Bah,’ zei Galad, die de boodschapper wegstuurde met de woorden: ‘Ik zal erover nadenken.’ Daarna wendde hij zich weer naar Morgase. ‘En ik zal ook nadenken over de andere dingen die je hebt gezegd, moeder. Misschien is wat extra tijd voor overpeinzing wel... welkom.’
‘De geleiders zeggen dat ze zo hard mogelijk werken,’ zei Gaul, lopend naast Perijn op een ronde langs de verschillende delen van het kamp. ‘Maar ze zeggen dat het dagen kan duren om iedereen te verzorgen.’
De zon zakte naar de horizon, maar het zou met al die gewonden waarschijnlijk een lange nacht voor hen allemaal worden. Er waren er duizenden, hoewel het meeste letsel gelukkig meeviel. Er waren ook slachtoffers gevallen. Te veel, misschien wel evenveel als er ten prooi waren gevallen aan de slangenbeten.
Perijn gromde. Gaul had zelf ook verband om zijn arm; hij had zijn speren afgeweerd, maar was toen bijna gedood door een van zijn pijlen, die hij had opgevangen in zijn onderarm. Toen Perijn ernaar vroeg, lachte hij en zei dat het jaren geleden was dat hij zichzelf met een pijl had geraakt. Aielhumor.
‘Hebben we al iets teruggehoord van de Witmantels?’ vroeg Perijn aan Aravine, die aan de andere kant liep.
‘Ja,’ antwoordde ze. ‘Maar niets specifieks. Hun commandant zei dat hij zou “nadenken” over het uitstel.’
‘Nou, hij is niet degene die dat beslist,’ zei Perijn. Ze liepen het Mayeense gedeelte van het kamp in om bij Berelains mensen te gaan kijken. ‘Ik wil geen strijd aangaan terwijl een kwart van mijn mannen gewond is en mijn Asha’man doodmoe zijn van het Helen. We gaan naar dat rechtsgeding als ik het zeg. Als Damodred het er niet mee eens is, moet hij ons maar aanvallen.’
Gaul gromde instemmend. Hij droeg zijn speren, maar Perijn zag dat ze steviger vastgebonden zaten dan gebruikelijk. Aravine droeg een lantaarn, hoewel ze die nog niet hadden hoeven aansteken. Zij verwachtte ook dat het laat zou worden.
‘Laat het me weten als Tam en Elyas terug zijn,’ zei Perijn tegen Gaul. Perijn had hen afzonderlijk naar naburige dorpen gestuurd om na te gaan of de mensen daar – degenen die zich nog niet hadden aangesloten bij een langstrekkend leger – niet hadden geleden onder de bel van kwaad.
Berelain had zich hersteld, en haar hand was verbonden. Ze bracht zelf verslag aan hem uit in haar tent, vertelde hoeveel van haar soldaten gewond waren geraakt en gaf hem de namen van de mannen die waren gesneuveld. Slechts zes in haar kamp. Perijn geeuwde toen hij de tent verliet en stuurde Aravine naar de Aes Sedai om bij hen te gaan kijken. Gaul moest weg om te helpen bij het verplaatsen van enkele gewonden, en Perijn bleef alleen achter op het pad naar Alliandres deel van het kamp. Zijn hamer had niet geprobeerd hem te doden. Voor zover hij wist, was dat het enige wapen dat iemand bij zich had gedragen, dat niet had gereageerd op de bel van kwaad. Wat betekende dat? Hij schudde zijn hoofd en bleef even staan nadenken, toen hij iemand over het pad naar hem toe hoorde draven. Hij ving Tams geur op en draaide zich om om de potige man op te wachten.
‘Perijn, jongen,’ zei Tam, buiten adem van het rennen. ‘Er is net iets merkwaardigs gebeurd.’
‘Heeft de bel van kwaad het dorp geraakt?’ vroeg Perijn geschrokken. ‘Zijn er mensen gewond?’
‘O nee,’ zei Tam. ‘Dat is het niet. In het dorp was niets aan de hand.
Ze hadden niet eens gemerkt dat er iets mis was. Dit gaat om iets anders.’ Tam rook vreemd: bedachtzaam, ongerust.
Perijn fronste zijn voorhoofd. ‘Wat dan? Wat is er?’
‘Ik... nou, ik moet weg, jongen,’ zei Tam. ‘Het kamp verlaten. Ik weet niet wanneer ik terug ben.’
‘Heeft dit...’
‘Het heeft niets met de Witmantels te maken,’ zei Tam. ‘Ik mag niet veel vertellen, maar het gaat om Rhand.’
