13 Een aanbod en een afscheid

Gawein stond met zijn zwaard tegenover twee zwaardhanden. In de schuur vielen strepen licht naar binnen, en de lucht fonkelde van het stof en de stukjes stro die tijdens het gevecht waren opgeworpen. Hij schuifelde langzaam achteruit over de aangestampte aarden vloer en doorkruiste lichtvlakken. De lucht voelde warm op zijn huid. Zweetdruppeltjes liepen omlaag over zijn slapen, maar zijn greep was stevig terwijl de twee zwaardhanden op hem af kwamen.

De voorste was Sleet, een lenige man met lange armen en ruwe gelaatstrekken. In het ongelijkmatige licht in de schuur zag zijn gezicht eruit als een onafgemaakt werkstuk in de werkplaats van een beeldhouwer, met lange schaduwen over zijn ogen, een spleetje in zijn kin en een neus die krom was doordat hij gebroken was geweest en niet was Geheeld. Hij had lang haar en zwarte bakkebaarden. Hattori was behoorlijk blij geweest toen haar zwaardhand eindelijk in Dorlan was aangekomen; ze was hem kwijtgeraakt bij Dumais Bron, en zijn verhaal was van het soort waar speelmannen en barden over zongen. Sleet had urenlang gewond op de grond gelegen voordat hij koortsachtig de teugels van zijn paard had weten te pakken en zich in het zadel had getrokken. Het dier had hem trouw urenlang gedragen, bijna bewusteloos, voordat hij in een naburig dorp was aangekomen. De dorpelingen waren in de verleiding gekomen om Sleet te verkopen aan een plaatselijke groep struikrovers. Hun leider had het dorp een bezoekje gebracht en hun veiligheid beloofd als ze eventuele vluchtelingen van de veldslag die in de buurt had plaatsgevonden verraadden. Maar de dochter van de burgemeester had het voor Sleet opgenomen en haar dorpsgenoten ervan overtuigd dat die struikrovers wel Duistervrienden moesten zijn als ze op zoek waren naar gewonde zwaardhanden. De dorpelingen hadden daarop besloten Sleet te verbergen, en het meisje had hem verpleegd.

Sleet was gedwongen geweest om er tussenuit te glippen toen hij weer gezond genoeg was om te reizen; het meisje had kennelijk nogal wat genegenheid voor hem opgevat. Er werd onder de Jongelingen gefluisterd dat Sleets ontsnapping ook was ingegeven doordat hij zelf genegenheid voor dat meisje begon te voelen. De meeste zwaardhanden wisten wel beter dan aan mensen gehecht te raken. Sleet was in de nacht vertrokken, toen het meisje en haar familie sliepen, maar in ruil voor de genade van het dorp had hij de struikrovers opgespoord en ervoor gezorgd dat ze het dorp nooit meer zouden lastigvallen.

Dit was het merg van verhalen en legenden; althans, onder gewone, mindere mannen. Bij de zwaardhanden was Sleets verhaal bijna gewoon. Mannen zoals hij trokken legenden aan zoals honden vlooien aantrokken. In feite had Sleet zijn verhaal helemaal niet willen vertellen; het was pas naar buiten gekomen na vele hardnekkige vragen van de Jongelingen. Hij deed nog steeds alsof zijn overleven niets was om over te pochen. Hij was een zwaardhand. Onvoorstelbare dingen overleven, in een delirium over mijlen van ruig terrein rijden, een hele groep schurken verslaan terwijl je eigen verwondingen niet eens volledig waren genezen, het hoorde er allemaal gewoon bij als je zwaardhand was.

Gawein had eerbied voor hen. Zelfs voor de zwaardhanden die hij had gedood. Vooral voor degenen die hij had gedood. Je moest een uitzonderlijk man zijn om dit soort toewijding en waakzaamheid aan de dag te leggen. Dit soort nederigheid. Terwijl Aes Sedai de wereld manipuleerden en monsters zoals Altor alle eer kregen, deden mannen zoals Sleet in stilte het werk van helden, elke dag opnieuw. Zonder roem of erkenning. Als ze al in de herinnering bleven, dan was dat meestal alleen door hun relatie met hun Aes Sedai. Of bij andere zwaardhanden. Je vergat je eigen kameraden niet. Sleet viel aan, en zijn zwaard schoot naar voren in een rechte steek om de maximale snelheid te behalen. De Uitschietende addertong, een gewaagde aanval, doeltreffender gemaakt omdat Sleet samen met de kleine, slanke man vocht die links om Gawein heen ging. Marlesh was de enige andere zwaardhand in Dorlan, en zijn aankomst was veel minder opvallend geweest dan die van Sleet. Marlesh had tot de oorspronkelijke groep behoord van de elf Aes Sedai die waren ontkomen uit Dumais Bron, en hij was de hele tijd bij hen gebleven. Zijn eigen Aes Sedai, een knappe jonge Domaanse Groene genaamd Vasha, keek loom toe vanaf de zijkant van de schuur. Gawein pareerde zijn Uitschietende addertong met Kat danst op de muur, waarmee hij de aanval opzij mepte en in één beweging door aanviel op de benen van zijn tegenstander. Hij had echter niet de bedoeling om doel te treffen; het was een verdedigende beweging, waardoor hij in staat zou zijn een oogje op beide tegenstanders te houden. Marlesh probeerde Streling van de luipaard, maar Gawein ging over in Vouwen van de lucht, waarmee hij behoedzaam de aanval afsloeg en wachtte op een volgende van Sleet, die de gevaarlijkste van de twee was. Sleet nam een andere houding aan terwijl hij met soepele stappen en zijn zwaard naast zich, met zijn rug tegen de grote stapels stro achter in de bedompte schuur ging staan. Gawein ging over in Kat op brandend zand terwijl Marlesh Honingvogel kust de honingroos probeerde. Honingvogel was niet de juiste vorm voor zo’n aanval, want hij haalde maar zelden iets uit tegen iemand die zich uitsluitend verdedigde, maar Marlesh was het overduidelijk beu om te worden afgehouden. Hij begon ongeduldig te worden. Gawein kon daar gebruik van maken. Sleet kwam weer naar hem toe. Gawein bracht zijn zwaard in een verdedigende houding naar achteren toen de zwaardhanden allebei op hem afkwamen. Hij zette onmiddellijk in met Appelbloesems in de wind. Zijn kling fonkelde drie keer, en Marlesh werd met grote ogen achteruit gedreven. Marlesh vloekte en sprong naar voren, maar Gawein bracht zijn zwaard omhoog vanuit de vorige vorm en ging soepel over in Dauw van de tak schudden. Hij stapte naar voren met een reeks van zes scherpe aanvallen, drie bij elke tegenstander, en hij sloeg Marlesh achteruit en tegen de grond – de man was te snel in het gevecht teruggestapt – waarna hij Sleets wapen tweemaal opzij dwong en eindigde met zijn kling tegen de hals van zijn tegenstander.

