19 Openingszetten

Chaos. De hele wereld was een chaos.

Tuon stond op het balkon bij haar gehoorzaal in het paleis van Ebo Dar, met haar handen op haar rug. Op het paleisterrein – met wit geschilderde plaveistenen, zoals zoveel oppervlakken in de stad – oefende een groep Altaraanse wapenlieden in goud en zwart opstellingen onder de waakzame ogen van enkele van haar eigen officiers. Daarachter verrees de stad in witte koepels met kleurige banden en hoge witte spitsen.

Orde. Hier in Ebo Dar heerste orde, zelfs op de velden vol tenten en wagens buiten de stad. Seanchaanse soldaten liepen rond en bewaarden de rust; er waren plannen om de Rahad op te ruimen. Armoede was nog geen reden – of uitvlucht – om wetteloos te leven. Maar deze stad was maar een heel, heel klein belletje van orde in een wereld van tumult.

Seanchan zelf was gebroken door burgeroorlog, nu de keizerin was overleden. De Corenne waren gekomen, maar het heroveren van deze landen van Artur Haviksvleugel ging langzaam, belemmerd door de Herrezen Draak in het oosten en de Domaanse legers in het noorden. Ze wachtte nog steeds op nieuws van luitenant-generaal Turan, maar de tekenen waren niet goed. Galgan hield vol dat ze verbaasd konden staan over de uitkomst, maar Tuon had een zwarte duif gezien ten tijde van het nieuws over Turans netelige situatie. Het voorteken was duidelijk geweest. Hij zou niet levend terugkeren. Chaos. Ze keek opzij naar waar die trouwe Karede stond, gehuld in zijn dikke pantser, bloedrood en zo donkergroen dat het bijna zwart was. Hij was een lange man met een vierkant gezicht dat bijna even massief was als de wapenrusting die hij droeg. Hij had vandaag – de dag na Tuons terugkeer naar Ebo Dar – twee dozijn doodswachtgardisten en zes Ogier Gaardeniers bij zich, die allemaal langs de muren stonden in de kamer met de hoge zoldering en witte pilaren. Karede voelde de chaos en was niet van zins haar nog eens te laten ontvoeren.

Chaos was het dodelijkst als je aannames deed over wat er wel of niet door kon worden besmet. Hier in Ebo Dar nam het de vorm aan van een groepering die zich vast had voorgenomen Tuon te vermoorden.

Ze ontweek al huurmoordenaars sinds ze kon lopen, en had die allemaal overleefd. Ze verwachtte hen. Ergens floreerde ze dankzij hen. Hoe moest je weten dat je machtig was als niemand huurmoordenaars achter je aan stuurde?

Suroths verraad, echter... Chaos, ja, wanneer de leider van de Voorlopers zelf overliep. De orde terugbrengen in de wereld zou heel, heel moeilijk worden. Misschien wel onmogelijk.

Tuon rechtte haar rug. Ze had gedacht dat het nog vele jaren zou duren voordat ze keizerin werd. Maar ze zou haar plicht doen. Ze wendde zich van het balkon af en liep de gehoorzaal weer in, naar de menigte die op haar wachtte. Net als de anderen van het Bloed droeg ze as op haar wangen, als teken van rouw om het verlies van de keizerin. Tuon had weinig genegenheid voor haar moeder gehad, maar genegenheid was niet nodig voor een keizerin. Ze bood orde en stabiliteit. Tuon was nog maar net begonnen het belang van die dingen te begrijpen toen het gewicht op haar schouders was beland.

De kamer was breed en rechthoekig, verlicht met kaarsenstandaards tussen de pilaren en de stralende gloed van het zonlicht dat via de brede uitbouw erachter binnenkwam.

Tuon had de kleden uit de zaal laten halen, omdat ze de voorkeur gaf aan de helwitte tegels. Op de zoldering was een schildering aangebracht van vissers op zee, met zeemeeuwen in de heldere lucht, en de muren waren lichtblauw. Een groep van tien da’covale knielde voor de kandelaars aan Tuons rechterhand. Ze droegen doorschijnende kleding en wachtten op bevelen. Suroth was niet bij hen. De doodswachtgardist zorgde voor haar, in ieder geval tot haar haren weer aangroeiden.

Zodra Tuon naar binnen stapte, maakten alle burgers diepe buigingen en drukten hun voorhoofd tegen de vloer. De leden van het Bloed knielden en bogen hun hoofd.

Tegenover de da’covale, aan de overkant van de zaal, knielden Lanelle en Melitene in gewaden versierd met zilveren bliksemschichten op de rode vlakken van hun rokken. Hun beteugelde damane knielden met hun gezicht omlaag. Tuons ontvoering was ondraaglijk geweest voor enkele damane; ze hadden ontroostbaar gehuild tijdens haar afwezigheid.

Haar zetel was betrekkelijk eenvoudig. Een houten stoel met zwart fluweel op de armleuningen en de rug. Ze ging zitten, in een geplooid gewaad in de diepste zeeblauwe kleur, en haar witte mantel fladderde achter haar op. Zodra ze plaatsnam, kwamen de mensen in de zaal overeind van hun knielende houdingen; iedereen behalve de da’covale, die bleven knielen. Selucia stond op en kwam naast de stoel staan. Ze droeg haar gouden haar in een vlecht langs de rechterkant, en de linkerkant van haar hoofd was geschoren. Ze had geen as op haar wangen, want ze was niet van het Bloed, maar de witte band om haar arm gaf aan dat ook zij – net als de rest van het rijk – rouwde om het verlies van de keizerin.

Yuril, Tuons klerk en in het geheim haar Hand, stapte naar de andere kant van de stoel. De doodswachtgardisten kwamen onopvallend dichterbij, en hun donkere pantsers glinsterden lichtjes in het zonlicht. Ze waren de laatste tijd opmerkelijk beschermend jegens haar. Ze nam het hen niet kwalijk, gezien de recente gebeurtenissen. Hier ben ik dan, dacht Tuon, omringd door mijn macht, met damane aan de ene kant en doodswachtgardisten aan de andere. En toch voel ik me niet veiliger dan ik me bij Martrim voelde. Wat vreemd, dat ze zich veilig bij hem had gevoeld. Recht voor haar, verlicht door schuin invallend zonlicht uit de open uitbouw achter haar, stond een groep leden van het Bloed, met kapitein-generaal Galgan als hoogste onder hen. Hij droeg vandaag een pantser met een diepblauwe borstplaat, zo donker dat het bijna zwart was. Zijn poederwitte haar liep in een kam over zijn hoofd, waarvan de zijkanten geschoren waren, en het was gevlochten tot aan zijn schouders, want hij was van het Hoge Bloed. Bij hem waren twee leden van het lagere Bloed – baandergeneraal Najirah en baandergeneraal Yamada – en enkele burgerofficiers. Ze wachtten geduldig, waarbij ze zorgvuldig Tuons blik vermeden.

