Egwene verscheen in Tel’aran’rhiod in een geheel wit gewaad met gouddraad langs de zomen en in het borduurwerk. Er waren kleine stukjes obsidiaan – gepolijst maar ongevormd – in het goud langs de rand van het lijfje genaaid. Een verschrikkelijk onpraktisch kledingstuk, maar dat maakte hier niet uit. Ze was in haar eigen vertrekken, waar ze had willen uitkomen. Daarna stuurde ze zichzelf naar de gang bij de kwartieren van de Gele Ajah. Nynaeve was daar, met over elkaar geslagen armen, en ze droeg een gewaad in verschillende tinten bruin dat veel praktischer was. ‘Ik wil dat je heel voorzichtig bent,’ zei Egwene. ‘Jij bent de enige hier die rechtstreeks met een Verzaker te maken heeft gehad, en je hebt ook meer ervaring met Tel’aran’rhiod dan de anderen. Als Mesaana komt, moet jij de aanval leiden.’
‘Ik denk dat ik dat wel red,’ zei Nynaeve, en haar mondhoeken kwamen omhoog. Ja, ze kon het wel aan. Nynaeve verbieden aan te vallen, dat zou de lastigste taak zijn geweest.
Egwene knikte, en Nynaeve verdween. Ze zou zich verborgen houden in de buurt van de Zaal van de Toren, uitkijkend naar Mesaana of Zwarte zusters die kwamen verspieden bij de lokvergadering die daar werd gehouden. Egwene stuurde zichzelf naar een andere plek in de stad, een zaal waar de werkelijke vergadering tussen haar, de Wijzen en de Windvindsters zou plaatsvinden. In Tar Valon waren meerdere zalen voor muziekopvoeringen of bijeenkomsten. Deze, die de Muzikantenweg werd genoemd, was goed geschikt voor haar doel. Hij was zorgvuldig versierd met panelen, uitgesneden in de vorm van lederbladbomen zodat het net leek alsof er een heel bos langs de muren stond. De stoelen waren van bijpassend hout, in vorm gezongen door Ogier, stuk voor stuk schitterende stukken. Ze stonden in een kring opgesteld, naar een middenpodium gedraaid. De koepelzoldering was ingelegd met marmer in de vorm van sterren. De versieringen waren opmerkelijk; mooi, maar zonder opzichtig te zijn.
De Wijzen waren al aangekomen: Amys, Bair en Melaine, die hoogzwanger was. Dit amfitheater had een verhoogd platform langs de zijkant, waardoor de Wijzen op hun gemak op de vloer konden zitten en degenen op stoelen niet op hen neer zouden kijken. Leane, Yukiri en Seaine zaten in stoelen tegenover de Wijzen, elk met een door Elayne nagemaakte droom-ter’angreaal, en ze zagen er schimmig en onstoffelijk uit. Elayne had er ook moeten zijn, maar ze had al gezegd dat ze mogelijk moeite zou hebben om voldoende te kunnen geleiden om Tel’aran’rhiod binnen te komen. De Aes Sedai en Wijzen bekeken elkaar met een bijna voelbare vijandschap. De Aes Sedai beschouwden de Wijzen als slecht opgeleide wilders; de Wijzen op hun beurt vonden de Aes Sedai een zelfingenomen stel.
Toen Egwene aankwam, verscheen er helemaal in het midden van de zaal een groep vrouwen met een donkere huid en zwart haar. De Windvindsters keken argwanend om zich heen. Siuan had door haar onderricht aan hen geleerd dat het Zeevolk legenden had over Tel’aran’rhiod en de gevaren daar. Dat had de Windvindsters er echter niet van weerhouden zo veel mogelijk te leren over de Wereld der Dromen, zodra ze ontdekten dat hij echt bestond. Aan het hoofd van de Windvindsters stond een lange, slanke vrouw met kleine ogen en een lange hals, en er hingen talloze penningen aan het fijne kettinkje tussen haar neus en haar linkeroor. Dat moest Shielyn zijn, een van de vrouwen over wie Nynaeve Egwene had verteld. Een van de drie andere Windvindsters was een statige vrouw met grijze vleugen in haar zwarte haar. Dat moest Renaile zijn, volgens de brieven die ze hadden gestuurd en Nynaeves onderricht. Egwene had verwacht dat zij de hoogste onder hen zou zijn, maar ze leek beneden de anderen te staan. Was ze haar plek als Windvindster kwijtgeraakt aan de Vrouwe der Schepen? ‘Welkom,’ zei Egwene tegen hen. ‘Neem toch plaats.’
‘We blijven staan,’ antwoordde Shielyn. Haar stem klonk gespannen.
‘Wie zijn dit, Egwene Alveren?’ vroeg Amys. ‘Kinderen horen niet in Tel’aran’rhiod. Het is geen verlaten zanddassenhol dat je rustig kunt verkennen.’
‘Kinderen?’ vroeg Shielyn.
‘Jullie zijn hier kinderen, natlander.’