De twee zwaardhanden keken Gawein geschokt aan. Ze hadden hem ongeveer net zo aangekeken toen Gawein hen de vorige keer had verslagen, en die keer daarvoor. Sleet droeg een Reigerzwaard en was in de Witte Toren bijna befaamd om zijn kundigheid. Ze zeiden dat hij zelfs Lan Mandragoran in twee van de zeven gevechten had verslagen toen Mandragoran nog oefengevechten met andere zwaardhanden hield. Marlesh was niet zo bekend als zijn metgezel, maar hij was toch een volledig opgeleide en vaardige zwaardhand, en geen gemakkelijke tegenstander.

Maar Gawein had gewonnen. Alweer. Alles leek zo eenvoudig tijdens een oefengevecht. De wereld werd verkleind – samengedrukt als bessen waar het sap uit werd geknepen – tot iets wat van dichtbij kleiner en gemakkelijker te overzien was.

Alles wat Gawein ooit had gewild, was Elayne beschermen. Hij wilde Andor verdedigen. Misschien leren om een beetje meer zoals Galad te zijn.

Waarom kon het leven niet zo eenvoudig zijn als een zwaardgevecht? Je tegenstanders waren duidelijk en stonden voor je. De beloning was ook duidelijk: overleven. Als mannen vochten, maakten ze contact. Je werd broeders tijdens het uitwisselen van slagen. Gawein trok zijn kling terug, stapte achteruit en stopte het wapen weg. Hij stak zijn hand uit naar Marlesh, die hem aanpakte en hoofdschuddend overeind kwam. ‘Je bent bijzonder, Gawein Trakand. Net een schepsel van licht, kleur en schaduw als je beweegt. Ik voel me bijna een kleuter met een stok als ik tegenover jou sta.’ Sleet zei niets terwijl hij zijn eigen zwaard wegstak, maar hij knikte wel eerbiedig naar Gawein, net als na de vorige twee gevechten. Hij was een man van weinig woorden. Daar hield Gawein wel van. In de hoek van de schuur stond een vat met water, en de mannen liepen ernaartoe. Corbet, een van de Jongelingen, doopte er snel een lepel in en gaf die aan Gawein. Gawein gaf hem door aan Sleet. De oudere man knikte opnieuw en dronk, terwijl Marlesh een beker van de stoffige vensterbank pakte en hem vol water schepte. ‘Ik bedoel maar, Trakand,’ vervolgde de kleine man, ‘dat we een zwaard voor je zullen moeten vinden met een paar reigers erop. Niemand zou het tegen je moeten opnemen zonder te weten waar hij aan begint!’

‘Ik ben geen zwaardmeester,’ zei Gawein rustig, terwijl hij de lepel weer van de haakneuzige Sleet aannam en water dronk. Het was lauw, en dat voelde lekker. Minder schokkend, en natuurlijker. ‘Jij hebt Hammar gedood, nietwaar?’ vroeg Marlesh. Gawein weifelde. De rust en eenvoud van het gevecht begon al te verpieteren. ‘Ja.’

‘Nou, dan ben je een zwaardmeester,’ concludeerde Marlesh. ‘Je had zijn zwaard moeten meenemen toen hij viel.’

‘Dat was ongepast,’ zei Gawein. ‘Bovendien had ik geen tijd om beloningen mee te nemen.’

Marlesh lachte alsof hij een grapje had gemaakt, hoewel dat niet Gaweins bedoeling was geweest. Hij keek naar Sleet, die hem met nieuwsgierige ogen aankeek.

Een geruis van rokken kondigde aan dat Vasha eraan kwam. De Groene zuster had lang zwart haar en opvallende groene ogen die soms bijna katachtig leken. ‘Ben je uitgespeeld, Marlesh?’ vroeg ze met een lichte Domaanse tongval.

Marlesh grinnikte. ‘Je zou blij moeten zijn om me te zien spelen, Vasha. Ik meen me te herinneren dat mijn “spelen” je op het slagveld een paar keer heeft gered.’

