47 Een lesruimte

Faile zat ongeduldig in het zadel van Daglicht en probeerde niet ineen te krimpen toen de Poort de lucht spleet. Een geelbruin weiland lag aan de andere kant; Gaul en de Speervrouwen sprongen er onmiddellijk door om te verkennen.

‘Weet je zeker dat je niet mee wilt?’ vroeg Perijn aan Galad, die verderop met zijn handen op zijn rug naar de stoet stond te kijken. ‘Ja,’ antwoordde Galad. ‘Mijn maaltijd samen met Elayne was voldoende om bij te praten.’

‘Wat je wilt,’ zei Perijn. Hij wendde zich naar Faile en gebaarde naar de Poort.

Ze spoorde Daglicht aan. Het was tijd, eindelijk, om de koningin van Andor te ontmoeten, en ze moest moeite doen om haar zenuwen in bedwang te houden. Perijn ging met haar mee door de Poort; aan de andere kant lag Caemlin. De grote stad met puntige torens, rood met witte banieren en het paleis verrijzend in het midden. Laag Caemlin, dat zich buiten de stadsmuren uitstrekte, was een groeiende stad op zich.

Perijns stoet volgde hem de Poort door. Er was zorgvuldig over de groepsindeling nagedacht, zodat ze er indrukwekkend maar niet vijandig uit zouden zien. Alliandre met honderd wachters. Honderd boogschutters uit Tweewater met ongespannen bogen die ze als een staf meedroegen. Honderd afgevaardigden van de Wolvengarde, waaronder een grote groep lagere edelen uit Cairhien met gekleurde sjerpen om hun uniformen, gemaakt van stof die was gekocht in Wit-lebrug. En natuurlijk Gaul en de Speervrouwen, Gradi liep achteraan. De man droeg een netjes geperste zwarte jas, zijn Toegewijdespeld gepoetst en glanzend op de hoge kraag. Hij keek onmiddellijk naar het westen, naar de Zwarte Toren. Hij had eerder die dag geprobeerd er een Poort naartoe te maken, toen Perijn hem toestemming had gegeven. Het was niet gelukt. Perijn was daar verontrust over. Hij wilde snel op onderzoek uitgaan, het liefst nog vannacht of op zijn laatst morgennacht.

Gaul en de Speervrouwen schaarden zich rond Perijn en Faile en de stoet liep de weg over, met Arganda en een groep uit Perijns Wolvengarde voorop om hen aan te kondigen. De anderen verplaatsten zich met een statig tempo over de weg. De woekeringen rondom Caemlin waren nog erger dan die bij Wittebrug. Diverse legers kampeerden bij Laag Caemlin. Waarschijnlijk groepen soldaten van de verschillende edelen die Elaynes troonsbestijging hadden gesteund.

Pr was hier iets opvallends. De wolken rondom Caemlin waren opengebroken. Het wolkendek was overal elders zo alomtegenwoordig geweest dat Faile schrok toen ze dit zag. De wolken vormden een open kring boven de stad, spookachtig gelijkmatig. Arganda en de leden van de Wolvengarde keerden terug. ‘Ze kunnen ons ontvangen, heer, vrouwe,’ kondigde hij aan. l aile en Perijn reden zwijgend met de rest van de groep verder over de weg. Ze hadden de komende ontmoeting tientallen keren besproken; verder viel er niets te zeggen. Perijn had wijselijk Faile de leiding gegeven in de diplomatieke onderhandelingen. De wereld kon /.ich geen oorlog tussen Andor en Tweewater veroorloven. Niet nu. Terwijl ze door de stadspoorten reden, werden Perijn en de Aiel behoedzamer. Faile onderging hun overdreven beschermingsdrang in stilte. Hoe lang zou haar gevangenschap bij de Shaido haar leven nog blijven overschaduwen? Soms leek het wel alsof Perijn het liefst had dat ze zelfs naar het privaat nog vier dozijn wachters meenam. Op de straten binnen de muren wemelde het van de mensen, en het was druk in alle gebouwen en op de markten. Het afval begon zich op te stapelen en een angstwekkend aantal straatkinderen liep tussen de menigte. Mannen riepen over straat dat het gevaarlijke tijden waren, hoewel sommige dat misschien deden in dienst van kooplieden om de burgers tot hamsteren aan te zetten. Perijns mensen hadtien hier voedsel gekocht, maar het was duur; weldra zou Elayne staatssteun moeten verlenen, als ze dat al niet deed. Hoe vol waren de koninklijke voorraadkamers?

Ze reden door de Nieuwe Stad en vervolgens de Binnenstad, waar ze de heuvel beklommen naar het paleis zelf. Voor de poorten in de smetteloos witte paleismuren stond de koninginnegarde in de houding, gehuld in hun rood met witte tabberds en gepoetste borstplaten en maliën.

Eenmaal door de poorten stegen ze af. Een groep van honderd man ging met Perijn en Faile mee het paleis in. Alle Aiel en een kleine erewacht uit elke groepering. De gangen in het paleis waren breed, maar met zoveel mensen vond Faile het toch een benauwd gevoel. Het pad waarlangs zij en Perijn werden geleid, was een andere weg naar de troon dan ze de vorige keer had gevolgd. Waarom gingen ze niet rechtstreeks daarheen?

Het leek erop dat er weinig was veranderd in het paleis sinds Rhand hier regeerde. Er waren nu geen Aiel, behalve degenen die Perijn had meegebracht. Hetzelfde smalle kleed lag in het midden van de gang, dezelfde urnen stonden op de hoeken, dezelfde spiegels hingen aan de muren om de indruk te wekken dat de gang nog breder was. Een gebouw als dit kon eeuwenlang ongewijzigd blijven, zonder erom te malen wie er met zijn voeten over de kleden liep of wie er met zijn achterste de troon warm hield. In één jaar tijd had dit paleis Morgase, een Verzaker, de Herrezen Draak en uiteindelijk Elayne gekend. In feite verwachtte Faile half – toen ze de hoek naar de troonzaal omgingen – dat Rhand daar op zijn Drakentroon zou zitten, met die vreemde halve speer op zijn elleboog en een glinstering van waanzin in zijn ogen. Maar de Drakentroon was verwijderd, en op de Leeuwentroon zat wederom een koningin. Rhand had die troon bewaard en beschermd, als een bloem die hij aan een toekomstige geliefde wilde schenken.

De koningin was een jongere versie van haar moeder. Goed, Elaynes gezicht had fijnere hoeken dan dat van Morgase, maar ze had datzelfde goudkleurig rode haar en diezelfde ongelooflijke schoonheid. Ze was lang, en haar zwangerschap was te zien aan haar buik en borsten.

De troonzaal was passend getooid, met vergulde randen van hout en smalle pilaren in de hoeken, die er waarschijnlijk voor de sier stonden. Elayne liet de ruimte beter verlichten dan Rhand had gedaan, met fel brandende staande lampen. Morgase zelf stond aan de rechterkant een stukje beneden de troon, en acht leden van de koninginnegarde stonden links. Enkele lagere edelen hadden zich langs de zijkanten van de zaal opgesteld en keken aandachtig toe. Elayne boog zich naar voren op haar troon toen Perijn, Faile en de anderen binnenkwamen. Faile maakte een knicks, uiteraard, en Perijn een buiging. Geen diepe buiging, maar toch. Zoals afgesproken maakte Alliandre een diepere knicks dan Faile. Dat zou Elayne onmiddellijk aan het denken zetten.