De kleuren wervelden. Rhand liep door de gangen van de Steen van Tyr. Zijn gezicht stond duister. Gevaarlijk.
‘Perijn,’ zei Tam, ‘ik denk dat ik dit moet doen. Het heeft met Aes Sedai te maken, en ik móét je nu verlaten. Meer kan ik niet zeggen. Ze hebben het me laten zweren.’
Perijn keek in Tams ogen en zag de oprechtheid daar. Hij knikte. ‘Goed dan. Heb je hulp nodig? Iemand die met je meegaat naar waar je dan ook naartoe moet?’
‘Ik red me wel,’ zei Tam. Hij rook beschaamd. Wat was er aan de hand? ‘Ik zal proberen hulp bij je te krijgen, jongen.’ Hij legde zijn hand op Perijns schouder. ‘Je hebt het hier goed gedaan. Ik ben trots op je, en dat zou je vader ook zijn. Ga zo door. Ik zie je bij de Laatste Slag, of misschien eerder.’
Perijn knikte. Tam haastte zich naar zijn tent toe om zijn spullen te pakken.
Het viel niet mee om er koninklijk uit te zien terwijl ze op een draagbaar de stadsmuur rondom Caemlin op werd gedragen, maar Elayne deed haar best. Soms was je zin krijgen belangrijker dan er koninklijk uitzien.
Bedrust! Voor een koningin! Nou, om te voorkomen dat Melfane om haar heen zou blijven draaien, had ze beloofd dat ze niet zou gaan rondlopen. Maar ze had niet gezegd dat ze in haar slaapkamer zou blijven.
Vier Gardisten droegen de draagbaar hoog op hun schouders. Elayne zat veilig tussen armleuningen, in een scharlakenrood gewaad, haar haren netjes gekamd en met de Rozenkroon van Andor op haar hoofd. Het was een benauwde dag. Het werd warm, maar aan de hemel hingen nog donkere wolken. Ze stond zichzelf even wat schuldgevoel toe omdat ze die arme mannen, in hun uniform, haar door deze vroege zomerwarmte liet dragen. Maar diezelfde mannen zouden ten strijde trekken in haar naam; ze konden een beetje warmte wel aan. Hoe vaak kregen Gardisten immers de eer dat ze hun koningin mochten dragen?
Birgitte beende naast de draagbaar mee, en volgens de binding vond ze dit allemaal reuze grappig. Elayne had gevreesd dat ze een stokje voor het uitstapje zou steken, maar in plaats daarvan had ze gelachen! Birgitte moest hebben besloten dat de activiteiten van vandaag – hoewel Melfane er vast boos om zou worden – geen gevaar opleverden voor Elayne of haar kinderen. Voor de Zwaardhand betekende dit een kans om Elayne als een wicht door de stad te zien worden gedragen.
Elayne grimaste. Wat zouden de mensen zeggen? De koningin die op een draagbaar naar de buitenste muur werd gesjouwd? Nou, ze zou zich niet door geruchten laten weerhouden om de proef met eigen ogen te zien, en ze zou zich ook niet laten koeioneren door een tirannieke vroedvrouw.
Vanaf de muur kon ze ver zien. De open akkers tussen hier en Aringil lagen links van haar; de drukke stad lag rechts. Die akkers waren te bruin. De verslagen die van overal in het rijk binnenkwamen, waren afschrikwekkend. Op negen van de tien akkers stierven de gewassen.
Elaynes dragers brachten haar naar een van de spitsen op de muur, maar ze stuitten op een probleem toen ze beseften dat de palen van de draagbaar te lang waren om de bochten van de torentrap te maken; de demonstratie zou daarboven plaatsvinden. Gelukkig waren er kortere handgrepen voorzien voor dit soort omstandigheden. Ze maakten de palen los, omvatten de kortere handgrepen en vervolgden hun weg.
Terwijl ze naar boven werd gedragen, zocht ze afleiding door te denken aan Cairhien. De adellijke Huizen daar bewéérden allemaal dat ze niet konden wachten tot zij de troon besteeg, maar toch bood geen van hen meer dan de allerzwakste steun. Daes Dae’mar was nog volop in gang, en het gedraai rondom Elaynes troonsbestijging – of het falen daarvan – was begonnen zodra Rhand had bekendgemaakt dat hij haar het land wilde geven.
In Cairhien bliezen honderd verschillende politieke winden altijd in honderd verschillende richtingen. Ze had geen tijd om zich in de uiteenlopende groeperingen te verdiepen voordat ze de troon besteeg.