Ze snoof en trok haar wenkbrauw op. Gawein had maar zelden een Aes Sedai en zwaardhand gezien die zo ontspannen met elkaar omgingen als deze twee. ‘Kom,’ zei ze, terwijl ze zich omdraaide en naar de geopende schuurdeur liep. ‘Ik wil kijken waarom Narenwin en de anderen zo lang binnen blijven. Volgens mij worden er beslissingen genomen.’

Marlesh haalde zijn schouders op en gooide de beker naar Corbet. ‘Wat ze ook beslissen, ik hoop dat het over verhuizen gaat. Ik vind het niks om hier in de stad te blijven zitten terwijl die soldaten naar ons toe sluipen. Als de sfeer in het kamp nog gespannener wordt, loop ik misschien wel weg naar de ketellappers.’ Gawein knikte. Het was weken geleden dat hij het voor het laatst had aangedurfd om de Jongelingen op strooptocht te sturen. Brins zoekgroepen kwamen steeds dichter bij de stad, en daardoor konden zijn mannen steeds minder vaak uitrijden. Vasha liep de deur uit, maar Gawein hoorde haar nog zeggen: ‘Soms praat je echt als een kind.’ Marlesh haalde zijn schouders op, wuifde ten afscheid naar Gawein en Sleet en stapte naar buiten. Gawein schudde zijn hoofd, vulde de lepel bij en dronk nog wat water. ‘Die twee doen me soms echt denken aan een broer en zus.’ Sleet glimlachte.

Gawein zette de lepel terug, knikte naar Corbet en wilde weglopen. Hij wilde kijken bij het avondmaal van de Jongelingen, om zich ervan te overtuigen dat het er ordelijk aan toeging. Sommige jongens hielden oefengevechten terwijl ze hoorden te eten. Maar voor hij kon vertrekken, pakte Sleet zijn arm vast. Gawein keek verbaasd om.

‘Hattori heeft maar één zwaardhand,’ zei de man met zijn hese, zachte stem.

Gawein knikte. ‘Dat is niet ongehoord voor een Groene.’

‘Het is niet omdat ze er niet meer wil,’ zei Sleet. ‘Jaren geleden, toen ze mij bond, zei ze dat ze er alleen iemand bij zou nemen als ik hem waardig genoeg vond. Ze vroeg me te zoeken. Ze denkt niet veel over dit soort dingen na. Te druk met andere zaken.’

Het zal wel, dacht Gawein, die zich afvroeg waarom Sleet hem dit vertelde.

Sleet draaide zich om en keek Gawein in de ogen. ‘Het heeft meer dan tien jaar geduurd, maar nu heb ik een waardig iemand gevonden. Ze zal je nu meteen binden, als je dat wilt.’ Gawein keek Sleet verbaasd aan. De slungelige man was weer gehuld in zijn van kleur veranderende mantel, met onopvallende bruine en groene kleding eronder. Anderen klaagden dat Sleet er vanwege zijn lange haar en bakkebaarden havelozer uitzag dan een zwaardhand betaamde. Maar ‘haveloos’ was niet het juiste woord voor deze man. Ruig, misschien, maar van nature. Als ongeslepen edelstenen of een verweerde – maar sterke – eik. ‘Ik voel me vereerd, Sleet,’ zei Gawein. ‘Maar ik ben naar de Witte Toren gekomen om me te bekwamen in de Andoraanse gebruiken, niet omdat ik zwaardhand wilde worden. Mijn plek is naast mijn zuster.’ En als iemand me al gaat binden, dan is het Egwene. ‘Dat zijn je redenen geweest om te komen,’ zei Sleet, ‘maar die redenen zijn er niet meer. Je hebt in onze oorlog gestreden, je hebt zwaardhanden gedood en de Toren verdedigd. Je bent een van ons. Je hoort bij ons.’

Gawein weifelde.

‘Je bent zoekende,’ zei Sleet. ‘Als een havik, hier en daar kijkend, terwijl je probeert te besluiten of je moet rusten of jagen. Uiteindelijk zul je het vliegen moe worden. Sluit je bij ons aan, word een van ons. Je zult zien dat Hattori een goede Aes Sedai is. Wijzer dan de meesten, veel minder geneigd tot ruziën of domheid dan veel anderen in de Toren.’

‘Ik kan niet, Sleet,’ zei Gawein hoofdschuddend. ‘Andor...’

‘Hattori wordt niet beschouwd als invloedrijk in de Witte Toren,’ zei Sleet. ‘De anderen malen maar zelden om wat zij doet. Om jou te krijgen, zou ze zich laten toewijzen aan Andor. Je zou het allebei kunnen hebben, Gawein Trakand. Denk er eens over na.’ Gawein weifelde opnieuw, maar toen knikte hij. ‘Goed dan. Ik zal erover nadenken.’

Sleet liet zijn arm los. ‘Meer kan ik niet vragen.’ Gawein wilde weglopen, maar toen bleef hij staan en keek in de stoffige schuur om naar Sleet. Hij maakte een kort gebaar naar Corbet: loop naar buiten en houd een oogje in het zeil, betekende het. De Jongeling knikte gretig; hij was een van de jongsten, altijd op zoek naar dingen waarmee hij zich kon bewijzen. Hij zou de deuren in het oog houden en waarschuwen als er iemand naderde. Sleet keek nieuwsgierig toe toen Corbet met zijn hand op zijn zwaard bij de deur ging staan. Toen stapte Gawein naar voren en sprak op gedempte toon, zodat Corbet hem niet kon horen. ‘Wat vind jij van wat er in de Toren is gebeurd, Sleet?’