Het officiële doel van dit bezoek was een loftuiting van de Kroon, een bedankje aan Perijn en Faile omdat ze Morgase hadden teruggebracht. Dat was natuurlijk maar een voorwendsel. De echte reden voor deze ontmoeting was om de toekomst van Tweewater te bespreken. Maar dat was een fijngevoelig doel dat niemand hardop kon uitspreken, althans niet meteen. Alleen al het benoemen ervan zou te veel onthullen aan de andere partij.

‘Laat bekend zijn,’ zei Elayne met een stem als een klokje, ‘dat de troon u verwelkomt, vrouwe Zarine ni Bashere t’Aybara. Koningin Alliandre Maritha Kigarin. Perijn Aybara.’ Voor hem geen mooie titel. ‘Laat ons persoonlijk onze dank uiten voor het terugbrengen van onze moeder. Uw ijver in deze zaak wordt door de Kroon hogelijk gewaardeerd.’

‘Dank u, Majesteit,’ antwoordde Perijn met zijn gebruikelijke norsheid. Faile had hem langdurig toegesproken dat hij niet moest proberen de vormelijkheid van de plechtigheid met voeten te treden. ‘We zullen een dag van feestelijkheden afkondigen vanwege de veilige terugkeer van mijn moeder,’ vervolgde Elayne. ‘En voor het... herstel van haar gepaste status.’

Die korte aarzeling wees erop dat Elayne ontstemd was geweest toen ze hoorde dat haar moeder als bediende was behandeld. Ze moest beseffen dat Perijn en Faile niet hadden geweten wat ze deden, maar een koningin had het recht verontwaardigd te zijn om zoiets. Het was een voordeel waar ze misschien gebruik van wilde maken. Mogelijk zocht Faile te veel achter haar uitspraken, maar ze kon er niets aan doen. In veel opzichten leek het leven van een adellijke vrouwe veel op dat van een koopman, en ze was voor beide rollen goed opgeleid.

‘En uiteindelijk,’ zei Elayne, ‘komen we op het doel van onze ontmoeting. Vrouwe Bashere, meester Aybara. Is er een beloning die u zou willen ontvangen voor het geschenk dat u Andor hebt gegeven?’ Perijn legde zijn hand op zijn hamer en keek vragend naar Faile. Het was duidelijk dat Elayne verwachtte dat hij zou vragen om formeel rot heer te worden bestempeld. Of misschien vergiffenis omdat hij zich als een heer had voorgedaan, samen met officiële gratie. Dit gesprek kon beide richtingen nemen.

Faile kwam in de verleiding dat eerste te eisen. Het zou een eenvoudig antwoord zijn. Maar misschien te eenvoudig; er waren dingen die Faile moest weten voordat ze verder konden gaan. ‘Majesteit,’ zei Faile behoedzaam, ‘kunnen we die beloning misschien in een wat persoonlijker omgeving bespreken?’

Elayne dacht daar even over na; minstens een tel of dertig, en het leek een eeuwigheid. ‘Goed dan. Mijn zitkamer is voorbereid.’ Faile knikte, en een dienaar opende een deurtje in de linker muur van de troonzaal. Perijn liep ernaartoe en stak zijn hand op naar Gaul, Sulin en Arganda. ‘Wacht hier.’ Hij aarzelde en keek even naar Gradi. ‘Jij ook.’

Geen van hen scheen daar blij mee te zijn, maar ze gehoorzaamden. Ze waren al gewaarschuwd dat dit kon gebeuren. Faile hield haar zenuwen in bedwang; ze vond het niet prettig om de Asha’man achter te laten, hun beste manier om te ontsnappen. Vooral aangezien Elayne ongetwijfeld verspieders en wachters in de zitkamer verborgen had, klaar om naar voren te springen mocht de toestand gevaarlijk worden. Faile had liever eenzelfde bescherming gehad, maar een mannelijke geleider meenemen naar een gesprek met de koningin... Nou, ze zouden het hiermee moeten doen. Ze waren in Elaynes domein.

Faile haalde diep adem en sloot zich aan bij Perijn, Alliandre en Morgase in de kleine zijkamer. Er waren stoelen klaargezet; Elayne had deze mogelijkheid voorzien. Ze wachtten tot Elayne binnen was voordat ze plaatsnamen. Faile zag geen plekken waar wachters zich zouden kunnen verstoppen.

Elayne kwam binnen en wuifde met haar hand. De Grote Serpent-ring aan haar vinger glinsterde in het lamplicht. Faile was bijna vergeten dat ze een Aes Sedai was. Misschien waren er toch geen wachters verstopt; een vrouw die kon geleiden was even gevaarlijk als tien soldaten.

Welke van de geruchten over de vader van Elaynes kind moest ze geloven? Toch zeker niet de roddel over die dwaze kerel in haar wacht? Die was waarschijnlijk bedoeld om verwarring te zaaien. Kon het misschien Rhand zelf zijn?

Morgase kwam na Elayne binnen. Ze droeg een ingetogen, dieprood gewaad. Ze ging naast haar dochter zitten, aandachtig toekijkend en zwijgend.

‘Zo,’ zei Elayne, ‘leg nu maar eens uit waarom ik jullie niet allebei zou terechtstellen voor verraad.’

Faile knipperde verbaasd met haar ogen. Perijn snoof, ik denk niet dat Rhand erg van die zet onder de indruk zou zijn.’

‘Ik ben hem niets verschuldigd,’ zei Elayne. ‘Verwacht je dat ik geloof dat hij erachter zat dat jij mijn burgers verleidde en jezelf tot koning bestempelde?’

‘Een paar van uw feiten kloppen niet, Majesteit,’ zei Faile beledigd. ‘Perijn heeft zich nooit tot koning uitgeroepen.’

‘O? Heeft hij de vlag van Manetheren dan niet geheven, zoals mijn informanten me vertellen?’ vroeg Elayne.

‘Dat heb ik gedaan,’ zei Perijn. ‘Maar ik heb hem uit eigen beweging weer weggehaald.’

‘Nou, dat is al iets,’ antwoordde Elayne. ‘Je noemde jezelf dan misschien geen koning, maar die banier ophouden kwam in feite op hetzelfde neer. O, ga toch zitten, allemaal.’ Ze wuifde met haar hand. Een dienblad verhief zich van de tafel verderop en zweefde naar haar toe. Er stonden bekers en een kan wijn op, en ook een theepot en kommen.

Die ze oppakt met de Ene Kracht, dacht Faile. Als herinnering aan wat ze kan. Een nogal onverfijnde herinnering. ‘Maar toch,’ zei Elayne, ‘zal ik doen wat het beste is voor mijn rijk, ongeacht de kosten.’

‘Ik betwijfel of onrust in Tweewater zaaien het beste zou zijn voor uw rijk,’ opperde Alliandre aarzelend. ‘En het terechtstellen van hun leider zou ongetwijfeld voor een opstand in die streek zorgen.’

‘Wat mij betreft,’ zei Elayne, die enkele kommen thee inschonk, ‘zijn ze al in opstand.’

‘We zijn in vrede naar u toe gekomen,’ zei Faile. ‘Niet bepaald een zet van opstandelingen.’

Elayne nam eerst een slokje thee, een gebruik om te bewijzen dat het niet vergiftigd was. ‘Mijn afvaardigingen naar Tweewater zijn geweigerd, en uw mensen daar hebben me de boodschap gezonden dat – ik citeer – “de landen van heer Perijn Guldenoog de Andoraanse belastingen weigeren. Tai’shar Manetheren.”’ Alliandre verbleekte. Perijn kreunde zachtjes, een geluid dat een beetje als een grom naar buiten kwam. Faile pakte haar kom en nam een slokje thee; munt met wolkbessen, en lekker. De mensen in Tweewater hadden wel lef, dat stond vast.

