‘Een die Asha’man beweren vrij te zijn van de smet?’ vroeg Galad, terwijl hij en Perijn Aybara zich een weg zochten door de nasleep van de veldslag. ‘Ja,’ zei Perijn. ‘En ik ben geneigd hen te geloven. Waarom zouden ze liegen?’
Galad trok zijn wenkbrauw op. ‘Waanzin?’
Perijn knikte. Die Perijn Aybara was een intrigerend man. Anderen reageerden vaak kwaad als Galad zei wat hij dacht, maar hij begon te beseffen dat hij zich bij Perijn niet hoefde in te houden. Die man reageerde goed op openhartigheid. Als hij inderdaad een Duistervriend of Schaduwgebroed was, dan was hij wel een heel vreemde soort.
Het begon lichter te worden aan de horizon. Was de nacht nu al om? De grond lag bezaaid met lichamen, de meeste van Trolloks. Er hing een stank van verbrand vlees en geschroeid haar, misselijkmakend vermengd met die van bloed en modder. Galad was doodop. Hij had zich door een Aes Sedai laten Helen. ‘Als je je reserves eenmaal hebt ingezet, heeft het geen zin meer om je verkenners achter te houden,’ zei Garet Brin vaak. Als hij Aes Sedai zijn mannen liet redden, dan kon hij net zo goed ook hun Heling aanvaarden. Ooit had hij daar lang niet zoveel moeite mee gehad. ‘Het zou kunnen,’ zei Perijn. ‘Misschien zijn de Asha’man waanzinnig en is de smet niet weggenomen. Maar ze hebben me goed gediend, en ik vind dat ze recht hebben op mijn vertrouwen totdat anders blijkt. Jij en je mannen kunnen je leven wel eens te danken hebben aan Gradi en Neald.’
‘En ze hebben mijn dank,’ zei Galad, stappend over het reusachtige lichaam van een Trollok met de snuit van een beer. ‘Hoewel niet veel van mijn mannen datzelfde zullen uitspreken. Ze weten niet goed wat ze van je inmenging hier moeten denken, Aybara.’
‘Denken ze nog steeds dat ik ze er op een of andere manier in heb laten lopen?’
‘Misschien wel,’ zei Galad. ‘Ofwel je bent een Duistervriend van ongeëvenaarde sluwheid, of je hebt echt gedaan wat je zei: mijn mannen redden, ondanks de manier waarop je door ons behandeld bent. In dat geval ben je een man van eer. Het zou je leven een stuk eenvoudiger hebben gemaakt als je ons had laten sterven, denk ik.’
‘Nee,’ zei Perijn. ‘Elk zwaard is nodig bij de Laatste Slag, Galad. Allemaal.’
Galad gromde, knielde neer naast een soldaat met een rode mantel en draaide hem om. Het was geen rode mantel; hij was wit, maar doordrenkt met bloed. Ranun Sinah zou de Laatste Slag niet meer meemaken. Galad sloot de ogen van de jongeman en richtte in zijn naam een gebedje tot het Licht.
‘En wat volgt er nu voor jou en de jouwen?’ vroeg Perijn. ‘We gaan verder,’ zei Galad, die opstond. ‘Noordwaarts, naar mijn landgoederen in Andor om ons voor te bereiden.’
‘Je zou ook...’ Perijn verstijfde. Toen draaide hij zich om en rende weg over het slagveld. Galad haastte zich achter hem aan. Perijn kwam bij een stapel Trolloks aan en begon karkassen opzij te duwen. Galad hoorde een heel zacht geluid. Gekerm. Hij hielp bij het verplaatsen van een dood beest met een havikskop, waarin te menselijke ogen levenloos voor zich uit staarden.
Kronder lag een jongeman die knipperend naar hen keek. Het was Jerum Nus, een van de Kinderen.
‘O, Licht,’ kraste de jongeman. ‘Het doet pijn. Ik dacht dat ik dood was. Dood...’
Zijn zij was opengehaald. Perijn knielde haastig neer, hielp de jongen zijn hoofd op te tillen en gaf hem wat water te drinken, terwijl Galad een stuk verband uit zijn tas haalde en de wond ermee verbond. Het was ernstig. De ongelukkige jongeman zou er zeker aan overlijden. Hij...
Nee, besefte Galad. We hebben nu Aes Sedai. Het viel niet mee om daaraan te wennen.