De ruige man fronste zijn voorhoofd, stapte achteruit en leunde tegen de binnenmuur van de schuur. Met een achteloze beweging wierp Sleet een blik uit het raam om zeker te weten dat daar niemand stond af te luisteren.

‘Het is niet best,’ antwoordde hij uiteindelijk zacht. ‘Zwaardhanden horen niet tegen zwaardhanden te vechten. Aes Sedai horen niet tegen Aes Sedai te vechten. Dat zou nooit mogen gebeuren. Nu niet. Nooit niet.’

‘Maar het is wel gebeurd,’ zei Gawein. Sleet knikte.

‘En nu hebben we twee verschillende groepen Aes Sedai,’ vervolgde Gawein, ‘met twee verschillende legers die elkaar aanvallen.’

‘Hou je gewoon gedeisd,’ zei Sleet. ‘Het gaat er verhit aan toe in de Toren, maar er zijn ook verstandige vrouwen bij. Zij zullen de juiste weg wel kiezen.’

‘En die is?’

‘Er een einde aan maken,’ zei Sleet. ‘Door te doden als het nodig is, met andere middelen als het mogelijk is. Niets is deze verdeling waard. Niets.’ Gawein knikte.

Sleet schudde zijn hoofd. ‘De sfeer in de Toren beviel mijn Aes Sedai niet. Ze wilde er weg. Ze is wijs... wijs en sluw. Maar ze heeft weinig invloed, dus de anderen luisteren niet naar haar. Aes Sedai. Soms lijkt het wel alsof ze er alleen maar om geven wie de meeste macht heeft.’

Gawein boog zich verder naar voren. Je hoorde maar zelden mensen praten over de status en invloed van Aes Sedai. Ze hadden geen rangen zoals in een leger, maar ze wisten allemaal instinctief wie van hen de leiding had. Hoe werkte dat? Sleet scheen er enig begrip van te hebben, maar hij ging er niet op door, dus het zou voorlopig een raadsel moeten blijven.

‘Hattori is ontkomen,’ vervolgde Sleet zachtjes. ‘Ze ging op die missie naar Altor, zonder te weten hoe diep die ging. Ze wilde alleen maar weg uit de Toren. Verstandige vrouw.’ Hij zuchtte, rechtte zijn rug en legde zijn hand op Gaweins schouder. ‘Hammar was een goed mens.’

‘Dat klopt,’ zei Gawein met een naar gevoel in zijn buik. ‘Maar hij zou je hebben gedood,’ zei Sleet. ‘Hij zou je netjes en snel hebben gedood. Hij was degene die aanviel, niet jij. Hij begreep waarom je deed wat je deed. Niemand nam die dag goede besluiten. Er vielen geen goede besluiten te nemen.’

‘Ik...’ Gawein knikte enkel. ‘Dank je.’

Sleet trok zijn hand terug en liep naar de deur. Hij keek echter nog een keer om. ‘Sommigen zeggen dat Hattori voor mij terug had moeten komen,’ zei hij. ‘Die Jongelingen van je, die denken dat ze me in de steek heeft gelaten bij Dumais Bron. Dat is niet zo. Ze wist dat ik nog leefde. Ze wist dat ik pijn had, maar ze vertrouwde erop dat ik mijn plicht zou doen terwijl zij die van haar deed. Ze moest de Groenen gaan vertellen wat er bij Dumais Bron was gebeurd, wat de werkelijke bevelen van de Amyrlin ten aanzien van Altor inhielden. Ik moest overleven. We deden onze plicht. Maar zodra die boodschap was overgebracht, zou ze me zijn komen halen als ze niet had gevoeld dat ik al onderweg was. Wat het ook had gekost. En dat weten we allebei.’

Daarna vertrok hij. Gawein bleef staan nadenken over die vreemde laatste woorden. Sleet was vaak een merkwaardige kerel als je met hem sprak. Hoe lenig hij ook was als zwaardvechter, gesprekken met hem verliepen nooit soepel.

Gawein schudde zijn hoofd, liep de schuur uit en onthief Corbet van zijn wachtdienst. Hij zou nooit Hattori’s zwaardhand worden. Het aanbod was heel even verleidelijk geweest, maar alleen als ontsnapping van zijn problemen. Hij wist dat hij niet gelukkig zou zijn als haar zwaardhand, of van wie dan ook, behalve die van Egwene. Hij had Egwene alles beloofd wat ze wilde. Alles wat ze wilde, zolang het Andor of Elayne maar niet schaadde. Licht, hij had haar beloofd dat hij Altor niet zou doden. Althans, niet voordat hij met zekerheid kon bewijzen dat de Draak zijn moeder had vermoord. Waarom zag Egwene niet in dat de man met wie zij was opgegroeid een monster was geworden, verwrongen door de Ene Kracht? Altor moest worden uitgeschakeld. Het zou voor hen allemaal het beste zijn.

Gawein balde en ontspande zijn vuisten en beende door het dorp, wensend dat hij de vrede en rust van het zwaardgevecht kon laten aanhouden in de rest van zijn leven. In de lucht hingen de zware geuren van koeien en mest uit de schuren; hij zou blij zijn als hij terug was in een echte stad. Door de afmetingen en afgelegen locatie was Dorlan dan misschien een goede schuilplaats, maar Gawein had veel liever gehad dat Elaida een minder riekende plek had gekozen om de Jongelingen onder te brengen. Zijn kleding zou de geur van het vee mogelijk voor de rest van zijn leven meedragen, aangenomen dat het opstandelingenleger hen in de komende paar weken niet ontdekte en afslachtte.

