12 Onverwachte ontmoetingen

Egwene liep in gedachten verzonken door de galmende gangen van de Witte Toren. Haar twee Rode begeleidsters liepen achter haar aan. Ze leken de laatste tijd een beetje bedrukt. Elaida droeg hun steeds vaker op om bij Egwene te blijven; hoewel de afzonderlijke zusters wisselden, waren er bijna altijd twee bij haar. Toch leken ze aan te voelen dat Egwene hen eerder als bedienden dan als bewaaksters zag.

Het was meer dan een maand geleden dat Siuan haar verontrustende nieuws had overgebracht in Tel’aran’rhiod, maar Egwene dacht er nog steeds over na. De gebeurtenissen waren een herinnering dat de wereld uiteenviel. Dit was een tijd waarin de Witte Toren een bron van stabiliteit zou moeten zijn. In plaats daarvan was hij verdeeld, terwijl Rhand Altors mannen zusters aan zich bonden. Hoe had Rhand zoiets kunnen toestaan? Er was overduidelijk weinig over van de jongen met wie zij was opgegroeid. Al was er natuurlijk ook weinig over van de jeugdige Egwene. De tijd dat zij twee voorbestemd leken om te gaan trouwen en in een boerderijtje in Tweewater te gaan wonen, was voorbij.

Dat zette haar merkwaardig genoeg aan het denken over Gawein. Hoe lang had ze hem al niet meer gezien, kussen stelend in Cairhien? Waar was hij nu? Was hij veilig?

Hou je hoofd erbij, hield ze zich voor. Maak eerst het stukje vloer schoon waar je mee bezig bent voordat je verdergaat met de rest van het huis. Gawein kon voor zichzelf zorgen; dat had hij in het verleden ook uitstekend gedaan. Te uitstekend, in sommige gevallen. Siuan en de anderen zouden zich met de kwestie van de Asha’man bezighouden. Het andere nieuws was veel onrustbarender. Een Verzaker, in het kamp? Een vrouw, maar een die saidin geleidde in plaats van saidar? Egwene zou ooit hebben gezegd dat het onmogelijk was. Maar ze had geesten gezien in de gangen van de Witte Toren, en die gangen leken zich elke dag te verplaatsen. Dit was gewoon weer een teken.

Ze huiverde. Halima had Egwene aangeraakt, zogenaamd om haar hoofdpijn weg te masseren. De hoofdpijn was begonnen zodra Egwene gevangen was genomen; waarom had ze er niet aan gedacht dat die misschien wel werd veroorzaakt door Halima? Wat was die vrouw nog meer van plan geweest? Over wat voor verborgen kluwens zouden de Aes Sedai nog struikelen, en welke valstrikken had ze uitgezet?

Eén deel van de vloer tegelijk. Maak schoon waar je bij kunt, en ga dan verder. Siuan en de anderen zouden zich met Halima’s plannen bezig moeten houden.

Egwenes achterste deed pijn, maar die pijn werd in toenemende mate onbelangrijk voor haar. Soms lachte ze als ze werd geslagen, soms niet. De riem deed er niet toe. De grotere pijn – wat er met Tar Valon gebeurde – was veel belangrijker. Ze knikte naar een groep in het wit gehulde Novices in de gang, en ze maakten kniksen voor haar.

