8 Schone hemden

Een havenmeestershemel, noemden ze het, die grijze wolken die de zon verborgen, kolkend en somber. Misschien hadden de anderen hier in het kamp even buiten Tar Valon de aanhoudende bewolking niet opgemerkt, maar Siuan wel. Geen matroos zou die over het hoofd zien. Niet donker genoeg om storm te beloven, maar ook niet licht genoeg om op vlekkeloos zeilweer te duiden.

Zo’n hemel was twijfelachtig. Je kon uitzeilen en geen druppel regen of zuchtje stormwind tegenkomen. Maar je kon ook, met amper enige waarschuwing, midden in een ongelooflijke storm terechtkomen. Hij was verraderlijk, die deken van wolken.

De meeste havens rekenden een dagelijks tarief voor elk vaartuig dat er werd afgemeerd, maar op stormdagen – als geen visser iets zou vangen – werd dat tarief gehalveerd of helemaal niet geïnd. Op een dag als deze, echter, met donkere wolken maar geen spoor van stormen, rekenden de havenmeesters een volle dag liggeld. En dus moest de visser kiezen. In de haven blijven wachten, of gaan vissen om de haventarieven terug te verdienen. De meeste dagen zoals deze bleken uiteindelijk niet stormachtig. De meeste dagen zoals deze waren veilig. Maar als er toch een storm kwam op een dag als deze, dan was die meestal heel erg.

Veel van de verschrikkelijkste stormen in de geschiedenis waren ontstaan vanuit een havenmeestershemel. Daarom hadden sommige vissers andere namen voor dat soort bewolking. Ze noemden die de sluier van een leeuwvis. En het was al dagen geleden dat er iets anders in de lucht te zien was geweest. Siuan huiverde en trok haar stola om zich heen. Het was een slecht teken. Ze betwijfelde of veel vissers vandaag hadden besloten de haven te verlaten. ‘Siuan?’ vroeg Lelaine, en er klonk ergernis in haar stem door. ‘Schiet eens op. En ik hoef niet nog meer van die bijgelovige onzin over de hemel te horen. Eerlijk.’ De lange Aes Sedai wendde zich af en liep door.

Bijgelovig? dacht Siuan verontwaardigd. Duizend generaties van wijsheid zijn geen bijgeloof. Het is gezond verstand! Maar ze zei niets en haastte zich achter Lelaine aan. Rondom haar ging het kamp met Egwenes Aes Sedai door met hun dagelijkse bezigheden, zo regelmatig als de radertjes van een klok. Als er één ding was waar Aes Sedai goed in waren, dan was het orde scheppen. Tenten stonden per Ajah in groepen opgesteld, alsof ze de indeling van de Witte Toren nabootsten. Er waren weinig mannen, en als ze hier al langskwamen – soldaten op bevel van Garet Brins legers, paardenverzorgers – gingen de meesten snel aan het werk. Ze waren veruit in de minderheid ten opzichte van de arbeidersvrouwen, van wie een groot aantal zelfs de Vlam van Tar Valon op hun rokken of lijfjes had geborduurd.

Een van de weinige merkwaardigheden in dit dorp – als je het feit negeerde dat het uit tenten bestond in plaats van kamers en uit houten looppaden in plaats van betegelde gangen – was het aantal Novices. Het waren er vele honderden. In feite moesten het er nu zeker duizend zijn, veel meer dan de Toren zelf er in de recente geschiedenis had gehad. Zodra de Aes Sedai herenigd waren, zouden Novicekwartieren die al tientallen jaren niet meer waren gebruikt moeten worden heropend. Ze zouden misschien zelfs de tweede keuken nodig hebben.

Deze Novices draafden rond in families, en de meeste Aes Sedai probeerden hen te negeren. Sommigen deden dat uit gewoonte; wie lette er nou op Novices? Maar anderen deden het uit ongenoegen. Zij vonden dat vrouwen die oud genoeg waren om moeders en grootmoeders te zijn – en veel van hen waren dat ook inderdaad – niet in het Noviceboek hoorden te worden ingeschreven. Maar wat viel eraan te doen? Egwene Alveren, de Amyrlin Zetel, had gezegd dat het moest.

Siuan bespeurde nog steeds geschoktheid bij sommige Aes Sedai die ze tegenkwam. Egwene had zorgvuldig in bedwang gehouden moeten worden. Wat was er misgegaan? Wanneer was de Amyrlin aan hun greep ontsnapt? Siuan zou meer hebben genoten van die blikken als ze zich zelf niet ook zorgen maakte over Egwenes voortdurende gevangenschap in de Witte Toren. Dat was nog eens de sluier van een leeuwvis. Het kon uitlopen in een groot succes, maar ook in grote rampspoed. Ze haastte zich achter Lelaine aan. ‘Wat is de status van de onderhandelingen?’ vroeg Lelaine zonder Siuan aan te kijken.

Je zou zelf eens naar een zitting kunnen gaan om daar achter te komen, dacht Siuan. Maar Lelaine wilde dat de mensen zagen dat ze toezicht hield, niet dat ze een actieve rol speelde. En de vraag aan Siuan stellen, in het openbaar, was ook een berekende zet. Siuan stond bekend als vertrouwelinge van Egwene en had nog steeds enige faam omdat ze zelf Amyrlin was geweest. De dingen die Siuan tegen Lelaine zei waren niet belangrijk; dat men zag dat ze die dingen zei, echter, vergrootte de invloed van de vrouw in het kamp. ‘Ze gaan niet goed, Lelaine,’ zei Siuan. ‘Elaida’s afgevaardigden beloven nooit iets, en ze lijken verontwaardigd telkens als we belangrijke onderwerpen ter sprake brengen, zoals het herstellen van de Blauwe Ajah. Ik denk zelfs dat ze geen echt gezag van Elaida hebben gekregen om bindende afspraken te maken.’

‘Hmm,’ zei Lelaine peinzend, knikkend naar een groep Novices. Ze maakten kniksen. Het was een sluwe beslissing van Lelaine geweest om op heel aanvaardende toon over de nieuwe Novices te gaan praten.

Romanda’s afkeer van hen was algemeen bekend. Nu Egwene er niet meer was, was Romanda erop gaan zinspelen dat zodra de verzoening een feit was, die ‘dwaasheid’ met oudere Novices snel de nek om moest worden gedraaid. Maar steeds meer andere zusters zagen Egwenes wijsheid in. Er was grote kracht onder de nieuwe Novices, en een flink aantal zou worden verheven tot Aanvaarden zodra de Witte Toren was bereikt.

Sinds kort – door die vrouwen stilzwijgend te aanvaarden – had Lelaine zichzelf nog meer aan Egwene verbonden. Siuan keek naar de weglopende familie Novices. Ze hadden hun kniksen bijna even snel en deemoedig voor Lelaine gemaakt als ze voor de Amyrlin zouden hebben gedaan. Het werd duidelijk dat, na maanden van patstelling, Lelaine de strijd om de overmacht van Romanda ging winnen.

En dat was een heel groot probleem.