Een verzameling van andere leden van het Bloed stond enkele stappen achter hen om getuige te zijn van haar handelen. De pezige Faverde Nothish en Amenar Shumada met zijn lange gezicht voerden hen aan. Ze waren allebei belangrijk; belangrijk genoeg om gevaarlijk te zijn. Suroth zou niet de enige zijn die in deze tijden kansen zag. Als Tuon viel, kon bijna iedereen keizerin worden. Of keizer.

De oorlog in Seanchan zou niet snel eindigen, maar zodra hij eindigde zou de overwinnaar zichzelf ongetwijfeld verheffen tot de Kristallen Troon. En dan zouden er twee leiders zijn van het Seanchaanse Rijk, gescheiden door een oceaan, verenigd in hun verlangen om elkaar te verslaan. En geen van beiden konden ze de ander laten leven.

Orde, dacht Tuon, terwijl ze met een blauwgelakte nagel op het zwarte hout van de armleuning tikte. De orde moet van mij uitstralen. Ik moet een kalme hemel brengen bij degenen die worden geplaagd door stormen.

‘Selucia is mijn Waarheidsspreker,’ kondigde ze aan. ‘Laat dat bekend worden gemaakt onder het Bloed.’

Die uitspraak was verwacht. Selucia boog haar hoofd in aanvaarding, hoewel ze niet verlangde naar enige andere functie dan het dienen en beschermen van Tuon. Ze zou deze positie niet verwelkomen. Maar ze was ook eerlijk en rechtdoorzee; ze zou een uitstekende Waarheidsspreker zijn. In ieder geval kon Tuon er deze keer van op-aan dat haar Waarheidsspreker geen Verzaker was. Geloofde ze Falendres verhaal dan? Het was onvoorstelbaar; het klonk als een van Martrims beeldende verhalen over denkbeeldige schepsels die door het duister slopen. En toch hadden de andere sul’dam en damane Falendres verhaal bevestigd.

Sommige feiten leken in ieder geval te kloppen. Anath had samengewerkt met Suroth. Suroth had – na wat overreding – toegegeven dat ze een Verzaker had ontmoet. Of althans, dat dacht ze. Ze had niet geweten dat de Verzaker Anath was, maar ze scheen die onthulling geloofwaardig te vinden.

Of ze nu wel of niet echt een Verzaker was, Anath had de Herrezen Draak ontmoet en zich voorgedaan als Tuon. En toen had ze geprobeerd hem te doden. Orde, dacht Tuon, met een onbewogen gezicht. Ik vertegenwoordig de orde.

Tuon gebaarde kort naar Selucia, die nog altijd haar Stem was – en haar schaduw – zelfs met de bijgevoegde verantwoordelijkheid van Waarheidsspreker. Als ze bevelen gaf aan lieden die ver beneden haar stonden, gaf Tuon eerst de woorden door aan Selucia, die ze vervolgens zou uitspreken.

‘Stuur hem naar binnen,’ droeg Selucia een da’covale naast de troon op. Hij boog diep, legde zijn voorhoofd tegen de vloer en haastte zich toen naar de andere kant van de grote zaal om de deur te openen.

Beslan, Koning van Altara en Hoogzetel van het Huis Mitsobar, was een slanke jongeling met zwarte ogen en zwart haar. Hij had de olijfkleurige huid van het Altaraanse volk, maar hij droeg kleding zoals die de voorkeur had van het Bloed. Een wijde gele broek en een hoog-gekraagde jas die slechts tot midden op zijn borst reikte, met een geel hemd eronder. De leden van het Bloed hadden een duidelijke doorgang in het midden van de zaal opengelaten, en Beslan liep erdoor, met zijn blik neergeslagen. Toen hij de smeekruimte voor de troon bereikte, liet hij zich op zijn knieën zakken en maakte een diepe buiging. Het volmaakte plaatje van een trouwe onderdaan, op die smalle gouden kroon op zijn hoofd na. Tuon gebaarde naar Selucia. ‘U wordt verzocht op te staan,’ sprak Selucia. Beslan stond op, hoewel hij zijn blik afgewend hield. Hij was een uitstekend toneelspeler.

‘De Dochter van de Negen Manen betuigt haar medeleven met uw verlies,’ liet Selucia hem weten.

‘En ik dat van mij vanwege haar verlies,’ zei hij. ‘Mijn verdriet is maar een kaars vergeleken bij het grote vuur dat het Seanchaanse volk voelt.’

Hij was te onderdanig. Hij was een koning; hij hoefde niet zo diep te buigen. Hij stond gelijk aan veel leden van het Bloed. Ze zou bijna hebben geloofd dat hij zich gewoon onderwierp aan de vrouw die binnenkort keizerin zou worden, maar ze was dankzij haar spionnen en door geruchten veel te goed op de hoogte van zijn temperament.

‘De Dochter van de Negen Manen wenst de reden te weten waarom u niet langer hof houdt,’ sprak Selucia, kijkend naar Tuons bewegende handen. ‘Ze vindt het verontrustend dat uw volk geen gehoor kan krijgen bij hun koning. Uw moeders dood was tragisch en schokkend, maar uw koninkrijk heeft u nodig.’

Beslan maakte een buiging. ‘Laat haar alstublieft weten dat ik het niet gepast vond om mezelf boven haar te verheffen. Ik ben onzeker over wat ik moet doen. Ik bedoelde het niet als belediging.’

‘Weet u zeker dat dat de werkelijke reden is?’ vroeg Selucia. ‘Het is niet omdat u wellicht een opstand tegen ons voorbereidt en daardoor geen tijd hebt voor uw andere plichten?’ Beslan keek scherp op, met grote ogen. ‘Majesteit, ik...’

