23 Vossen koppen

Elayne draaide de vreemde penning om en om in haar handen en streek met haar vingers over de vossenkop die aan de voorzijde was aangebracht. Net als bij veel ter’angrealen was lastig te bepalen welk soort metaal er oorspronkelijk bij het maken ervan was toegepast. Ze vermoedde zilver, dankzij het gevoel dat haar Talent haar gaf. Maar de penning was niet langer van zilver. Het was iets anders, iets nieuws.

De zangeres van Toneelgroep de Gelukkige Man ging verder met haar lied. Het was prachtig, zuiver en hoog. Elayne zat op een zachte stoel aan de rechterkant van de zaal, die was voorzien van een hoger gedeelte vooraan voor de spelers. Een paar wachters van Birgitte stonden achter haar.

Het was schemerig in de kamer, die alleen werd verlicht door een rij flakkerende lampen achter blauw glas in nissen langs de muren. Het blauwe licht werd verdrongen door de brandende gele lantaarns langs de voorzijde van het platform.

Elayne lette nauwelijks op. Ze had De dood van prinses Walishen vaak als ballade gehoord en zag er niet echt de zin van in om er woorden en andere spelers aan toe te voegen in plaats van één bard gewoon alles te laten zingen. Maar het was Elloriens lievelingsballade, en het gunstige nieuws uit Cairhien over deze spelers – die pas onlangs door de adel daar waren ontdekt – veroorzaakte opwinding onder veel edelen in Andor.

Vandaar deze avond. Ellorien was gekomen toen Elayne haar uitnodigde; waarschijnlijk was ze geïntrigeerd. Waarom was Elayne zo stoutmoedig om haar uit te nodigen? Binnenkort zou Elayne er gebruik van maken dat Ellorien hier was. Maar nog niet meteen. Laat die vrouw eerst maar van de voorstelling genieten. Ze zou een politieke hinderlaag verwachten. Ze zou wachten tot Elayne naar haar toe kwam en bij haar kwam zitten, of misschien een bediende zou sturen met een aanbod.

Elayne deed geen van beide, maar bleef zitten en bekeek de vossenkop-ter’angreaal. Het was een complex kunstwerkje, ook al bestond het slechts uit één massief stuk metaal. Ze vóélde de wevingen die waren gebruikt om hem te maken. Hij was veel ingewikkelder dan de eenvoudige, gedraaide droomringen.

Ze deed iets verkeerd in haar pogingen om de penning na te maken. In haar buidel zat een van haar mislukte probeersels. Ze had kopieën laten gieten, zo nauwkeurig als haar zilversmeden ze konden maken, hoewel ze vermoedde dat de vorm er niet toe deed. De hoeveelheid zilver scheen om een of andere reden wel uit te maken, maar niet de vorm waarin dat zilver werd gegoten.

Ze was in de buurt gekomen. De kopie in haar buidel werkte niet volmaakt. Minder krachtige wevingen gleden van iedereen die hem vasthield af, maar heel krachtige konden om een of andere reden niet worden afgeketst. En, problematischer nog, het was onmogelijk te geleiden als je de kopie aanraakte.

Ze kon wel geleiden als ze de oorspronkelijke penning vasthield. Ze was uitgelaten geweest toen ze ontdekte dat het vasthouden van de penning haar wevingen helemaal niet belemmerde. Zwanger zijn deed dat wel – nog steeds een bron van frustratie voor haar – maar als ze de vossenkop vasthield, kon ze geleiden. Alleen niet met de kopie. Ze had het niet helemaal goed gedaan. En helaas had ze weinig tijd. Mart zou zijn penning binnenkort weer nodig hebben.

Ze haalde het namaakexemplaar tevoorschijn en legde het op de stoel naast haar, waarna ze de Bron omhelsde en Geest weefde. Enkele Kinne, een groep die een paar stoelen verderop naar de voorstelling keek, keken op toen ze dat deed. Maar de meesten werden te zeer afgeleid door het lied.

Elayne raakte de penning aan. Meteen ontrafelden haar wevingen en verloor ze haar greep op de Bron. Het leek wel alsof er een schild over haar heen was gelegd.

Ze zuchtte toen het lied een hoogtepunt bereikte. De kopie kwam zo dicht in de buurt, maar was tegelijkertijd zo frustrerend. Ze zou nooit iets dragen dat haar ervan weerhield de Bron aan te raken, zelfs niet als het ding haar kon beschermen.

Toch was het niet volkomen nutteloos. Ze kon misschien kopieën aan Birgitte en een paar gardistenkapiteins geven. Maar ze moest niet te veel van die dingen maken. Niet terwijl ze zo effectief tegen Aes Sedai konden worden gebruikt.

Kon ze misschien een kopie teruggeven aan Mart? Hij zou het nooit weten, aangezien hij zelf niet kon geleiden...

Nee, dacht ze, en ze smoorde die verleiding in de kiem voordat hij met haar aan de haal ging. Ze had Mart beloofd hem zijn penning terug te geven, en dat zou ze ook doen. Niet een of ander namaak-exemplaar dat minder goed werkte. Ze stopte beide penningen in de zak van haar gewaad. Nu ze wist dat het mogelijk was om Mart afstand te laten doen van zijn penning, kon ze hem misschien zover krijgen dat hij haar meer tijd gaf. Hoewel de aanwezigheid van de gholam haar wel zorgen baarde. Hoe moest ze met dat schepsel omgaan? Misschien waren kopieën van de penning voor al haar wachters toch niet zo gek.

Het lied eindigde en de laatste hoge noot stierf weg als een kaars waarvan de lont opraakt. Het einde van het toneelstuk volgde kort daarna, toen mannen met witte maskers op uit de duisternis tevoorschijn sprongen. Er flitste een fel licht, iets wat in een van de lantaarns werd gegooid, en toen het licht vervaagde, lag Walishen dood op het podium, met de rokken van haar rode gewaad rondom haar uitgespreid als vergoten bloed.

De toeschouwers stonden op om te klappen. De meesten van hen waren Kinne, hoewel er ook een behoorlijk aantal volgelingen waren van de andere Hoogzetels die waren uitgenodigd. Dat waren allemaal aanhangers van haar. Dyelin, natuurlijk, en de jonge Conail Northan en de even jonge – maar twee keer zo trotse – Catalyn Hae-vin.

De laatste edele hier was Sylvase Caeren. Wat moest Elayne van haar denken? Elayne schudde haar hoofd en klapte ingetogen mee met de andere lofbetuigingen. De spelers zouden zich alleen op haar richten. Als ze niet een of ander teken van waardering gaf, zouden ze zich de hele avond zorgen maken.

Toen dat gebeurd was, liep Elayne naar een naastgelegen zitkamer waar beklede stoelen met dikke armleuningen stonden voor ontspannen gesprekken. Aan de zijkant was een kleine toog gebouwd die werd bemand door een bediende in een rood met wit uniform. Hij stond met zijn handen op zijn rug eerbiedig te wachten terwijl de toeschouwers na het toneelspel binnenwandelden. Ellorien was er nog niet, uiteraard; het werd algemeen beschaafd geacht om te wachten tot de gastvrouw zich als eerste terugtrok. Hoewel Ellorien en Elayne niet op heel goede voet stonden, waren slechte manieren uit den boze.