‘Dit zijn hartstochtelijke tijden, Majesteit,’ zei Faile. ‘U ziet toch wel in dat de mensen bezorgd zijn; Tweewater is niet vaak een prioriteit geweest voor uw troon.’

‘Dat is zacht gezegd,’ voegde Perijn er snuivend aan toe. ‘De meesten van ons zijn opgegroeid zonder te weten dat we deel uitmaakten van Andor. Jullie negeerden ons.’

‘Dat kwam doordat er geen opstand was in het gebied.’ Elayne nipte van haar thee.

‘Een opstand is niet de enige reden waarom mensen behoefte hebben aan de aandacht van de koningin die aanspraak op hen maakt,’ wierp Perijn tegen, ik weet niet of u het gehoord hebt, maar vorig jaar hebben we in ons eentje tegenover Trolloks gestaan, zonder een greintje hulp van de Kroon. U zou hebben geholpen als u het geweten had, ongetwijfeld, maar feit blijft dat er geen troepen in de buurt waren – niemand die van onze problemen kón weten – en dat zegt wel iets.’

Elayne aarzelde.

‘Tweewater heeft zijn geschiedenis herontdekt,’ zei Faile behoedzaam. ‘Die kon niet eeuwig blijven rusten, niet nu Tarmon Gai’don nadert. Niet nadat ze onderdak hadden geboden aan de Herrezen Draak tijdens zijn jeugd. Ik vraag me wel eens af of Manetheren misschien voorbestemd was om te vallen, zodat Rhand Altor in Tweewater zou opgroeien. Te midden van boeren met het bloed – en de koppigheid – van koningen.’

‘En dat maakt het des te belangrijker dat ik de zaken nü bedaar,’ antwoordde Elayne. ik heb je een beloning aangeboden zodat je om vergiffenis kon vragen. Ik kan je gratie verlenen, en ik zou beslist troepen sturen zodat je mensen beschermd zijn. Aanvaard dat, dan kunnen we allemaal de draad weer oppakken.’

‘Dat gaat niet gebeuren,’ zei Perijn zacht. ‘Tweewater heeft nu ongetwijfeld heren. Ik heb er een tijdje tegen gestreden. U misschien ook, maar dat zal niets veranderen.’

‘Misschien,’ zei Elayne. ‘Maar als ik jóu erken, dan geef ik daarmee aan dat iemand in mijn land zich zomaar een titel kan toe-eigenen en die dan kan behouden door koppig een leger te verzamelen. Het schept een verschrikkelijk precedent, Perijn. Ik denk niet dat je beseft in wat voor lastig pakket je me hebt geplaatst.’

‘We modderen wel voort,’ antwoordde Perijn op dat koppige toontje dat meestal betekende dat hij niet zou inbinden, ik treed niet af.’

‘Je overtuigt me er nog niet echt van dat je mijn gezag zult aanvaarden,’ snauwde Elayne.

Niet best, dacht Faile, die haar mond opende om in te grijpen. Een botsing hier zou hen niet dienen.

Voordat ze echter iets kon zeggen, mengde een andere stem zich erin. ‘Dochter,’ zei Morgase zachtjes, na een slokje thee. ‘Als je voornemens bent om te dansen met een ta’veren, zorg dan dat je de juiste passen kent. Ik heb met deze man gereisd. Ik heb gezien hoe de wereld zich naar hem schikt, hoe bittere vijanden zijn bondgenoten werden. Vechten tegen het Patroon is net of je probeert een berg te verplaatsen met een lepel.’ Elayne aarzelde en keek haar moeder aan.

‘Vergeef me alsjeblieft als ik mijn boekje te buiten ga,’ vervolgde Morgase. ‘Maar Elayne, ik had deze twee beloofd dat ik een goed woordje voor ze zou doen. En dat heb ik ook tegen jou gezegd. Andor is sterk, maar ik vrees dat het zou kunnen breken op deze man. Hij wil je troon niet, dat beloof ik je, en Tweewater heeft inderdaad toezicht nodig. Zou het zo verschrikkelijk zijn om hun de man te geven die ze zelf hebben gekozen?’

Het werd stil in de kleine kamer. Elayne keek Perijn aan en peilde hem. Faile hield haar adem in.

‘Goed,’ zei Elayne. ik neem aan dat je eisen hebt. Laat ze maar horen, zodat we kunnen kijken of we iets kunnen doen.’

‘Geen eisen,’ antwoordde Faile. ‘Een aanbod.’ Elayne trok haar wenkbrauw op.

‘Uw moeder heeft gelijk,’ zei Faile. ‘Perijn wil uw troon niet.’

‘Wat jullie twee willen, doet er misschien niet meer toe zodra jullie mensen een gedachte in hun hoofd krijgen.’

Faile schudde haar hoofd. ‘Ze houden van hem, Majesteit. Ze eerbiedigen hem. Ze zullen doen wat hij zegt. We kunnen en zullen voorkomen dat nog meer gedachten over de wederopkomst van Manetheren de kop opsteken.’

‘En waarom zouden jullie dat doen?’ vroeg Elayne. ik weet hoe snel Tweewater groeit, met die vluchtelingen die van over de bergen komen. Er kunnen hele naties opkomen en ondergaan met de komst van de Laatste Slag. Jullie hebben geen reden om de kans op te geven je eigen koninkrijk te vormen.’

‘Eigenlijk,’ zei Faile, ‘hebben we die wel. Andor is een sterke, welvarende natie. De dorpen in Tweewater groeien dan misschien snel, maar de mensen verlangen nog maar heel kort naar het leiderschap van een heer. In hun hart zijn het nog steeds boeren. Ze willen geen roem; ze willen dat hun gewassen gedijen.’ Faile zweeg even. ‘Misschien hebt u gelijk, misschien komt er een volgende breuk, maar dat is des te meer reden om bondgenoten te hebben. Niemand wil een burgeroorlog in Andor, en het volk in Tweewater nog wel het minst.’

‘Wat stellen jullie dan voor?’ vroeg Elayne.

‘Eigenlijk niets wat niet al bestaat,’ zei Faile. ‘Geef Perijn een officiële titel en maak hem Hoogheer van Tweewater.’

‘En wat bedoel je met “Hoogheer”?’ vroeg Elayne.

‘Dat hij hoger staat dan de andere adellijke Huizen in Andor, maar onder de koningin.’

‘Dat zullen de anderen vast niet op prijs stellen,’ antwoordde Elayne. ‘En hoe zit het met de belastingen?’

‘Tweewater is vrijgesteld,’ zei Faile. Toen Elaynes gezicht betrok, ging ze snel door. ‘Majesteit, de troon heeft Tweewater generaties lang genegeerd, het dorp niet beschermd tegen schurken of arbeiders gestuurd om de wegen te verbeteren. Er is nooit een afgezant in de vorm van een magistraat of rechter geweest.’

‘Die hadden ze niet nodig,’ wierp Elayne tegen. ‘Ze bestuurden zichzelf uitstekend.’ Ze liet onuitgesproken dat het volk in Tweewater eventuele belastinginners, magistraten of rechters die door de koningin waren gestuurd er waarschijnlijk meteen uitgegooid zou hebben, maar dat scheen ze te weten.

‘Nou,’ zei Faile, ‘dan hoeft er dus niets te veranderen. Tweewater bestuurt zichzelf.’

‘U zou tariefvrij met hen kunnen handelen,’ opperde Alliandre. ‘Wat ik al doe,’ zei Elayne.