‘Je hoeft geen verdere leugens te spreken, kind van Tylin,’ zei Tuon rechtstreeks tegen hem, wat verbaasde kreten ontlokte aan de verzamelde leden van het Bloed. ‘Ik weet wat je tegen generaal Habiger en je vriend heer Malalin hebt gezegd. Ik weet van je geheime ontmoetingen in de kelder van De Drie Sterren. Ik weet overal van, koning Beslan.’

Het werd stil in de zaal, en Beslan boog even zijn hoofd. Toen, verrassend genoeg, stond hij op en keek haar recht in de ogen. Ze had niet gedacht dat die milde jongeling het in zich had. ‘Ik laat mijn volk niet...’

‘Ik zou mijn mond maar houden als ik jou was,’ onderbrak Tuon hem. ‘Je staat nu al op los zand.’

Beslan aarzelde. Ze zag de vraag in zijn ogen. Ging ze hem niet terechtstellen? Als ik van plan was je te doden, dacht ze, dan zou je al dood zijn, en je zou het mes niet eens hebben zien aankomen. ‘Seanchan is in oproer,’ zei Tuon terwijl ze hem aankeek. Hij leek geschokt over haar woorden. ‘O, dacht je dat ik dat zou negeren, Beslan? Ik blijf niet rustig naar de sterren staren terwijl mijn rijk om me heen instort. De waarheid moet onder ogen worden gezien. Mijn moeder is dood. Er is geen keizerin. Maar de troepen van de Corenne zijn meer dan voldoende om onze posities hier aan deze kant van de oceaan te behouden, inclusief Altara.’ Ze boog zich naar voren en probeerde een gevoel van beheersing, van standvastigheid uit te stralen. Haar moeder was daar te allen tijde toe in staat geweest. Tuon had niet de lengte van haar moeder, maar ze zou die uitstraling nodig hebben. Anderen moesten zich veiliger en zekerder voelen, gewoonweg door haar aanwezigheid.

‘In dit soort tijden,’ vervolgde Tuon, ‘kunnen dreigingen van opstand niet worden genegeerd. Velen zullen kansen zien in de zwakte van het rijk, en hun verdeelde geruzie zal – als er niets aan wordt gedaan – waarschijnlijk het einde van ons allen worden. Daarom moet ik vastberaden zijn. Heel vastberaden. Jegens degenen die me tarten.’

‘Waarom,’ vroeg Beslan, ‘ben ik dan nog in leven?’

‘Je bereidde je opstand al voor voordat de gebeurtenissen in het rijk bekend werden.’ Hij fronste niet-begrijpend.

‘Jij begon je opstand toen Suroth hier de leiding had,’ zei Tuon, ‘en toen je moeder nog koningin was. Er is sindsdien veel veranderd, Beslan. Heel veel. In dit soort tijden zijn er mogelijkheden voor grootse daden.’

‘U moet weten dat ik niet dorst naar macht,’ zei Beslan. ‘De vrijheid van mijn volk, dat is alles wat ik wens.’

‘Dat weet ik inderdaad,’ zei Tuon, die haar handen voor zich verstrengelde, met haar gelakte nagels om elkaar heen en haar ellebogen op de armleuningen van haar stoel. ‘En dat is de andere reden waarom je nog leeft. Je opstandigheid komt niet voort uit een verlangen naar een hoge positie, maar uit niets dan onwetendheid. Je bent misleid, en dat betekent dat je kunt veranderen als je de juiste kennis krijgt aangereikt.’

Hij keek haar verward aan. Sla je ogen neer, stommeling. Dwing me niet je te laten afranselen voor je lompheid! Alsof hij haar gedachten had gelezen, wendde hij zijn blik af en sloeg zijn ogen neer. Ja, ze had hem goed ingeschat.

Wat was haar positie wisselvallig! Natuurlijk, ze had soldaten, maar zoveel van hen waren verspild door Suroths agressie. Alle koninkrijken aan deze kant van de oceaan zouden uiteindelijk moeten buigen voor de Kristallen Troon. Elke marath’damane zou worden beteugeld, elke koning of koningin zou de geloften afleggen. Maar Suroth had te veel druk uitgeoefend, vooral bij het fiasco met Turan. Honderdduizend man, verloren in één veldslag. Waanzin. Tuon had Altara nodig. Ze had Ebo Dar nodig. Beslan was geliefd bij het volk. Zijn hoofd op een staak zetten na de raadselachtige dood van zijn moeder... Nou, Tuon wilde stabiliteit hebben in Ebo Dar, maar ze zou er liever geen onbemande fronten voor zien. ‘De dood van je moeder is een groot verlies,’ zei Tuon. ‘Ze was een goed mens. Een goede koningin.’ Beslans lippen vormden een streep. ‘Je mag spreken,’ zei Tuon.

‘Haar dood... is onverklaard,’ zei hij. De onderliggende betekenis was duidelijk.

‘Ik weet niet of Suroth er iets mee te maken had,’ zei Tuon, die haar stem liet verzachten. ‘Zij beweert van niet. Maar de zaak wordt onderzocht. Als blijkt dat Suroth achter haar dood zat, dan ontvangen jij en Altara een verontschuldiging van de troon.’ Weer een ingehouden kreet van de leden van het Bloed. Ze legde hun met een blik het zwijgen op en wendde zich weer tot Beslan. ‘Het was een groot verlies, de dood van je moeder. Je moet weten dat ze trouw was aan haar geloften.’

‘Ja,’ zei hij met bittere stem. ‘En ze heeft de troon opgegeven.’

‘Nee,’ zei Tuon kortaf. ‘De troon is van jou. Dat is die onwetendheid waar ik het over had. Je moet je mensen leiden. Ze hebben een koning nodig. Ik heb niet de tijd, noch de wens om je plicht voor je te doen. Jij gaat ervan uit dat de Seanchaanse overheersing van je thuisland betekent dat je mensen geen vrijheid meer hebben. Dat is niet waar. Ze zullen vrijer, beter beschermd en sterker zijn wanneer ze ons bewind aanvaarden. Ik sta boven jou. Maar is dat zo onwenselijk? Met de macht van het Rijk achter je, zul je je grenzen kunnen bewaken en je landen buiten Ebo Dar kunnen beschermen. Je spreekt over je volk? Nou, ik heb iets voor je laten voorbereiden.’ Ze knikte naar de zijkant, waar een ranke da’covale naar voren stapte met een leren zak. ‘Daarin,’ zei Tuon, ‘vind je getallen die zijn verzameld door mijn verkenners en wachters. Je ziet alle meldingen van misdaden tijdens onze bezetting hier. Je krijgt verslagen en manifesten, een vergelijking van hoe de mensen waren vóór de Terugkeer en erna. Ik denk dat je al wel weet wat je zult vaststellen. Het rijk is een aanwinst voor je, Beslan. Een machtige, machtige bondgenoot. Ik zal je niet beledigen door je tronen aan te bieden die je niet wilt. Ik wil je overhalen door je stabiliteit, voedsel en bescherming voor je volk te bieden. Allemaal voor de lage prijs van je trouw.’ Hij pakte weifelend de zak aan.