Jerum huilde van vreugde en hield Perijns arm vast. De jongen leek te ijlen. Hij gaf schijnbaar niets om die goudkleurige ogen. ‘Drinken, jongen,’ zei Perijn met geruststellende stem. Vriendelijk. ‘Het is allemaal voorbij. We hebben je gevonden. Alles komt goed.’
‘Ik heb wel uren geroepen,’ zei de jongeman. ‘Maar ik was zo zwak, en ze lagen boven op me. Hoe... hoe hebben jullie me gevonden?’
‘Ik heb goeie oren,’ zei Perijn. Hij knikte naar Galad, en samen tilden ze de jongeling op, Perijn bij de armen, Galad bij de benen. Voorzichtig droegen ze hem over het slagveld. De jongeman bleef mompelen en af en toe het bewustzijn verliezen.
Aan de zijkant van het slagveld waren de Aes Sedai en Wijzen van de Aiel bezig met het Helen van de gewonden. Toen Galad en Perijn aankwamen, rende een lichtharige Wijze – een vrouw die geen dag ouder leek dan Galad, maar sprak met het gezag van een oude matrone – naar hen toe. Toen ze zijn hoofd aanraakte, berispte ze hen kort omdat ze de jongen hadden verplaatst.
‘Geeft u toestemming, Galad Damodred?’ vroeg ze. ‘Deze man is te ver heen om voor zichzelf te spreken.’
Galad had erop gestaan dat elk Kind de keus kreeg om Heling te weigeren, ongeacht de aard van zijn verwondingen. De Aes Sedai en Wijzen waren daar niet blij mee geweest, maar Perijn had het bevel bevestigd. Ze schenen naar hem te luisteren. Vreemd. Galad had maar zelden een Aes Sedai ontmoet die naar bevelen, of zelfs maar de mening, van een man wilde luisteren. ‘Ja,’ antwoordde Galad. ‘Heel hem.’
De Wijze richtte zich op haar werk. De meeste Kinderen hadden Heling geweigerd, hoewel sommigen zich hadden bedacht toen ze zagen dat Galad het wel aanvaardde. De ademhaling van de jongeman werd regelmatiger en zijn wond sloot zich. De Wijze Heelde hem niet volkomen; alleen voldoende om de dag te overleven. Toen ze haar ogen opende, zag ze er afgemat uit, nog vermoeider dan Galad zich voelde.
De geleiders hadden de hele nacht gevochten en daarna Helingen verricht. Galad en Perijn liepen het veld weer op. Zij waren natuurlijk niet de enigen die zochten naar gewonden. Perijn had als bevelhebber terug kunnen gaan naar het kamp om te rusten, maar dat had hij niet gedaan.
‘Ik kan je nog een andere mogelijkheid bieden,’ zei Perijn onder het lopen, in plaats van hier te blijven, in Geldan, weken van je bestemming vandaan, zou ik je vanavond al in Andor kunnen hebben.’
‘Mijn mannen zouden dat Reizen niet vertrouwen.’
‘Ze zouden het wel doen als jij het ze opdroeg,’ zei Perijn. ‘Je hebt gezegd dat je samen met de Aes Sedai wilt strijden. Nou, ik zie geen verschil tussen dat en dit. Ga met mij mee.’
‘Zou je dan willen dat wij ons bij je aansluiten?’
Perijn knikte. ‘Maar dan heb ik wel een eed van je nodig.’
‘Wat voor eed?’
‘Ik zal eerlijk zijn, Galad. Ik denk niet dat we nog veel tijd hebben. Een paar weken, misschien. En ik denk dat we jullie nodig zullen hebben, maar Rhand zal niet blij zijn met de gedachte aan Witmantels die zonder toezicht aan de strijd deelnemen. Dus ik wil dat je zweert dat je mij als bevelvoerder aanvaardt totdat de strijd gestreden is.’
Galad aarzelde. De zon was nu bijna op; in feite was hij misschien al op, achter die wolken. ‘Besef je wel wat een vermetel voorstel je doet? De Kapiteinheer-gebieder van de Kinderen van het Licht, die bevelen gehoorzaamt van wie dan ook, dat zou al opmerkelijk zijn. Maar van jou, een man die onlangs is veroordeeld als moordenaar? Een man van wie de meeste Kinderen ervan overtuigd zijn dat hij een Duistervriend is?’
Perijn keek hem aan. ‘Als je nu met mij meegaat, zorg ik dat je de Laatste Slag bereikt. Wie weet wat er zonder mij zou gebeuren?’