Bovendien zou ze, als men zag dat ze hun spel meespeelde, worden beschouwd als iemand die mogelijk te verslaan was. Ze moest de Zonnetroon in handen zien te krijgen zonder zich te veel in de plaatselijke politiek van de Huizen te mengen.
Elaynes draagbaar ging krakend naar boven en bereikte de top van de torenspits. Boven stond Aludra met een van haar eerste Draken. De bronzen buis was behoorlijk lang en in een stelling van hout ingebouwd. Het was maar een voorbeeld, en deze werkte niet. Een tweede, werkende Draak was boven op de volgende toren langs de muur geplaatst. Hij stond zo ver weg dat Elayne geen gevaar zou lopen als er iets misging.
De slanke Tarabonse vrouw scheen er niet bij stil te staan dat ze een potentieel wereldveranderend wapen overhandigde aan de koningin van een vreemd land; alles wat Aludra leek te willen, was wraak nemen op de Seanchanen, of dat had Mart althans gezegd. Elayne had enige tijd met die vrouw doorgebracht terwijl ze met Luca’s beestenspul meereisde, maar ze wist nog altijd niet helemaal hoe betrouwbaar Aludra was. Ze zou meester Norrij een oogje op haar laten houden.
Gesteld, natuurlijk, dat de Draken werkten. Elayne keek nog eens naar de mensen beneden. Toen pas besefte ze op welke hoogte ze zich eigenlijk bevond. Licht!
Ik ben veilig, bracht ze zichzelf in herinnering. Mins visioen. Niet dat ze dat tegen Birgitte zou zeggen; nu niet meer. En ze had zich echt voorgenomen om zichzelf niet meer zo in gevaar te brengen. Dit was niet gevaarlijk. Niet echt.
Ze wendde zich af voordat ze duizelig werd en bekeek de Draak eens wat beter. Hij had de vorm van een grote bronzen klok, hoewel hij langer en smaller was. Als een reusachtige vaas, op zijn kant. Elayne had meerdere brieven ontvangen van ziedende klokkengieters in de stad. Aludra stond erop dat haar opdrachten tot de letter werden opgevolgd en had de mannen gedwongen de buis drie keer opnieuw te gieten.
De vorige avond laat had er een luide knal over de stad geklonken. Alsof ergens een stenen muur was omgevallen of bliksem was ingeslagen. Vanochtend had Elayne een briefje van Aludra gekregen. Eerste proef geslaagd, stond erin. Ontmoet me vandaag op stadsmuur voor een demonstratie. ‘Majesteit,’ zei Aludra. ‘Het gaat u... goed, ja?’
‘Best, Aludra,’ zei Elayne, die probeerde haar waardigheid te bewaren. ‘Is de Draak klaar?’
‘Ja,’ antwoordde Aludra. Ze droeg een lang bruin gewaad en haar zwarte, golvende haar hing los tot aan haar middel. Waarom had ze vandaag geen vlechten in? Aludra scheen niet te geven om sieraden, en Elayne had haar die nooit zien dragen. Vijf mannen uit Marts Bond van de Rode Hand stonden bij haar, een van hen met een schoorsteenborstel of zoiets in zijn hand. Een tweede had een metalen bol vast, en de derde een houten vaatje.
Elayne zag net zo’n groep op de volgende toren staan. Iemand daar stak een hoed in de lucht en zwaaide naar haar. Mart wilde kennelijk toekijken vanaf de toren met de werkende Draak. Domkop. Stel dat dat ding als een nachtbloem de lucht in ging? ‘De demonstratie, dan,’ zei Aludra. ‘Laten we maar beginnen. Deze mannen hier doen u voor wat er op de andere toren gebeurt.’ Ze aarzelde terwijl ze naar Elayne keek. ‘Hare Majesteit moet denk ik wat hoger geplaatst worden, zodat ze het beter kan zien.’ Even later hadden ze een paar kistjes gevonden om onder de draagbaar te plaatsen en werd Elayne opgetild, zodat ze over de torentransen kon kijken. Het leek erop dat er iets was gebouwd op een heuvel in de verte, maar het was te ver weg en ze kon het niet goed zien. Aludra haalde enkele kijkglazen tevoorschijn en gaf Elayne en Birgitte er elk een.
Elayne zette het glas aan haar oog. Paspoppen. Aludra had er een stuk of vijftig in rijen op die heuvel neergezet. Licht! Hoe was ze aan zoveel poppen gekomen? Elayne zou binnenkort wel een paar breedvoerige berichten van kleermakers in de stad krijgen. Mart had beloofd dat dit zo ongeveer elke prijs waard zou zijn. Natuurlijk, zo was Mart. Hij was niet bepaald de meest betrouwbare persoon die er bestond.