‘Ik bied je een keus, Beslan,’ zei Tuon. ‘Je kunt kiezen voor een terechtstelling, als je wilt. Ik zal geen da’covale van je maken. Ik zal je eervol laten sterven en bekendmaken dat je bent gestorven omdat je de geloften weigerde en besloot de Seanchanen niet te aanvaarden. Als jij dat wenst, zal ik het toestaan. Je volk zal weten dat je je tot de dood hebt verzet.

Of je kunt ervoor kiezen hen beter te dienen. Je kunt ervoor kiezen te leven. Als je dat doet, zul je worden verheven tot het Hoge Bloed. Je kunt naar voren stappen en regeren zoals je volk dat van je nodig heeft. Ik beloof je dat ik me niet zal mengen in de aangelegenheden van je volk. Ik zal grondstoffen en manschappen voor mijn legers eisen, zoals gepast is, en jouw woord gaat niet boven het mijne. Verder zal je macht in Altara volkomen zijn. Niemand van het Bloed zal het recht hebben om zonder jouw toestemming je mensen te bevelen, kwaad te doen of gevangen te nemen.

Ik zal een lijst van je aannemen en bekijken, van adellijke families van wie jij vindt dat ze moeten worden verheven tot het lagere Bloed, en ik zal er niet minder dan twintig verheffen. Altara zal de permanente zetel van de keizerin aan deze kant van de oceaan worden. Als zodanig zal het het machtigste koninkrijk hier worden. Je mag kiezen.’

Ze boog zich naar voren en maakte haar vingers van elkaar los. ‘Maar begrijp één ding goed. Als je besluit je bij ons aan te sluiten, dan geef je me je hart, en niet alleen je woorden. Ik sta je niet toe je geloften te negeren. Ik geef je deze kans omdat ik denk dat je een sterke bondgenoot kunt zijn en omdat ik denk dat je misleid was, misschien door de verstrikte webben van Suroth.

Je hebt één dag om je besluit te nemen. Denk goed na. Je moeder dacht dat dit de beste richting was, en zij was een wijze vrouw. Het Rijk betekent stabiliteit. Een opstand zou alleen maar uitmonden in leed, hongersnood en vergetelheid. In dit soort tijden moet je niet alleen staan, Beslan.’

Ze ging achteroverzitten terwijl Beslan naar de zak in zijn handen keek. Hij maakte een diepe buiging om zich terug te trekken, maar zijn beweging was rukkerig, alsof hij ergens door afgeleid was. ‘Je mag gaan,’ zei ze tegen hem.

Hij draaide zich niet om. Het werd stil in de zaal terwijl hij naar zijn handen en de zak staarde. Ze zag zijn innerlijke strijd op zijn gezicht. Een da’covale naderde om hem mee te tronen, aangezien hem was gezegd dat hij kon gaan, maar Tuon stak haar hand op en hield de bediende tegen.

Ze boog zich naar voren, en meerdere leden van het Bloed schuifelden met hun voeten terwijl ze wachtten. Beslan staarde alleen maar naar die zak. Uiteindelijk keek hij met vastberaden ogen op. En toen, verrassend genoeg, zonk hij weer op zijn knieën. ‘Ik, Beslan van het Huis Mitsobar, zweer trouw en dienst aan de Dochter van de Negen Manen en via haar aan het Seanchaanse Rijk, nu en voor altijd, tot de dag dat ze besluit me uit vrije wil te laten gaan. Mijn landen en troon behoren haar toe, en ik geef die aan haar over. Dit zweer ik onder het Licht.’

Tuon stond zichzelf een glimlach toe. Achter Beslan stapte kapitein-generaal Galgan naar voren en richtte zich tot de koning. ‘Dat is niet de juiste...’

Tuon legde hem met een handgebaar het zwijgen op. ‘Wij eisen dat dit volk onze gebruiken overneemt, generaal,’ zei ze. ‘Het is passend dat wij er enkele van hen aanvaarden.’

Niet te veel van die gebruiken, natuurlijk. Maar ze had haar inzicht hierin te danken aan haar lange gesprekken met vrouw Anan. De Seanchanen hadden misschien een vergissing met dit volk begaan door hen Seanchaanse geloften van gehoorzaamheid te laten zweren. Martrim had die geloften afgelegd, maar had ze gemakshalve genegeerd toen de tijd daar was. En toch had hij ervoor gezorgd dat hij zijn woord aan haar had gehouden, en zijn mannen hadden haar verzekerd dat hij een man van eer was.

Wat merkwaardig dat ze bereid waren om de ene gelofte boven de andere te stellen. Die mensen waren vreemd. Maar ze zou hen moeten begrijpen om over hen te regeren, en ze zou over hen moeten regeren om kracht te verzamelen voor haar terugkeer naar Seanchan.

‘Je eed bevalt me, koning Beslan. Ik verhef je tot het Hoge Bloed en geef jou en je Huis dominantie over het koninkrijk Altara, voor nu en altijd, waarbij jouw wil bij het bestuur en beheer ervan alleen ondergeschikt is aan die van de Keizerlijke Troon zelf. Sta op.’ Hij kwam op ietwat trillende benen overeind. ‘Weet u zeker dat u niet ta’veren bent, vrouwe?’ vroeg hij. ‘Want ik had bepaald niet verwacht dat ik dit zou doen toen ik hier naar binnen liep.’ Ta’veren. Die mensen en hun domme bijgeloof! ‘Ik ben met je ingenomen,’ zei ze tegen hem. ‘Ik heb je moeder slechts korte tijd gekend, maar ik vond haar heel vaardig. Het zou me geen genoegen hebben gedaan als ik gedwongen was haar enige zoon terecht te stellen.’