Hij schudde zijn hoofd terwijl hij het huis van de burgemeester naderde. Het gebouw van twee verdiepingen hoog had een puntdak en stond in het midden van het dorp. De grootste groep Jongelingen kampeerde op het veldje erachter. Ooit hadden daar zwarte bessen gegroeid, maar door de te warme zomer gevolgd door de gure winter waren de struiken doodgegaan. Ze waren slechts een van de vele slachtoffers in de aanloop naar een nog strengere winter in dit jaar. Het veldje was niet de beste plek om te kamperen – de mannen klaagden doorlopend omdat ze doorns van de bessenstruiken uit hun huid moesten peuteren – maar het lag dicht bij het midden van het dorp en tegelijkertijd enigszins beschut. Een paar doorns waren dat gemak wel waard.

Om op het veldje te komen, moest Gawein het ongeplaveide dorpsplein oversteken en langs een kanaal lopen dat langs de voorzijde van het burgemeestershuis stroomde. Hij knikte naar een groep vrouwen die daar bezig was met het wassen van kleding. De Aes Sedai hadden hen gerekruteerd om de was voor de zusters en voor Gaweins officiers te doen. Ze kregen weinig betaald voor zoveel werk, en Gawein stopte de vrouwen het weinige toe wat hij uit zijn eigen zak kon missen; een gebaar waarom hij door Narenwin Sedai was uitgelachen, maar dat dankbaar was aanvaard door de dorpsvrouwen. Gaweins moeder had hem altijd geleerd dat arbeiders de ruggengraat van een koninkrijk vormden. Als je hen brak, merkte je al snel dat je je niet meer kon bewegen. De mensen in dit dorp waren dan misschien geen onderdanen van zijn zus, maar hij wilde niet dat zijn soldaten misbruik van hen maakten.

Hij liep langs het huis van de burgemeester en merkte de dichte luiken voor de vensters op. Marlesh zat buiten, en zijn tengere Aes Sedai stond met haar handen in haar zij fronsend bij de deur. Kennelijk mocht ze niet naar binnen. Waarom niet? Vasha had geen heel hoge rang onder de Aes Sedai, maar ook niet zo laag als Hattori. Als Vasha al niet naar binnen mocht... nou, misschien werden er binnen belangrijke zaken besproken. Dat maakte Gawein nieuwsgierig.

Zijn mannen zouden het hebben genegeerd. Rajar zou zeggen dat je de zaken van de Aes Sedai beter aan hen kon overlaten, zonder dat ongewenste oren meeluisterden en er een puinhoop van maakten. Dat was een reden waarom Gawein geen goede zwaardhand zou zijn. Hij vertrouwde de Aes Sedai niet. Zijn moeder had dat wel gedaan, en kijk eens wat haar dat had opgeleverd. En hoe de Witte Toren Elayne en Egwene had behandeld... Nou, hij steunde de Aes Sedai dan misschien, maar hij vertrouwde hen beslist niet. Hij liep naar de achterkant van het gebouw, op een volkomen gerechtvaardigde inspectie van de wachters. De meeste Aes Sedai in het dorp hadden geen zwaardhanden. Ofwel het waren Rode zusters, ofwel ze hadden hun zwaardhanden achtergelaten. Een klein aantal was zo oud dat ze hun zwaardhanden aan de ouderdom hadden verloren en nooit nieuwe hadden gekozen. Twee ongelukkige vrouwen hadden hun zwaardhanden verloren bij Dumais Bron. Gawein en de anderen deden hun best om te doen alsof ze de rode ogen en het gesnik dat af en toe in hun kamer klonk niet opmerkten. De Aes Sedai beweerden natuurlijk dat ze de Jongelingwachters niet nodig hadden voor hun bescherming. Ze hadden waarschijnlijk gelijk. Maar Gawein had Aes Sedai zien sterven bij Dumais Bron; ze waren niet onkwetsbaar.

Bij de achterdeur bracht Hal Moir hem een saluut en liet hem binnengaan. Gawein beende een korte, rechte trap op en liep de gang boven in. Daar loste hij Berden af, de donkere Tyreense Jongeling die op wacht stond. Berden was een officier, en Gawein droeg hem op de voedselverdeling in het kamp te overzien. De man knikte en vertrok.

Gawein weifelde voor de kamer van Narenwin Sedai. Als hij wilde horen wat er gaande was tussen de Aes Sedai, dan zou het voor de hand liggen om af te luisteren. Berden was de enige wachter geweest op de bovenverdieping, en er waren geen zwaardhanden om te waken voor ongewenste oren. Maar de gedachte aan afluisteren gaf Gawein een zure smaak in zijn mond. Afluisteren zou niet nodig moeten zijn. Hij was de bevelvoerder van de Jongelingen, en de Aes Sedai maakten grif gebruik van zijn soldaten. Ze waren hem inlichtingen schuldig. Daarom besloot hij in plaats van af te luisteren stevig op de deur te kloppen.

Er volgde aanvankelijk geen reactie. Toen ging de deur een stukje open en verscheen een deel van het fronsende gezicht van Covarla. De blonde Rode zuster had de leiding gehad over de zusters in de stad voordat ze werd overgeplaatst, maar ze was nog altijd een van de belangrijkste vrouwen in Dorlan.