Siuan had geen hekel aan Lelaine. Ze was kundig en besluitvaardig, en ze had een sterke wil. Ze waren ooit vriendinnen geweest, hoewel hun relatie drastisch was veranderd met Siuans gewijzigde status.

Ja, ze kon wel zeggen dat ze Lelaine mocht. Maar ze vertrouwde die vrouw niet, en ze wilde haar zeker niet als Amyrlin zien. In een ander tijdperk zou Lelaine het goed hebben gedaan in die rang. Maar deze wereld had behoefte aan Egwene, en – vriendschap of niet – Siuan kon het zich niet veroorloven om deze vrouw de rechtmatige Amyrlin te laten vervangen. En ze moest ervoor zorgen dat Lelaine niets ondernam om Egwenes terugkeer te beletten. ‘Nou,’ zei Lelaine, ‘we zullen de onderhandelingen in de Zaal moeten bespreken. De Amyrlin wil dat ze doorgaan, dus we kunnen ze beslist niet laten ophouden. Maar er moet iets op te vinden zijn om ze doeltreffend te maken. Er moet gehoor worden gegeven aan de wensen van de Amyrlin, vind je ook niet?’

‘Ongetwijfeld,’ antwoordde Siuan vlak.

Lelaine keek haar aan, en Siuan vervloekte zichzelf omdat ze haar gevoelens had getoond. Lelaine moest blijven geloven dat Siuan aan haar kant stond. ‘Het spijt me, Lelaine. Ik ben woest vanwege die vrouw. Waarom voert Elaida onderhandelingen als ze toch op geen enkel punt wil toegeven?’

Lelaine knikte. ‘Ja. Maar wie weet waarom Elaida doet wat ze doet? De verslagen van de Amyrlin wijzen erop dat Elaida’s leiderschap van de Toren in het beste geval... grillig is.’

Siuan knikte enkel. Gelukkig scheen Lelaine geen vermoeden te hebben van Siuans ontrouw. Of ze maalde er niet om. Het was opmerkelijk te beseffen hoe onschuldig de vrouwen dachten dat Siuan was nu haar kracht zo sterk was afgenomen.

Zwak zijn was een nieuwe ervaring. Vanaf haar allereerste dagen in de Witte Toren hadden de andere zusters haar kracht en scherpe geest al opgemerkt. De fluisteringen over haar mogelijke toekomst als Amyrlin waren bijna onmiddellijk begonnen, en af en toe leek het wel alsof Siuan door het Patroon zelf regelrecht in de Zetel was geduwd. Hoewel haar haastige opstijgen naar de positie van Amyrlin, en dat terwijl ze nog zo jong was, voor velen als een verrassing was gekomen, was ze zelf niet verbaasd geweest. Als je viste met inktvis als aas, moest je niet gek opkijken als je vangvis in je netten vond. Als je paling wilde vangen, gebruikte je iets heel anders.

Toen ze pas was Geheeld, was haar verminderde kracht een teleurstelling geweest. Maar dat begon te veranderen. Ja, het was om woest van te worden dat ze onder zoveel anderen stond, dat ze geen ontzag kreeg van de mensen om haar heen. Maar omdat ze nu zwakker was in de Kracht, schenen velen aan te nemen dat haar politieke vaardigheden ook zwakker waren geworden! Vergaten de mensen dan echt zo snel? Ze vond haar nieuwe status onder de Aes Sedai een bevrijding.

‘Ja,’ zei Lelaine terwijl ze naar een volgende groep Novices knikte, ‘ik denk dat het tijd wordt om afgevaardigden naar de koninkrijken te sturen die niet door Altor zijn veroverd. De Witte Toren zelf hebben we misschien niet in handen, maar dat is nog geen reden om ons politieke rentmeesterschap over de wereld af te staan.’

‘Ja, Lelaine,’ zei Siuan, ‘maar weet je zeker dat Romanda daar niet tegen in het verweer zal komen?’

‘Waarom zou ze?’ vroeg Lelaine achteloos. ‘Dat zou niet logisch zijn.’

‘Weinig wat Romanda doet is logisch,’ zei Siuan. ‘Ik denk dat ze een afwijkende mening heeft alleen om jou een voet dwars te zetten. Maar ik heb haar eerder deze week wel met Maralenda zien smoezen.’ Lelaine fronste haar voorhoofd. Maralenda was een verre nicht van het geslacht Trakand.

Siuan verborg een glimlach. Onvoorstelbaar hoeveel je kon bereiken als mensen je negeerden. Hoeveel vrouwen had Siuan genegeerd omdat ze zichtbare macht ontbeerden? Hoe vaak was ze zelf evenzeer gemanipuleerd als zij Lelaine nu manipuleerde? ‘Ik zal het uitzoeken,’ zei Lelaine. Het maakte niet uit wat ze ontdekte; zolang ze druk bleef met zich zorgen maken over Romanda, zou ze niet zoveel tijd kunnen besteden aan het stelen van Egwenes macht.

Egwene. De Amyrlin moest opschieten met haar plannen in de Witte Toren. Wat hadden ze eraan om Elaida te ondermijnen, als de Aes Sedai in het kamp buiten ineenstortten terwijl Egwene de andere kant op keek? Siuan kon Romanda en Lelaine slechts beperkte tijd afleiden, vooral nu Lelaine zo’n groot voordeel had. Licht! Soms voelde het bijna alsof ze probeerde te jongleren met geboterde, levende zilvertanden.

Siuan bekeek de stand van de zon achter die havenmeestershemel. Het was laat in de middag. ‘Viskuit,’ mompelde ze. ‘Ik moet weg, Lelaine.’

Lelaine keek haar aan. ‘Je hebt was te doen, neem ik aan? Voor die schurk van een generaal van je?’

‘Hij is geen schurk,’ snauwde Siuan, en weer vervloekte ze zichzelf. Ze zou veel van haar voordeel kwijtraken als ze bleef snauwen tegen iedereen die dacht beter te zijn dan zij.

Lelaine glimlachte met twinkelende ogen, alsof ze iets bijzonders wist. Onuitstaanbare vrouw. Vriendin of niet, Siuan had veel zin om die glimlach...

Nee. ‘Mijn verontschuldigingen, Lelaine,’ wist Siuan uit te brengen. ‘Ik raak onrustig als ik eraan denk wat die man van me eist.’

‘Ja,’ zei Lelaine, en haar mondhoeken doken omlaag. ‘Ik heb daarover nagedacht, Siuan. De Amyrlin pikte het dan misschien dat Brin een zuster bevelen geeft, maar ik niet. Je bent nu een van mijn bedienden.’

Een van je bedienden? dacht Siuan. Ik dacht dat ik je alleen maar moest steunen totdat Egwene terugkeerde.

‘Ja,’ overpeinsde Lelaine, ‘Ik denk dat het tijd wordt om een einde te maken aan je onderworpenheid aan Brin. Ik zal je schuld afbetalen, Siuan.’

‘Mijn schuld afbetalen?’ vroeg Siuan in een vlaag van paniek. ‘Is dat wel verstandig? Niet dat ik het erg zou vinden om bevrijd te zijn van die man, natuurlijk, maar mijn plek daar biedt me wel nuttige kansen om zijn plannen af te luisteren.’