Hij knikte waarderend. Vanaf de zijkant gebaarde Selucia steels: Dat was goed aangepakt. Ongebruikelijk, misschien, maar heel tactvol gedaan.

Tuon voelde een warme gloed van trots. Ze wendde zich tot de grijsharige generaal Galgan. ‘Generaal. Ik besef dat je al enige tijd wacht om me te spreken, en je geduld is prijzenswaardig. Je mag nu je gedachten uitspreken. Koning Beslan, je mag blijven of vertrekken. Het is je recht om alle openbare bijeenkomsten bij te wonen die ik in je koninkrijk houd, en je hebt daar nooit toestemming of een uitnodiging voor nodig.’

Beslan knikte, maakte een buiging en trok zich naar de zijkant van de zaal terug om toe te kijken.

‘Dank u, Hoogste Dochter,’ zei Galgan eerbiedig terwijl hij naar voren stapte. Hij gebaarde naar zijn so’jhin, die in de gang buiten stond. Ze kwamen binnen, wierpen zich eerst op de vloer voor Tuon en zetten toen snel een tafel met kaarten op. Een dienaar bracht Galgan een bundel, die hij naar Tuon droeg. Karede stond meteen bij haar rechterschouder, en Selucia links, maar Galgan hield eerbiedig afstand. Hij maakte een buiging en rolde de bundel uit op de vloer. Het was een rode banier met een cirkel in het midden, gespleten door een kronkellijn. De ene helft van de cirkel was zwart, de andere wit. ‘Wat is dit?’ vroeg Tuon, die zich naar voren boog.

‘De banier van de Herrezen Draak,’ antwoordde Galgan. ‘Hij heeft er een boodschapper mee gestuurd, om nogmaals om een onderhoud te vragen.’ Hij keek op – niet geheel in haar ogen – en zijn gezicht stond bedachtzaam en bezorgd.

‘Vanmorgen toen ik opstond,’ zei Tuon, ‘zag ik een patroon in de lucht dat leek te bestaan uit drie torens en een havik, hoog aan de hemel, die ertussendoor vloog.’

De verschillende leden van het Bloed in de zaal knikten goedkeurend. Alleen Beslan leek verward. Hoe leefden die mensen toch als ze de voortekenen niet kenden? Hadden ze dan niet de wens om de visioenen die het Patroon hun over het lot gaf te begrijpen? De havik en drie torens waren een omen voor toekomstige moeilijke keuzes. Ze gaven aan dat er doortastendheid nodig zou zijn. ‘Wat vind jij van het verzoek van de Herrezen Draak om een onderhoud?’ vroeg Tuon aan Galgan.

‘Misschien is het onverstandig om die man te ontmoeten, Hoogste Dochter. Ik ben niet overtuigd van zijn aanspraken op zijn titel. Heeft het Rijk op het ogenblik geen andere zorgen?’

‘Je vraagt je af waarom we onze troepen niet hebben teruggetrokken,’ zei Tuon. ‘Waarom we niet naar Seanchan zijn opgerukt om de troon in te nemen.’

Hij boog zijn hoofd. ‘Ik vertrouw op uw wijsheid, Hoogste Dochter.’

‘Dit is de Herrezen Draak,’ zei Tuon, ‘en niet alleen maar een bedrieger. Ik ben ervan overtuigd. Hij moet buigen voor de Kristallen Troon voordat de Laatste Slag kan beginnen. En dus moeten we blijven. Het is geen toeval dat de Terugkeer nu heeft plaatsgevonden. We zijn hier nodig. Meer, helaas, dan in ons thuisland.’ Galgan knikte langzaam. Hij was het met haar eens dat ze zich niet moesten terugtrekken naar Seanchan; hij had alleen aangenomen dat ze dat zou willen. Door te verklaren dat ze zouden blijven, had ze zijn ontzag verdiend. Niet dat hij niet alsnog zou overwegen zelf de troon te grijpen. Een man kon zijn positie niet vasthouden zonder een heleboel eerzucht.

Maar hij stond erom bekend dat hij niet alleen eerzuchtig was, maar ook verstandig. Hij zou niet toeslaan tot hij ervan overtuigd was dat dat het beste was. Hij zou moeten geloven dat hij een grote kans van slagen had en dat het afzetten van Tuon beter zou zijn voor het Rijk. Dat was het verschil tussen een eerzuchtige dwaas en een eerzuchtig man met verstand. Die laatste begreep dat iemand vermoorden nog maar het begin was. Tuons leven nemen en zelf de troon bestijgen zou hem niets opleveren als hij daarmee de rest van het Bloed van zich vervreemdde.

Hij liep naar de kaartentafel. ‘Als u de oorlog wilt doorzetten, Hoogste Dochter, laat me u dan op de hoogte brengen van de toestand van uw leger. Een van onze meest doortastende plannen wordt georganiseerd door luitenant-generaal Yulan.’

Galgan gebaarde naar de verzamelde officiers en een kleine, donker-huidige man van het lage Bloed stapte naar voren. Hij droeg een zwarte pruik om zijn kaalheid te verbergen, en hij kwam naderbij en knielde buigend voor Tuon.

‘U wordt verzocht op te staan en te spreken, generaal,’ sprak Selucia.

‘Spreek mijn dank uit aan de Hoogste Dochter,’ antwoordde Yulan terwijl hij opstond.

Bij de kaartentafel beduidde hij enkele bedienden om de kaart omhoog te houden zodat Tuon hem kon zien. ‘Op wat tegenslag in Arad Doman na verloopt het heroveren van deze landen zoals verwacht. Langzamer dan we zouden wensen, maar niet zonder grote overwinningen. De volkeren van deze koninkrijken komen hun buurlanden niet te hulp. We hebben grote overwinningen behaald door hen een voor een te veroveren. Er zijn slechts twee kwesties die ons zorgen baren. De eerste is die Rhand Altor, de Herrezen Draak, die een agressieve oorlog van vereniging voert in het noorden en oosten. De wijsheid van de Hoogste Dochter zal nodig zijn om ons te leren hoe we hem moeten onderwerpen.