‘We zouden niet worden gestoord,’ snauwde ze door de kier van de deur. ‘Je soldaten hadden bevel om iedereen buiten te houden, zelfs andere zusters.’

‘Die regels zijn niet op mij van toepassing,’ zei Gawein terwijl hij haar blik ontmoette. ‘Mijn mannen zijn in groot gevaar op deze plek. Als u mij geen deel wilt laten uitmaken van de voorbereidingen, dan eis ik in ieder geval de besprekingen te mogen bijwonen.’ Covarla’s onbewogen gezicht leek nu ergernis uit te stralen. ‘Je onbeschoftheid lijkt wel met de dag toe te nemen, kind,’ zei ze. ‘Misschien moet je uit je functie worden ontheven en moet er een geschikte vervanger als kapitein van die groep worden aangesteld.’ Gawein klemde zijn kiezen op elkaar.

‘Denk je dat ze je niet opzij zouden schuiven als een zuster hun dat vroeg?’ vroeg Covarla met een flauwe glimlach. ‘Het is dan misschien een zielig leger, maar ze kennen hun plaats. Jammer dat datzelfde niet gezegd kan worden over hun bevelvoerder. Ga terug naar je mannen, Gawein Trakand.’ Met die woorden deed ze de deur voor zijn neus dicht.

Gawein stond op het punt de kamer binnen te dringen. Maar dat zou ongeveer twee ademteugen voldoening schenken, want zolang zou het de Aes Sedai kosten om hem te knevelen met de Kracht. Hoe zou dat voor het moreel van de Jongelingen zijn? Als hun bevelvoerder, de moedige Gawein Trakand, het gebouw uit werd gesmeten met een prop van Lucht in zijn mond? Hij onderdrukte zijn ergernis en ging de trap weer af. Hij liep de keuken in en leunde tegen de achterste muur, starend naar de trap naar boven. Nu hij Berden had afgelost, vond hij dat hij zelf op wacht moest blijven staan of een boodschapper moest sturen om een ander te halen. Hij wilde eerst even wat tijd om na te denken; als het gesprek daarboven lang duurde, zou hij wel een vervanger aanstellen.

Aes Sedai. Verstandige mannen bleven zo mogelijk bij hen uit de buurt, en gehoorzaamden hun meteen als wegblijven onmogelijk was. Gawein had moeite met allebei; zijn bloedlijn voorkwam dat hij kon wegblijven, zijn trots maakte het hem moeilijk hun te gehoorzamen. Hij had Elaida tijdens de opstand niet gesteund omdat hij haar mocht; ze was altijd kil geweest in de jaren dat ze als raadsvrouwe van zijn moeder was opgetreden. Nee, hij steunde haar omdat hij niet ingenomen was met hoe Siuan zijn zus en Egwene had behandeld. Maar zou Elaida de meisjes beter hebben behandeld? Of wie dan ook? Gawein had zijn besluit genomen in een ogenblik van hartstocht. Het was geen weloverwogen daad van trouw geweest, zoals zijn mannen aannamen. Dus waar lag zijn trouw dan?

Even later kondigden voetstappen op de trap en gedempte stemmen op de overloop boven aan dat de Aes Sedai klaar waren met hun geheime onderhoud.

Covarla kwam de trap af, gehuld in rood en geel, en ze zei iets tegen de zusters achter haar. ‘... ongelooflijk dat de opstandelingen hun eigen Amyrlin hebben aangesteld.’

Narenwin – mager en met een vierkant gezicht – kwam achter haar aan en knikte. Toen, en dat was een schok, liep Katerine Alruddin achter hen aan de trap af.

Gawein rechtte onthutst zijn rug. Katerine had het kamp weken geleden verlaten, op de dag na Narenwins aankomst. De Rode zuster met het ravenzwarte haar had geen deel uitgemaakt van de oorspronkelijke groep die naar Dorlan was gestuurd, en ze had dat als uitvlucht gebruikt om terug te keren naar de Witte Toren. Wanneer was ze teruggekomen in Dorlan? Hoe was ze teruggekomen? Zijn mannen zouden het aan Gawein hebben gemeld als ze haar hadden gezien. Hij betwijfelde of de schildwachten haar aankomst gewoonweg hadden gemist.

Ze keek naar Gawein terwijl de drie Aes Sedai door de keuken liepen en glimlachte verlegen. Ze had zijn schok opgemerkt. ‘Ja,’ zei Katerine tegen Covarla. ‘Stel je voor: een Amyrlin zonder feitelijke Zetel! Het is een groep dwaze meisjes dat een voorstelling voor kinderen opvoert, met poppen gekleed als hun meerderen. Natuurlijk hebben ze een wilder gekozen voor die taak, en dan nog wel een eenvoudige Aanvaarde. Ze wisten best hoe meelijwekkend dat was.’

‘Maar ze zit nu in ieder geval gevangen,’ merkte Narenwin op, wachtend bij de deur toen Covarla erdoor liep.

Katerine lachte scherp. ‘Ja, ze zit gevangen en is de halve dag aan het janken van pijn. Ik zou nu liever niet in de schoenen van dat meisje van Alveren willen staan. Al heeft ze het natuurlijk allemaal verdiend omdat ze zich de stola van de Amyrlin om de schouders heeft laten leggen.’ Wat? dacht Gawein geschrokken.

De drie liepen de keuken uit en hun stemmen vervaagden. Gawein merkte het amper. Hij wankelde achteruit en leunde tegen de muur voor ondersteuning. Dat kon niet! Het klonk alsof... Egwene... Hij moest het verkeerd hebben verstaan! Maar Aes Sedai konden niet liegen. Hij had geruchten gehoord dat de opstandelingen hun eigen Zaal en Amyrlin hadden... maar Egwene? Dat was belachelijk! Ze was maar een Aanvaarde!