Kort nadat Elayne binnen was, volgde ook Ellorien. De mollige vrouw kletste met een van de Kinsvrouwen en negeerde nadrukkelijk de Hoogzetels die om haar heen liepen. Haar kant van het gesprek klonk geforceerd. Ze had het waarschijnlijk wel kunnen maken om helemaal niet naar de zitkamer te komen, maar Elayne wist dat die vrouw beslist nog even wilde zeggen dat ze niét van gedachten was veranderd over Huis Trakand.

Elayne glimlachte, maar ze liep niet naar de vrouw toe en wendde zich naar Sylvase toen die binnenkwam. Het meisje had een gemiddelde lengte en blauwe ogen, en ze had mooi kunnen zijn als ze niet zo’n uitdrukkingsloos gezicht had gehad. Niet gevoelloos, als een Aes Sedai, maar volkomen uitdrukkingsloos. Sylvase leek soms wel een paspop in een winkel. Maar op andere ogenblikken had ze verborgen diepten vertoond, een sluwheid die diep vanbinnen zat. ‘Dank u voor de uitnodiging, Majesteit,’ zei Sylvase vlak, met een stem die vaag spookachtig en monotoon klonk. ‘Het was bijzonder verhelderend.’

‘Verhelderend?’ vroeg Elayne. ‘Ik had gehoopt dat het aangenaam was.’

Sylvase zei niets. Ze keek naar Ellorien, en daarbij liet ze eindelijk wat gevoel zien. Een ijzig soort afkeer, waar je de rillingen van kreeg.

‘Waarom hebt u haar uitgenodigd, Majesteit?’

‘Huis Caeren was het ooit ook oneens met Trakand,’ antwoordde Elayne. ‘Vaak zijn degenen wier trouw het moeilijkst te verwerven is, ook het meest kostbaar als dat wel is gelukt.’

‘Ze zal u niet steunen, Majesteit,’ zei Sylvase, nog steeds met een te kalme stem. ‘Niet na wat uw moeder heeft gedaan.’

‘Toen mijn moeder jaren geleden de troon besteeg,’ zei Elayne, met een blik op Ellorien, ‘waren er Huizen waarvan werd gezegd dat ze die nooit voor zich zou winnen. En toch deed ze dat.’

‘En? U hebt al voldoende steun, Majesteit. U hébt uw overwinning.’

‘Een ervan.’

De rest liet ze onuitgesproken. Ze had een ereschuld aan Huis Traemane. Het verkrijgen van Elloriens goedkeuring ging niet alleen om het versterken van de Leeuwentroon. Het ging over het herstellen van scheuringen veroorzaakt door Elaynes moeder terwijl die onder invloed van Gaebril verkeerde. Het ging om het herstel van de naam van haar Huis, om het waar mogelijk ongedaan maken van de onrechtmatigheden die hadden plaatsgevonden. Sylvase zou dat nooit begrijpen. Elayne had over de jeugd van dat arme meisje gehoord; zij zou niet veel waarde hechten aan de eer van een Hoogzetel. Sylvase scheen slechts in twee dingen te geloven: macht en wraak. Zolang ze Elayne steunde en kon worden gestuurd, zou ze geen gevaar zijn. Maar ze zou nooit zoveel kracht verlenen aan Huis Trakand als een bondgenoot zoals Dyelin. ‘Hoe dient mijn klerk u, Majesteit?’ vroeg Sylvase. ‘Best goed, hoor,’ antwoordde Elayne. Tot dusverre had hij nog niets van waarde gepresteerd, hoewel Elayne hem ook geen toestemming had gegeven om al te drastische stappen te ondernemen tijdens zijn verhoren. Ze zat met een probleem. Ze joeg al een eeuwigheid op deze groep van de Zwarte Ajah. Eindelijk had ze hen... maar wat moest ze nu met hen doen?

Birgitte had de gevangenen levend in handen gekregen, zogenaamd opdat ze konden worden verhoord en dan berecht door de Witte Toren. Maar dat betekende dat ze geen reden hadden om te praten; ze wisten dat ze uiteindelijk bij de beul zouden eindigen. Dus moest Elayne ofwel bereid zijn met hen te onderhandelen, of ze moest de ondervrager extreme maatregelen laten nemen. Een koningin moest hard genoeg zijn om dat soort dingen toe te staan. Of althans, dat was wat haar onderwijzers haar hadden verteld. De schuld van die vrouwen werd niet betwijfeld, en ze hadden voldoende op hun kerfstok om tien keer de doodstraf te verdienen. Elayne wist echter niet zeker hoe ver ze zichzelf wilde verlagen om hun geheimen aan hen te ontfutselen.

En bovendien, zou dat wel iets uithalen? Ispan was gebonden door een soort Wilsdwang of geloften; dat gold waarschijnlijk ook voor deze vrouwen. Zouden ze wel iets nuttigs kúnnen onthullen? Was er maar een manier om...

Ze aarzelde en hoorde niet wat Sylvase zei toen haar een gedachte inviel. Birgitte zou er niet blij mee zijn, uiteraard. Birgitte was nérgens blij mee. Maar Elayne had gevoeld dat Birgitte ergens buiten het paleis was, misschien op een ronde langs de wachtposten buiten. ‘Verontschuldig me alsjeblieft, Sylvase,’ zei Elayne. ‘Ik herinner me net iets wat ik echt even moet doen.’

‘Natuurlijk, Majesteit,’ zei het meisje op vlakke, bijna onmenselijke toon.

Elayne liep bij haar weg en nam toen snel afscheid van de anderen.

Conail keek verveeld. Hij was gekomen omdat dat van hem werd verwacht. Dyelin was haar gebruikelijke aangename maar behoedzame zelf. Elayne ontweek Ellorien. Ze nam afscheid van ieder ander in de kamer die iets voorstelde. Toen liep ze naar de deur. ‘Elayne Trakand,’ riep Ellorien haar na.

Elayne bleef staan en glimlachte in zichzelf. Ze draaide zich om en op haar gezicht stond alleen nog berekende nieuwsgierigheid te lezen. ‘Ja, vrouwe Ellorien?’

‘Hebt u me hier alleen uitgenodigd om me te negeren?’ vroeg de vrouw vanaf de andere kant van de kamer. De overige gesprekken verstomden.

‘Helemaal niet,’ zei Elayne. ik had alleen de indruk dat u het meer naar uw zin zou hebben als ik u niet dwong met mij om te gaan. Deze avond was niet bedoeld voor politieke doeleinden.’ Ellorien fronste haar voorhoofd. ‘Waar dan wél voor?’

‘Om te genieten van een mooie ballade, vrouwe Ellorien,’ zei Elayne. ‘En misschien om u te herinneren aan vroeger tijden, toen u vaak van optredens genoot in het gezelschap van Huis Trakand.’ Ze glimlachte, knikte lichtjes en vertrok.

Laar haar daar maar eens over nadenken, dacht Elayne tevreden. Ellorien had ongetwijfeld gehoord dat Gaebril een Verzaker was. Ze geloofde het misschien niet, maar het kon een herinnering zijn aan de jaren van eerbied tussen haar en Morgase. Mochten een paar korte maanden reden zijn om jaren van vriendschap te vergeten? Onder aan de trap vanuit de zitkamer trof Elayne Kaila Krom aan, een van Birgittes gardekapiteins. De slungelige vrouw met haar vurige haar stond gemoedelijk te kletsen met twee gardisten, die allebei graag bij haar in de gunst schenen te willen komen. Alle drie sprongen ze in de houding toen ze Elayne zagen. ‘Waar is Birgitte naartoe?’ vroeg Elayne.