De andere zorg is het grote aantal marath’damane dat zich heeft verzameld op de plek die bekendstaat als Tar Valon. Ik geloof dat de Hoogste Dochter heeft gehoord van het wapen dat ze hebben gebruikt om een groot stuk land ten noorden van Ebo Dar te verwoesten.’

Tuon knikte.

‘De sul’dam hadden nog nooit zoiets gezien,’ vervolgde Yulan. ‘We nemen aan dat het iets van damane is, wat hun kan worden geleerd als de juiste marath’damane worden gevangen. Dat wonderlijke vermogen dat ze hebben om zich ogenblikkelijk van de ene plek naar de andere te verplaatsen – als dat waar is – is een tweede middel van groot tactisch voordeel dat we in handen moeten krijgen.’ Tuon knikte weer, kijkend naar de kaart waarop Tar Valon te zien was. Selucia sprak: ‘De Hoogste Dochter is nieuwsgierig naar uw plannen. Ga door.’

‘Mijn diepe dank,’ zei Yulan met een buiging. ‘Als Kapitein van de Lucht heb ik de eer om de raken en to’raken te bevelen die de Terugkeer dienen. Ik geloof dat een aanval in het hart van de landen van onze vijand niet alleen mogelijk is, maar ook van groot voordeel. We hebben nog niet veel van die marath’damane tegenover ons gehad in de strijd, maar terwijl we oprukken naar landen die onder bestuur van de Herrezen Draak staan, zullen we hen ongetwijfeld in groten getale ontmoeten. Ze nemen aan dat ze op het ogenblik veilig voor ons zijn. Een aanval nu zou grote invloed hebben op de toekomst. Elke marath’damane die we beteugelen is niet alleen een machtig middel voor onze troepen, maar een verlies voor de vijand. De voorlopige verslagen wijzen erop dat er vele honderden marath’damane verzameld zijn op die plek die de Witte Toren wordt genoemd.’ Zoveel? dacht Tuon. Een zo grote groep zou de oorlog geheel doen omslaan. Goed, de marath’damane die met Martrim mee reisden zeiden dat ze niet zouden meedoen aan oorlogen. En het was inderdaad zo dat marath’damane die ooit Aes Sedai waren geweest – tot nu toe – nutteloos waren gebleken als wapens. Maar kon er een manier zijn om hun zogenaamde geloften te verdraaien? Iets wat Martrim terloops had gezegd gaf haar het vermoeden van wel. Haar vingers bewogen razendsnel.

‘De Dochter van de Negen Manen vraagt zich af hoe een aanval op hen kans van slagen kan hebben,’ sprak Selucia. ‘De afstand is groot. Honderden roeden.’

‘We zouden een leger van voornamelijk to’raken inzetten,’ zei generaal Yulan. ‘Met enkele raken om te verkennen. De kaarten die we in handen hebben gekregen, tonen uitgestrekte graslanden met heel weinig bewoners, die onderweg als rustpunten kunnen worden gebruikt. We zouden hier Morland kunnen oversteken,’ hij wees naar een tweede kaart die door bedienden werd opgehouden, ‘en vanuit het zuiden naar Tar Valon kunnen komen. Als het de Hoogste Dochter behaagt, zouden we ’s nachts kunnen aanvallen, als de marath’damane slapen. Ons doel daarbij is om er zo veel mogelijk te vangen.’

‘De Hoogste Dochter vraagt zich af of dit werkelijk uitvoerbaar is,’ sprak Selucia.

Tuon was geïntrigeerd. ‘Hoeveel manschappen zouden we voor zo’n aanval kunnen inzetten?’

‘Als we ons volledig inzetten?’ vroeg Yulan. ‘Ik denk dat we tussen de tachtig en honderd to’raken kunnen vergaren voor de aanval.’ Tachtig tot honderd to’raken. Dus zo’n driehonderd soldaten met wapens, om ruimte over te laten om gevangen marath’damane mee terug te nemen. Driehonderd was een aanzienlijk aantal voor een dergelijke aanval, maar ze zouden snel en licht moeten reizen om niet in de val te lopen.

‘Als het de Hoogste Dochter behaagt,’ zei generaal Galgan, die weer naar voren stapte. ‘Ik denk dat er veel te zeggen is voor generaal Yulans plan. Het gevaar van grote verliezen blijft bestaan, maar zo’n kans krijgen we nooit meer. Als ze worden ingezet in het conflict tegen ons, zouden die marath’damane ons kunnen uitschakelen. En als we toegang kunnen krijgen tot dat wapen van hen, of zelfs hun vermogen om grote afstanden af te leggen... Nou, ik denk dat we voor zo’n grote prijs elke to’raken in ons leger op het spel mogen zetten.’

‘Als het de Hoogste Dochter behaagt,’ vervolgde generaal Yulan. ‘Voor ons plan is de inzet nodig van twintig troepen van de Hemelvuisten – tweehonderd soldaten in totaal – en vijftig gekoppelde sul’dam. We denken dat een kleine groep Bloedmessen misschien ook van pas zou komen.’

Bloedmessen, de keurtroepen van de Hemelvuisten, op zichzelf al een bijzondere groep. Yulan en Galgan waren wel toegewijd aan deze actie! Je zette nooit Bloedmessen in, behalve als het je oprecht ernst was, want ze keerden nooit terug van hun missie. Het was hun plicht om nadat de Vuisten zich terugtrokken achter te blijven en schade te berokkenen – zo veel mogelijk schade – aan de vijand. Als ze enkelen daarvan in Tar Valon konden krijgen, met het bevel om zo veel mogelijk marath’damane te doden...

‘De Herrezen Draak zal niet goed reageren op deze aanval,’ zei Tuon tegen Galgan. ‘Is hij niet verbonden met die marath’damane?’

‘Volgens sommige verslagen,’ antwoordde Galgan. ‘Volgens andere is hij tegen ze gekant. Weer andere melden dat ze zijn pionnen zijn. Onze gebrekkige kennis op dit gebied slaat mijn ogen neer, Hoogste Dochter. Ik ben niet in staat geweest de leugens te onderscheiden van de waarheid. Totdat we betere inlichtingen hebben, moeten we van het ergste uitgaan, namelijk dat deze aanval hem bijzonder zal ontstemmen.’

‘En je blijft van mening dat het de moeite waard is?’