‘Je zei dat elk zwaard nodig was,’ antwoordde Galad. ‘Zou je ons dan achterlaten?’
‘Ja. Als ik die eed niet krijg wel. Rhand komt jullie dan misschien zelf nog wel halen. Met mij weet je wat je krijgt. Ik zal jullie eerlijk behandelen. Ik vraag alleen dat je mannen in het gareel blijven, en vechten waar ze moeten vechten als de strijd begint. Rhand... nou, tegen mij kun je nee zeggen. Het zal je veel zwaarder vallen hém te weigeren. En ik denk ook niet dat de uitkomst je half zoveel zal bevallen als je uiteindelijk ja tegen hem zegt.’
Galad fronste zijn voorhoofd. ‘Je bent een merkwaardig overtuigend man, Perijn Aybara.’
‘Zijn we het eens?’ Perijn stak zijn hand uit.
Galad pakte hem aan. Dat kwam niet door het dreigement; het kwam door de herinnering aan Perijns stem toen hij de gewonde Jerum had gevonden. Dat medeleven. Een Duistervriend zou dat nooit kunnen veinzen.
‘Je hebt mijn eed,’ beloofde Galad. ‘Ik aanvaard je als mijn militair bevelvoerder tot het einde van de Laatste Slag.’ Plotseling voelde hij zich zwakker dan even daarvoor, en hij slaakte een zucht en liet zich op een rotsblok zakken.
‘En jij hebt mijn eed,’ zei Perijn. ik zal zorgen dat je mannen worden verzorgd net als alle anderen. Blijf jij maar even zitten rusten; ik ga daar zoeken. De flauwte gaat zo wel over.’
‘Flauwte?’
Perijn knikte, ik weet hoe het voelt om verstrikt te raken in de noden van een ta’veren. Licht, ik weet het.’ Hij keek Galad aan. ‘Heb je je wel eens afgevraagd waarom we hier zijn beland, op dezelfde plek?’
‘Mijn mannen en ik namen aan dat het was omdat het Licht je op ons pad had gebracht,’ zei Galad. ‘Zodat we je konden straffen.’ Perijn schudde zijn hoofd. ‘Dat is het helemaal niet. De waarheid, Galad, is dat ik je kennelijk nodig had. En daarom ben je hier beland.’ Na die woorden liep hij weg.
Alliandre vouwde zorgvuldig het verband op en gaf het aan een wachtende gai’shain. Zijn vingers waren dik en eeltig, zijn gezicht verborgen onder de kap van zijn mantel. Ze dacht dat het misschien Niagen was, de Broederloze voor wie Lacile een zwak had. Dat stak Faile nog steeds, maar Alliandre begreep niet waarom. Een Aielman zou waarschijnlijk goed bij Lacile passen.
Alliandre rolde nog een stuk verband op. Ze zat samen met andere vrouwen op een kleine open plek bij het slagveld, omringd door warrige strooikopjes en groepen lederbladbomen. De koele ochtend was stil, op het gekerm van de gewonden na.
Ze knipte nog een stuk verband. Dit textiel was een hemd geweest. Nu werd het verband. Geen groot verlies; het was niet zo’n mooi hemd geweest, zo te zien.
‘Is de strijd voorbij?’ vroeg Berelain zachtjes. Zij en Faile waren verderop aan het werk, zittend op krukken tegenover elkaar terwijl ze verband knipten.
‘Ja, het lijkt erop,’ antwoordde Faile.
Ze zwegen allebei. Alliandre trok haar wenkbrauw op, maar ze zei niets. Er was iets gaande tussen die twee. Waarom deden ze plotseling alsof ze zulke dikke vriendinnen waren? Het scheen de meeste mannen in het kamp te bedotten, maar Alliandre zag de waarheid in hoe hun lippen verstrakten als ze elkaar tegenkwamen. Het was minder geworden sinds Faile Berelains leven had gered, maar niet geheel verdwenen.
‘Je had gelijk over hem,’ zei Berelain. ‘Je klinkt verbaasd.’
‘Ik zit er niet vaak naast als het op mannen aankomt.’