‘Dus verandert er niets,’ herhaalde Faile. ‘Behalve dat u in het westen een machtige provincie wint. Perijn, als uw bondgenoot en ondergeschikte heer, belooft troepen te leveren voor uw verdediging. Hij zal ook de aan hem gezworen monarchen oproepen trouw aan u te zweren.’

Elayne keek Alliandre aan. Ze had waarschijnlijk van Morgase over Alliandres eed gehoord, maar ze wilde het ook zelf horen, ik heb trouw gezworen aan heer Perijn,’ zei Alliandre. ‘Geldan had lang geen sterke bondgenoten meer gehad. Dat wilde ik veranderen.’

‘Majesteit,’ zei Faile, die zich met haar theekom in haar handen naar voren boog. ‘Perijn heeft een paar weken doorgebracht met enkele Seanchaanse officiers. Ze hebben een groot pact van landen gesloten, verenigd onder één banier. Rhand Altor, hoewel u hem mogelijk vertrouwt als een vriend, heeft datzelfde gedaan. Tyr, Illian, en misschien inmiddels ook Arad Doman worden door hem geregeerd. Tegenwoordig sluiten naties zich bij elkaar aan in plaats van op te delen. Andor lijkt met het uur kleiner.’

‘Daarom heb ik gedaan wat ik heb gedaan,’ zei Alliandre. Eigenlijk was Alliandre naar Failes mening meegesleept door Perijn als ta’veren. Er had niet veel overpeinzing aan ten grondslag gelegen. Maar Alliandre zag dat misschien anders. ‘Majesteit,’ vervolgde Faile, ‘er valt hier veel te winnen. Door mijn huwelijk met Perijn krijgt u een band met Saldea. Via Alliandres geloften verkrijgt u Geldan. Berelain volgt Perijn ook en heeft vaak gezegd dat ze verlangt naar sterke bondgenoten voor Mayene. Als we met haar zouden spreken, vermoed ik dat ze bereid zou zijn een bondgenootschap met ons aan te gaan. We zouden ons eigen pact kunnen sluiten. Vijf naties, als u Tweewater als één telt; zes als u inderdaad de Zonnetroon bestijgt, zoals u volgens de geruchten voornemens bent. We zijn niet de machtigste landen, maar vele kleintjes maken één grote. En u zou aan het hoofd ervan staan.’ Elaynes gezicht had bijna alle vijandigheid verloren. ‘Saldea. Waar sta je in de erfopvolging?’

‘Ik ben tweede,’ gaf Faile toe, wat Elayne waarschijnlijk al wist. Perijn verschoof op zijn stoel. Ze wist dat hij zich nog altijd onbehaaglijk voelde bij dat feit; nou, hij zou er maar aan moeten wennen. ‘Tweede is te dichtbij,’ antwoordde Elayne. ‘Stel dat je de troon van Saldea bestijgt? Zo zou ik Tweewater aan een ander land kunnen kwijtraken.’

‘Dat is eenvoudig op te lossen,’ zei Alliandre. ‘Als Faile opklom, zou een van haar en Perijns kinderen doorgaan als heer van Tweewater. Iemand anders zou de troon van Saldea kunnen bekleden. Zet het op schrift, en u bent beschermd.’

‘Ik zou zo’n regeling wel aanvaarden,’ zei Elayne. ‘Ik heb er geen problemen mee,’ antwoordde Faile, kijkend naar Perijn.

‘Ik ook niet, denk ik.’

‘Ik zou er zelf wel een willen,’ zei Elayne peinzend. ‘Een van jullie kinderen, bedoel ik, voor een huwelijk met iemand uit het Andoraanse koninklijke geslacht. Als Tweewater moet worden geregeerd door een heer met zoveel macht als hij door dit verdrag zou krijgen, dan zou ik graag een bloedband hebben met de troon.’

‘Dat kan ik niet beloven,’ antwoordde Perijn. ‘Mijn kinderen mogen hun eigen keuzes maken.’

‘Soms werkt het zo bij de adel,’ zei Elayne. ‘Het zou ongebruikelijk zijn, maar niet ongehoord, als kinderen zoals die van ons al vanaf hun geboorte verloofd zijn.’

‘Zo doen wij dat niet in Tweewater,’ hield Perijn koppig vol. ‘Nooit.’ Faile haalde haar schouders op. ‘We zouden hen kunnen aanmoedigen, Majesteit.’

Elayne aarzelde, maar toen knikte ze. ‘Uitstekend. Maar de andere Huizen zullen niet blij zijn met die “Hoogheer”-toestand. Er zou een weg omheen moeten zijn...’

‘Geef Tweewater aan de Herrezen Draak,’ stelde Morgase voor.

Elaynes gezicht klaarde op. ‘Ja. Dat zou werken. Als ik hem dat gebied geef als zijn zetel in Andor... ’

Faile wilde tegenwerpingen maken, maar Elayne snoerde haar met een handgebaar de mond. ‘Hier valt niet over te onderhandelen. Ik heb iets nodig om de andere heren en vrouwes ervan te overtuigen dat ik er goed aan doe om Tweewater zoveel autonomie te geven. Als dat grondgebied aan de Herrezen Draak wordt toegewezen, hij een titel krijgt in Andor en Tweewater zijn zetel wordt, dan is het logisch dat jullie geboortedorp een andere behandeling krijgt. De adellijke Huizen van Andor zullen dit aanvaarden, aangezien Rhand uit Tweewater komt, en Andor ís hem iets verschuldigd. We zullen hem Perijns geslacht laten aanstellen als zijn stadhouders. In plaats van te capituleren aan opstandelingen binnen mijn grenzen, laat ik zien dat ik de Herrezen Draak, de man van wie ik hou, toesta zijn goede vriend te bevorderen. Het geeft ons misschien ook wat verweer tegen dat pact tussen Illian en Tyr waar jullie het over hadden. Zij zullen vast beweren dat hun banden met Rhand hun het recht van verovering geven. ’ Ze tikte peinzend tegen de zijkant van haar theekom.

‘Het klinkt redelijk, ’ beaamde Perijn. ‘Stadhouder van Tweewater. Dat bevalt me wel. ’

‘Ja, goed, ’ zei Faile. ‘Nou, dan is het volgens mij geregeld. ‘

De belastingen, ’ zei Elayne alsof ze het niet had gehoord. ‘Die stoppen jullie in een fonds om te worden beheerd door Perijn en zijn nageslacht, met dien verstande dat als de Draak ooit terugkeert, hij er aanspraak op kan maken. Ja. Dat geeft ons een wettige uitvlucht voor jullie belastingvrijstelling. Natuurlijk zal Perijn het gezag hebben om iets van dat fonds te gebruiken voor de verbetering van Tweewater. Wegen, pakhuizen, verdedigingswerken. ’ Elayne keek Faile aan, glimlachte en nam een slok thee. ik begin te geloven dat het goed van me was om jullie niet terecht te stellen. ‘

Dat is een opluchting, ’ zei Alliandre glimlachend. Als de minst machtige in dit verbond kon ze veel winnen bij deze bondgenootschappen.

‘Majesteit... ’ begon Faile.

‘Zeg maar Elayne, ’ zei ze, en ze schonk een beker wijn voor Faile in. ‘Goed, Elayne, ’ zei Faile, die glimlachend haar thee opzijzette en de beker wijn aannam, ik moet het vragen. Weet je wat er aan de hand is met de Herrezen Draak?’

‘Die lompe os, ’ antwoordde Elayne hoofdschuddend. ‘Die kerel heeft Egwene in alle staten. ’

‘Egwene?’ vroeg Perijn.

‘Ze is eindelijk Amyrlin,’ zei Elayne, alsof dat feit onvermijdelijk was geweest.