‘Ja,’ zei Galgan zonder aarzelen. ‘Als die marath’damane verbonden zijn met de Herrezen Draak, dan hebben we nog meer reden om toe te slaan, voordat hij hen tegen ons kan inzetten. Misschien zal de aanval zijn toorn wekken, maar het zal hem ook verzwakken, wat u een betere positie biedt om met hem te onderhandelen.’

Tuon knikte peinzend. Dit was mogelijk de moeilijke beslissing waar het voorteken op had geduid. Maar haar keus leek voor de hand te liggen, en eigenlijk was het helemaal geen moeilijk besluit. Alle marath’damane in Tar Valon moesten van een halsband worden voorzien, en dit was een uitstekende manier om met één enkele, machtige klap het verzet jegens het Eeuwig Zegevierende Leger te verzwakken.

Maar het voorteken had geduid op een moeilijke beslissing. Ze gebaarde naar Selucia.

‘Is er iemand in deze zaal dit die plan afkeurt?’ vroeg de Stem. ‘Iemand die tegenwerpingen heeft bij wat generaal Yulan en zijn mannen naar voren hebben gebracht?’

De leden van het Bloed keken elkaar aan. Beslan had misschien iets willen zeggen, maar dat deed hij niet. De Altaranen hadden geen bezwaar gemaakt toen hun marath’damane de halsband werd omgedaan; het scheen dat ze weinig vertrouwen hadden in lieden die konden geleiden. Ze hadden niet het voorbeeld gevolgd van Amadicia, dat zo verstandig was geweest om de Aes Sedai vogelvrij te verklaren, maar ze verwelkomden hen ook niet. Beslan zou zich niet tegen een aanval op de Witte Toren uitspreken.

Siuan ging achteroverzitten en wachtte... waarop? Misschien was dit toch niet het besluit waar het voorteken naar had verwezen. Ze opende haar mond om het bevel te geven de aanval uit te voeren, maar op dat ogenblik gingen de deuren open.

De doodswachtgardisten die de wacht hielden bij de deur stapten opzij en lieten een so’jhin binnen. De man met gespierde armen, Ma’combe, boog tot vlak boven de grond, de zwarte vlecht over zijn rechterschouder viel opzij en raakte de tegelvloer. ‘Als het de Dochter van de Negen Manen behaagt, luitenant-generaal Tylee Khirgan verzoekt om een audiëntie.’ Galgan keek geschokt. ‘Wat is er?’ vroeg Tuon aan hem.

‘Ik besefte niet dat ze teruggekeerd was, Hoogste Dochter,’ zei hij. ‘Ik stel in alle nederigheid voor dat ze toestemming krijgt om te spreken. Ze is een van mijn beste officiers.’

‘Ze mag binnenkomen,’ sprak Selucia.

Een mannelijke da’covale in een witte mantel kwam binnen, voor een vrouw in wapenrusting uit, met haar helm onder haar arm. Ze had een donkere huid en kort zwart haar dat ze in dichte krullen op haar hoofd droeg, en ze was lang en slank. Bij haar slapen waren haar haren bestoft met grijs. De overlappende platen van haar pantser droegen strepen van rode, gele en blauwe lak, en het kraakte terwijl ze liep. Ze was van het lage Bloed – kort geleden op bevel van generaal Galgan verheven – maar ze was daarvan op de hoogte gesteld via een raken. Ze droeg haar haren amper geschoren, over een vingerbreedte langs de zijkanten van haar hoofd. Tylees ogen waren rood van vermoeidheid. Te oordelen naar de geur van zweet en de stank van paarden die om haar heen hing, was ze na aankomst in de stad meteen naar Tuon toe gekomen. Ze werd gevolgd door enkele jongere soldaten, ook uitgeput, en een van hen droeg een grote bruine zak. Toen ze de smeekruimte bereikten – een vierkant rood doek op de vloer – zakten ze allemaal op hun knieën. De gewone soldaten drukten hun voorhoofd tegen de vloer en Tylee maakte een ruk alsof ze hun voorbeeld wilde volgen, maar ze herstelde zich. Ze was het nog niet gewend om lid van het Bloed te zijn. ‘Het is duidelijk dat je vermoeid bent, strijder,’ sprak Selucia. Tuon boog zich naar voren. ‘We nemen aan dat je nieuws van groot belang hebt?’

Tylee richtte zich op één knie op en gebaarde opzij. Een van haar soldaten kwam op zijn knieën overeind en tilde de bruine zak op. Aan de onderkant was die besmeurd met een donkere, geronnen vloeistof. Bloed.

‘Als het de Hoogste Dochter behaagt,’ zei Tylee, waarbij haar stem haar uitputting verraadde. Ze knikte naar de man, en hij opende de zak en dumpte dingen op de vloer. De koppen van verschillende dieren. Een zwijn, een wolf, en... een havik? Tuon voelde zich verkillen. Die havikskop was even groot als een mensenhoofd. Misschien wel groter. Maar ze... klopten niet helemaal. De koppen waren verschrikkelijk misvormd. Ze zou durven zweren dat de havikskop, die omrolde zodat ze het aangezicht ervan goed kon zien, menselijke ogen had. En... de andere koppen hadden ook... menselijke trekken. Tuon onderdrukte een huivering. Wat voor kwaadaardig voorteken was dit?

‘Wat is hier de betekenis van?’ wilde Galgan weten. ‘Ik neem aan dat de Hoogste Dochter op de hoogte is van mijn militaire onderneming tegen de Aiel,’ zei Tylee, nog steeds op één knie. Tylee had tijdens die slag damane gevangen, hoewel Tuon er niet veel meer van wist. Generaal Galgan had met enige nieuwsgierigheid op haar terugkeer gewacht om het hele verhaal te horen. ‘In mijn onderneming,’ vervolgde Tylee, ‘sloten mannen van verschillende nationaliteiten zich bij me aan, die geen van allen de geloften hadden afgelegd. Ik zal volledig verslag over hen uitbrengen als er tijd voor is.’ Ze aarzelde en wierp een blik op de koppen.

‘Deze... schepsels... vielen mijn troep aan op onze rit terug, tien roeden buiten Ebo Dar. Er zijn bij ons veel slachtoffers gevallen. We hebben naast deze koppen ook enkele gehele lichamen meegenomen. Ze hepen op twee benen, als mensen, maar ze leken veel op dieren.’ Ze weifelde opnieuw. ‘Ik denk dat het Trolloks zijn, zoals ze aan deze kant van de oceaan worden genoemd. Ik denk dat ze hierheen komen.’