‘Ze is op onderzoek uit gegaan na wat onrust bij de poort, Majesteit,’ antwoordde Kaila. ik heb al gehoord dat er niets aan de hand was. De huurlingkapitein die u eerder kwam bezoeken, probeerde het paleisterrein op te glippen. Kapitein Birgitte verhoort hem.’ Elayne trok haar wenkbrauw op. ‘Je bedoelt Martrim Cauton?’ De vrouw knikte.

‘En ze “verhoort” hem?’

‘Dat is wat ik heb gehoord, Majesteit,’ antwoordde Kaila.

‘Dat betekent dat ze samen iets zijn gaan drinken,’ zei Elayne met een zucht. Licht, dit was daar een slecht ogenblik voor.

Of juist goed? Birgitte kon niets tegen Elaynes voornemen met de Zwarte Ajah uitrichten als ze op pad was met Mart. Elayne merkte dat ze glimlachte. ‘Kapitein Krom, jij gaat met mij mee.’ Ze verliet de schouwburgzaal en ging het paleis in. De vrouw liep mee en gebaarde dat de groep gardevrouwen in de gang moest volgen. Nog altijd glimlachend begon Elayne bevelen te geven. Een van de gardevrouwen rende weg om haar bevelen over te brengen, hoewel ze wel verward scheen over de vreemde lijst van opdrachten. Elayne liep naar haar vertrekken en ging zitten om na te denken. Ze zou snel moeten zijn. Birgitte was in een sikkeneurige stemming; Elayne voelde dat door de binding.

Even later kwam er een bediende aan met een verhullende zwarte mantel. Elayne sprong op, trok hem aan en omhelsde de Bron. Ze moest het drie keer proberen voordat het lukte! Bloedas, maar zwanger zijn was soms zo frustrerend.

Ze maakte wevingen van Vuur en Lucht om zich heen en gebruikte de Spiegel der Nevelen om zichzelf er langer en indrukwekkender uit te laten zien. Ze haalde haar sieradenkistje en viste er een ivoren standbeeldje van een zittende vrouw gehuld in haar eigen haar uit. Met gebruikmaking van de angreaal putte ze zoveel van de Ene Kracht als ze durfde. Voor iedereen die kon geleiden, zou ze er beslist indrukwekkend uitzien.

Ze keek om naar de gardevrouwen. Ze waren overduidelijk verward en stonden met hun handen onbewust op hun zwaard. ‘Majesteit?’ vroeg Kaila.

‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg Elayne, peuterend aan haar wevingen om haar stem lager te laten klinken.

Kaila’s ogen werden groot. ‘Als een donderwolk die tot leven is gekomen, Majesteit.’

‘Indrukwekkend, dus?’ vroeg Elayne, en ze schrok zelf een beetje van de gevaarlijke, bijna onmenselijke klank van haar stem. Volmaakt! ik zou zeggen van wel,’ zei de slungelige gardevrouw, die met één hand over haar kin wreef. ‘Hoewel die muilen het effect wat verpesten.’

Elayne keek omlaag en vervloekte de roze zijde. Ze weefde nog iets en liet haar muilen en voeten verdwijnen. De weving zou de indruk wekken dat ze in de lucht zweefde, gehuld in een pulserende deken van duisternis, de mantel en repen zwarte stof fladderend om haar heen. Haar gezicht ging geheel verborgen in duisternis. Als extra-tje voegde ze nog twee lichtjes gloeiende speldenprikken van rood toe waar haar ogen hoorden te zijn. Als kooltjes stralend met een diepe scharlakenrode gloed.

‘Het Licht behoede ons,’ fluisterde een van de wachters.

Elayne knikte in zichzelf en haar hartslag versnelde van opwinding.

Ze was niet ongerust. Ze zou veilig zijn. Mins visioen beloofde dat.

Ze overdacht haar voornemen nog een keer. Het was goed. Maar er zou slechts één manier zijn om het zeker te weten.

Elayne keerde haar wevingen om en bond ze af. Toen wendde ze zich tot de wachters. ‘Doe het licht uit,’ zei ze tegen hen, ‘en blijf heel stilstaan. Ik ben zo terug.’

‘Maar...’ zei Kaila.

‘Dat is een bevel, gardevrouw,’ zei Elayne streng. ‘Je kunt maar beter gehoorzamen.’

De vrouw aarzelde. Ze wist waarschijnlijk dat Birgitte dit nooit zou toelaten. Maar Kaila was Birgitte niet, gelukkig. Ze gaf schoorvoetend het bevel, en de lichten in de kamer werden gedoofd. Elayne reikte in haar zak en haalde de vossenkoppenning eruit, de echte, die ze verborgen in haar hand hield. Ze haalde diep adem en maakte een Poort. Het lint van licht was fel in de duisternis, bleek opgloeiend als maanlicht. Het gaf toegang tot een kamer die al even donker was.

Elayne stapte erdoor en stond in de paleiskerkers, in een van de cellen. Aan de andere kant van de cel zat een vrouw op haar knieën. Boven in de deur zat een venstertje voorzien van tralies, dat het enige licht in de bedompte cel binnenliet. Rechts van Elayne stond een smalle brits en links een emmer die dienstdeed als bedsteek. Het rook in de kleine ruimte naar schimmel en menselijke afvalstoffen, en vlakbij hoorde ze duidelijk het gekrabbel van ratten. Het leek nog altijd een te weelderig onderkomen voor de vrouw die daar zat. Elayne had met opzet Chesmal gekozen. Die vrouw scheen enig gezag te hebben onder de Zwarten, en ze was zo sterk dat de meeste anderen voor haar bogen. Maar ze had ook eerder hartstochtelijk dan berekenend geleken toen Elayne haar voor het laatst had gezien. Dat was belangrijk.

De lange, knappe vrouw draaide zich met een ruk om toen Elayne de cel binnenkwam. Elayne hield haar adem in. Gelukkig werkte de misleiding. Chesmal wierp zich op de met stro bedekte vloer van de cel.

‘Verhevene,’ fluisterde de vrouw. ‘Ik had...’

‘Zwijg!’ riep Elayne met galmende stem.

Chesmal kromp ineen en keek opzij, alsof ze verwachtte dat de wachters op de gang naar binnen zouden kijken. Er stonden daar Kinsvrouwen om het schild rondom Chesmal in stand te houden; Elayne voelde hen. Er kwam niemand, ondanks het lawaai. De Kinne volgden Elaynes bevelen op, hoe merkwaardig ze die ook vonden.

‘Je bent lager dan een rat,’ zei Elayne met haar vermomde stem. ‘Je was hierheen gestuurd om de Grote Heer glorie te brengen, en wat heb jij gedaan? Je hebt je laten vangen door die dwazen, die kinderen?’

Chesmal jammerde en boog nog dieper. ‘Ik ben stof, Verhevene. Ik ben niets! We hebben u teleurgesteld. Alstublieft, vernietig me niet!’