Perijn knikte, hoewel Faile stomverbaasd was. Hoe was dat nou weer gebeurd, en waarom keek Perijn er niet van op? ‘Wat heeft hij gedaan?’ vroeg Perijn.

‘Hij zegt dat hij de overgebleven zegels op de kerker van de Duistere wil breken,’ zei Elayne fronsend. ‘We moeten hem natuurlijk tegenhouden. Het is een dom voornemen. Daar zou jij bij kunnen helpen. Egwene verzamelt mensen om hem te overreden.’

‘Ik denk dat ik wel kan helpen, ja,’ zei Perijn. ‘Weet je waar hij nu is?’ vroeg Faile. Perijn had wel een vermoeden, dankzij zijn visioenen, maar ze wilde achterhalen wat Elayne wist.

‘Weet ik niet,’ antwoordde Elayne. ‘Maar ik weet wel waar hij zal zijn...’

Fortuona Athaem Devi Paendrag, Keizerin van het Roemrijke Seanchaanse Rijk, beende de lesruimte in. Ze droeg een schitterend gewaad van goudkleurige stof, volgens de hoogste keizerlijke snit gemaakt. De rok was aan de voorzijde tot net boven de knieën van een split voorzien, en was zo lang dat er vijf da’covale nodig waren om de zijkanten en sleep te dragen.

Ze droeg een ingewikkeld hoofddeksel van goud en rode zijde, met prachtige zijden zijkappen in de vorm van uilenvleugels, en om haar armen glinsterden dertien armbanden, elk met een andere combinatie van edelstenen. Om haar hals droeg ze een lang snoer met kristallen. Ze had gisteravond een uil boven haar venster gehoord, en hij was niet weggevlogen toen ze naar buiten had gekeken. Een voorteken dat erop wees dat ze erg voorzichtig moest zijn, dat er in de komende dagen belangrijke besluiten moesten worden genomen. De juiste reactie daarop was het dragen van sieraden met een krachtige symboliek.

Toen ze de kamer binnenkwam, wierpen degenen binnen zich op de vloer. Alleen de Doodswachtgardemannen in bloedrode en donkergroene pantsers – was hier niet toe verplicht. Ze maakten buigingen maar hielden hun blik omhoog, uitkijkend naar gevaar. Fr waren geen vensters in de grote kamer. Aan de ene kant stonden rijen opgestapeld aardewerk, een plek waar damane vernietigende wevingen konden oefenen. De vloer was bedekt met geweven matten waar weerbarstige damane op de grond werden gegooid, kronkelend van pijn. Er moest hun natuurlijk lichamelijk niet echt iets worden aangedaan. Damane waren een van de belangrijkste aanwinsten die het Rijk had, waardevoller dan paarden of raken. Je vernietigde een dier niet omdat het traag leerde; je strafte het totdat het wél leerde.

Fortuona liep door de kamer, waar een fatsoenlijke keizerlijke troon was neergezet. Ze kwam hier vaak om te kijken naar het werken met of breken van de damane. Het kalmeerde haar. De troon stond op een kleine verhoging; ze beklom de treden en haar sleep ruiste terwijl haar da’covale hem droegen. Ze draaide zich naar de kamer om en liet de bedienden haar gewaad schikken. Vervolgens pakten de dienaren haar bij de armen en tilden haar achteruit op de troon, zodat haar lange goudkleurige rokken als een wandkleed over de voorkant van de verhoging omlaag hingen.

Die rokken waren voorzien van borduursel in de vorm van de geschriften van keizerlijke macht. De Keizerin IS Seanchan. De Keizerin zal eeuwig leven. De Keizerin moet worden gehoorzaamd. Ze zat er als een levende banier van de macht van het Rijk. Selucia vatte post op een lagere trede naar de verhoging. Toen dat gebeurd was, verhieven de hovelingen zich. De damane bleven natuurlijk op hun knieën zitten. Het waren er tien, met gebogen hoofd. Hun sul’dam hielden hun leidsels vast en – in enkele gevallen – klopten hen vol genegenheid op het hoofd.

Koning Beslan kwam binnen. Hij had zijn hoofd grotendeels kaalgeschoren, met alleen nog een donkere baan op zijn kruin, en zeven van zijn nagels waren gelakt. Eén nagel meer dan ieder ander aan deze kant van de oceaan, met uitzondering van Fortuona zelf. Hij droeg nog steeds Altaraanse kleding – een groen en wit uniform – in plaats van een Seanchaanse mantel. Ze had daarin niet aangedrongen.

Voor zover zij wist, had Beslan sinds zijn verheffing geen voorbereidingen getroffen om haar te laten vermoorden. Opmerkelijk. Elke Seanchaan zou onmiddellijk zijn begonnen met konkelen. Sommigen zouden een aanslag hebben geprobeerd; anderen zouden het bij voorbereidingen laten en haar blijven steunen. Stuk voor stuk zouden ze echter minstens hebben overwogen haar te vermoorden. Velen aan deze kant van de oceaan dachten anders. Ze zou dat nooit hebben geloofd als ze niet die tijd bij Martrim was geweest. Dat was natuurlijk een van de redenen waarom Fortuona met hem mee had moeten gaan. Ze wenste alleen dat ze de voortekenen eerder had herkend.

Kapitein-generaal Lunal Galgan en een paar leden van het lagere Bloed sloten zich bij Beslan aan. Galgan was een breedgeschouderde vent met een kam van wit haar boven op zijn hoofd. De andere leden van het Bloed onderwierpen zich aan hem; ze wisten dat hij bij haar in de gunst stond. Als alles hier en met de terugvordering van Seanchan goed ging, dan was het best mogelijk dat ze hem verhief tot de keizerlijke familie. De familierangen zouden immers moeten worden aangevuld als Fortuona eenmaal terugkeerde en de orde herstelde. Ongetwijfeld waren er velen vermoord of terechtgesteld. Galgan was een waardevolle bondgenoot. Hij had niet alleen openlijk Suroth tegengewerkt, maar hij was met het voorstel gekomen om de Witte Toren aan te vallen, wat goed was verlopen. Zeer goed.

Melitene, Fortuona’s der’sul’dam, stapte naar voren en boog opnieuw. De kloeke, grijzende vrouw leidde een damane mee met donkerbruin haar en roodomrande ogen; kennelijk huilde ze vaak. De der’sul’dam schaamde zich kennelijk voor de damane met haar betraande ogen, want haar buiging was extra diep. Fortuona verkoos niet op te merken dat de damane zich zo ergerlijk gedroeg. Ze was een uitstekende vangst, ondanks haar nukkigheid. Fortuona maakte een reeks gebaren naar Selucia om haar op te dragen wat ze moest zeggen. De vrouw keek met alerte ogen toe, de helft van haar hoofd bedekt met een doek totdat het haar daar aangroeide, de andere helft geschoren. Fortuona zou uiteindelijk een andere Stem moeten kiezen, aangezien Selucia nu haar Waarheidsspreker was.

‘Laat zien wat deze vrouw kan,’ Sprak Selucia, die de woorden verkondigde die Fortuona naar haar had geseind. Melitene gaf de damane een klopje op het hoofd. ‘Suffa zal de Keizerin – moge ze eeuwig leven – de Kracht van het splitsen van de lucht tonen.’

‘Alstublieft,’ zei Suffa, die smekend naar Fortuona keek. ‘Luister alstublieft naar me. Ik ben de Amyrlin Zetel.’

Melitene siste, en Suffa’s ogen werden groot toen ze een pijnscheut via de a’dam voelde. De damane ging toch door. ‘Ik kan u grote schatten bieden, machtige Keizerin! Als u me laat gaan, geef ik u tien vrouwen om mijn plaats in te nemen. Twintig! De sterkste die de Witte Toren heeft. Ik...’ Ze brak kermend haar zin af en stortte op de grond.