Hij is niet degene die een waardevolle ter’angreaal aan de Schaduw heeft verspeeld, bracht ze zichzelf in herinnering. Ze trok een gezicht. In haar buidel had ze nog een namaak-vossenkop. Het was een van de drie die ze tot nog toe had gemaakt. Als ze dan toch aan haar bed gekluisterd was, dan kon ze haar tijd net zo goed nuttig besteden. Het zou een stuk minder frustrerend zijn als ze betrouwbaar kon geleiden.
Alle drie de nagemaakte vossenkoppenningen werkten net zoals de eerste kopie. Ze kon niet geleiden als ze er een droeg, en een krachtige weving kon de dingen tenietdoen. Ze had echt de oorspronkelijke weer nodig voor nader onderzoek.
‘U ziet wel, Majesteit,’ zei Aludra stijfjes, alsof ze niet gewend was aan het geven van demonstraties, ‘dat we hebben geprobeerd de omstandigheden na te bootsen waarin u gebruik zou kunnen maken van de Draken, ja?’
Alleen hebben wij straks te maken met honderdduizend Trolloks in plaats van vijftig paspoppen, dacht Elayne.
‘De volgende toren, daar moet u naar kijken,’ zei Aludra gebarend. Elayne richtte het kijkglas op de volgende toren op de muur. Ze zag daar vijf leden van de Bond, gekleed in uniform, wachtend bij een andere Draak. Mart stond in dat ding te turen, recht in de buis. ‘Die mannen hebben enigszins geoefend met de Draken,’ vervolgde Aludra. ‘Ze zijn nog niet zo snel als ik zou willen, maar voorlopig doen we het ermee, ja?’
Elayne liet haar glas zakken toen de mannen de namaakbuis naar achteren trokken – hij stond op wielen – en hem een stukje naar de hemel kantelden. Een van hen goot er zwart poeder uit het vaatje in, en een volgende stopte er een prop van iets in. Dit werd gevolgd door de man met de lange paal, waarmee hij in de buis stampte. Het was dus geen schoorsteenborstel, maar een of ander gereedschap om het poeder mee aan te stampen.
‘Dat lijkt wel wat op het poeder in een nachtbloem,’ zei Birgitte. Er kwam behoedzaamheid door de binding.
Aludra wierp de Zwaardhand een blik toe. ‘En hoe weet jij wat er in een nachtbloem zit? Je beseft toch wel hoe gevaarlijk het is om zo’n ding open te maken, ja?’ Birgitte haalde haar schouders op.
Aludra fronste, maar ze kreeg verder geen antwoord, dus haalde ze diep adem en kalmeerde zichzelf. ‘Het toestel, dat is volkomen veilig. We hebben de andere Draak opgezet om te vuren, dus er is geen gevaar, ja? Maar er zou hoe dan ook geen gevaar zijn geweest. Het gietwerk is goed uitgevoerd en mijn berekeningen, die zijn foutloos.’
‘Elayne,’ zei Birgitte, ‘ik vind nog steeds dat we beter van de muur hieronder kunnen toekijken. Zelfs als dat ding hier niet wordt aangestoken.’
‘Na alles wat ik heb doorstaan om boven te komen?’ vroeg Elayne. ‘Nee, dank je. Aludra, ga maar door.’
Ze negeerde Birgittes ergernis. Dacht Aludra echt dat ze die paspoppen kon raken met haar ijzeren bol? Ze stonden een heel eind weg, en die bol was zo klein, amper groter dan een gespreide mannenhand. Had Elayne al die moeite gedaan voor iets dat slechter zou werken dan een katapult? De Draak klonk wel alsof hij een bol verder kon werpen, maar de rotsblokken die je met een katapult afschoot waren vele keren groter.
De mannen waren klaar. De laatste man bij hen op de toren hield een onaangestoken fakkeltje tegen een lont die uit de bol stak en liet hem in de buis rollen; toen draaiden ze de buis naar buiten. ‘Ziet u?’ zei Aludra, kloppend op de Draak. ‘Drie mannen is het beste. Vier voor de veiligheid, voor het geval dat een van hen sneuvelt. Eén man zou het werk ook kunnen doen als het moest, maar dan gaat het langzamer.’
De mannen stapten achteruit toen Aludra een rode vlag pakte. Ze stak die in de lucht en gaf een teken aan de volgende toren op de muur. Elayne keek door het kijkglas. Een van de mannen daar had een fakkeltje. Mart stond nieuwsgierig toe te kijken. Aludra liet haar vlag zakken. De soldaat hield zijn brandende fakkel tegen de zijkant van de Draak.