Maar wie was er geschikter om straks te vallen? Misschien was geen van de zusters bereid geweest haar hals te wagen door die rang aan te nemen. Een jongere vrouw, zoals Egwene, zou de volmaakte pion zijn.

Gawein vermande zich en haastte zich de keuken uit, achter de Aes Sedai aan. Hij stapte het late middaglicht in en zag Vasha met open mond naar Katerine staren. Kennelijk was Gawein niet de enige die geschokt was over de plotselinge terugkeer van de Rode zuster. Gawein greep Tando, een van de Jongelingwachters aan de voorzijde van het gebouw, bij zijn arm. ‘Heb jij haar naar binnen zien gaan?’ De jonge Andoraan schudde zijn hoofd. ‘Nee, heer. Een van de mannen binnen meldde dat hij haar bij de andere Aes Sedai had gezien. Ze kwam ineens van de zolder, kennelijk. Maar de wachters weten geen van allen hoe ze is binnengekomen!’

Gawein liet de soldaat los en draafde achter Katerine aan. Hij haalde de vrouwen midden op het stoffige dorpsplein in. Alle drie wendden ze hun leeftijdloze gezichten naar hem toe, met gelijksoortige boze, fronsende uitdrukkingen.

Covarla’s ogen stonden het strengst, maar het kon Gawein niet schelen of ze hem de Jongelingen zouden afnemen of vastbonden met Lucht. Vernedering deed er niet toe. Slechts één ding deed ertoe. ‘Is het waar?’ vroeg hij. Toen, met een grimas, legde hij wat eerbied in zijn stem. ‘Alstublieft, Katerine Sedai. Is het waar wat ik u hoorde zeggen over de opstandelingen en hun Amyrlin?’ Ze keek hem schattend aan. ‘Ik denk eigenlijk dat het wel goed is om dit nieuws door te geven aan je soldaten. Ja, de Amyrlin van de opstandelingen is gevangengenomen.’

‘En haar naam?’ vroeg Gawein.

‘Egwene Alveren,’ zei Katerine. ‘Laat de geruchten voor de verandering maar eens de waarheid verspreiden.’ Ze knikte met een ruk naar hem en liep door, waarbij ze haar gesprek met de andere twee voortzette. ‘Gebruik wat ik jullie heb geleerd. De Amyrlin staat erop dat de strooptochten worden opgevoerd, en die wevingen zouden jullie een ongeëvenaarde beweeglijkheid moeten geven. Maar wees niet verbaasd als de opstandelingen je daden voorzien. Ze weten dat we hun zogenaamde Amyrlin hebben, en ze hebben waarschijnlijk wel in de gaten dat we ook de nieuwe wevingen kennen. Het zal niet lang duren voordat iedereen kan Reizen. Gebruik het voordeel dat je is gegeven voordat het afstompt.’

Gawein luisterde amper. Een deel van hem was geschokt. Reizen? Iets uit de legenden! Hield Garet Brin zo zijn leger bevoorraad?

Maar het grootste gedeelte van Gaweins geest was nog verdoofd. Siuan Sanche was gesust en voorgedragen voor terechtstelling, en zij was eenvoudigweg een afgezette Amyrlin. Wat zouden ze doen met een valse Amyrlin, de leidster van een opstandelingengroepering? De halve dag aan het janken van de pijn...


Egwene werd gefolterd. Ze zou worden gesust! Waarschijnlijk was dat al gebeurd. Daarna zou ze worden terechtgesteld. Gawein keek de drie weglopende Aes Sedai na. Toen draaide hij zich langzaam om, merkwaardig kalm, en legde zijn hand op het gevest van zijn zwaard.

Egwene zat in de nesten. Hij knipperde met zijn ogen, staand op het plein, met het geloei van vee in de verte en kabbelend water in het kanaal naast hem. Egwene zou worden terechtgesteld.

Waar ligt je trouw, Gawein Trakand?

Hij liep door het dorp, met vreemd zelfverzekerde passen. De Jongelingen zouden onbetrouwbaar zijn in een actie tegen de Witte Toren. Hij kon hen niet gebruiken om een reddingsactie op touw te zetten. Maar hij zou het in zijn eentje waarschijnlijk ook niet redden. Dan bleef er nog maar één optie over.

Tien minuten later was hij in zijn tent, waar hij zorgvuldig zijn zadeltassen inpakte. De meeste van zijn spullen zouden hier moeten blijven. Er waren afgelegen voorposten van verkenners, die hij vaker voor verrassingsinspecties had bezocht. Dat zou een goed uitvlucht zijn om het kamp te verlaten. Hij mocht geen argwaan wekken. Covarla had gelijk. De Jongelingen volgden hem. Ze keken naar hem op. Maar ze waren niet van hem. Ze behoorden toe aan de Witte Toren, en als de Amyrlin dat wenste, zouden ze zich even snel tegen hem keren als hij zich zelf tegen Hammar had gekeerd. Als een van hen lucht kreeg van zijn bedoelingen, dan zou hij geen honderd meter het kamp uit komen.