Melitene zweette. Ze keek Selucia aan en sprak snel en zenuwachtig. ‘Leg alsjeblieft aan de Keizerin van ons allen – moge ze eeuwig leven – uit dat mijn ogen neergeslagen zijn omdat deze damane niet fatsoenlijk is opgeleid. Suffa is onvoorstelbaar koppig, ondanks de snelheid van haar tranen en haar aanbod om anderen haar plaats te laten innemen.’

Fortuona bleef even roerloos zitten en liet Melitene zweten. Uiteindelijk gebaarde ze dat Selucia kon spreken.

‘De Keizerin is niet ontstemd over je,’ Sprak Selucia. ‘De marath’damane die zich de Aes Sedai noemen, zijn allemaal koppig gebleken.’

‘Spreek alsjeblieft mijn dankbaarheid aan de Hoogste uit,’ zei Melitene, die zich ontspande. ‘Als het Zij Wier Ogen Opkijken behaagt, kan ik Suffa een demonstratie laten geven. Maar er kunnen nog meer uitbarstingen volgen.’

‘Je mag doorgaan,’ Sprak Selucia.

Melitene knielde naast Suffa neer en sprak aanvankelijk op scherpe toon, maar daarna troostend. Ze was erg vaardig in haar werk met voormalige marath’damane. Al vond Fortuona dat ze zelf ook goed was met damane. Ze genoot er net zozeer van om marath’damane te breken als haar broer Halvate had genoten van het opleiden van wilde grolm. Ze had het altijd jammer gevonden dat hij was vermoord. Hij was de enige van haar broers op wie ze ooit gesteld was geweest.

Suffa ging eindelijk weer op haar knieën zitten. Fortuona schoof nieuwsgierig naar voren. Suffa boog haar hoofd en een streepje licht – fel en rein – sneed voor haar door de lucht. De streep draaide langs een middenas opzij en opende een gat recht voor Fortuona’s troon. Erachter ruisten bomen, en Fortuona’s adem stokte toen ze een havik met een witte kop zag wegvliegen van de doorgang. Een zeer krachtig voorteken. De doorgaans onverstoorbare Selucia zoog haar adem naar binnen, hoewel Fortuona niet wist of het door de opening in de lucht of door het voorteken kwam. Fortuona verhulde haar eigen verbazing. Dus het was waar. Het Reizen was geen mythe of gerucht. Het bestond. Dit veranderde alles aan de oorlog.

Beslan kwam naar voren, maakte een buiging voor haar en leek te aarzelen. Ze wenkte hem en Galgan om te komen kijken naar de plek in het bos die door de opening te zien was. Beslan staarde er met open mond naar.

Galgan verstrengelde zijn handen op zijn rug. Hij was een merkwaardige kerel. Hij had besprekingen gehouden met huurmoordenaars in de stad en gevraagd wat het hem zou kosten om Fortuona te laten vermoorden. Toen had hij alle mannen die een prijs hadden genoemd laten terechtstellen. Een heel verfijnde zet; die was bedoeld om haar te laten weten dat ze hem als een dreiging moest zien, aangezien hij niet bang was om huurmoordenaars te ontmoeten. Maar het was ook een duidelijk teken van trouw. Ik volg je voorlopig, zei hij ermee, maar ik hou mijn ogen open en ik ben eerzuchtig. In veel opzichten waren zijn behoedzame zetten vertrouwder voor haar dan Beslans ogenschijnlijk standvastige trouw. Dat eerste, dat viel te verwachten. Het tweede... nou, ze wist niet helemaal wat ze daarvan moest denken. Zou Martrim net zo trouw zijn? Hoe zou het zijn om een Prins van de Raven te hebben waar ze zich niet tegen hoefde in te dekken? Het leek bijna een verzinsel, het soort verhalen dat burgerkinderen werd verteld zodat ze zouden dromen over een onmogelijk huwelijk.

‘Dit is ongelooflijk!’ zei Beslan. ‘Hoogste, met dit vermogen...’ Zijn status maakte hem een van de weinigen die rechtstreeks het woord tot haar mocht richten.

‘De Keizerin wil weten,’ Sprak Selucia, kijkend naar Fortuona’s vingers, ‘of de gevangen marath’damane over het wapen hebben gesproken.’

‘Zeg tegen de hoogste Keizerin – moge ze eeuwig leven – dat ze dat niet hebben gedaan,’ antwoordde Melitene op ongeruste toon. ‘En, als ik zo vrij mag zijn, ik denk niet dat ze liegen. Het schijnt dat de ontploffing buiten de stad een ongeluk was; het gevolg van een onbekende ter’angreaal die onverstandig werd gebruikt. Misschien is er geen wapen.’

Dat was mogelijk. Fortuona was al gaan twijfelen aan de redelijkheid van die geruchten. De explosie was gebeurd voordat Fortuona in Ebo Dar was aangekomen, en de bijzonderheden waren verwarrend. Misschien was dit allemaal een list geweest van Suroth of haar vijanden.

‘Kapitein-generaal,’ Sprak Selucia. ‘De Hoogste wil weten wat u zou doen met een aanwinst zoals dit vermogen om te Reizen.’

‘Dat hangt ervan af,’ zei Galgan, wrijvend over zijn kin. ‘Wat is het bereik ervan? Hoe groot kan ze zo’n doorgang maken? Kunnen alle damane dit? Zijn er beperkingen voor waar een gat kan worden gemaakt? Als het de Hoogste behaagt, wil ik graag de damane spreken om die antwoorden te verkrijgen.’

‘Dat behaagt de Keizerin,’ Sprak Selucia.

‘Dit is verontrustend,’ zei Beslan. ‘Ze zouden achter onze strijdgelederen kunnen aanvallen. Ze zouden een doorgang kunnen openen naar de slaapvertrekken van de Keizerin, moge ze eeuwig leven. Hiermee... zal alles wat we over oorlog voeren weten veranderen.’ De leden van de Doodswachtgarde schuifelden met hun voeten; een teken van groot onbehagen. Alleen Furyk Karede bewoog zich niet. Zijn gezicht werd zo mogelijk nog harder. Fortuona wist dat hij weldra zou opperen dat ze weer een andere plek koos voor haar slaapvertrekken.

Fortuona dacht even na, starend naar de scheur in de lucht. Die scheur in de werkelijkheid zelf. Toen, tegen het gebruik in, stond ze op. Gelukkig was Beslan erbij, iemand die ze rechtstreeks kon aanspreken; zodat ook de anderen haar bevelen hoorden. ‘Volgens de verslagen,’ verklaarde Fortuona, ‘zijn er nog steeds honderden marath’damane op de plek die ze de Witte Toren noemen. Zij zijn de sleutel tot het heroveren van Seanchan, de sleutel tot de macht over dit land, en de sleutel tot onze voorbereiding op de Laatste Slag. De Herrezen Draak zal de Kristallen Troon dienen. Er is ons een middel aan de hand gedaan om toe te slaan. Laat gezegd zijn tegen de kapitein-generaal dat hij zijn beste soldaten moet verzamelen. Ik wil dat elke damane die we beheersen naar de stad wordt teruggehaald. We zullen hen opleiden in deze methode van Reizen. En dan vertrekken we, in groten getale, naar de Witte Toren. De vorige keer hebben we ze een speldenprik bezorgd. Nu zullen we ze het volle gewicht van ons zwaard laten kennen. Alle marath’damane moeten worden beteugeld.’