‘Amys, alsjeblieft,’ mengde Egwene zich erin. ‘Ik heb hun ter’angrealen geleend om hier te komen. Het was nodig.’
‘We hadden elkaar ook buiten de Wereld der Dromen kunnen ontmoeten,’ zei Bair. ‘Het midden van een slagveld was misschien veiliger geweest.’
Het bleek inderdaad dat de Windvindsters zeer onvertrouwd waren met Tel’aran’rhiod. Hun felle kledingstukken veranderden af en toe van kleur; terwijl Egwene toekeek, verdween Renailes hemd zelfs helemaal. Egwene bloosde, hoewel Elayne had gezegd dat mannen en vrouwen van het Zeevolk op zee altijd met ontblote borst werkten. Het hemd verscheen even later weer. Hun sieraden waren ook bijna doorlopend in beweging.
‘Er zijn redenen waarom ik dit doe, Amys,’ zei Egwene, die naar voren beende en ging zitten. ‘Shielyn din Sabura Nachtwater en haar zusters zijn op de hoogte van de gevaren van deze plek en hebben verantwoording genomen voor hun eigen veiligheid.’
‘Net of je een fakkel en een vat olie aan een kind geeft,’ mompelde Melaine, ‘en dan zegt dat je hém de verantwoording geeft voor zijn eigen veiligheid.’
‘Moeten we dat gekibbel aanhoren, Moeder?’ vroeg Yukiri. Egwene kalmeerde zichzelf door diep in te ademen. ‘Alsjeblieft, jullie zijn leiders van jullie volkeren, vrouwen met de naam zeer wijs en scherpzinnig te zijn. Kunnen we niet op zijn minst beschaafd tegen elkaar doen?’ Egwene wendde zich tot het Zeevolk. ‘Windvindster Shielyn, jij hebt mijn uitnodiging aangenomen. Je wilt toch nu mijn gastvrijheid niet afslaan door tijdens de hele bespreking te blijven staan?’
De vrouw aarzelde. Ze had een trotse uitstraling; de recente omgang tussen de Aes Sedai en het Zeevolk had haar stoutmoediger gemaakt. Egwene verdrong een steek van woede. Ze was niet blij met de bijzonderheden van de overeenkomst betreffende de Schaal der Winden. Nynaeve en Elayne hadden beter moeten weten. Ze... Nee. Elayne en Nynaeve hadden hun best gedaan en hadden onder ongebruikelijk veel druk gestaan. Bovendien zeiden ze dat onderhandelen met het Zeevolk slechts één stap veiliger was dan onderhandelen met de Duistere zelf.
Shielyn knikte uiteindelijk kort, hoewel haar hemd meerdere keren van kleur veranderde terwijl ze nadacht en het uiteindelijk rood werd, en haar sieraden maar bleven verdwijnen en weer verschijnen. ‘Goed dan. We staan bij je in het krijt voor het geschenk van deze plek en aanvaarden je gastvrijheid.’ Ze ging op een stoel zitten die bij die van Egwene en de andere Aes Sedai verwijderd stond, en de andere vrouwen volgden haar voorbeeld.
Egwene slaakte een gedempte zucht van verlichting en riep meerdere tafeltjes op met kommen warme, geurende thee. De Windvindsters schrokken daarvan, maar de Wijzen vertrokken geen spier. Amys reikte echter wel naar haar kom en veranderde de rozenbottelthee in iets met een veel donkerdere kleur.
‘Misschien wil je ons nu het doel van deze bijeenkomst vertellen,’ zei Bair, nippend van haar thee.’ Het Zeevolk liet de thee onaangeroerd, hoewel de Aes Sedai er wel van dronken.
‘Wij hebben het al geraden,’ zei Shielyn. ‘Deze confrontatie is onvermijdelijk, hoewel ik bij de winden zou wensen dat het niet zo was.’
‘Nou, zeg op dan,’ snauwde Yukiri. ‘Waar gaat dit over?’ Shielyn keek Egwene aan. ‘Al vele seizoenen en getijden lang verbergen wij de aard van onze kunst van het Windvinden voor de Aes Sedai. De Witte Toren inhaleert, maar blaast niet uit; dat wat er binnen wordt gebracht, mag nooit meer weg. Nu jullie van ons op de hoogte zijn, willen jullie ons hebben, want jullie kunnen de gedachte niet verdragen dat er geleidsters zijn die jullie niet in de hand hebben.’
De Aes Sedai fronsten. Egwene zag Melaine instemmend knikken. Die uitspraken waren de waarheid, hoewel dit slechts één kant van de zaak was. Als ze hadden geweten hoe nuttig een opleiding in de Witte Toren kon zijn, en hoe belangrijk het was dat mensen wisten dat alle geleidsters werden begeleid en onderwezen... Maar die gedachten voelden hol aan. Het Zeevolk had haar eigen gebruiken en maakte uitstekend gebruik van hun geleidsters zonder zich aan de richtlijnen van de Witte Toren te houden. Egwene had niet zoveel tijd bij het Zeevolk doorgebracht als Nynaeve of Elayne, hoewel ze er uitgebreide verslagen over had gelezen. De Windvindsters kenden vele wevingen niet, maar hun vermogen met specifieke wevingen – vooral die met Lucht – waren veel verder ontwikkeld dan die de Aes Sedai gebruikten.