Hij sloot de zadeltassen en snoerde ze vast. Dat zou genoeg moeten zijn. Hij stapte de tent uit, slingerde de tassen over zijn schouder en liep naar de piketlijnen. Onderweg wenkte hij Rajar, die een groep soldaten enkele geavanceerde zwaardtechnieken voordeed. Rajar gaf een andere man de leiding en haastte zich naar Gawein toe, waarbij hij fronsend naar de zadeltassen keek. ‘Ik ga de vierde voorpost inspecteren,’ meldde Gawein. Rajar keek naar de hemel; het begon al te schemeren. ‘Zo laat nog?’

‘De vorige keer ben ik ’s morgens gekomen,’ zei Gawein. Vreemd, dat zijn hart niet tekeerging. Kalm en gelijkmatig. ‘En die keer daarvoor was het ’s middags. Maar ’s avonds bestaat de meeste kans dat ze worden overvallen, als het nog licht genoeg is om aan te vallen maar zo laat dat de mannen moe zijn, en loom van hun maaltijd.’ Rajar knikte en liep met Gawein mee. ‘Het Licht weet dat we nu behoefte hebben aan waakzame verkenners,’ beaamde hij. Brins eigen verkenners waren uitgereden naar dorpen op nog geen halve dag rijden van Dorlan. ‘Ik zal een geleide voor je regelen.’

‘Niet nodig,’ zei Gawein. ‘De vorige keer zag Voorpost Vier me al van een halve mijl afstand aankomen. Een geleide werpt te veel stof op. Ik wil zien hoe scherp hun ogen zijn als er maar één ruiter nadert.’

Rajar fronste opnieuw zijn voorhoofd.

‘Mij overkomt niets,’ zei Gawein, met een geforceerde, droge glimlach. ‘Rajar, dat weet je best. Wat is er? Ben je bang dat ik word ontvoerd door struikrovers?’

Rajar ontspande zich en grinnikte. ‘Jij? Ze vangen nog eerder Sleet. Goed dan. Maar zorg dat je een boodschapper naar me toe stuurt als je terug bent in het kamp. Als je niet terugkomt, lig ik de halve nacht wakker van ongerustheid.’

Dan spijt het me dat ik je van je slaap zal beroven, mijn vriend, dacht Gawein, terwijl hij knikte. Rajar rende terug naar de oefengevechten, en Gawein was al snel buiten het kamp en maakte Tarters kluister los terwijl een dorpsjongen – die dienstdeed als stalknecht – zijn zadel haalde.

‘Je ziet eruit als een man die een besluit heeft genomen,’ zei een rustige stem ineens.

Gawein draaide zich om en bracht zijn hand naar zijn zwaard. Een van de schaduwen vlakbij bewoog. Toen hij beter keek, zag hij de gestalte van een beschaduwde man met een kromme neus. Die vervloekte zwaardhandmantels!

Gawein probeerde achteloosheid te veinzen, net als bij Rajar. ‘Blij om iets te doen te hebben,’ zei hij, zich afwendend van Sleet toen de stalknecht aankwam. Gawein gooide hem een koperstuk toe en pakte het zadel aan, waarna hij de jongen wegstuurde. Sleet bleef toekijken vanuit de schaduw van een grote den terwijl Gawein het zadel op Tarters rug legde. De zwaardhand wist het. Gaweins toneelstukje had alle anderen bedot, maar hij voelde aan dat het bij deze man niet werkte. Licht! Zou hij dan nog een man die hij hoogachtte moeten doden?

Het Licht brande je, Elaida! Het Licht brande je, Siuan Sanche, en je hele Toren. Hou op mensen te gebruiken. Hou op mij te gebruiken!

‘Wanneer zal ik je mannen laten weten dat je niet meer terugkomt?’ vroeg Sleet.

Gawein trok de zadelriem aan en wachtte tot zijn paard uitademde. Hij bekeek Tarter fronsend. ‘Ga je me niet tegenhouden?’ Sleet grinnikte. ‘Ik heb vandaag drie keer tegen je gevochten en niet één keer gewonnen, ook al werd ik bijgestaan door een goede vechter. Je ziet eruit als een man die zal doden als het nodig is, en ik heb niet zo’n grote wens om te sterven als sommige mensen misschien denken.’

‘Je zou tegen me vechten als je dacht dat het nodig was,’ zei Gawein, die eindelijk de zadelriem aansnoerde en de tassen op het paard tilde en vastbond. Tarter snoof. Het paard hield er niet van om extra gewicht te dragen. ‘Je zou er zelfs voor sterven. Als je me aanviel, zelfs als ik je zou doden, dan zou dat lawaai maken. Ik zou nooit kunnen uitleggen waarom ik een zwaardhand had gedood. Je zou me kunnen tegenhouden.’

‘Dat is waar,’ beaamde Sleet.

‘Waarom laat je me dan gaan?’ vroeg Gawein, die om de ruin heen liep en de teugels pakte. Hij keek in die beschaduwde ogen en dacht een heel flauwe glimlach te zien op de lippen eronder. ‘Misschien bevalt het me wel om eens een man te zien die ergens om geeft,’ zei Sleet. ‘Misschien hoop ik wel dat je echt kunt helpen hieraan een einde te maken. Misschien ben ik wel in een luie bui en is mijn geest geknakt door zoveel nederlagen. Ik hoop dat je vindt wat je zoekt, jonge Trakand.’ En met ruisende mantel trok Sleet zich terug en vervaagde in de duisternis van de invallende nacht. Gawein zwaaide zich in het zadel. Er was maar één plek die hij kon bedenken waar hij hulp zou kunnen vinden om Egwene te redden.

Met een schop van zijn hielen liet hij Dorlan achter zich.

Загрузка...