‘Plannen?’ vroeg Lelaine fronsend.

Siuan kromp inwendig ineen. Het laatste wat ze wilde, was de indruk wekken dat Brin iets verkeerd deed. Licht, die man was zo strikt dat zwaardhanden bij hem vergeleken slordig leken in het gehoorzamen van hun geloften.

Ze zou Lelaine eigenlijk gewoon een einde moeten laten maken aan die dwaze dienstbaarheid, maar bij de gedachte verkrampte haar maag. Brin was al teleurgesteld dat ze maanden eerder haar eed aan hem had verbroken. Al had ze die eed niet echt verbroken, ze had alleen haar diensttijd uitgesteld. Maar probeer die koppige dwaas daar maar eens van te overtuigen!

Als ze nu de gemakkelijkste weg koos, wat zou hij dan van haar denken? Hij zou denken dat hij gewonnen had, dat ze niet in staat was zich aan haar woord te houden. Dat wilde ze echt niet laten gebeuren.

Bovendien was ze niet van zins Lelaine degene te laten zijn die haar bevrijdde. Dan zou haar schuld alleen maar van Brin naar Lelaine verschuiven. De Aes Sedai zou die schuld op veel verfijndere wijzen innen, maar elke munt zou hoe dan ook betaald worden, al was het maar in de vorm van een eis van trouw.

‘Lelaine,’ zei Siuan zacht, ‘ik verdenk de beste generaal nergens van. Maar hij heeft de leiding over onze legers. Kunnen we er echt op vertrouwen dat hij doet wat nodig is zonder dat wij toezicht houden?’

Lelaine snoof. ‘Ik weet niet of er wel mannen bestaan die zonder toezicht te vertrouwen zijn.’

‘Ik heb er de pest aan om zijn was te doen,’ zei Siuan. Nou, dat was ook zo. Ook al zou ze er voor alle goud in Tar Valon niet mee ophouden. ‘Maar als die plicht me dicht bij hem houdt, met een luisterend oor...’

‘Ja,’ zei Lelaine, en ze knikte langzaam. ‘Ja, je hebt gelijk. Ik zal je offer niet vergeten, Siuan. Goed dan, je kunt gaan.’ Lelaine draaide zich om en keek naar haar hand, alsof ze ergens naar verlangde. Waarschijnlijk naar de dag dat ze – als Amyrlin – haar Grote Serpent-ring kon aanbieden voor een kus wanneer ze afscheid nam van een andere zuster.

Licht, Egwene moest echt snel terugkomen. Geboterde zilvertanden! Geboterde, rottige zilvertanden!

Siuan liep naar de rand van het kamp van de Aes Sedai. Brins leger lag daar in een grote ring omheen, maar zij bevond zich aan de andere kant van de ring. Het zou zeker een halfuur kosten om naar zijn tent te lopen. Gelukkig stuitte ze op een wagenmenner die een lading proviand naar het leger moest brengen. De kleine, verweerde man stemde er onmiddellijk in toe haar tussen de rapen mee te laten rijden, hoewel hij zich wel scheen af te vragen waarom ze geen paard nam, zoals het een Aes Sedai betaamde. Nou, zo ver was het niet, en meerijden met groenten was veel minder onwaardig dan hotsend op de rug van een paard te moeten zitten. Als Garet Brin klaagde omdat ze zo laat was, zou ze hem eens flink de waarheid zeggen! Ze leunde achterover tegen een bultige zak rapen, met haar in bruine rokken gehulde benen bungelend over de achterkant van de wagen. Terwijl de kar een lage helling opreed, kon ze over de witte tenten en stadse indeling van het kamp van de Aes Sedai heen kijken. Rondom het kamp zat het leger, in kleinere tenten in nette, rechte lijnen, en daaromheen bevond zich een groeiende kring van kampvolgers.

Achter dat alles was het landschap bruin, de wintersneeuw gesmolten, maar de lentescheuten schaars. Overal op het land stonden groepjes bergeiken; schaduwen in dalen en kronkelende strepen schoorsteenrook wezen op dorpjes in de verte. Ze stond ervan te kijken hoe vertrouwd, hoe verwelkomend, deze graslanden aanvoelden. Toen ze pas in de Witte Toren woonde, was ze ervan overtuigd dat ze nooit van dit door landerijen omsloten platteland zou gaan houden. Nu had ze meer van haar leven doorgebracht in Tar Valon dan in Tyr. Het was soms moeilijk om zich dat meisje te herinneren, dat netten boette en ’s morgens vroeg met haar vader meeging om te vissen. Ze was iets anders geworden: een vrouw die handelde in geheimen in plaats van vis.

Geheimen, die machtige, overheersende geheimen. Die waren haar leven geworden. Geen liefde, op wat jeugdige tijdverspilling na. Geen tijd voor verwikkelingen of veel ruimte voor vriendschappen. Ze had zich slechts op één ding gericht: zoeken naar de Herrezen Draak. Hem helpen, hem begeleiden, hem hopelijk besturen. Moiraine was overleden bij het nastreven van datzelfde doel, maar zij had tenminste nog gelegenheid gehad om iets van de wereld te zien. Siuan was oud geworden – geestelijk, althans – terwijl ze opgesloten zat in de Toren, waar ze aan haar touwtjes trok en de verwikkelingen in de wereld bijstuurde. Ze had een aantal goede dingen gedaan. De tijd zou uitwijzen of die inspanningen voldoende waren geweest.

Ze had geen spijt van haar leven. Maar op dit ogenblik, rijdend langs legertenten – waarbij de kar schudde door gaten en sporen in het pad, zodat hij rammelde als droge visgraten in een ton – benijdde ze Moiraine. Hoe vaak had Siuan de moeite genomen om uit het raam te kijken naar het mooie groene landschap, voordat het allemaal ziek begon te worden? Zij en Moiraine hadden zo hard gestreden om deze wereld te redden, maar ze hadden er voor zichzelf niets in overgelaten om van te genieten.

Misschien was het een vergissing van Siuan geweest om bij de Blauwe Ajah te blijven, anders dan Leane, die nadat ze waren gesust en Geheeld de kans had gegrepen om over te stappen naar de Groene. Nee, dacht Siuan, terwijl de naar bittere rapen riekende wagen verder rommelde. Nee, ik ben er nog steeds op gebrand om de hele verrekte wereld te redden. Voor haar zat er geen overstap naar de Groene Ajah in. Hoewel, denkend aan Brin wenste ze wel dat de Blauwe in bepaalde opzichten een beetje meer zoals de Groene was. Siuan de Amyrlin had geen tijd gehad voor relaties, maar hoe zat het met Siuan de bediende? Mensen bespelen via steelse manipulaties vergde veel meer vaardigheid dan hen dwingen met de macht van de Amyrlin Zetel, en het bleek meer voldoening te schenken. Maar daardoor voelde ze ook niet langer het verpletterende gewicht van de verantwoordelijkheid, dat ze had gevoeld in haar jaren van leiderschap over de Witte Toren. Was er misschien ruimte in haar leven voor nog een paar veranderingen?