Deze vrouwen verdienden de waarheid. Was dat niet waar de Witte Toren en de Drie Geloften voor stonden? ‘Je hebt gelijk, Shielyn din Sabura Nachtwater,’ zei Egwene. ‘En misschien was het wel verstandig van jullie om je vaardigheden verborgen te houden voor de Aes Sedai.’
Yukiri zoog haar adem naar binnen in een behoorlijk ongepaste reactie voor een Aes Sedai. Shielyn verstijfde, en het kettinkje tussen haar neus en haar oor tinkelde zachtjes toen de penningen eraan tegen elkaar botsten. Haar hemd werd blauw. ‘Wat?’
‘Het was misschien wel verstandig,’ herhaalde Egwene. ‘Ik wil me niet aanmatigen te twijfelen aan de Amyrlins die me zijn voorgegaan, maar er is iets voor te zeggen. Misschien zijn we te ijverig geweest in het beheersen van vrouwen die de Ene Kracht kunnen hanteren. Het is duidelijk dat de Windvindsters zichzelf goed hebben opgeleid. Ik denk dat de Witte Toren veel van jullie zou kunnen leren.’ Shielyn ging achteroverzitten en keek Egwene onderzoekend aan. Egwene ontmoette de blik van de vrouw en hield haar gezicht rustig. Zie dat ik onwrikbaar ben, dacht ze. Zie dat ik meen wat ik zeg. Dat het geen gevlei is. Ik ben een Aes Sedai. Ik spreek altijd de waarheid. ‘Nou,’ zei Shielyn, ‘misschien kunnen we een overeenkomst sluiten waarin wij jullie vrouwen opleiden.’
Egwene glimlachte. ‘Ik hoopte al dat je daar de voordelen van zou inzien.’ De drie andere Aes Sedai aan de zijkant keken Egwene met afgemeten vijandigheid aan. Nou, ze zouden het wel zien. De beste manier om de bovenhand te krijgen, was door verwachtingen door elkaar te schudden als schorswaterkevers in een pot. ‘En toch,’ zei Egwene, ‘erkennen jullie dat de Witte Toren kennis heeft die jullie niet hebben. Anders zouden jullie niet hebben aangedrongen op een overeenkomst om onze vrouwen jullie Windvindsters te laten onderwijzen.’
‘Die overeenkomst trekken we niet in,’ zei Shielyn snel. Haar hemd werd lichtgeel.
‘O, dat verwacht ik ook helemaal niet,’ antwoordde Egwene. ‘Het is goed dat jullie nu onderwijzeressen van de Aes Sedai hebben. Degenen die met jullie onderhandelden, hebben iets onverwachts bereikt.’ Dat waren allemaal ware woorden. Maar de toon waarop ze die zei, wees op meer: dat Egwene had gewild dat de Aes Sedai naar de schepen van het Zeevolk werden gestuurd. Shielyns frons werd dieper en ze zakte naar achteren in haar stoel. Egwene hoopte dat ze overpeinsde of de grootse overwinning van haar volk met betrekking tot de Schaal der Winden van het begin af aan doorgestoken kaart was geweest.
‘Ik vind zelfs,’ vervolgde Egwene, ‘dat de vorige overeenkomst niet uitgebreid genoeg was.’ Ze wendde zich tot de Wijzen. ‘Amys, ben je het ermee eens dat de Aes Sedai kennis over wevingen hebben die de Wijzen ontberen?’
‘Het zou dom zijn om de deskundigheid van de Aes Sedai op die gebieden te ontkennen,’ zei Amys behoedzaam. ‘Ze oefenen veel met hun wevingen. Maar wij weten dingen die zij niet weten.’
‘Ja,’ zei Egwene. ‘In de tijd dat ik werd onderwezen door de Wijzen, heb ik meer over leiderschap geleerd dan tijdens mijn verblijf in de Witte Toren. Jullie hebben me ook zeer goed onderwezen over Tel’aran’rhiod en Dromen.’
‘Goed,’ zei Bair, ‘zeg het maar. We jagen nu al de hele tijd achter een hagedis met drie poten aan, porren ertegen met een stok om te zien of hij nog verder zal lopen.’
‘We moeten onze kennis met elkaar delen,’ antwoordde Egwene. ‘Wij drie groepen – vrouwen die kunnen geleiden – moeten een bondgenootschap sluiten.’