‘En waarom dan wel niet?’ blafte Elayne. ‘Het werk van jouw groep kenmerkt zich door de ene na de andere mislukking! Wat heb je gedaan dat me zou bewegen je te laten leven?’

‘We hebben velen van die dwazen gedood die de Grote Heer dwarsbomen!’ jammerde Chesmal.

Elayne kromp ineen, maar ze herpakte zich, maakte een zweep van Lucht en sloeg ermee op de rug van de vrouw. Chesmal verdiende het immers. ‘Jij?’ vroeg Elayne. ‘Jij had niets te maken met hun dood! Denk je dat ik achterlijk ben? Denk je dat ik niets weet?’

‘Nee, Verhevene,’ jammerde Chesmal, die zich nog verder oprolde.

‘Alstublieft!’

‘Geef me dan een reden om je te laten leven.’

‘Ik heb inlichtingen, Verhevene,’ zei Chesmal snel. ‘Een van de mannen die we moesten zoeken, de twee die koste wat het kost moeten worden gedood... een van hen is hier in Caemlin!’ Wat is dit? Elayne aarzelde. ‘Vertel.’

‘Hij rijdt mee met een groep huurlingen,’ zei Chesmal, die opgelucht scheen dat ze iets belangwekkends te melden had. ‘Hij is de man met de scherpe ogen, die met de hoed en de speer met het merkteken van raven!’

Mart? Joegen de Duistervrienden op Mart? Hij was bevriend met Rhand, dat wel, en hij was ta’veren. Maar wat had Mart gedaan om de gramschap van de Verzakers over zich af te roepen? Nog verontrustender was dat Chesmal op de hoogte was van Marts aanwezigheid in de stad. En hij was pas aangekomen nadat de Zwarte zusters waren gevangen! Dat betekende...

Dat betekende dat Chesmal en de rest nog contact onderhielden met andere Duistervrienden. Maar wie? ‘En hoe heb je dat ontdekt? Waarom is dit niet eerder gemeld?’

‘Ik kreeg het nieuws vandaag pas, Verhevene,’ antwoordde Chesmal, die nu zelfverzekerder klonk. ‘We bereiden een aanslag voor.’

‘En hoe wil je dat doen terwijl je gevangenzit?’ wilde Elayne weten.

Chesmal keek even op en er verscheen verwarring op haar vierkante gezicht. Ze zei niets.

Ik heb haar laten merken dat ik niet zoveel weet als ik zou moeten, dacht Elayne, en ze knarsetandde achter haar masker van schaduwen.

‘Verhevene,’ zei Chesmal, ‘ik heb mijn bevelen zorgvuldig opgevolgd. We zijn bijna klaar om met de invasie te beginnen, zoals bevolen. Binnenkort wordt Andor gedrenkt in het bloed van onze vijanden en zal de Grote Heer regeren in vuur en as. Wij zullen ervoor zorgen.’ Wat moest dit voorstellen? Een invasie, in Andor? Onmogelijk! Hoe zou dat gebeuren? Hoe kón het gebeuren? Maar durfde ze er wel naar te vragen? Chesmal scheen te vermoeden dat er iets niet klopte.

‘U bent niet de Uitverkorene die me eerder heeft bezocht, of wel, Verhevene?’ vroeg Chesmal.

‘Het is niet aan lieden zoals jij om onze wegen te betwijfelen,’ gromde Elayne, wat ze benadrukte met nog een zweepslag van Lucht op de rug van de vrouw. ‘Ik wil weten hoeveel je verteld is, zodat ik de leemten in je begrip kan beoordelen. Als je niets weet over... Nou, dat zullen we wel zien. Vertel om te beginnen maar eens hoeveel je van de invasie weet.’

‘Ik weet dat het tijdstip nadert, Verhevene,’ zei Chesmal. ‘Als we langer de tijd hadden, dan konden we misschien betere voorbereidingen treffen. Als u me uit deze gevangenis zou kunnen bevrijden, dan zou ik...’ Ze liet haar stem wegsterven en keek opzij. Het tijdstip nadert. Elayne opende haar mond om nog meer te eisen, maar ze aarzelde. Wat was er? Ze voelde de Kinne buiten niet meer. Waren ze vertrokken? En hoe zat het met het schild om Chesmal? De deur rammelde, de klink draaide en de deur vloog open en onthulde een groep mensen op de gang. En dat was mét de groep wachters die Elayne had verwacht. Aan het hoofd stond een man met kort zwart haar dat aan de zijkanten dunner werd en een reusachtige snor. Hij droeg een bruine broek, een zwart hemd en een lange jas die bijna een open mantel leek.

Sylvases klerk! Achter hem stonden twee vrouwen. Temaile en Eldrith. Allebei van de Zwarte Ajah. En allebei hielden ze de Bron vast. Licht!

Elayne onderdrukte haar verbazing, keek hen in de ogen en bond niet in. Als ze één Zwarte zuster kon overtuigen dat ze een Verzaker was, dan kon ze er misschien ook drie overtuigen. Temailes ogen werden groot en ze wierp zich op haar knieën, net als de klerk. Eldrith aarzelde echter. Elayne wist niet zeker of het kwam door haar houding, haar vermomming, of haar reactie op het zien van de drie nieuwkomers. Misschien was het wel iets heel anders. Hoe dan ook, Eldrith was niet overtuigd. De vrouw met het ronde gezicht begon te geleiden.

Elayne vloekte in zichzelf en vormde eigen wevingen. Ze sloeg een schild tegen Eldrith aan juist toen ze er ook een op zichzelf af voelde komen. Gelukkig hield ze Marts ter’angreaal vast. De weving ontrafelde en de penning werd koud in Elaynes hand. Elaynes eigen weving schoof gelijkmatig tussen Eldrith en de Bron en sneed haar ervan af. De gloed van de Kracht om haar heen verdween. ‘Wat doe je nou, stom wicht!’ krijste Chesmal. ‘Probeer je een Uitverkorene aan te vallen? Je wordt de dood van ons allemaal!’

‘Dat is geen Uitverkorene,’ riep Eldrith terug. Elayne dacht er nu pas aan om een mondprop van Lucht te weven. ‘Je bent misleid! Het...’ Elayne duwde de prop in haar mond, maar het was al te laat. Temaile – die er altijd veel te kwetsbaar had uitgezien om een Zwarte zuster te zijn – omhelsde de Bron en keek op. Chesmals uitdrukking van afgrijzen maakte plaats voor woede.

Elayne bond snel Eldriths schild af en begon een volgend te weven. Een weving van Lucht raakte haar. De vossenkoppenning werd koud en – Mart zij gezegend voor zijn tijdige lening – Elayne zette een schild tussen Chesmal en de Bron.

Temaile gaapte Elayne aan, stomverbaasd dat haar wevingen hadden gefaald. Sylvases klerk was echter niet zo traag. Hij dook onverwachts naar voren en ramde Elayne met grote kracht achteruit tegen de muur.

Een pijnscheut straalde van haar schouder naar buiten en ze hoorde iets kraken. Haar schouderblad? Mijn kinderen! dacht ze meteen. Het was een oerflits van afgrijzen en ogenblikkelijke doodsangst, die alle gedachten aan Min en haar visioenen terzijde schoof. In haar verbazing liet ze de Poort los die naar haar kamer boven leidde. Hij knipperde en sloot zich.