De wagen bereikte de andere kant van het legerkamp. Ze schudde haar hoofd om haar eigen dwaasheid toen ze eraf sprong, en knikte toen als dank naar de wagenmenner. ‘Was ze dan een meisje, amper oud genoeg voor haar eerste volle dag zwartvis vangen? Het had geen zin om op die manier over Brin te denken. Nu niet, althans. Er was te veel te doen.

Ze liep langs de buitenrand van het kamp, met de legertenten aan haar linkerhand. Het werd donker, en rechts van haar verlichtten lantaarns waarin kostbare olie werd gebrand slordige huttenkampen en tenten. Verderop rees een kleine ronde omheining rond het leger op. Hij omsloot niet het hele leger; eigenlijk was hij slechts groot genoeg voor enkele tientallen officierstenten en een paar grotere commandotenten. Dit gedeelte moest dienen als versterkte plek voor noodgevallen, maar altijd als operationeel centrum. Brin vond het goed om een fysieke grens te hebben tussen het grotere kamp en de plek waar hij met zijn officiers overlegde. Anders zou het in de verwarring van het burgerkamp en met zo’n lange grens om te bewaken, voor verspieders te gemakkelijk worden om zijn tenten te naderen. De omheining was nog maar voor driekwart klaar, maar het werk vorderde snel. Misschien zou Brin uiteindelijk besluiten het hele leger te omringen, als het beleg lang genoeg aanhield. Voorlopig dacht hij dat de kleine, versterkte commandopost de soldaten niet alleen een gevoel van veiligheid zou geven, maar ook gezag zou uitstralen. De houten staken van acht voet hoog rezen verderop met de punten omhoog uit de grond op, als een rij schildwachten, zij aan zij. Tijdens een belegering had je doorgaans veel mankracht voor dit soort werk. De wachters bij de omheining wisten dat ze Siuan door moesten laten, en ze liep snel naar Brins tent. Ze had inderdaad was te doen, maar het meeste ervan zou waarschijnlijk tot morgenochtend moeten wachten. Ze had met Egwene afgesproken in Tel’aran’rhiod zodra het donker werd, en de gloed van de zonsondergang begon al te vervagen.

In Brins tent was zoals gebruikelijk slechts een heel lichte gloed te zien. Terwijl de mensen buiten hun olie verspilden, was hij zuinig. De meeste soldaten leefden beter dan hij. Domme man. Siuan liep de tent in zonder zich aan te kondigen. Als hij zo dom was zich om te kleden zonder achter het scherm te gaan staan, kon zij er niets aan doen als ze hem zag.

Hij zat aan zijn tafel, werkend bij het licht van een enkele kaars. Zo te zien las hij de verslagen van verkenners.

Siuan snoof en liet de tentflappen achter zich dichtzakken. Niet één lamp! Die man! ‘Je verpest je ogen door bij zulk slecht licht te lezen, Garet Brin.’

‘Ik lees al bijna heel mijn leven bij kaarslicht, Siuan,’ zei hij, terwijl hij zonder op te kijken een bladzijde omsloeg. ‘En ik zal je vertellen dat mijn ogen nog hetzelfde zijn als toen ik een jongen was.’

‘O?’ vroeg Siuan. ‘Dus je wilt zeggen dat je altijd al bijziend was?’ Brin grijnsde, maar hij ging door met lezen. Siuan snoof nog eens luid, om zeker te weten dat hij het hoorde. Toen weefde ze een bol van licht en liet die naar zijn tafel zweven. Domme man. Ze wilde niet dat hij zo blind werd dat hij sneuvelde bij een aanval die hij niet zag aankomen. Nadat ze het licht bij zijn hoofd had geplaatst – misschien wel zo dichtbij dat hij er ongemakkelijk van werd en moest opschuiven – liep ze door om kleding van de drooglijn te plukken die ze door het midden van de tent had gespannen. Hij had niet geklaagd toen ze een waslijn in zijn tent had opgehangen, en hij had hem ook niet weggehaald. Dat was een teleurstelling. Ze had ernaar uitgezien hem daarvoor te berispen.

‘Er kwam vandaag een vrouw uit het buitenkamp naar me toe,’ zei Brin. Hij schoof zijn stoel opzij en pakte een volgende stapel papieren. ‘Ze bood me wasdiensten aan. Ze heeft een groep wasvrouwen in het kamp en beweert dat ze mijn was sneller en beter kan doen dan een enkele verstrooide bediende.’

Siuan verstijfde en wierp een blik op Brin, die door zijn papieren keek. Zijn krachtige kaak werd van links verlicht door het gelijkmatige witte licht van haar bol, en van rechts door het flakkerende oranje licht van de kaars. Sommige mannen werden zwakker naarmate ze ouder werden, anderen gingen er vermoeid of afgejakkerd uitzien. Brin was gewoon voornaam geworden, als de pilaar van een meesterlijk steenhouwer, die aan de elementen was overgelaten. Zijn leeftijd had Brins effectiviteit niet doen afnemen, of zijn kracht. Het had hem alleen maar meer persoonlijkheid gegeven, zijn slapen bestoft met zilver, zijn krachtige gezicht geplooid met lijnen van wijsheid. ‘En wat heb je tegen die vrouw gezegd?’ vroeg ze. Brin sloeg een blad om. ‘Ik heb gezegd dat ik tevreden was met mijn wasgoed.’ Hij keek haar aan. ‘Ik moet wel zeggen dat ik verbaasd ben, Siuan. Ik had aangenomen dat een Aes Sedai niet veel zou weten van dit soort werk, maar mijn uniformen zijn maar zelden zo volmaakt gesteven en toch prettig geweest om te dragen. Je verdient een pluim.’

Siuan wendde zich van hem af en verborg haar blos. Domme man! Ze had koningen voor haar laten knielen! Ze manipuleerde de Aes Sedai en trof voorbereidingen voor de redding van de hele mensheid! En hij prees haar vanwege zijn wasgoed?

Het punt was dat het van Brin een eerlijke en zinvolle pluim was. Hij keek niet neer op wasvrouwen of op jonge boodschappers. Hij behandelde iedereen gelijk. In Garet Brins ogen kreeg je geen status door koning of koningin te zijn; je kreeg die door je aan je beloften te houden en je plicht te doen. Voor hem was een pluim over goed gewassen kleding even waardevol als een ereteken voor een soldaat die stand had gehouden tegenover de vijand.

Ze wierp een blik achterom. Hij keek nog altijd naar haar. Domme man! Ze pakte snel nog een hemd van de lijn en begon het op te vouwen.

‘Je hebt me nooit echt uitgelegd waarom je je gelofte hebt verbroken,’ zei hij.

Siuan bleef stilstaan, kijkend naar de achterwand van de tent, met daarop de schaduwen van het nog hangende wasgoed. ‘Ik dacht dat je het begreep,’ zei ze, terwijl ze doorging met vouwen. ‘Ik had belangrijke inlichtingen voor de Aes Sedai in Salidar. Bovendien kon ik toch moeilijk Logain vrij rond laten lopen? Ik moest hem opsporen en naar Salidar brengen.’