‘Met de Witte Toren aan het hoofd, zeker,’ zei Shielyn. ‘Ik zeg alleen maar,’ vervolgde Egwene, ‘dat het verstandig is om te delen met en leren van anderen. Wijzen, ik zou Aanvaarden uit de Witte Toren naar jullie toe willen sturen om te worden opgeleid. Het zou vooral nuttig zijn als ze leerden om Tel’aran’rhiod te beheersen.’ Het was onwaarschijnlijk dat er nog een Droomster, zoals Egwene, zou worden ontdekt onder de Aes Sedai, hoewel ze daar wel op hoopte. Het Talent was erg zeldzaam. Toch zou het van voordeel zijn om enkele zusters te laten onderwijzen over Tel’aran’rhiod, ook al moesten ze er dan binnenkomen met een ter’angreaal. ‘Windvindsters,’ vervolgde Egwene. ‘Ik zou ook vrouwen naar jullie toe willen sturen, vooral zij die vaardig zijn met Lucht, om te leren de wind te roepen, zoals jullie doen.’
‘Het leven van een leerling-Windvindster is niet gemakkelijk,’ waarschuwde Shielyn. ‘Ik denk dat je vrouwen het een groot verschil zouden vinden met het zachte leven in de Witte Toren.’ Egwenes achterwerk herinnerde zich nog de pijn van haar ‘zachte’ leven in de Witte Toren. ‘Ik twijfel er niet aan dat het uitdagend zal zijn,’ zei ze, ‘maar ik betwijfel om diezelfde reden ook niet dat het erg nuttig zou zijn.’
‘Nou, ik denk dat dit wel geregeld kan worden,’ antwoordde Shielyn, die zich naar voren boog en gretig klonk. ‘Er zou wel voor moeten worden betaald, uiteraard.’
‘Ken gelijke betaling,’ zei Egwene, ‘door jullie enkele leerlingen naar de Witte Toren te laten sturen om bij ons te worden opgeleid.’
‘Wc hebben al vrouwen gestuurd.’
Egwene snoof. ‘Kleine offers, zodat we geen verdenkingen zouden koesteren over jullie Windvindsters. Jullie vrouwen zonderen zich vaak af of komen met tegenzin. Ik wil dat dat ophoudt; er is geen reden om je volk mogelijke toekomstige Windvindsters te ontzeggen.’
‘Wat zou er dan anders aan zijn?’ vroeg Shielyn. ‘De vrouwen die jullie sturen, mogen na hun opleiding naar huis terugkeren,’ zei Egwene. ‘Wijzen, ik wil ook graag dat jullie leerling-Aiel naar ons toe komen. Niet met tegenzin, en niet om Aes Sedai te worden, maar om te worden onderwezen en onze gebruiken te leren kennen. Ook zij mogen na hun opleiding terug naar huis, als ze dat wensen.’
‘Het zou meer moeten zijn,’ zei Amys. ‘Ik ben bang dat onze vrouwen anders te veel wennen aan jullie zachte natlandergebruiken.’
‘Je wilt ze toch niet dwingen...’ begon Egwene. Bair viel haar in de rede. ‘Het blijven leerling-Wijzen, Egwene Alveren. Kinderen die hun opleiding dienen te voltooien. En dat is gesteld dat we meegaan in dit voornemen; iets eraan maakt mijn maag van streek, zoals te veel eten na een dag van vasten.’
‘Als we de Aes Sedai hun klauwen in onze leerlingen laten slaan,’ vond Melaine, ‘trekken we hen daar niet snel meer uit los.’
‘Wil je dat dan?’ vroeg Egwene. ‘Zie je wat je in mij hebt, Melaine? Een Amyrlin Zetel die is opgeleid door de Aiel? Wat zou het je volk waard zijn om meer mensen zoals ik te hebben? Aes Sedai die ji’e’toh en het Drievoudige Land begrijpen, die eerbied hebben voor Wijzen in plaats van hen te beschouwen als tegenstrevers of wilders?’ Daarop gingen de drie Aiel achteruitzitten en keken elkaar verontrust aan.
‘En jij, Shielyn?’ vroeg Egwene. ‘Wat zou het jouw volk waard zijn om een Amyrlin Zetel te hebben die, aangezien ze bij jullie is opgeleid, jullie beschouwt als vrienden en eerbied heeft voor jullie gebruiken?’
‘Dat zou waardevol kunnen zijn,’ gaf Shielyn toe. ‘Aangenomen dat de vrouwen die je ons stuurt meer ruggengraat hebben dan die we tot nu hebben gezien. Ik heb nog geen enkele Aes Sedai ontmoet die geen baat zou hebben bij een paar dagen aan de hoge mast hangen.’
‘Dat komt doordat jullie erop stonden dat we volle Aes Sedai stuurden,’ zei Egwene, ‘die hun eigen gebruiken gewend zijn. We kunnen jullie in plaats daarvan beter Aanvaarden sturen, die veel plooibaarder zijn.’
‘In plaats daarvan?’ zei Shielyn meteen. ‘Dit is niet de overeenkomst waar we het over hadden.’