‘Ze heeft een of andere ter’angreaal,’ riep Temaile. ‘Wevingen vallen van haar af.’

Elayne krabbelde op, gaf de klerk een zet en begon een weving van Lucht om hem achteruit te duwen. Terwijl ze dat deed, klauwde hij echter naar haar hand, misschien omdat hij daar een fonkeling van zilverachtig metaal had gezien. Hij sloeg zijn lange vingers om de penning op het ogenblik dat Elaynes vlaag van Lucht hem raakte. De klerk vloog naar achteren, maar hield de penning vast. Elayne grauwde woedend. Temaile grijnsde vals en wevingen van Lucht sprongen rondom haar op. Ze wierp ze naar voren, maar Elayne ving ze op met haar eigen wevingen.

De twee golven van Lucht beukten tegen elkaar aan, waardoor de lucht in de kleine cel begon te kolken. Stukjes stro kwamen in een wervelwind omhoog. Elaynes oren piepten door de plotselinge druk. De donkerharige klerk wankelde achteruit van de strijd weg, met de ter’angreaal in zijn hand. Elayne stuurde een weving op hem af, maar die ontrafelde.

Elayne schreeuwde van woede. Er bonsde pijn in haar schouder door haar val tegen de muur. De kleine cel was propvol met zoveel mensen erin, en Temaile stond in de deuropening, waardoor ze onopzettelijk zorgde dat de klerk niet weg kon komen. Of misschien was het toch opzet; ze wilde waarschijnlijk die penning hebben. De andere twee Zwarte zusters, nog altijd afgeschermd, doken ineen terwijl de lucht om hen heen wervelde.

Elayne putte zoveel door de angreaal als ze durfde, liet haar weving van Lucht naar voren schieten en veegde de weving opzij die Temaile naar haar toe probeerde te duwen. De twee hielden elkaar even tegen; toen barstte die van Elayne erdoor, dreunde tegen Temaile aan en smeet haar de cel uit en tegen de stenen muur buiten. Elayne volgde met een schild, hoewel het erop leek dat Temaile door de botsing bewusteloos was geraakt.

De klerk rende naar de dichtstbijzijnde deur toe. Elayne raakte in paniek. Ze deed het enige wat ze kon bedenken. Ze tilde Chesmal op in een weving van Lucht en smeet haar naar de klerk toe. Ze belandden in een chaos. Er klonk een metalig gerinkel toen de vossenkoppenning viel, de grond raakte en de deur door rolde. Elayne haalde diep adem, waarbij een pijnscheut door haar borst trok en haar arm slap werd. Ze kon hem niet langer fatsoenlijk omhoog houden. Ze wiegde hem met haar andere arm, boos, vasthoudend aan de Bron. De zoetheid van saidar was een troost. Ze weefde Lucht en bond Chesmal, de klerk en Eldrith vast, die onopvallend had geprobeerd naar Elayne te kruipen.

Elayne kalmeerde zichzelf en wurmde zich langs hen heen de kleine cel uit om te gaan kijken bij Temaile, die in de gang lag. De vrouw ademde nog, maar ze was inderdaad bewusteloos. Elayne bond haar voor de zekerheid ook vast met Lucht, en toen raapte ze voorzichtig de vossenkoppenning op. Ze trok een gezicht bij de pijn in haar andere arm. Ja, ze had beslist iets gebroken.

De donkere gang was verlaten, met vier deuren naar cellen en slechts één staande lamp. Waar waren de wachters en Kinne? Met tegenzin liet ze de wevingen los die haar vermomming vormden; ze wilde niet dat soldaten die aankwamen haar aanzagen voor een Duistervriend. Iémand moest dat lawaai toch hebben gehoord! Achter in haar geest voelde ze de bezorgdheid van Birgitte, die naderbij kwam. De Zwaardhand had ongetwijfeld gevoeld dat Elayne gewond was geraakt.

Elayne had bijna nog liever die pijn in haar schouder dan de preek die ze van Birgitte zou krijgen. Ze grimaste toen ze daaraan dacht, en toen draaide ze zich om en bekeek haar gevangenen. Ze zou in de andere cellen moeten kijken.

Natuurlijk zou alles goed zijn met haar kinderen. Met haar. Ze had overdreven gereageerd op de pijn; ze was niet écht bang geweest. Maar toch, ze kon beter...

‘Hallo, mijn koningin,’ fluisterde een mannenstem in haar oor net voordat een tweede pijnscheut in haar zij opbloeide. Ze zoog haar adem naar binnen en struikelde naar voren. Een hand kwam naar haar toe en rukte de penning uit haar vingers. Elayne draaide zich om en alles werd wazig. Er liep iets warms langs haar zij omlaag. Ze bloedde! Ze was zo aangeslagen dat ze voelde hoe de Bron van haar wegglipte.

Doilin Mellar stond achter haar in de gang, met een bebloed mes in zijn rechterhand en de penning in zijn linker. Zijn gezicht als een botte bijl spleet in een brede glimlach, bijna een grijns. Hoewel hij lompen droeg, leek hij zelfverzekerd als een koning op zijn troon. Elayne siste en reikte naar de Bron, maar er gebeurde niets. Ze hoorde gegniffel achter zich. Ze had Chesmals schild niet afgebonden! Zodra Elayne de Bron losliet, waren de wevingen verdwenen. En ja, Elayne keek om en zag wevingen die haar afsneden van de Bron. Chesmal, haar knappe gezicht verhit, glimlachte naar haar. Licht! Er lag een plas bloed aan Elaynes voeten. Zoveel bloed. Ze wankelde achteruit tegen de muur in de gang, met Mellar aan de ene kant en Chesmal aan de andere.

Ze kón niet sterven. Min had gezegd... We interpreteren het misschien verkeerd. Birgittes stem kwam bij haar terug. Er kan nog steeds van alles misgaan.

‘Heel haar,’ zei Mellar.

‘Wat?’ vroeg Chesmal. Achter haar stond Eldrith in de deuropening naar de cel, en ze klopte zich af. Ze was op de grond gevallen toen Elaynes wevingen van Lucht werden opgeheven, maar haar schild hield nog stand. Dat had Elayne wel afgebonden.

Denk na, hield Elayne zich voor terwijl er bloed tussen haar vingers door sijpelde. Er moet een uitweg zijn. Dat moet gewoon! O, Licht! Birgitte, schiet op!

‘Heel haar,’ herhaalde Mellar. ‘Die messteek was zodat ze jou liet vallen.’

‘Stommeling,’ zei Chesmal. ‘Als de wevingen waren afgebonden, had een wond ons niet bevrijd!’

‘Dan zou ze dat met haar leven hebben bekocht,’ zei Mellar schouderophalend. Hij keek naar Elayne; die mooie ogen van hem straalden van lust. ‘En dat zou jammer zijn geweest. Want ze is aan mij beloofd, Aes Sedai. Ik laat haar niet hier in de kerker sterven. Ze sterft pas als ik tijd heb gehad om... van haar te genieten.’ Hij keek de Zwarte zuster aan. ‘En denk je trouwens dat onze meesters verheugd zouden zijn als jij de koningin van Andor liet sterven zonder dat ze haar geheimen had prijsgegeven?’