‘Dat zijn smoesjes,’ zei Brin. ‘O, ik weet wel dat het waar is. Maar je bent een Aes Sedai. Je kunt vier feiten opsommen en die vervolgens even effectief inzetten om de waarheid te verhullen als een ander leugens zou gebruiken.’

‘Noem je me nu een leugenaar?’ wilde ze weten. ‘Nee,’ zei hij. ‘Alleen maar een eedbreker.’

Ze keek hem met grote ogen aan. Ze zou hem eens flink... Toen weifelde ze.

Hij keek naar haar, badend in de gloed van de twee lichten, met nadenkende ogen. Ingetogen, maar niet beschuldigend. ‘Die vraag heeft me hierheen gedreven, weet je,’ zei hij. ‘Daarom heb ik je zo lang achtervolgd. Het is de reden dat ik uiteindelijk trouw heb gezworen aan de opstandige Aes Sedai, hoewel ik niet veel zin had om weer betrokken te raken bij een oorlog in Tar Valon. Ik deed dat allemaal omdat ik het wilde begrijpen. Ik moest het weten. Waarom? Waarom heeft een vrouw met zulke ogen – die hartstochtelijke, onvergetelijke ogen – haar gelofte verbroken?’

‘Ik had je gezegd dat ik bij je terug zou keren om mijn gelofte gestand te doen,’ zei Siuan, die zich van hem afwendde en een hemd uitsloeg om de kreukels eruit te krijgen.

‘Alweer een smoes,’ zei hij zacht. ‘Alweer een antwoord van een Aes Sedai. Zal ik ooit de hele waarheid van je horen, Siuan Sanche? Heeft iemand die ooit wel eens gekregen?’ Hij zuchtte en ze hoorde papieren knisperen, en het kaarslicht flakkerde in de lichte tocht van zijn bewegingen toen hij zich weer op zijn verslagen richtte. ‘Toen ik nog Aanvaarde was in de Witte Toren,’ zei Siuan zacht, ‘was ik een van de vier aanwezigen bij een Voorspelling die aankondigde dat de Herrezen Draak ieder ogenblik op de hellingen van de Drakenberg zou worden geboren.’ Het geknisper verstomde.

‘Een van de twee anderen die erbij waren,’ vervolgde Siuan, ‘stierf ter plekke. De ander overleed kort daarna. Ik ben ervan overtuigd dat zij – de Amyrlin Zetel zelf – is vermoord door de Zwarte Ajah. Ja, die bestaat. Als je iemand vertelt dat ik dat heb toegegeven, kost je dat je tong.

Maar goed, voordat ze overleed, stuurde de Amyrlin enkele Aes Sedai op zoek naar de Draak. Een voor een verdwenen die vrouwen. De Zwarte zusters moeten Tamra hebben gefolterd voor hun namen voordat ze haar doodden. Ze zal ze niet gemakkelijk hebben prijsgegeven. Ik krijg soms nog steeds de rillingen als ik denk aan wat zij moet hebben doorstaan.

Weldra waren er nog maar twee van ons groepje van vier over. Moiraine en ik. Wij hadden die Voorspelling nooit moeten horen. We waren maar Aanvaarden, en slechts bij toeval in die kamer. Ik denk dat Tamra er op de een of andere wijze in is geslaagd onze namen voor de Zwarte zusters te verzwijgen, anders zouden we ongetwijfeld zijn vermoord, net als de anderen. Dus bleven alleen wij twee over. De enige twee op de hele wereld die wisten wat er komen ging. Althans, de enige twee die het Licht dienden. En dus heb ik gedaan wat ik moest doen, Garet Brin. Ik heb mijn leven eraan gewijd me voor te bereiden op de komst van de Draak. Ik heb gezworen dat ik ons door de Laatste Slag heen zou krijgen. Om te doen wat er maar voor nodig was – wat dan ook – en de last te dragen die me was gegeven. Er was maar één ander van wie ik wist dat ik haar kon vertrouwen, en zij is nu dood.’ Siuan draaide zich om en keek hem in de ogen. De tentwanden rimpelden in een briesje en de kaars flakkerde, maar Brin bleef stil naar haar zitten kijken.

‘Dus je ziet wel, Garet Brin,’ zei ze, ‘dat ik het vervullen van mijn gelofte aan jou moest uitstellen vanwege andere geloften. Ik heb gezworen hier tot het eind mee door te gaan, en de Draak heeft zijn lot in Shayol Ghul nog niet ontmoet. Geloften moeten hun volgorde van belangrijkheid aanhouden. Toen ik aan jou zwoer, heb ik niet beloofd je onmiddellijk te zullen dienen. Ik was met opzet voorzichtig op dat punt. Jij noemt dat de woordspelletjes van een Aes Sedai. Ik zou het anders noemen.’

‘Wat dan?’ vroeg hij.

‘Doen wat nodig was om jou, je landen en je mensen te beschermen, Garet Brin. Je geeft me de schuld van het verlies van een schuur en een paar koeien. Nou, dan stel ik voor dat je eens nadenkt over wat het je volk kost als de Herrezen Draak faalt. Soms moet er een prijs worden betaald zodat een belangrijkere plicht kan worden vervuld. Ik had verwacht dat een soldaat dat zou begrijpen.’

‘Je had het me moeten vertellen,’ zei hij, nog altijd in haar ogen kijkend. ‘Je had moeten uitleggen wie je was.’

‘O ja?’ vroeg Siuan. ‘Had je me dan geloofd?’ Hij weifelde.

‘Bovendien,’ zei ze openhartig, ‘vertrouwde ik je niet. Onze vorige ontmoeting was niet bepaald... vriendschappelijk, voor zover ik me herinner. Had ik dat risico moeten nemen, Garet Brin, bij een man die ik niet kende? Had ik hem macht moeten geven over de geheimen die ik alleen kende, geheimen die moesten worden doorgegeven aan de nieuwe Amyrlin Zetel? Had ik daar de tijd voor moeten nemen terwijl de hele wereld een strop om haar nek had?’ Ze hield die blik vast en eiste een antwoord.

‘Nee,’ gaf hij uiteindelijk toe. ‘Het Licht mag je branden, Siuan, maar nee. Je had niet moeten wachten. Je had die hele gelofte niet moeten doen!’

‘Jij had beter moeten luisteren,’ zei ze, terwijl ze snuivend haar blik van hem losmaakte. ‘Ik stel voor dat als je in de toekomst nog eens iemand inzweert, je zorgvuldig een tijdsbestek voor de gewenste diensten noemt.’

Brin gromde en Siuan rukte het laatste hemd van de waslijn, waardoor die schudde en een wazige schaduw tegen de achterwand van de tent wierp.

‘Nou,’ zei Brin, ‘Ik had me voorgehouden dat ik je alleen maar aan het werk zou houden zolang het me kostte om dat antwoord te krijgen. Nu weet ik het. Ik zou dus zeggen...’

‘Stop!’ snauwde Siuan, die zich abrupt omdraaide en naar hem wees. ‘Maar...’