‘Dat zou het wel kunnen zijn,’ antwoordde Egwene. ‘Als we geleiders van het Zeevolk naar jullie laten terugkeren in plaats van te eisen dat ze in de Toren blijven, hebben jullie niet meer zo’n grote behoefte aan onderwijzeressen van de Aes Sedai.’
‘Dit moet een andere overeenkomst worden.’ Shielyn schudde haar hoofd. ‘En het wordt geen gemakkelijke. Aes Sedai zijn serpenten, net als de ringen die jullie dragen.’
‘Stel dat ik aanbied om je de droom-ter’angrealen te schenken die jullie te leen hebben?’ vroeg Egwene.
Shielyn keek naar haar hand, waarmee ze in de echte wereld een bordje vasthield dat – met geleiding van een beetje Geest – een vrouw de mogelijkheid gaf Tel’aran’rhiod binnen te gaan. Egwene had hun niet de ter’angrealen gegeven waarmee je er kon komen zonder te geleiden, natuurlijk. Die waren veelzijdiger, en dus krachtiger. Die kon ze beter geheimhouden.
‘In Tel’aran’rhiod,’ zei Egwene, die zich naar voren boog, ‘kunnen jullie overal naartoe. Jullie kunnen mensen ver weg ontmoeten zonder daarheen te hoeven Reizen, ontdekken wat verborgen is, en in het geheim overleggen.’
‘Je stelt iets heel gevaarlijks voor, Egwene Alveren,’ zei Amys streng. ‘Hun die vrijheid geven is net als wanneer je een groep natlander-kinderen los laat lopen in het Drievoudige Land.’
‘Je kunt deze plek niet voor jezelf houden, Amys,’ zei Egwene. ‘Zo egoïstisch zijn we niet,’ antwoordde de Wijze. ‘Ik heb het over hun veiligheid.’
‘Misschien,’ zei Egwene, ‘is het dan beter als het Zeevolk enkele van hun leerlingen naar jullie toe stuurt om opgeleid te worden door de Wijzen, en kunnen jullie er dan een aantal naar hen toe sturen.’
‘Om op schépen te wonen?’ vroeg Melaine ontzet. ‘Is er een betere manier om je angst voor water te overwinnen?’
‘We zijn er niet bang voor,’ snauwde Amys. ‘We eerbiedigen het. Jullie natlanders...’ Ze sprak altijd over schepen zoals je ook over een gekooide leeuw zou spreken.
‘Maar toch.’ Egwene wendde zich weer tot het Zeevolk. ‘De ter’angrealen zouden van jullie kunnen zijn als we tot een overeenkomst komen.’
‘Deze heb je ons al gegeven,’ zei Shielyn.
‘Ze zijn aan jullie uitgeleend, Shielyn, zoals heel duidelijk is gemaakt door de vrouw die ze kwam brengen.’
‘En dan zouden we ze mogen houden?’ vroeg Shielyn. ‘Zonder al die onzin over dat alle ter’angrealen de Witte Toren toebehoren?’
‘Het is belangrijk om een regel te hebben, zodat mensen die ter’angrealen ontdekken ze niet zelf houden,’ zei Egwene. ‘Zo kunnen we een onwetende koopman of boer ontdoen van een mogelijk gevaarlijk voorwerp. Maar we zouden bereid zijn een uitzondering te maken voor de Windvindsters en Wijzen.’
‘Dus de glazen pilaren...’ zei Amys. ‘Ik heb me vaak afgevraagd of de Aes Sedai ooit zouden proberen die op te eisen.’
‘Dat betwijfel ik,’ antwoordde Egwene. ‘Maar ik vermoed dat het de Aiel gerust zou stellen als we officieel verklaarden dat die ter’angrealen – en andere in jullie bezit – jullie toebehoren en dat zusters er geen aanspraak op kunnen maken.’ Dat zette de Wijzen echt aan het denken.
‘Ik vind dit nog steeds een vreemde afspraak,’ zei Bair. ‘Aiel die worden opgeleid in de Witte Toren, maar die geen Aes Sedai worden? Zo is het nooit gegaan.’
‘De wereld verandert, Bair,’ zei Egwene zacht. ‘In Emondsveld stond er een veldje mooie, gekweekte emondsvreugd bij een beekje te bloeien. Mijn vader wandelde er graag om te genieten van al die schoonheid. Maar toen de nieuwe brug was gebouwd, begonnen de mensen over dat veld te lopen om erheen te komen. Mijn vader heeft jarenlang geprobeerd hen uit die bloemen te houden. Lage hekjes, waarschuwingsbordjes, niets werkte. En toen besloot hij een net paadje van rivierstenen door dat veld aan te leggen, zodat de bloemen aan weerskanten behouden bleven. Daarna liepen de mensen er niet meer dwars doorheen.
Als er veranderingen optreden, kun je schreeuwen en proberen alles bij het oude te houden, maar meestal word je dan onder de voet gelopen. Als je die veranderingen echter kunt sturen, dan kunnen ze je dienen. Net zoals de Kracht ons dient, maar alleen nadat we ons eraan overgeven.’