De ontploffing die volgde, was zo luid dat Elayne ervan schrok. Het gebulder was scherp als een donderslag, en in de verte hoorde ze iets wat leek op een echo van de ontploffing. Ze drukte haar hand tegen haar borst en moest zichzelf eraan herinneren adem te halen. Een stuk van de heuvel ontplofte in een enorme uitbarsting van stof en aarde. De grond leek wel te beven! Het was net alsof een Aes Sedai de aarde had omgewoeld met een weving, maar de Ene Kracht was helemaal niet gebruikt.
Aludra leek teleurgesteld. Elayne zette haar kijkglas voor haar oog. De ontploffing had de paspoppen op zeker twintig pas afstand gemist, maar had wel een gat van vijf passen doorsnee in de grond geslagen. Ontplofte de bol soms net als een nachtbloem? Dit toestel was niet eenvoudigweg een verbeterde katapult of blijde; het was iets anders. Iets wat in staat was een ijzeren bol met zoveel kracht weg te slingeren dat er een gat in de grond ontstond, en dat de bol dan misschien zelf ontplofte.
Nee maar, ze kon een hele muur vol zetten met die Draken! Als die allemaal tegelijk vuurden...
Aludra stak haar vlag weer omhoog; Elayne keek door haar glas terwijl de mannen op de volgende toren de buis schoonmaakten en opnieuw laadden. Mart had zijn handen over zijn oren geslagen en stond boos te kijken, waar Elayne om lachte. Hij had beter ook vanaf haar toren kunnen toekijken. Het laden duurde maar heel kort, een paar minuten. En Aludra wilde ervoor zorgen dat het nóg sneller ging?
Aludra schreef enkele bevelen op en stuurde die per boodschapper naar de mannen toe. Ze veranderden de stand van de Draak een klein stukje. Ze zwaaide met haar vlag; Elayne zette zich schrap voor een volgende ontploffing, maar toch schrok ze nog toen die kwam. Deze keer was het raak en kwam de bol in het midden van de rij paspoppen terecht. De verwoeste resten ervan vlogen tuimelend door de lucht. De klap vernietigde er vijf of zes en kegelde er zeker nog twaalf omver.
Met de mogelijkheid om elke paar minuten te vuren, op zo grote afstand iets te raken en zoveel vernietiging aan te richten, zouden die echt wapens dodelijk zijn. Even dodelijk als damane, misschien. Birgitte keek nog steeds door haar kijkglas, en hoewel haar gezicht onbewogen stond, voelde Elayne haar verbazing.
‘Het wapen, bevalt het u?’ vroeg Aludra.
‘Het bevalt me, Aludra,’ zei Elayne glimlachend. ‘Het bevalt me heel goed. De middelen van de hele stad staan je ter beschikking, de middelen van heel Andor. Er zijn nog enkele andere klokkengieters in Andor.’ Ze keek de Vuurwerkster aan. ‘Maar je móét de tekeningen en schema’s geheimhouden. Ik zal wachters met je meesturen. We kunnen het ons niet veroorloven dat een van de gieters ontdekt wat het zou kunnen opleveren om ervandoor te gaan en inlichtingen te verkopen aan onze vijanden.’
‘Zolang ze maar niet in handen van de Seanchanen vallen,’ zei Aludra, ‘maakt het mij niet uit.’
‘Nou, mij wel,’ zei Elayne. ‘En ik ben degene die ervoor zal zorgen dat die dingen op de juiste manier worden ingezet. Ik wil een eed van je, Aludra.’
De vrouw zuchtte, maar ze gaf haar belofte. Elayne had niet de bedoeling de wapens in te zetten tegen anderen dan Trolloks en Seanchanen. Maar ze zou zich veel geruster voelen als ze wist dat ze de Draken tot haar beschikking had.
Ze glimlachte toen ze daaraan dacht en kon haar opwinding moeilijk bedwingen. Birgitte liet eindelijk haar glas zakken. Ze voelde... plechtig.
‘Wat is er?’ vroeg Elayne toen de wachters om beurten haar kijkglas overnamen om de vernietiging te bekijken. Ze had een vreemd gevoel in haar maag. Had ze iets verkeerds gegeten bij het middagmaal?
‘De wereld is zojuist veranderd, Elayne,’ zei Birgitte hoofdschuddend, waarbij haar lange vlecht enigszins mee zwaaide. ‘Hij is zojuist ingrijpend veranderd. Ik heb het verschrikkelijke voorgevoel dat dit nog maar het begin is.’