Chesmal keek ontevreden, maar kennelijk zag ze de wijsheid van zijn woorden in. Achter hen glipte de klerk de cel uit en sloop – nadat hij snel naar beide kanten had gekeken – door de gang naar de trap en haastte zich naar boven. Chesmal liep door de gang naar Elayne toe. Gelukkig. Elayne werd licht in haar hoofd. Ze leunde met haar rug tegen de muur, waarbij ze amper de pijn van haar gebroken schouder voelde, en liet zich zakken tot ze op de grond zat. ‘Stomme meid,’ zei Chesmal. ik doorzag je spelletje heus wel. Ik hield je aan het lijntje, wetend dat er hulp onderweg was.’ De woorden klonken hol; ze loog voor de anderen. Heling. Elayne had... die... Heling nodig. Haar geest raakte vertroebeld, haar gezichtsveld verkleinde. Ze drukte haar hand tegen haar zij, doodsbang voor zichzelf, voor haar kinderen.

Haar hand gleed weg. Ze voelde iets door de stof in de zak van haar gewaad. De kopie van de vossenkoppenning.

Chesmal legde haar handen op Elaynes hoofd en vormde Helende wevingen.

Elaynes aderen werden gevuld met ijswater toen haar lichaam werd overstelpt door een golf van Kracht. Ze haalde diep adem, en de pijn in haar zij en schouder verdween.

‘Zo,’ zei Chesmal. ‘En nu moeten we snel...’

Elayne haalde snel de andere penning tevoorschijn en stak hem omhoog. In een reflex greep Chesmal hem vast. Daardoor was de vrouw niet meer in staat te geleiden. Haar wevingen verdwenen, ook Elaynes schild.

Chesmal vloekte en liet de penning los, Hij viel op de grond en rolde weg terwijl Chesmal een schild weefde.

Elayne nam niet de moeite een schild te weven. Deze keer weefde ze Vuur. Eenvoudig, snel en gevaarlijk. De kleding van de Zwarte zuster vatte vlam voordat ze haar wevingen kon voltooien, en ze gilde. Elayne hees zich overeind. De gang beefde en draaide – de Heling had veel van haar gevergd – maar voordat alles ophield met draaien, weefde ze nog een draadje Vuur en sloeg ermee naar Mellar. Hij had het leven van haar kinderen in gevaar gebracht! Hij had haar met een mes gestoken! Hij...

De wevingen rafelden uiteen zodra ze hem raakten. Hij glimlachte en hield met zijn voet iets tegen. De tweede penning. ‘Kijk nu eens,’ zei hij terwijl hij hem opraapte. ‘Nog eentje? Als ik je door elkaar schud, valt er dan nog een derde omlaag?’

Elayne siste. Chesmal gilde nog steeds, omhuld door vuur. Ze viel trappelend op de grond en de gang werd vervuld van de stank van verbrand vlees. Licht! Elayne had haar niet willen doden. Maar er was geen tijd te verliezen. Ze weefde Lucht en greep Eldrith weer voordat de vrouw kon ontsnappen. Elayne duwde haar naar voren, tussen zichzelf en Mellar in, gewoon voor de zekerheid. Hij keek met sluwe ogen toe en schuifelde naar voren, met de twee penningen in zijn ene hand en zijn dolk in de andere. Die glansde nog steeds van Elaynes bloed.

‘We zijn nog niet klaar, mijn koningin,’ zei hij met zachte stem. ‘Die anderen is macht beloofd. Maar jij zou mijn beloning zijn. En ik in mijn schulden altijd.’ Hij keek behoedzaam naar Elayne, in de verwachting dat ze iets zou proberen.

Kón ze maar iets proberen! Ze kon amper overeind blijven staan. Zelfs het vasthouden van de Bron kostte moeite. Ze ging achteruit en hield Eldrith tussen zichzelf en Mellar in. Zijn ogen schoten naar de statige vrouw; haar armen waren met Lucht tegen haar lichaam gebonden en ze zweefde een duim boven de grond. Ineens sprong Mellar naar voren en sneed Eldrith de keel af. Elayne schrok en sprong achteruit.

‘Het spijt me,’ zei Mellar, en het duurde even voordat Elayne snapte dat hij het tegen Eldrith had. ‘Maar bevelen zijn bevelen.’ Toen dook hij naar voren en stak zijn mes in Temailes bewusteloze lichaam.

Hij mocht niet ontkomen met de penningen! Met een grote krachtsinspanning putte Elayne uit de Ene Kracht en weefde Aarde. Ze trok aan de zoldering boven Mellar toen hij opstond. Stenen braken, brokken vielen omlaag, en hij slaakte een kreet en schermde zijn hoofd af terwijl hij opzij dook. Er rinkelde iets. Metaal op steen. De gang beefde en er steeg stof op in de lucht. De regen van stenen dreef Mellar achteruit, maar zij kon de achtervolging niet inzetten. Hij verdween de trap aan de rechterkant op. Elayne liet zich uitgeput op haar knieën zakken. Maar toen zag ze iets glinsteren tussen de puinhoop van stenen die ze omlaag had getrokken. Een stukje zilverachtig metaal. Een van de penningen.

Met ingehouden adem raapte ze hem op. Gelukkig verliet de Bron haar niet. Mellar was kennelijk ontkomen met de kopie, maar zij had de oorspronkelijke nog.

Ze zuchtte en steunde met haar rug tegen de koude stenen muur. Ze wilde zich het liefst in de bewusteloosheid laten wegzakken, maar dwong zichzelf de penning weg te stoppen en wakker te blijven totdat Birgitte in de gang verscheen. De Zwaardhand hijgde zwaar van het rennen en haar rode jas en gouden vlecht waren nat van de regen.

Mart stapte achter haar aan de gang in, met een halsdoek om zijn gezicht gebonden en zijn bruine haar vochtig tegen zijn hoofd geplakt. Zijn ogen schoten heen en weer en hij hield een vechtstok bereid.

Birgitte knielde bij Elayne neer. ‘Is alles goed?’ vroeg ze gehaast. Elayne knikte vermoeid, ik heb me eruit gered.’ Zou je kunnen zeggen, dacht ze erachteraan. ‘Heb je toevallig de wereld een dienst bewezen en op weg naar binnen Mellar gedood?’

‘Mellar?’ vroeg Birgitte geschrokken. ‘Nee. Elayne, er zit bloed op je gewaad!’

‘Niets aan de hand,’ zei ze. ‘Echt, ik ben Geheeld.’

Dus Mellar was op vrije voeten. ‘Snel,’ zei ze. ‘Doorzoek de gangen.

De wachters en de Kinne die hier op wacht stonden...’

‘Die hebben we gevonden,’ zei Birgitte. ‘Onder in het trappenhuis.

Dood. Elayne, wat is er gebeurd?’ Mart porde tegen Temailes lijk en zag de dolkwond in haar borst.

Elayne legde haar handen op haar buik. Haar kindertjes zouden toch wel in orde zijn? ik heb iets heel overhaasts gedaan, Birgitte, en ik weet dat je tegen me gaat schreeuwen. Maar wil je me alsjeblieft eerst naar mijn kamers brengen? Ik denk dat Melfane even naar me moet kijken. Gewoon voor de zekerheid.’