Egwene keek de vrouwen om beurten aan. ‘Onze drie groepen hadden lang geleden al moeten gaan samenwerken. De Laatste Slag nadert en de Herrezen Draak dreigt de Duistere te bevrijden. Alsof dat nog niet genoeg is, hebben we nóg een gemeenschappelijke vijand; iemand die zowel de Aes Sedai, de Windvindsters als de Wijzen vernietigd wil zien.’
‘De Seanchanen,’ zei Melaine.
Renaile, die achter aan de groep Windvindsters zat, siste zachtjes bij dat woord. Haar kleding veranderde; ineens droeg ze een pantser en had ze een zwaard vast. Het was snel weer verdwenen. ‘Ja,’ zei Egwene. ‘Samen kunnen we sterk genoeg zijn om het tegen hen op te nemen. Afzonderlijk...’
‘We moeten nadenken over die overeenkomst,’ zei Shielyn. Egwene merkte dat er wind opstak in de zaal, alsof die per ongeluk door een van de vrouwen van het Zeevolk was opgeroepen. ‘We ontmoeten elkaar nog eens en doen dan misschien een belofte. Als we die doen, dan zullen dit de voorwaarden zijn: wij sturen jullie twee leerlingen per jaar, en jullie sturen ons er ook twee.’
‘Niet jullie zwakste,’ zei Egwene. ‘Ik wil jullie meest veelbelovende leerlingen.’
‘En dan doen jullie dat ook?’ vroeg Shielyn.
‘Ja,’ beloofde Egwene. Twee was een begin. Ze zouden waarschijnlijk naar grotere aantallen willen overgaan als bleek dat de regeling goed werkte. Maar daar zou ze niet meteen op aansturen. ‘En wij?’ vroeg Amys. ‘Maken wij deel uit van die “overeenkomst”, zoals jij het noemt?’
‘Twee Aanvaarden,’ zei Egwene, ‘in ruil voor twee leerlingen. Ze worden opgeleid gedurende minimaal zes maanden, maar niet langer dan twee jaar. Zodra onze vrouwen bij jullie zijn, worden ze beschouwd als jullie leerlingen en moeten ze zich aan jullie regels houden.’ Ze aarzelde. ‘Aan het eind van hun opleiding moeten alle leerlingen en Aanvaarden minimaal één jaar naar hun eigen volk terugkeren. Daarna mogen die van jullie, als ze besluiten dat ze Aes Sedai willen worden, terugkeren om in aanmerking te komen. Datzelfde geldt voor onze vrouwen, mochten ze zich bij jullie willen aansluiten.’ Bair knikte peinzend. ‘Misschien zullen er vrouwen bij zijn zoals jij, die inzien dat onze gebruiken beter zijn als ze die eenmaal leren kennen. Het is nog steeds jammer dat we jou kwijt zijn.’
‘Mijn plek was elders,’ zei Egwene.
‘Aanvaarden jullie dit ook tussen ons?’ vroeg Shielyn aan de Wijzen. ‘Mochten we instemmen met deze overeenkomst, twee om twee, op dezelfde manier?’
‘Als de overeenkomst wordt gesloten,’ zei Bair, kijkend naar de andere Wijzen, ‘dan sluiten wij die ook met jullie. Maar we moeten eerst met de andere Wijzen overleggen.’
‘En de ter’angrealen?’ vroeg Shielyn, die Egwene weer aankeek. ‘Die zijn van jullie,’ zei Egwene. ‘In ruil daarvoor ontslaan jullie ons van onze belofte om zusters te sturen die jullie opleiden, en laten wij alle leden van het Zeevolk die op het ogenblik bij ons zijn naar huis terugkeren. Dit alles is onderhevig aan de instemming van jullie volk, en ik zal het nog aan de Zaal van de Toren moeten voorleggen.’ Natuurlijk waren haar besluiten als Amyrlin wet. Als de Zaal echter tegenstribbelde, kon het zijn dat die wetten werden genegeerd. Hierin zou ze hun steun moeten zien te krijgen; en dat wilde ze ook, vooral gezien haar standpunt dat de Zaal meer met haar moest samenwerken en niet meer in het geheim zou moeten samenkomen. Ze was er echter vrij zeker van dat ze instemming zou krijgen voor dit voorstel. De Aes Sedai zouden niet graag de ter’angrealen afstaan, maar ze waren ook bepaald niet ingenomen met de overeenkomst die met het Zeevolk was gesloten over de Schaal der Winden. Ze zouden er bijna alles voor overhebben om daarvan af te zijn. ‘Ik wist wel dat je zou proberen de zusters die ons opleiden terug te halen,’ zei Shielyn zelfingenomen.