‘Zeg dat niet,’ dreigde ze. ‘Anders stop ik je een prop in je mond en laat je tot zonsondergang morgen in de lucht hangen. Ik doe het echt.’ Brin bleef zwijgend zitten.

‘Ik ben nog niet klaar met jou, Garet Brin.’ Ze sloeg het hemd uit en vouwde het op. ‘Ik zeg het wel als het zover is.’

‘Licht, vrouw,’ mompelde hij bijna binnensmonds. ‘Als ik had geweten dat je Aes Sedai was voordat ik je naar Salidar volgde... Als ik had geweten wat ik deed...’

‘Wat dan?’ wilde ze weten. ‘Zou je me dan niet hebben nagejaagd?’

‘Natuurlijk wel,’ zei hij verontwaardigd. ‘Ik zou alleen voorzichtiger zijn geweest, en misschien beter voorbereid. Ik ging op jacht naar everzwijnen met een konijnenmes in plaats van een speer!’ Siuan legde het opgevouwen hemd op de andere en pakte de stapel op. Ze keek hem gekweld aan. ‘Ik zal maar doen alsof je me niet net hebt vergeleken met een everzwijn, Brin. Wees alsjeblieft wat voorzichtiger met wat je zegt. Anders zit je straks zonder bediende en zul je die vrouwen in het kamp je was moeten laten doen.’ Hij keek haar verward aan. Toen lachte hij alleen maar. Ze kon haar eigen grijns ook niet onderdrukken. Nou, na die uitwisseling zou hij wel weten wie hier de touwtjes in handen had. Maar... Licht! Waarom had ze hem over de Voorspelling verteld? Dat had ze nog maar heel zelden bij iemand gedaan! Terwijl ze de hemden in zijn kist stopte, keek ze naar Brin om, die nog steeds hoofdschuddend grinnikte.

Als andere geloften niet langer greep op me hebben, dacht ze. Als ik er zeker van ben dat de Herrezen Draak doet wat hij moet doen, misschien is er dan tijd. Voor één keer kijk ik er daadwerkelijk naar uit om klaar te zijn met deze missie. Opmerkelijk. ‘Je zou al in bed moeten liggen, Siuan,’ zei Brin. ‘Het is nog vroeg,’ antwoordde ze.

‘Ja, maar het is zonsondergang. Elke derde dag ga je opvallend vroeg naar bed, met die rare ring die je tussen de kussens van je brits hebt verstopt om je hals.’ Hij sloeg een vel papier op zijn tafel om. ‘Doe de Amyrlin de groeten van me.’

Ze draaide zich met openhangende mond naar hem om. Hij kon toch niet op de hoogte zijn van Tel’aran’rhiod? Ze zag dat hij tevreden glimlachte. Nou, misschien wist hij niets van Tel’aran’rhiod, maar hij had overduidelijk geraden dat de ring en haar bedtijden iets te maken hadden met communicatie met Egwene. Slim. Hij keek over de rand van zijn papieren naar haar toen ze langsliep, en zijn ogen twinkelden.

‘Onuitstaanbare kerel,’ mompelde ze, terwijl ze op haar brits ging zitten en haar lichtbol wegstuurde. Toen viste ze schaapachtig haar ring-ter’angreaal tevoorschijn en hing die om haar hals, keerde hem de rug toe en probeerde zichzelf in slaap te wensen. Ze zorgde ervoor dat ze elke derde dag wat vroeger opstond dan gewoonlijk, zodat ze ’s avonds moe zou zijn. Ze wenste dat ze even gemakkelijk in slaap kon vallen als Egwene.

Onuitstaanbare... onuitstaanbare kerel! Ze zou iets moeten doen om hem terug te pakken. Muizen tussen de lakens. Dat zou mooi zijn. Ze lag te lang wakker, maar uiteindelijk wist ze in te slapen, flauwtjes glimlachend in zichzelf om de belofte van een passende wraak. Ze werd wakker in Tel’aran’rhiod, gekleed in niets anders dan een schandelijk, nauwelijks verhullend ondergewaad. Ze slaakte een kreet en verving het onmiddellijk – met veel concentratie – door een groen gewaad. Groen? Waarom groen? Ze maakte het blauw. Licht! Hoe kon het dat Egwene altijd zo goed was in het beheersen van dingen in Tel’aran’rhiod, terwijl Siuan amper kon voorkomen dat haar kleding veranderde bij elke verstrooide gedachte? Het moest iets te maken hebben met het feit dat Siuan deze minder goede kopie van een ter’angreaal moest gebruiken, die niet zo goed werkte als de oorspronkelijke. Ze leek daardoor onbeduidend voor anderen die haar zagen.

Ze stond midden in het kamp van de Aes Sedai, omringd door tenten. De flap van een zeker onderkomen was het ene ogenblik open, dan weer gesloten. De hemel was in beroering door een woeste, maar merkwaardig stille storm. Vreemd, maar dingen waren wel vaker vreemd in Tel’aran’rhiod. Ze sloot haar ogen en verplaatste zich in gedachten naar de werkkamer van de Meesteres der Novices in de Witte Toren. Toen ze haar ogen opende, was ze daar. Een kleine, gelambriseerde kamer met een stevige schrijftafel en een tafel voor bestraffingen.

Ze had liever de oorspronkelijke ring gehad, maar die werd zorgvuldig bewaard door de Gezetenen. Ze zou dankbaar moeten zijn, ook voor een kleine vangst, zoals haar vader altijd zei. Ze had ook helemaal geen ring kunnen hebben. De Gezetenen dachten dat deze bij Leane was toen ze gevangen werd genomen.

Ging het goed met Leane? Elk ogenblik kon de valse Amyrlin besluiten haar terecht te stellen. Siuan wist maar al te goed hoe haatdragend Elaida kon zijn; ze voelde nog altijd steken van verdriet als ze aan die arme Alric dacht. Had Elaida ook maar even last van schuldgevoel gehad toen ze in koelen bloede een zwaardhand vermoordde voordat de vrouw die ze neerhaalde fatsoenlijk was afgezet? ‘Een zwaard, Siuan?’ vroeg Egwenes stem plotseling. ‘Dat is weer eens wat nieuws.’

Siuan keek omlaag en schrok toen ze zag dat ze een bloedig zwaard in de hand hield, waarschijnlijk bedoeld voor Elaida’s hart. Ze liet het verdwijnen en keek Egwene aan.

Het meisje leek op en top een Amyrlin met dat schitterende goudkleurige gewaad, haar bruine haar prachtig gevlochten en bezet met parels. Haar gezicht was nog niet leeftijdloos, maar Egwene begon al wel de kalme sereniteit van de Aes Sedai uit te stralen. In feite leek ze er aanzienlijk beter in te zijn geworden sinds ze gevangen was genomen.

‘Je ziet er goed uit, Moeder,’ zei Siuan.

‘Dank je,’ zei Egwene met een flauwe glimlach. Ze liet bij Siuan meer van zichzelf zien dan bij anderen. Ze wisten allebei hoe zwaar Egwene had geleund op Siuans onderwijs om te komen waar ze was. Hoewel ze het waarschijnlijk zelf ook wel had gered, gaf Siuan toe. Alleen iets minder snel.