‘Mijn echtgenoot is niet zoals andere mannen. Het...’ Faile brak haar zin af. Ze keek naar Alliandre en kneep haar ogen samen. Bloedas, dacht Alliandre. Ze zat te ver weg en moest zich inspannen, bijdraaien om af te luisteren. Dat wekte argwaan. De twee vrouwen zwegen weer, en Alliandre stak haar hand omhoog alsof ze naar haar nagels keek. Ja, dacht ze. Negeer me maar. Ik ben niet belangrijk, ik ben maar een vrouw die hierin is meegesleept en probeert het bij te benen. Faile en Berelain dachten dat natuurlijk niet, net zomin als de mannen uit Tweewater ooit hadden geloofd dat Perijn ontrouw was geweest. Als je rustig met hen praatte en hen ernaar vroeg – hen er echt over liet nadenken – dan kwamen ze tot de slotsom dat er iets anders moest zijn gebeurd. Maar zaken als bijgeloof en vooroordelen gingen dieper dan gewone gedachten. Wat die andere twee over Alliandre dachten en wat ze intuïtief vóélden, waren twee verschillende dingen. Bovendien was Alliandre ook echt een vrouw die hierin was meegesleept en probeerde het bij te benen.
Je kon maar beter weten waar je sterke punten lagen. Alliandre ging verder met het knippen van verband. Faile en Berelain hadden uit alle macht willen helpen; Alliandre kon dus niet weg. Niet terwijl die twee zich de laatste tijd zo verrekte fascinerend gedroegen. Bovendien vond ze het geen naar werk. Vergeleken met haar gevangenschap bij de Aiel was dit eigenlijk best plezierig. Helaas gingen die twee niet verder met hun gesprek. Uiteindelijk stond Berelain met een gefrustreerd gezicht op en liep naar de andere kant van de open plek.
Alliandre voelde de vorst bijna van de vrouw afstralen. Berelain bleef staan bij enkele anderen die verband rolden. Alliandre stond op en liep met haar kruk, schaar en doeken naar Faile toe. ‘Ik geloof niet dat ik haar ooit zo van streek heb gezien,’ zei ze tegen Faile. ‘Ze houdt er niet van om ongelijk te krijgen,’ merkte Faile op. Ze haalde diep adem en schudde haar hoofd. ‘Ze ziet de wereld als een netwerk van halve waarheden en afleidingen, en ze schrijft ingewikkelde motivaties toe aan de eenvoudigste mannen. Ik vermoed dat het haar heel goed maakt in de politiek aan het hof. Maar ik zou niet zo willen leven.’
‘Ze is erg wijs,’ zei Alliandre. ‘Ze ziet echt dingen, Faile. Ze begrijpt de wereld, alleen heeft ze een paar blinde vlekken, net zoals de meeste mensen.’
Faile knikte verstrooid. ‘Wat ik het meest storende aan dit alles vind, is dat ze ondanks dat allemaal volgens mij nooit echt verliefd is geweest op Perijn. Ze joeg hem na als tijdverdrijf, voor politiek gewin en voor Mayene. Uiteindelijk ging het meer om de uitdaging dan om iets anders. Ze mag dan wel gesteld op hem zijn, maar meer is het niet. Ik zou haar misschien hebben kunnen begrijpen als het liefde was geweest.’
Alliandre hield haar mond en knipte verband. Ze kwam een mooi blauwzijden hemd in de stapel tegen. Daar konden ze toch wel iets beters mee doen! Ze stopte het tussen twee andere en legde die naast zich neer, alsof ze die stapel nog wilde verknippen. Perijn kwam de open plek op, gevolgd door enkele arbeiders in bebloede kleding. Hij liep meteen naar Faile toe, ging op Berelains kruk zitten en legde zijn schitterende hamer op het onkruid naast hem neer. Hij leek uitgeput. Faile haalde iets te drinken voor hem en wreef zijn schouders.
Alliandre verontschuldigde zich en liet Perijn met zijn vrouw alleen. Ze liep naar Berelain toe, die aan de rand van de open plek stond en een kom thee dronk uit de ketel boven het vuur. Berelain keek haar aan.
Alliandre schonk thee voor zichzelf in en blies er een tijdje op. ‘Ze passen goed bij elkaar, Berelain,’ zei ze. ik kan niet zeggen dat ik deze uitkomst betreur.’