Ze ging weer zitten. Er was een stilte gevallen. Het gebeurde maar zelden dat de Keizerin dergelijke aankondigingen persoonlijk deed. Maar dit was een tijd voor doortastendheid.

‘Zorg dat hierover niets uitlekt,’ zei Selucia op strenge toon tegen haar. Ze sprak nu in haar rol als Waarheidsspreker. Ja, er zou iemand anders moeten worden aangesteld als Fortuona’s Stem. ‘Het zou dom zijn om de vijand te laten weten dat we dat Reizen nu hebben.’

Fortuona haalde diep adem. Ja, dat was waar. Ze zou ervoor zorgen dat iedereen in deze kamer aan geheimhouding gehouden werd. Maar als de Witte Toren eenmaal was veroverd, zouden mensen praten over haar verklaring en zouden ze de voortekenen van haar overwinning aan de hemel en de wereld om hen heen zien. We moeten snel toeslaan, gebaarde Selucia. Ja, gebaarde Fortuona terug.

Na onze vorige aanval zullen ze zich wel bewapend hebben. Onze volgende zet zal dus doorslaggevend moeten zijn, gebaarde Selucia. Maar denk je eens in. Duizenden soldaten die de Witte Toren inkomen via een verborgen ruimte in de kelder. Toeslaan met de kracht van duizend hamers op duizend aambeelden!

Fortuona knikte.

De Witte Toren was gedoemd.


‘Ik weet niet of er nog veel te zeggen valt, Perijn,’ zei Thom, achteroverleunend in zijn stoel terwijl tobaksrook uit zijn langstelige pijp opkrulde. Het was een warme avond en ze hadden geen vuur in de haard aangestoken. Er brandden alleen een paar kaarsen op de tafel waar ook brood, enkele stukken kaas en een kan bier op stonden. Perijn pufte aan zijn eigen pijp. Hij, Thom en Mart waren de enigen in de kamer. Gaul en Gradi wachtten buiten in de gelagkamer. Mart had Perijn vervloekt omdat hij die twee had meegebracht; een Aiel en een Asha’man vielen nogal op. Maar Perijn voelde zich bij die mannen veiliger dan met een hele groep soldaten. Hij had zijn verhaal eerst aan Mart en Thom verteld. Over Malden, de Profeet, Alliandre en Galad. Toen hadden ze hem op de hoogte gebracht van hun belevenissen. Perijn was stomverbaasd over hoeveel ze alle drie hadden meegemaakt sinds hun afscheid. ‘Keizerin van de Seanchanen, hè?’ vroeg Perijn, kijkend naar de rook die opkringelde in de schemerige kamer. ‘Dochter van de Negen Manen,’ zei Mart. ‘Dat is iets anders.’

‘En je bent getrouwd.’ Perijn grijnsde. ‘Martrim Cauton. Getrouwd.’

‘Dat had je er niet bij hoeven vertellen, weet je,’ zei Mart tegen Thom. ‘O, ik verzeker je dat ik dat niet kon weglaten.’

‘Voor een speelman laat je wel de meeste heldhaftige dingen weg die ik doe,’ zei Mart. ‘Maar je hebt in ieder geval mijn hoed genoemd.’

Perijn glimlachte tevreden. Hij had niet beseft hoezeer hij het had gemist om een avondje met zijn vrienden te kletsen. Er hing een houten uithangbord buiten, druipend van het regenwater. Er stonden gezichten op, met vreemde hoeden en overdreven breed lachende monden. De Jolige Meute. Waarschijnlijk zat er een verhaal achter die naam.

Ze zaten gedrieën in een afzonderlijke eetkamer, waar Mart voor had betaald. Ze hadden drie grote haardstoelen vanuit de gelagkamer naar binnen gesleept. Die pasten niet bij de tafel, maar ze waren behaaglijk. Mart leunde achterover en legde zijn voeten op tafel. Hij pakte een homp schapenkaas, beet er een stuk af en legde de rest op zijn stoelleuning.

‘Weet je, Mart,’ zei Perijn, ‘je vrouw zal waarschijnlijk van je verwachten dat je tafelmanieren leert.’

‘O, die heb ik wel geleerd,’ antwoordde Mart. ik ben ze alleen weer vergeten.’

‘Ik zou haar graag eens ontmoeten,’ zei Perijn. ‘Ze is heel bijzonder,’ antwoordde Thom.

‘Bijzonder,’ zei Mart. ‘Ja.’ Hij keek mijmerend. ‘Maar goed, je hebt nu alles gehoord, Perijn. Die verrekte Bruine heeft ons hierheen gebracht, maar ik heb haar al twee weken niet meer gezien.’

‘Mag ik dat briefje zien?’ vroeg Perijn.

Mart klopte op een paar zakken en haalde toen een klein stukje wit papier tevoorschijn, opgevouwen en verzegeld met rode was. Hij gooide het op tafel. De hoeken waren verbogen, het papier vuil, maar het was niet geopend. Martrim Cauton was een man van zijn woord, als je hem althans zover kreeg dat hij een belofte deed. Perijn pakte het briefje op. Het rook vagelijk naar reukwater. Hij draaide het om en hield het omhoog tegen het kaarslicht. ‘Zinloos,’ zei Mart.

Perijn gromde. ‘Nou, wat denk je dat erin staat?’

‘Weet ik veel,’ zei Mart. ‘Gestoorde Aes Sedai. Ik bedoel, ze zijn allemaal vreemd, maar Verin is helemaal van haar rotsblok gevallen. Jij hebt zeker ook niks van haar gehoord?’

‘Nee.’

‘Ik hoop dat ze het goed maakt,’ zei Mart. ‘Ze leek ongerust dat haar iets kon overkomen.’ Hij pakte het briefje weer op en tikte ermee op tafel.

‘Ga je het openmaken?’

Mart schudde zijn hoofd. ‘Dat doe ik wel als ik terug ben. Ik...’ Er werd aan de deur geklopt, en toen ging hij krakend open. De waard verscheen, een vrij jonge man die Denezel heette. Hij was lang, met een mager gezicht, en hij schoor zijn hoofd. De man was zo goed als Draakgezworen, voor zover Perijn had gezien, en hij had zelfs een portret van Rhand laten maken voor in de gelagkamer. Het was niet eens een slechte gelijkenis.

‘Mijn verontschuldigingen, meester Purper,’ meldde Denezel, ‘maar meester Gouds man wil hem met alle geweld spreken.’

‘Het is al goed,’ antwoordde Perijn.

Gradi stak zijn verweerde gezicht de kamer in en Denezel trok zich terug.

‘Hé, Gradi,’ zei Mart wuivend. ‘Heb je nog wat leuks opgeblazen, onlangs?’

De zongebruinde Asha’man keek Perijn fronsend aan. ‘Heer. Vrouwe Faile vroeg me u te waarschuwen als het middernacht was.’

Mart floot. ‘Zie je, daarom heb ik mijn vrouw in een ander koninkrijk achtergelaten.’ Gradi’s frons werd dieper.

‘Dank je, Gradi,’ zei Perijn zuchtend. ‘Ik had niet in de gaten dat het al zo laat was. We vertrekken zo dadelijk.’ De Asha’man knikte en verdween.

‘Het Licht verzenge hem,’ zei Mart. ‘Kan die kerel niet een keer glimlachen? Die verrekte hemel is al ontmoedigend genoeg zonder mensen zoals hij die proberen hem na te doen.’

‘Nou, jongen,’ zei Thom, die wat bier inschonk, ‘sommige mensen vinden de wereld de laatste tijd gewoon niet meer zo grappig.’