‘Wat heb je liever?’ vroeg Egwene. ‘Vrouwen die behoren tot onze zwakste leden en die hun dienst aan jullie als een straf beschouwen? Of in plaats daarvan je eigen vrouwen, die het beste hebben geleerd dat wij te bieden hebben en bij jullie terugkeren om dat blijmoedig te delen?’ Egwene was half in de verleiding gekomen om gewoonweg Aes Sedai van het Zeevolk naar hen toe te sturen om de overeenkomst toch gestand te doen; het leek een gepaste verdraaiing van de afspraak.
Hopelijk zou deze nieuwe overeenkomst echter de oude gaan vervangen. Ze had het gevoel dat ze de zusters van het Zeevolk hoe dan ook zou kwijtraken, in ieder geval degenen die graag terug wilden naar hun volk. De wereld veranderde inderdaad, en nu de Windvindsters niet langer een geheim waren, hoefden ze niet meer vast te houden aan de oude gebruiken.
‘We zullen het bespreken,’ besloot Shielyn. Ze knikte naar de anderen, en ze verdwenen uit de kamer. Ze leerden wel snel. ‘Dit is een gevaarlijke dans, Egwene Alveren,’ zei Amys, die opstond en haar omslagdoek schikte. ‘Er was een tijd dat de Aiel trots waren om de Aes Sedai te dienen. Die tijd is voorbij.’
‘De vrouwen die je dacht te zullen vinden zijn niets meer dan een droom, Amys,’ zei Egwene. ‘Het echte leven is vaak teleurstellender dan dromen, maar als je eer vindt in de echte wereld, weet je dat het niet alleen maar verbeelding is.’
De Wijze knikte. ‘Waarschijnlijk zullen we wel instemmen met deze overeenkomst. We hebben de behoefte om te leren wat de Aes Sedai kunnen onderwijzen.’
‘We zullen onze sterkste vrouwen uitkiezen,’ voegde Bair eraan toe. ‘Degenen die ongevoelig zijn voor de zachtheid van natlanders.’ Er lag geen veroordeling in die woorden. Natlanders zacht noemen was in Bairs beleving geen belediging.
Amys knikte. ‘Dit werk dat je doet is goed, zolang je ons maar niet in stalen boeien probeert te slaan.’
Nee, Amys, dacht Egwene. Ik zal je niet in stalen boeien slaan. In plaats daarvan gebruik ik fijne kant.
‘Zo,’ besloot Bair. ‘Heb je ons vandaag nog nodig? Je had het over een strijd...?’
‘Ja,’ zei Egwene. ‘Of dat hoop ik althans.’ Er was geen nieuws gekomen. Dat betekende dat Nynaeve en Siuan niemand op afluisteren hadden betrapt. Was haar plannetje mislukt? De Wijzen knikten naar haar en liepen naar de zijkant van de zaal, waar ze zachtjes overlegden. Egwene liep naar de Aes Sedai toe. Yukiri stond op. ‘Dit bevalt me niet, Moeder,’ zei ze, op gedempte toon terwijl ze naar de Wijzen bleef kijken. ‘Ik denk niet dat de Zaal hiermee zal instemmen. Veel Gezetenen staan erop dat alle voorwerpen van de Ene Kracht bij ons horen.’
‘De Zaal ziet wel rede in,’ antwoordde Egwene. ‘We hebben de Schaal der Winden al aan het Zeevolk teruggegeven, en nu Elayne de methode voor het maken van ter’angrealen heeft herontdekt, is het slechts een kwestie van tijd voordat we er zoveel hebben dat we ze niet eens meer allemaal kunnen bijhouden.’
‘Maar Elayne is een Aes Sedai, Moeder,’ zei Seaine, die opstond en haar ongerust aankeek. ‘Haar kunt u toch in het gareel houden?’
‘Misschien,’ antwoordde Egwene zachtjes. ‘Maar vind je het niet vreemd dat er – na al die jaren – zoveel Talenten terugkeren, er zoveel ontdekkingen worden gedaan? Mijn Dromen, Elaynes ter’angrealen, Voorspellen. Zeldzame Talenten schijnen ineens weer in overvloed voor te komen. Een Eeuw loopt ten einde, en de wereld verandert. Ik denk niet dat Elaynes Talent het enige zal blijven. Stel dat het zich manifesteert bij de Wijzen of het Zeevolk?’ De andere drie bleven zwijgend en ongerust zitten. ‘Toch is het niet goed om het op te geven, Moeder,’ zei Yukiri uiteindelijk. ‘Met een beetje inspanning zouden we de Wijzen en de Windvindsters kunnen beheersen.’
‘En de Asha’man?’ vroeg Egwene zacht, niet in staat het onbehagen uit haar stem te weren. ‘Moeten we er dan op staan dat alle angre-alen en sa’angrealen die voor mannen zijn gemaakt ook aan ons toebehoren, ook al kunnen we ze niet eens gebruiken? Stel dat er Asha’man zijn die leren voorwerpen van de Kracht te maken? Moeten we hen dan dwingen alles wat ze maken aan ons af te staan? Zouden we dat wel kunnen?’