‘Elke liefdesverhouding verdient het om uitgedaagd te worden,’ antwoordde Berelain. ‘En als ze was gesneuveld in Malden – een uitkomst die heel goed mogelijk was – dan zou hij iemand nodig hebben gehad. Voor mij is het echter niet zo’n grote moeite om mijn blik van Perijn Aybara af te wenden. Ik had graag via hem een band gekregen met de Herrezen Draak, maar er komen wel andere mogelijkheden.’ Ze leek nu veel minder gefrustreerd dan even geleden. In feite leek ze weer haar berekenende zelf.
Alliandre glimlachte. Sluwe vrouw, dacht ze. Faile moest haar tegenstreefster volledig verslagen zien, zodat ze zou denken dat de dreiging geweken was. Daarom liet Berelain meer frustratie blijken dan ze eigenlijk voelde.
Alliandre nipte van haar thee. ‘Dus het huwelijk is voor jou niets meer dan een optelsom van verkregen voordelen?’
‘En dan is er nog de vreugde van de jacht, de spanning van het spel.’
‘En liefde dan?’
‘Liefde is voor lieden die niet hoeven te regeren,’ zei Berelain. ‘Een vrouw is veel meer waard dan haar vermogen om een verbintenis aan te gaan, maar ik moet me bekommeren om Mayene. Als we de Laatste Slag ingaan zonder dat ik een echtgenoot heb, dan brengt dat de opvolging in gevaar. En als Mayene een opvolgingscrisis heeft, dan zal Tyr zich maar al te gauw doen gelden. Liefde is een afleiding die ik me niet kan veroorloven. Ik...’
Plotseling liet ze haar stem wegsterven en veranderde haar gezichtsuitdrukking. Wat was er aan de hand? Alliandre keek opzij en fronste totdat ze de oorzaak zag. Galad Damodred was de open plek op gelopen. Er zat bloed op zijn witte uniform en hij oogde uitgeput. Maar hij stond rechtop, met een rechte rug, en zijn gezicht was schoon. Hij leek bijna te mooi om een mens te zijn, met dat volmaakte, mannelijke gezicht en zijn aantrekkelijke, slanke gestalte. En die ogen! Net diepe, donkere poelen. Hij leek bijna te gloeien! ik... Waar was ik?’ vroeg Berelain, met haar blik op Damodred gericht.
‘Dat een regent geen plek heeft voor liefde in haar leven?’
‘Ja,’ zei Berelain verstrooid. ‘Het is gewoon niet haalbaar.’
‘Helemaal niet.’
‘Ik...’ begon Berelain, maar Damodred draaide zich naar hen toe. Ze brak haar zin af toen hun blikken kruisten.
Alliandre onderdrukte een glimlach toen Damodred de open plek overstak. Hij maakte weer volmaakte buigingen, een voor elk van hen, hoewel hij Alliandre amper leek te zien staan. ‘Mijn... vrouwe Eerste,’ zei hij. ‘Heer Aybara zegt dat toen hij net naar deze veldslag reed, u bij hem voor mij hebt gepleit.’
‘Dwaasheid,’ zei Berelain. ik vreesde dat hij u zou aanvallen.’
‘Als die vrees iemand een dwaas maakt,’ zei Damodred, ‘dan zijn wij allebei dwazen. Ik was ervan overtuigd dat hij ons allemaal zou doden.’
Ze glimlachte naar hem. Zo snel leek ze alles te zijn vergeten wat ze net nog had gezegd.
‘Wilt u een kopje thee?’ vroeg Damodred plotseling, terwijl hij naar de theekommen reikte die op een doek bij het vuur stonden. ‘Ik heb al,’ merkte ze op.
‘Nog een beetje, dan?’ vroeg hij, haastig knielend om een kom vol te schenken.
‘Eh...’
Mij stond op met de kom en zag toen pas dat ze er al een vasthad. ‘Er moet nog verband worden geknipt,’ zei Berelain. ‘Misschien kunt u helpen?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde hij. Hij gaf de kom die hij had volgeschonken aan Alliandre. Berelain – zonder haar blik van hem af te wenden – overhandigde die van haar ook, kennelijk zonder in de gaten te hebben wat ze deed.
Alliandre glimlachte breed – nu met drie theekommen in haar handen – terwijl de twee naar de stapel doeken liepen die moesten worden geknipt. Dit kon wel eens heel goed aflopen. Op zijn minst zou het die verrekte Witmantels uit haar koninkrijk weg krijgen. Ze liep terug naar Faile en Perijn. Onderweg haalde ze stiekem het blauwzijden hemd uit de stapel kleding die ze opzij had gelegd. Dat zou een heel mooie sjerp worden.