Egwene fronste haar voorhoofd, maar berispte hen niet; ze hoopte alleen dat ze geen straf zouden uitlokken van de Rode zusters die haar volgden omdat ze eerbied aan Egwene betoonden. Ze was onderweg naar het kwartier van de Bruine Ajah, het gedeelte dat zich nu beneden in de vleugel bevond. Meidani had wel de tijd genomen voordat ze vrijwillig aanbood Egwene te onderwijzen. De oproep was vandaag eindelijk gekomen, weken na die eerste maaltijd bij Elaida. Vreemd genoeg had Bennae Nalsad ook aangeboden haar vandaag les te geven. Egwene had de Shienaraanse Bruine sinds dat eerste gesprek al enkele weken niet meer gezien. Ze had nog nooit twee keer van dezelfde vrouw les gehad. En toch was die naam haar vanochtend gegeven als het eerste van haar bezoekjes van vandaag. Toen ze in de oostelijke vleugel aankwam, waar nu het Bruine gedeelte van de Toren was, namen haar Rode oppassers met tegenzin stelling in de gang buiten om op haar te wachten. Elaida had waarschijnlijk liever gehad dat ze bij Egwene bleven, maar nu de Roden zo streng waren geweest in het beschermen van hun eigen grenzen, bestond er weinig kans dat een andere Ajah – zelfs de goedmoedige Bruine – een paar Rode zusters in hun kwartier binnen zou laten. Egwene versnelde haar pas toen ze het gedeelte met de bruine tegelvloeren bereikte en haastige vrouwen in onopvallende, ingetogen gewaden tegenkwam. Het zou een drukke dag worden met al die afspraken bij zusters, haar ongetwijfelde straffen en haar gewone Novicetaken van het schrobben van vloeren of ander werk. Ze kwam voor Bennaes deur aan, maar daar aarzelde ze. De meeste zusters stemden er alleen in toe om Egwene te onderwijzen wanneer hun dat werd opgedrongen, en dat was meestal een onaangename ervaring. Sommigen van Egwenes leermeesteressen mochten haar niet vanwege haar banden met de opstandelingen, anderen ergerden zich eraan hoe handig ze was met wevingen, en weer anderen werden woest als ze merkten dat Egwene hun niet de vereiste eerbied betuigde.

De ‘lessen’ waren echter de beste kansen die Egwene had om het zaad tegen Elaida te zaaien. Een daarvan had ze geplant tijdens haar eerste bezoek aan Bennae. Was het gaan ontkiemen? Egwene klopte aan en liep naar binnen toen er werd geroepen. De zitkamer lag vol met de voorwerpen van een wetenschappersbestaan. Vele stapels boeken – als kleine stadstorens – leunden tegen elkaar aan. De skeletten van verschillende schepsels waren gemonteerd in uiteenlopende stadia van constructie; de vrouw bezat genoeg botten om een dierentuin te bevolken. Egwene huiverde toen ze een volledig mensenskelet in de hoek zag staan, rechtop gehouden en verbonden met draden, en met enkele aantekeningen in zwarte inkt op de beenderen geschreven.

Er was nauwelijks ruimte om te lopen, en maar één vrije plek om te zitten.

Bennaes gecapitonneerde stoel had deuken in de armleuningen, ongetwijfeld omdat de armen van de Bruine daar gedurende talloze leessessies op de late avond hadden gerust. De lage zoldering voelde nog lager aan door de diverse gemummificeerde vogels en astronomische toestellen die eraan hingen. Egwene moest gebukt onder een model van de zon door stappen om bij de plek te komen waar Bennae door een stapel in leer gebonden boeken stond te zoeken. ‘Ah,’ zei ze toen ze Egwene opmerkte. ‘Mooi.’ Ze was slank, op het magere af, met donker haar dat grijs gestreept was van ouderdom. Ze droeg haar haren in een knot en was net als veel andere Bruine zusters gekleed in een eenvoudig gewaad, in een snit die al een eeuw of twee niet meer in zwang was.

Bennae liep naar de weelderige stoel en negeerde de hardere stoelen bij de haard, waar op allebei sinds Egwenes vorige bezoek papieren waren opgestapeld. Egwene maakte een kruk vrij door het stoffige skelet van een rat op de vloer te zetten, tussen twee stapels boeken over het bewind van Artur Haviksvleugel.

‘Nou, dan moeten we maar eens door met je onderwijs,’ zei Bennae terwijl ze achterover ging zitten.

Egwene hield haar gezicht kalm. Had Bennae zelf aangeboden Egwene weer te onderwijzen, of was ze ertoe gedwongen? Egwene kon zich indenken dat een onervaren Bruine zuster zich herhaaldelijk zou laten ompraten om een taak te vervullen die niemand anders wilde hebben.