Egwene keek naar de kamer waar ze in stonden en trok een lichte grimas. ‘Ik besef dat ik de vorige keer deze plek had geopperd, maar ik heb deze kamer de laatste tijd wel vaak genoeg gezien. Ik zie je in de eetzaal van de Novices.’ Ze verdween.

Een merkwaardige keuze, maar onuitgenodigde oren konden zich in de eetzaal moeilijk verstoppen. Siuan en Egwene waren niet de enigen die Tel’aran’rhiod voor geheime ontmoetingen gebruikten. Siuan sloot haar ogen – niet dat het nodig was, maar het scheen haar te helpen – en dacht aan de eetzaal van de Novices, met de vele bankjes en kale muren. Toen ze haar ogen opende, was ze daar, net als Egwene. De Amyrlin liet zich zakken en een schitterende, gepolsterde stoel verscheen achter haar, om haar sierlijk op te vangen toen ze ging zitten. Siuan vertrouwde er niet op dat ze zelf ook zoiets ingewikkelds zou kunnen; ze ging gewoon op een van de bankjes zitten.

‘Ik denk dat we elkaar misschien vaker moeten ontmoeten, Moeder,’ zei Siuan, tikkend op de tafel terwijl ze haar gedachten ordende. ‘O?’ vroeg Egwene, die haar rug rechtte. ‘Is er iets gebeurd?’

‘Meerdere dingen,’ antwoordde Siuan, ‘en ik vrees dat een paar ervan even erg stinken als de vangst van vorige week.’

‘Vertel.’

‘Er was een Verzaker in ons kamp,’ zei Siuan. Ze had daar niet al te veel over na willen denken, want ze kreeg er de rillingen van. ‘Is er iemand dood?’ vroeg Egwene met kalme stem, ook al waren haar ogen hard als staal.

‘Nee, het Licht zij dank,’ zei Siuan. ‘Behalve die waar je al van weet. Romanda legde het verband. Egwene, dat schepsel was al enige tijd bij ons, hield zich verborgen.’

‘Wie?’

‘Delana Mosalaine,’ antwoordde Siuan. ‘Of haar bediende, Halima. Waarschijnlijk Halima, want ik ken Delana al heel erg lang.’ Egwenes ogen werden een heel klein stukje groter. Halima had ook bij Egwene gediend. Egwene was aangeraakt en bediend door een Verzaker. Ze nam het nieuws goed op. Als een Amyrlin. ‘Maar Anaiya was gedood door een man,’ zei Egwene. ‘Waren die moorden anders?’

‘Nee. Anaiya was niet gedood door een man, maar door een vrouw die saidin gebruikte. Dat moet wel; het is de enige logische verklaring.’

Egwene knikte langzaam. Alles was mogelijk wanneer je met de Duistere te maken had. Siuan glimlachte tevreden en trots. Dat meisje begon een echte Amyrlin te worden. Licht, ze was Amyrlin! ‘En is er nog meer?’ vroeg Egwene.

‘Niet veel meer over dit onderwerp,’ antwoordde Siuan. ‘Ze zijn helaas ontkomen. Verdwenen, op de dag dat we ze ontdekten.’

‘Ik zou wel eens willen weten waardoor ze gewaarschuwd waren.’

‘Nou, dat heeft te maken met een van de andere dingen die ik je moet vertellen.’ Siuan haalde diep adem. Het ergste was gezegd, maar wat nu kwam zou niet veel gemakkelijker te verkroppen zijn. ‘Er was die dag een bijeenkomst van de Zaal, waar Delana bij was. Tijdens die bijeenkomst meldde een Asha’man dat hij in het kamp een man voelde geleiden. We denken dat ze daardoor op de hoogte is gesteld. Wij legden het verband pas nadat Delana al was gevlucht. Het was dezelfde Asha’man die ons vertelde dat zijn kameraad een vrouw was tegengekomen die saidin kon geleiden.’

‘En wat deed die Asha’man in het kamp?’ vroeg Egwene koel. ‘Hij was gestuurd als afgevaardigde,’ legde Siuan uit. ‘Van de Herrezen Draak. Moeder, het lijkt erop dat sommige mannen die Altor volgen Aes Sedai hebben gebonden.’

Egwene knipperde eenmaal met haar ogen. ‘Ja, daar had ik al geruchten over gehoord. Ik hoopte dat ze overdreven waren. Zei die Asha’man van wie Rhand toestemming heeft gekregen voor zo’n wandaad?’

‘Hij is de Herrezen Draak,’ zei Siuan met een grimas. ‘Ik denk niet dat hij vindt dat hij toestemming nódig heeft. Maar in zijn verdediging moet ik aanvoeren dat hij kennelijk niet wist dat het gebeurde. De vrouwen die door zijn mannen zijn gebonden, waren door Elaida gestuurd om de Zwarte Toren te vernietigen.’

‘Zo.’ Egwene liet eindelijk een klein beetje gevoel zien. ‘Dus de geruchten kloppen. Ze kloppen echt.’ Haar mooie gewaad behield zijn vorm, maar veranderde naar een diepbruine kleur, als de kleding van de Aiel. Egwene scheen het niet op te merken. ‘Zal Elaida’s rampzalige bewind dan nooit eindigen?’

Siuan schudde enkel haar hoofd. ‘Er zijn ons zevenenveertig Asha’man aangeboden om te binden, als een soort vergoeding voor de vrouwen die door Altors mannen zijn gebonden. Niet bepaald een eerlijke ruil, maar de Zaal heeft toch besloten het aanbod aan te nemen.’

‘En dat is maar goed ook,’ zei Egwene. ‘We zullen ons op een later tijdstip met de domheid van de Draak moeten bezighouden. Misschien traden zijn mannen op zonder rechtstreeks bevel van hem, maar Rhand moet toch de verantwoordelijkheid op zich nemen. Mannen die vrouwen binden!’

‘Ze beweren dat saidin is gereinigd,’ zei Siuan. Egwene trok haar wenkbrauw op, maar uitte geen tegenwerpingen. ‘Ja,’ zei ze, ‘dat zou wel eens een redelijke mogelijkheid kunnen zijn. We zullen natuurlijk nadere bevestiging nodig hebben. Maar de smet openbaarde zich toen alles gewonnen leek, dus waarom zou hij niet verdwijnen op het ogenblik dat alles naar de waanzin leek af te glijden?’

‘Zo had ik het nog niet bekeken,’ zei Siuan. ‘Wat moeten we doen, Moeder?’

‘Laat de Zaal het maar afhandelen,’ antwoordde Egwene. ‘Het lijkt erop dat ze de zaak in de hand hebben.’

‘Ze zouden de zaken beter in de hand kunnen houden als jij terugkeert, Moeder.’

‘Uiteindelijk,’ zei Egwene. Ze ging achteroverzitten en verstrengelde haar handen op schoot, en op de een of andere manier zag ze er veel ouder uit dan haar gezicht deed vermoeden. ‘Mijn werk ligt hier, voorlopig. Jij zult ervoor moeten zorgen dat de Zaal doet wat nodig is. Ik heb veel vertrouwen in je.’