Een uur na de mislukte aanslag op Egwene stond Gawein alleen in een kleine kamer die deel uitmaakte van de vertrekken van de Amyrlin. Hij was bevrijd van de wevingen die hem hadden vastgehouden en had te horen gekregen dat hij hier moest blijven. Eindelijk beende Egwene de kamer in. ‘Ga zitten,’ zei ze. Hij aarzelde, maar met de vurige blik in haar ogen had ze kaarsen kunnen aansteken. Hij ging op een kruk zitten. In deze kleine kamer stonden enkele kasten en kledingkisten. De deur leidde naar de grotere zitkamer waar hij in wevingen was gevangen; een deur vanuit die kamer leidde naar Egwenes slaapkamer.

Egwene deed de deur dicht en sloot hen af van de vele wachters, Zwaardhanden en Aes Sedai die in de kamers buiten rondliepen. Hun gesprekken waren een laag geroezemoes door de deur. Egwene droeg nog steeds rood en goud, en ze had gouden snoeren door haar donkere haar gewonden. Haar wangen hadden een kleur van woede. Dat maakte haar alleen nog maar mooier. ‘Egwene, ik...’

‘Besef je wel wat je gedaan hebt?’

‘Ik ging bij de deur kijken om te zien of de vrouw van wie ik hou veilig was, na de ontdekking van een moordenaar op de gang.’ Ze sloeg haar armen over elkaar. Hij kon de hitte van haar woede bijna voelen. ‘Door jouw geschreeuw is de halve Witte Toren komen aanrennen. Ze zagen hoe je gevangen werd. De moordenaar weet nu waarschijnlijk van mijn wevingen af.’

‘Licht, Egwene! Je praat alsof ik het met opzet deed. Ik wilde je alleen maar beschermen.’

‘Ik heb niet om je bescherming gevraagd! Ik had om je gehoorzaamheid gevraagd! Gawein, snap je niet wat voor kans we hebben misgelopen? Als jij Mesaana niet had weggejaagd, zou ze in mijn valstrik zijn getrapt!’

‘Het was geen Verzaker,’ zei Gawein. ‘Het was een man.’

‘Je zei dat je het gezicht of de gestalte niet kon zien omdat die te wazig was.’

‘Nou, ja,’ zei Gawein. ‘Maar hij vocht met een zwaard.’

‘En een vrouw kan niet met een zwaard vechten? De lengte van de persoon die je zag, wijst op een vrouw.’

‘Misschien wel, maar een Verzaker? Licht, Egwene, als het Mesaana was geweest, dan had ze de Kracht wel gebruikt om me tot as te verbranden!’

‘Weer een reden,’ zei Egwene, ‘dat je naar me had moeten luisteren! Misschien heb je gelijk, misschien was het alleen maar een van Mesaana’s onderdanen. Een Duistervriend of grijzel. Als dat zo was, dan had ik hem nu gevangen en kon ik hem uithoren over Mesaana’s bedoelingen. En Gawein, stel dat je wél op Mesaana was gestuit? Wat zou je dan hebben gedaan?’ Hij keek naar de vloer.

‘Ik had je verteld dat ik voorzorgsmaatregelen had getroffen,’ vervolgde ze. ‘En toch was je nog ongehoorzaam! En nu, door wat jij hebt gedaan, weet de moordenares dat ik haar verwachtte. Ze zal de volgende keer voorzichtiger zijn. Hoeveel levens denk je dat je ons gekost hebt?’

Gawein hield zijn handen op schoot en probeerde de vuisten die hij had gebald te verbergen. Hij zou zich moeten schamen, maar hij voelde alleen maar woede. Een woede die hij niet kon verklaren; frustratie om zichzelf, maar vooral gericht tegen Egwene, omdat ze een gewone fout als een persoonlijke belediging opvatte. ‘Het komt mij voor,’ zei hij, ‘dat je helemaal geen Zwaardhand wilt. Want geloof me, Egwene, als je het niet kunt verdragen dat er iemand voor je zorgt, dan is geen enkele man goed genoeg.’

‘Misschien heb je gelijk,’ zei ze kortaf. Haar rokken ruisten toen ze de deur naar de gang opende, naar buiten stapte en de deur achter zich dichttrok. Nog net niet met een klap.

Gawein stond op en had zin om tegen de deur te trappen. Licht, wat een puinhoop was dit geworden!

Hij hoorde Egwene door de deur. Ze stuurde de toegelopen omstanders terug naar bed en droeg de Torenwacht op om vannacht extra waakzaam te zijn. Dat was waarschijnlijk maar voor de vorm. Ze wist dat de moordenaar het niet zo snel opnieuw zou proberen. Gawein glipte de kamer uit. Ze merkte zijn vertrek op, maar zei niets tegen hem en sprak zachtjes met Silviana. De Rode zuster wierp Gawein een blik toe waar een rotsblok van zou verschrompelen. Gawein kwam langs enkele wachters die hem met eerbied schenen te bekijken. Voor zover zij wisten, had hij een aanslag op het leven van de Amyrlin verijdeld. Gawein knikte toen ze hem groetten. Chubain stond vlakbij te kijken naar het mes dat Gawein bijna in zijn borst had gekregen.

Chubain hield het mes omhoog. ‘Heb je ooit zoiets gezien?’ Gawein pakte het smalle, gladde mes aan. Het was een werpmes met een fijn stalen lemmet dat wel wat op een langgerekte kaarsvlam leek. In het midden zaten drie stukjes bloedrode steen.

‘Wat is dat voor steen?’ vroeg Gawein, die het mes tegen het licht hield.

‘Ik zou het niet weten.’

Gawein draaide het mes een paar keer om. Er was niets in geschreven of gekerfd. ‘Dit ding heeft me op een haar na het leven gekost.’

‘Je mag het hebben, als je wilt,’ zei Chubain. ‘Misschien kun je Brins mannen vragen of zij wel eens zoiets hebben gezien. We hebben er nog een verderop in de gang gevonden.’

‘Die was ook voor mijn hart bedoeld,’ zei Gawein terwijl hij het mes achter zijn riem stopte. ‘Dank je. Ik heb ook iets voor jou.’ Chubain trok zijn wenkbrauw op.

‘Je klaagde over de mannen die je had verloren,’ zei Gawein. ‘Nou, ik heb een groep soldaten die ik je van harte kan aanbevelen.’

‘Uit Brins leger?’ vroeg Chubain, en zijn mondhoeken doken omlaag. Net als veel Torenwachters zag hij Brins leger nog steeds als de tegenpartij.

‘Nee,’ zei Gawein. ‘Mannen die trouw zijn aan de Toren. Enkelen die hebben geoefend als Zwaardhand en die met mij samen vochten aan Elaida’s kant. Ze voelen zich nu ontheemd en willen liever soldaat blijven dan Zwaardhand worden. Ik zou het op prijs stellen als jij ze over kunt nemen. Het zijn goede kerels en uitstekende strijders.’ Chubain knikte. ‘Stuur ze maar naar me toe.’

‘Ze komen morgen,’ zei Gawein. ‘Ik wil je alleen één ding vragen. Probeer de groep bij elkaar te houden. Ze hebben samen veel doorgemaakt. Hun onderlinge band maakt hen sterk.’