Chaos. De leden van het Bloed begonnen te ruziën over de onwaarschijnlijkheid ervan. Generaal Galgan droeg zijn officiers onmiddellijk op om wachtdiensten te organiseren en renners op pad te sturen om te waarschuwen voor een mogelijke aanval op de stad. De sul’dam aan de zijkanten van de zaal haastten zich naar voren om de koppen te bekijken, terwijl de doodswachtgardisten stilletjes Tuon omringden, als extra verdedigingslaag, kijkend naar iedereen – Bloed, dienaren en soldaten – met evenveel aandacht. Tuon had het gevoel dat ze geschokt zou moeten zijn. Vreemd genoeg was ze dat niet. Dus Martrim had hier gelijk over, gebaarde ze steels naar Selucia. En zij had aangenomen dat Trolloks maar bijgeloof waren. Ze keek weer naar de koppen. Weerzinwekkend. Selucia leek verontrust. Heeft hij misschien nog andere dingen gezegd die wij hebben weggewuifd?

Tuon aarzelde. We zullen het hem moeten vragen. Ik zou hem heel graag terug willen hebben. Ze verstijfde; zoveel had ze niet willen onthullen. Maar ze vond haar eigen gevoelens merkwaardig. Ze had zich veilig bij hem gevoeld, hoe belachelijk dat ook leek. En ze wenste dat hij nu bij haar was. Die koppen waren verder bewijs dat ze heel weinig over hem wist.

Ze besloot de kwebbelende menigte het zwijgen op te leggen. Selucia sprak: ‘Zwijg.’

Het werd stil in de zaal, hoewel de leden van het Bloed en de sul’dam nog altijd erg verontrust keken. Tylee knielde nog met gebogen hoofd, en de soldaat die de koppen had gedragen knielde naast haar. Ja, ze zou grondig moeten worden verhoord.

‘Dit nieuws verandert weinig,’ sprak Selucia. ‘We waren ons er al van bewust dat de Laatste Slag nadert. We stellen prijs op luitenant-generaal Tylees onthullingen. Ze verdient er lof voor. Maar dit maakt het alleen maar dringender dat we de Herrezen Draak onderwerpen.’ Er werd hier en daar geknikt in de zaal, ook door generaal Galgan. Beslan leek niet zo eenvoudig overtuigd. Hij keek alleen maar ongerust.

‘Als het de Hoogste Dochter behaagt,’ zei Tylee met een buiging.

‘Je mag spreken.’

‘In de afgelopen weken heb ik vele dingen gezien die me aan het denken hebben gezet,’ zei Tylee. ‘Zelfs voordat mijn soldaten werden aangevallen, was ik al bezorgd. Dankzij de wijsheid en gratie van de Hoogste Dochter kan zij ongetwijfeld verder vooruitzien dan iemand als ik, maar ik geloof dat onze veroveringen in dit land tot dusverre gemakkelijk zijn verlopen, vergeleken met wat er mogelijk nog komt. Als ik zo vrijpostig mag zijn... Ik denk dat de Herrezen Draak en zij die zich bij hem hebben aangesloten mogelijk betere bondgenoten dan vijanden zouden zijn.’

Dat was een boude uitspraak. Tuon boog zich naar voren, en haar gelakte nagels tikten op de armleuningen van haar stoel. Veel leden van het lage Bloed hadden zoveel ontzag voor de hofhouding van de keizerin, laat staan de Hoogste Dochter zelf, dat ze niet zouden durven spreken. Maar die vrouw kwam met voorstellen? Rechtstreeks in tegenspraak met de bekendgemaakte wil van Tuon? ‘Een moeilijk besluit is niet altijd een besluit waarin beide kanten gelijkelijk zijn vertegenwoordigd, Tuon,’ zei Selucia ineens. ‘Misschien is in dit geval een moeilijk besluit een besluit dat goed is, maar waarin ook een spoor van onjuistheid zit.’

Tuon knipperde verbaasd met haar ogen. Ja, besefte ze. Selucia is nu mijn Waarheidsspreker. Ze zou nog even moeten wennen aan de nieuwe rol van die vrouw. Het was jaren geleden dat Selucia haar in het openbaar had terechtgewezen of berispt.

En toch, een ontmoeting met de Herrezen Draak, in eigen persoon? Ze moest inderdaad contact met hem opnemen, en dat was ook haar bedoeling. Maar zou het niet beter zijn om hem krachtig tegemoet te treden, als zijn legers waren verslagen en de Witte Toren omver was gehaald? Ze moest hem onder strikt beheerste omstandigheden naar de Kristallen Troon laten halen, waarbij hij ervan doordrongen was dat hij zich zou moeten onderwerpen aan haar gezag. En toch... nu Seanchan in opstand was... nu haar positie hier in Altara nauwelijks stabiel was... Nou, misschien zou het om wat tijd te krijgen om na te denken – wat tijd om een paar keer diep adem te halen en veilig te stellen wat ze al had – de moeite waard zijn haar aanval op de Witte Toren uit te stellen.

‘Generaal Galgan, stuur raken naar onze troepen op de Almothvlakte en in oostelijk Altara,’ zei ze ferm. ‘Zeg dat ze onze belangen moeten blijven behartigen, maar dat ze een confrontatie met de Herrezen Draak moeten voorkomen. En beantwoord zijn verzoek om een onderhoud. De Dochter van de Negen Manen zal hem ontmoeten.’

Generaal Galgan knikte en boog.

Er moest orde komen in de wereld. Als ze dat moest doen door haar ogen enigszins neer te slaan en de Herrezen Draak te ontmoeten, dan zij het zo.

Vreemd genoeg merkte ze dat ze wenste – alweer – dat Martrim nog bij haar was. Ze had zijn kennis over die Rhand Altor goed kunnen gebruiken bij haar voorbereiding op de ontmoeting. Blijf veilig, jij eigenaardige man, dacht ze, omkijkend naar de uitbouw en het noorden. Graaf jezelf niet zo diep in de problemen dat je niet meer naar de vrijheid kunt klimmen. Jij bent nu Prins van de Raven. Denk eraan dat je je als zodanig gedraagt. Waar je ook bent.

Загрузка...