‘En dat stel ik op prijs, Moeder,’ zei Siuan, die haar frustratie binnenhield. ‘Maar ik verlies de greep op hen. Lelaine begint zich te gedragen als een tweede Amyrlin, en ze doet dat door te doen alsof ze jou steunt. Ze heeft ingezien dat het haar doelen dient om de schijn te wekken dat ze handelt in jouw naam.’

Egwene tuitte haar lippen. ‘Ik had verwacht dat Romanda de voorkeur zou krijgen, aangezien zij degene was die de Verzakers ontdekte.’

‘Ik denk dat ze ervan uitging dat ze die voorkeur zou behouden,’ zei Siuan, ‘maar ze heeft te lang alleen maar genoten van haar overwinning. Lelaine is, met niet geringe inspanningen, de meest toegewijde dienares ooit van de Amyrlin geworden. Je zou denken dat jullie hartsvriendinnen waren, als je haar hoort praten! Ze heeft mij aangesteld als haar bediende, en elke keer als de Zaal bijeenkomt is het “Egwene wilde dit” en “Weet je nog wat Egwene daarover zei.”’

‘Slim,’ zei Egwene.

‘Geniaal,’ beaamde Siuan zuchtend. ‘Maar we wisten al dat een van de twee zich uiteindelijk boven de ander uit zou klauwen. Ik blijf haar maar steeds in de richting van Romanda sturen, maar ik weet niet hoe lang ik haar nog kan afleiden.’

‘Doe je best,’ zei Egwene. ‘Maar maak je geen zorgen als Lelaine weigert zich nog langer te laten afleiden.’ Siuan fronste haar voorhoofd. ‘Maar ze neemt je plek in!’

‘Door hem op te bouwen,’ zei Egwene glimlachend. Ze merkte eindelijk op dat haar gewaad naar bruin was verschoten, want ze veranderde het in een oogwenk terug, zonder het gesprek te onderbreken. ‘Lelaines poging kan alleen slagen als ik niet terugkeer. Ze gebruikt mij als bron van gezag. Als ik terugkom, zal ze geen andere keus hebben dan mijn leiderschap te aanvaarden, omdat ze al zoveel inspanningen heeft geleverd om mijn positie op te bouwen.’

‘En als je niet terugkeert, Moeder?’ vroeg Siuan zacht. ‘Dan zal het voor de Aes Sedai beter zijn om een sterke leidster te hebben,’ zei Egwene. ‘Als Lelaine degene is die de nodige kracht heeft vergaard, dan is dat maar zo.’

‘Ze heeft goede redenen om ervoor te zorgen dat je niet terugkeert, weet je,’ zei Siuan. ‘In het beste geval wedt ze tegen je.’

‘Nou, dat kunnen we haar moeilijk kwalijk nemen.’ Egwene liet zich een beetje gaan en toonde een grimas. ‘Ik zou zelf ook in de verleiding komen tegen mezelf te wedden, als ik er van buitenaf naar keek. Maar jij zult je met haar moeten bezighouden, Siuan. Ik mag me niet laten afleiden. Niet nu ik hier zoveel kansen op succes zie, en niet terwijl er een nog grotere prijs te betalen zal zijn voor falen.’ Siuan kende die koppige trek om Egwenes mond. Ze zou zich vanavond niet laten overreden. Siuan zou het bij de volgende ontmoeting nog eens moeten proberen.

Alles – het reinigen van de smet, de Asha’man, het uiteenvallen van de Toren – gaf haar een onbehaaglijk gevoel. Hoewel ze zich het grootste deel van haar leven had voorbereid op deze tijd, was het toch onrustbarend nu hij eindelijk was aangebroken.

‘De Laatste Slag komt er echt aan,’ zei Siuan, voornamelijk in zichzelf.

‘Dat klopt,’ beaamde Egwene bekommerd.

‘En ik treed hem tegemoet met nog maar een spoortje van mijn vroegere kracht,’ vervolgde Siuan grimassend.

‘Nou, misschien kunnen we je een angreaal bezorgen zodra de Toren weer heel is,’ zei Egwene. ‘We moeten alles inzetten wat we hebben als we uitrijden tegen de Schaduw.’

Siuan glimlachte. ‘Dat zou fijn zijn, maar niet noodzakelijk. Ik klaag uit gewoonte, denk ik. Eigenlijk leer ik vrij goed omgaan met mijn... nieuwe situatie. Het is niet eens zo moeilijk te verkroppen nu ik inzie dat het ook voordelen heeft.’

Egwene fronste haar voorhoofd, alsof ze probeerde te bedenken welke voordelen een vermindering van je kracht kon hebben. Uiteindelijk schudde ze haar hoofd. ‘Elayne heeft het eens gehad over een kamer in de Toren, vol met machtsvoorwerpen. Ik neem aan dat die echt bestaat?’

‘Natuurlijk,’ zei Siuan. ‘De opslagruimte in de kelder. Hij bevindt zich in de tweede laag van de kelder, aan de noordoostelijke kant. Een kleine kamer met een eenvoudige houten deur, maar je kunt hem niet missen. Het is de enige langs de gang die op slot is.’ Egwene knikte. ‘Nou, met brute kracht kan ik Elaida niet verslaan, maar toch is het fijn om dit te weten. Valt er verder nog iets opmerkelijks te melden?’

‘Niet op het ogenblik, Moeder,’ antwoordde Siuan. ‘Ga dan maar terug en probeer wat te slapen.’ Egwene weifelde. ‘En laten we elkaar over twee dagen weer ontmoeten. Hier in de eetzaal van de Novices, hoewel we misschien moeten beginnen elkaar in de stad te treffen. Ik vertrouw deze plek niet. Als er een Verzaker in ons kamp zat, dan durf ik er de helft van mijn vaders herberg onder te verwedden dat er ook een verspieder in de Witte Toren is.’ Siuan knikte. ‘Goed.’ Ze sloot haar ogen, en even later knipperde ze en werd wakker in Brins tent. De kaars was uit, en ze hoorde Brins zachte ademhaling op zijn brits aan de andere kant van de tent. Ze ging zitten en keek naar hem, hoewel het zo donker was dat ze alleen schaduwen zag. Merkwaardig genoeg stelde de aanwezigheid van de potige generaal haar gerust na al dat gepraat over Verzakers en Asha’man.

Valt er verder nog iets opmerkelijks te melden, Egwene? dacht Siuan verstrooid. Ze stond op om achter het scherm haar gewaad uit te trekken en haar nachthemd aan te doen. Nou, ik denk dat ik misschien verliefd ben. Is dat opmerkelijk genoeg? In haar ogen was het vreemder dan dat de smet was gereinigd of dat een vrouw saidin kon geleiden. Hoofdschuddend stopte ze de droom-ter’angreaal terug in zijn bergplaats en ze dook onder de dekens. Ze zou de muizen laten zitten, alleen voor deze ene keer.

Загрузка...