‘Dat zou geen probleem moeten zijn,’ antwoordde Chubain. ‘De Tiende Torencompagnie is bijna tot de laatste man vernietigd door die verrekte Seanchanen. Ik zal een paar oudgediende officiers naar je jongens sturen en daarmee de nieuwe compagnie vormen.’

‘Dank je,’ zei Gawein. Hij knikte naar Egwenes vertrekken. ‘Hou haar voor me in het oog, Chubain. Ik geloof dat ze vast van zins is het leven te laten.’

‘Het is altijd mijn plicht om de Amyrlin te beschermen en bij te staan. Maar waar ga jij dan naartoe?’

‘Ze heeft duidelijk gemaakt dat ze geen Zwaardhand wil,’ zei Gawein, die terugdacht aan de dingen die Brin tegen hem had gezegd. Wat wilde hij nog meer, behalve Egwene? Misschien werd het tijd om dat uit te zoeken. ‘Ik geloof dat het hoog tijd is voor een bezoekje aan mijn zus.’

Chubain knikte, en Gawein vertrok. Hij ging naar de barak en haalde zijn bezittingen op – weinig meer dan wat schone kleren en een wintermantel – en liep vervolgens naar de stallen om Tarter te zadelen.

Daarna leidde hij het paard naar het Reisterrein. Er zat daar altijd een zuster die dienst had. De Aes Sedai van vanavond – een tengere Groene met slaperige ogen die Nimri heette – stelde geen vragen. Ze maakte een Poort voor hem naar een heuvel op ongeveer een uur rijden van Caemlin.

En zo liet hij Tar Valon – en Egwene Alveren – achter.


‘Wat is dat?’ vroeg Lan boos.

De oude Nazar keek op van zijn zadeltassen, met de leren hadori om zijn poederwitte haar. Een klein stroompje gorgelde vlak bij hun kamp in een bos van hooglanddennen. Die dennen hadden lang niet zoveel bruine naalden moeten hebben.

Nazar was bezig iets in zijn zadeltassen te proppen, en Lan had toevallig een beetje goud zien glinsteren.

‘Dit?’ vroeg Nazar. Hij trok de stof eruit: een helwitte vlag met een Gouden Kraanvogel in het midden geborduurd. Het was uitstekend werk, met fijne steekjes gemaakt. Lan griste hem bijna uit Nazars vingers om hem doormidden te scheuren.

‘Ik zie die uitdrukking op je gezicht wel, Lan Mandragoran,’ zei Nazar. ‘Maar ga hier nou niet egoïstisch over doen. Een man heeft het recht om de vlag van zijn koninkrijk mee te dragen.’

‘Je bent bakker, Nazar.’

‘Ik ben bovenal een Grenslander, jongen,’ zei de man, en hij stopte de banier weg. ‘Dit is mijn erfgoed.’

‘Bah!’ zei Lan, die zich afwendde. De anderen braken het kamp op. Met tegenzin had hij de drie nieuwkomers toestemming gegeven zich bij hem aan te sluiten; ze waren koppig als ezels, en uiteindelijk had hij zich aan zijn belofte moeten houden. Hij had gezworen dat hij volgelingen zou toelaten. Deze mannen hadden hem strikt gesproken niet gevraagd of ze met hem mee mochten rijden, maar hadden het gewoon gedaan. Dat was voldoende. En bovendien, als ze toch dezelfde kant opgingen, dan had het weinig zin om twee kampen te maken.

Lan droogde zijn gezicht na zijn wasbeurt. Buien bakte brood voor het ochtendmaal. Dit dennenbosje lag in oostelijk Kandor; ze kwamen in de buurt van de grens met Arafel. Misschien kon hij... Hij verstijfde. Er stonden meerdere nieuwe tenten in hun kamp. Een groep van acht man stond met Andère te kletsen. Drie van hen zagen er goed doorvoed uit; geen strijders, te oordelen naar hun fraaie kleding, hoewel ze wel Malkieri leken. De andere vijf waren allemaal Shienaranen, met knotten op hun hoofd en leren armbeschermers. Naast hun lange tweesnijdende zwaarden droegen ze paardenbogen in kokers op hun rug.

‘Wat stelt dit voor?’ wilde Lan weten.

‘Weilin, Managan en Gorenellin,’ zei Andère, gebarend naar de Malkieri. ‘Die anderen zijn Qi, Joao, Merekel, Ianor, Kuehn...’

‘Ik vroeg niet wié,’ zei Lan kil. ik vroeg wat. Wat heb je gedaan?’ Andère haalde zijn schouders op. ‘We kwamen ze tegen voor we op jou stuitten. We zeiden dat ze langs de zuidelijke weg op ons moesten wachten. Rakim heeft ze vannacht opgehaald, terwijl jij lag te slapen.’

‘Rakim had wachtdienst!’ wierp Lan tegen.

‘Ik heb hem vervangen,’ zei Andère. ik dacht dat we deze kerels wel konden gebruiken.’

Alle drie de mollige kooplieden keken naar Lan en lieten zich toen op hun knieën zakken. Een van hen huilde zelfs. ‘Tai’shar Malkier.’ De vijf Shienaranen salueerden naar Lan. ‘Dai Shan,’ zei een van hen. ‘We hebben meegebracht wat we konden voor de zaak van de Gouden Kraanvogel,’ voegde een andere koopman eraan toe. ‘Alles wat we snel konden verzamelen.’

‘Het is niet veel,’ zei de derde. ‘Maar we lenen je ook ons zwaard. We zien er misschien wat zacht uit, maar we kunnen vechten. We zullen vechten.’

‘Ik heb niet nodig wat jullie hebben meegebracht,’ zei Lan geërgerd.

‘Ik...’

‘Voordat je te veel zegt, oude vriend,’ zei Andère, die een hand op Lans schouder legde, ‘moet je daar misschien even naar kijken.’ Hij knikte opzij.

Lan fronste toen hij iets hoorde rammelen. Hij stapte langs een groepje bomen en keek naar het pad dat naar het kamp leidde. Er naderden twee dozijn wagens, elk hoog opgetast met spullen: wapens, zakken graan, tenten. Lan sperde zijn ogen open. Zeker twaalf strijdrossen volgden in een rij, en sterke ossen trokken de wagens. Voermannen en dienaren liepen ernaast mee.

‘Toen ze zeiden dat ze alles hadden meegebracht wat ze konden,’ zei Andère, ‘meenden ze het.’

‘We zullen ons nooit geruisloos kunnen verplaatsen met zo’n stoet!’ riep Lan uit.

Andère haalde zijn schouders op.

Lan haalde diep adem. Best. Hij zou ermee werken. ‘Geruisloos bewegen schijnt toch al te mislukken. Van nu af aan doen we ons voor als een karavaan die Shienar moet bevoorraden.’

‘Maar...’

‘Jullie zweren aan mij,’ zei hij, zich omdraaiend naar de mannen. ‘Ieder van jullie moet zweren dat je niet onthult wie ik ben of bericht stuurt naar ieder ander die mogelijk naar me op zoek is. Dat moeten jullie zwéren.’

Nazar keek alsof hij tegenwerpingen wilde maken, maar Lan legde hem met een strenge blik het zwijgen op. Een voor een zwoeren ze het.

De vijf waren tientallen geworden, maar daar zou het niet eindigen.

Загрузка...