‘Onzin,’ zei Mart. ‘De wereld is hartstikke grappig. De hele wereld lacht me de laatste tijd uit. Ik zal je vertellen, Perijn, met die tekeningen van ons die de ronde doen, moet je je gedeisd houden.’

‘Ik zou niet weten hoe,’ antwoordde Perijn. ik heb een leger aan te voeren, mensen te verzorgen.’

‘Ik denk niet dat je Verins waarschuwing ernstig genoeg opneemt, jongen,’ zei Thom hoofdschuddend. ‘Heb je wel eens van de Banath gehoord?’

‘Nee,’ antwoordde Perijn, kijkend naar Mart. ‘Het was een volk van wilden dat rondzwierf op wat nu de Almothvlakte is,’ vertelde Thom. ik ken een paar fraaie liederen over hen. De verschillende stammen verfden het gezicht van hun leider altijd rood, zodat hij meer opviel.’

Mart nam nog een hap kaas. ‘Stommelingen. Hun leider, roodgeverfd? Dan is hij het doelwit van elke soldaat op het slagveld!’

‘Dat was de bedoeling ook,’ zei Thom. ‘Het was een uitdaging, begrijp je. Hoe moesten hun vijanden hem anders vinden en hun vaardigheid beproeven tegen die van hem?’

Mart snoof, ik zou een paar andere soldaten rood verven om de aandacht van mezelf af te leiden. Dan zou ik mijn boogschutters hun leider laten doorboren met pijlen, en al die anderen lekker laten zoeken naar de kerel van wie ze denken dat die mijn leger aanvoert.’

‘Eigenlijk,’ zei Thom, die een slok bier nam, ‘is dat nou net wat Villiam Aderlater deed tijdens zijn eerste, en laatste, veldslag tegen hen. Het Lied van Honderd Dagen verhaalt erover. Schitterende zet. Ik sta ervan te kijken dat je het kent; het is heel zeldzaam, en die strijd is al zo lang geleden dat er in de meeste geschiedenisboeken niets over wordt gezegd.’

Om een of andere reden verspreidde Mart bij die opmerking een zenuwachtige geur.

‘Je bedoelt dat we doelwitten van onszelf maken,’ zei Perijn. ik bedoel,’ antwoordde Thom, ‘dat jullie steeds lastiger te verbergen worden. Overal waar jullie gaan, kondigen banieren jullie komst aan. Mensen praten over jullie. Ik denk half dat we alleen nog maar leven omdat de Verzakers niet wisten waar jullie zaten.’ Perijn knikte, denkend aan de valstrik waar zijn leger bijna in was gelopen. Er zouden moordenaars in de nacht komen. ‘Wat moet ik dan doen?’

‘Mart slaapt de laatste tijd elke nacht in een andere tent,’ vertelde Thom. ‘En soms in de stad. Zoiets zou je moeten proberen. Gradi kan toch Poorten maken? Waarom laat je hem er niet elke avond een naar het midden van je tent maken? Glip weg en slaap ergens anders, en Reis dan ’s morgens weer terug. Iedereen zal denken dat je in je tent bent. Als er moordenaars toeslaan, dan ben jij daar niet.’ Perijn knikte peinzend. ‘Beter nog, ik zou vijf of zes Aiel binnen op wacht kunnen laten staan.’

‘Perijn,’ zei Mart, ‘dat is gewoonweg vals.’ Hij glimlachte. ‘Je bent ten goede veranderd, mijn vriend.’

‘Van jou zal ik proberen dat op te vatten als een loftuiting,’ zei Perijn. Hij zweeg even en voegde er toen aan toe: ‘Dat zal niet meevallen.’

Thom grinnikte. ‘Maar hij heeft wel gelijk. Je bent veranderd. Wat is er met die ingetogen, onzekere jongen gebeurd die ik uit Tweewater heb helpen ontsnappen?’

‘Hij is door het smidsvuur gegaan,’ zei Perijn zacht. Thom knikte en scheen het te begrijpen.

‘En jij, Mart?’ vroeg Perijn. ‘Kan ik voor jou iets doen? Misschien zorgen dat je tussen tenten heen en weer kunt Reizen?’

‘Nee, ik red me wel.’

‘Hoe ga jij jezelf beschermen?’

‘Met mijn scherpe verstand.’

‘Dus dat ga je ergens kopen?’ vroeg Perijn. ‘Het zou tijd worden.’ Mart snoof. ‘Wat zeurt iedereen de laatste tijd toch over mijn verstand? Ik red me best, geloof me. Ik zal je nog eens vertellen over de avond dat ik ontdekte dat ik elk dobbelspel kon winnen dat ik wilde. Het is een goed verhaal. Er komen wat tuimelingen van bruggen in voor. Eén brug, althans.’

‘Nou... je zou het ons nu kunnen vertellen,’ zei Perijn.

‘Niet het juiste tijdstip. Maar goed, het doet er niet toe. Ik vertrek namelijk binnenkort.’

Thom rook opgewonden.

‘Perijn, je wilt ons toch wel een Poort lenen?’ vroeg Mart. ‘Hoewel ik het een rotgedachte vind om de Bond achter te laten. Ze zullen ontroostbaar zijn. Maar in ieder geval hebben ze die Draken nog om dingen mee op te blazen.’

‘Waar ga je dan naartoe?’ vroeg Perijn.

‘Ja, dat moet ik eigenlijk wel uitleggen,’ antwoordde Mart. ‘Dat was namelijk de reden voor deze bijeenkomst, afgezien van het prettige verpozen en zo.’ Hij boog zich naar voren. ‘Perijn, Moiraine leeft nog.’

‘Wat?’

‘Het is waar,’ zei Mart. ‘Of, nou, we denken dat ze nog leeft. Ze heeft Thom een brief geschreven waarin ze beweert dat ze de strijd met Lanfir had voorzien en wist dat ze... Nou ja, goed, er staat een toren ten westen van hier, langs de Arinelle. Hij bestaat helemaal uit metaal. Hij...’

‘De Toren van Ghenjei,’ zei Perijn zachtjes. ‘Ja, die ken ik.’ Mart knipperde ongelovig met zijn ogen. ‘Echt waar? Het Licht verzenge me. Sinds wanneer ben jij een geleerde?’

‘Ik heb alleen maar dingen gehoord. Mart, die plek is kwaadaardig.’

‘Nou, Moiraine zit erin,’ zei Mart. ‘Gevangen. Ik wil haar terughalen. Ik moet de slangen en vossen verslaan. Vuile valsspelers.’

‘Slangen en vossen?’ vroeg Perijn.

Thom knikte. ‘Het kinderspel is vernoemd naar de schepsels die in de toren leven. Dat denken wij althans.’

‘Ik heb ze gezien,’ vertelde Mart. ‘En... Maar daar hebben we nu eigenlijk geen tijd voor.’

‘Als je haar wilt redden,’ zei Perijn, ‘misschien kan ik dan meegaan. Of in ieder geval een Asha’man meesturen.’

‘Ik wil graag een Poort gebruiken,’ antwoordde Mart. ‘Maar je kunt niet mee, Perijn. Moiraine heeft dat uitgelegd in haar brief. Er kan maar drie man komen, en ik weet al wie dat moeten zijn.’ Hij aarzelde. ‘Olver vermoordt me omdat ik hem niet meeneem, weet je.’

‘Mart,’ zei Perijn hoofdschuddend, ik volg je niet.’ Mart zuchtte. ‘Dan zal ik je het hele verhaal maar vertellen.’ Hij keek naar de kan bier. ‘Daar zullen we meer van nodig hebben, en zeg maar tegen Gradi dat het nog wel even duurt...’

Загрузка...