‘Ik...’ begon Yukiri.
Leane schudde haar hoofd. ‘Ze heeft gelijk, Yukiri. Licht, ze heeft gelijk.’
‘De wereld zoals hij was, kan niet langer de onze zijn,’ vervolgde Egwene op gedempte toon, omdat ze niet wilde dat de Wijzen haar hoorden. ‘Is hij dat ooit wel geweest? De Zwarte Toren bindt Aes Sedai, de Aiel eerbiedigen ons niet langer, de Windvindsters houden al eeuwenlang hun beste geleidsters voor ons verborgen en worden almaar strijdlustiger. Als we proberen dit alles te stevig vast te houden, worden we tirannen of dwazen, afhankelijk van ons welslagen. Ik wil geen van beide zijn.
We zullen ze léiden, Yukiri. We moeten een bron worden waar vrouwen zich toe wenden. Alle vrouwen. We bereiken dat door minder stevig vast te houden, door hun geleidsters bij ons op te leiden en onze meest veelbelovende Aanvaarden naar hen toe te sturen, om deskundig te worden in de dingen waar zij het beste in zijn.’
‘En als zij nu hetzelfde zeggen?’ vroeg Leane zachtjes, kijkend naar de Wijzen, die op gedempte toon overlegden aan de andere kant van de zaal. ‘Als zij proberen ons uit te spelen zoals wij hen uitspelen?’
‘Dan moeten we zorgen dat wij het spel het beste spelen,’ antwoordde Egwene. ‘Dit is voorlopig allemaal van ondergeschikt belang. We moeten een verenigd front vormen tegen de Schaduw en de Seanchanen. We moeten...’
Een uitgeput ogende Siuan verscheen in de zaal. Eén kant van haar gewaad was geschroeid. ‘Moeder! We hebben je nodig!’
‘Is de strijd begonnen?’ vroeg Egwene indringend. De Wijzen keken op.
‘Ja,’ zei Siuan hijgend. ‘Het gebeurde heel snel. Moeder, ze kwamen niet afluisteren! Ze vielen meteen aan!’
Perijn suisde over het landschap en legde met elke pas meerdere roeden af. Hij moest de spits naar een plek brengen waar hij veilig zou zijn voor Slachter. Misschien de oceaan? Hij kon... Een pijl suisde door de lucht en schampte zijn schouder. Perijn vloekte en draaide zich om. Ze bevonden zich op een hoge, rotsige heuvel. Slachter stond lager op de helling, met zijn boog geheven naast zijn hoekige gezicht en zijn donkere ogen gloeiend van woede. Hij schoot nog een pijl af.
Een muur, dacht Perijn, waarmee hij een muur van bakstenen voor zich opriep. De pijl plofte enkele duimendiep in de stenen en werd tegengehouden. Perijn stuurde zichzelf onmiddellijk weg, maar hij kon niet ver gaan terwijl hij de koepel bij zich had.
Hij veranderde van richting, niet langer recht naar het noorden, maar naar het oosten. Hij betwijfelde of hij daarmee Slachter zou afschudden; die zag waarschijnlijk de koepel bewegen en kon daardoor zijn richting bepalen.
Wat moest hij doen? Hij had zich voorgenomen de spits in de oceaan te gooien, maar als Slachter hem achtervolgde, zou hij hem gewoon opduiken. Perijn concentreerde zich erop zo snel mogelijk te bewegen en overbrugde roeden met elke hartslag. Kon hij zijn vijand voorblijven? Het landschap trok in een streep aan hem voorbij. Bergen, bossen, meren, weiden.
Net toen hij dacht een voorsprong te hebben, verscheen er vlak naast hem een gestalte die een zwaard op zijn nek af liet zwaaien. Perijn dook ineen en wist de aanval nog net te ontwijken. Hij gromde en tilde zijn hamer op, maar Slachter verdween.
Perijn bleef gefrustreerd staan. Slachter kon sneller bewegen dan hij, en kon onder de koepel komen door vooruit te springen en dan te wachten tot Perijn het ding over hem heen plaatste. Daarna kon hij rechtstreeks naar Perijn springen en aanvallen. Ik kan hem niet voorblijven, besefte Perijn. De enige zekere manier om Faile en de anderen te beschermen, was door Slachter te doden. Anders zou de man de spits gewoon ophalen van waar Perijn hem achterliet en die dan terugzetten om zijn mensen vast te houden. Perijn keek om zich heen om zich te oriënteren. Hij stond op een licht beboste helling en zag de Drakenberg ten noorden van hem. In het oosten zag hij de top van een hoog gebouw boven de bomen uitsteken. De Witte Toren. Die stad bood Perijn misschien een voordeel: hij zou zich gemakkelijker kunnen verstoppen in een van de vele gebouwen of straatjes.
Perijn sprong die kant op, met de spits in zijn hand, en de koepel die erdoor werd gevormd ging met hem mee. Het zou dus toch op een gevecht uitdraaien.