Op Bennaes verzoek voerde Egwene een aantal wevingen uit, werk dat de vaardigheden van de meeste Novices ver oversteeg maar dat Egwene gemakkelijk afging, zelfs nu haar kracht werd gedempt door dolkwortel. Ze probeerde te achterhalen wat de Bruine zuster van de verplaatsing van haar vertrekken vond, maar Bennae – net als de meeste Bruine zusters die Egwene het had gevraagd – sprak liever niet over dat onderwerp.

Egwene deed nog een paar wevingen. Na een tijdje vroeg ze zich af wat de zin van deze afspraak eigenlijk was. Had Bennae haar tijdens haar vorige bezoek ook al niet veel van dezelfde wevingen laten uitvoeren?

‘Heel goed,’ zei Bennae, terwijl ze zichzelf een kop thee inschonk uit een pot die op een kleine kolenbrander warm werd gehouden. Ze bood Egwene niets aan. ‘Daar ben je vaardig genoeg in. Maar ik vraag me iets af. Heb je de scherpte van geest die een Aes Sedai moet hebben, het vermogen om lastige situaties het hoofd te bieden?’ Egwene zweeg, hoewel ze nadrukkelijk een kom thee voor zichzelf inschonk. Bennae zei er niets van.

‘Even kijken...’ overpeinsde Bennae. ‘Stel dat je een conflict hebt met enkele leden van je eigen Ajah. Je hebt iets opgevangen wat je niet had mogen weten, en de leiders van je Ajah zijn behoorlijk boos op je. Plotseling merk je dat je tot de meest onaangename taken wordt veroordeeld, alsof ze proberen je onder het kleed te vegen en je te vergeten. Hoe zou je in zo’n situatie reageren?’ Egwene verslikte zich bijna in haar thee. Die Bruine was niet erg fijnzinnig. Ze had dus vragen gesteld over de Dertiende Kluis en was daardoor in de problemen geraakt? Er waren maar weinig mensen die hoorden af te weten van de geheime geschiedenissen die Egwene tijdens haar vorige bezoek hier zo achteloos had genoemd.

‘Nou,’ zei Egwene, nippend van haar thee, ‘dit moet ik met een helder hoofd benaderen. Om het vanuit het perspectief van de Ajah-oversten te kunnen bekijken, moet ik even nadenken.’ Bennae fronste lichtjes. ‘Goed.’

‘Kunnen we in die situatie die jij beschrijft aannemen dat de geheimen aan de Ajah waren toevertrouwd met als doel die veilig te bewaren? Ah, mooi. Nou, vanuit hun oogpunt zijn belangrijke en zorgvuldige plannen dus in de war gebracht. Denk je eens in hoe dat moet overkomen. Iemand heeft geheimen ontdekt die ze niet had mogen ontdekken. Dat wijst op een onrustbarend lek onder je meest vertrouwde leden.’

Bennae verbleekte. ‘Dat zie ik ook in.’

‘Dan is de beste aanpak in deze situatie tweeledig,’ zei Egwene voordat ze nog een slokje thee nam. Hij smaakte verschrikkelijk. ‘Ten eerste moeten de leiders van de Ajah worden gerustgesteld. Ze moeten horen dat het niet hun fout was dat de informatie is uitgelekt. Als ik die hypothetische zuster was die in de problemen zat – en als ik onschuldig was – zou ik naar hen toe gaan en het uitleggen. Dan houden ze wel op met zoeken naar degene die de kennis heeft gelekt.’

‘Maar,’ wierp Bennae tegen, ‘dat zal die zuster – die hypothetische zuster die in de problemen zit – waarschijnlijk niet helpen van haar straffen af te komen.’

‘Het kan geen kwaad,’ zei Egwene. ‘Waarschijnlijk wordt ze “gestraft” om haar uit de weg te houden terwijl de leiders van de Ajah naar een verraadster zoeken. Als ze weten dat die er niet is, zullen ze eerder geneigd zijn met medeleven naar de situatie van de gevallen zuster kijken, vooral als ze hun een oplossing biedt.’

‘Oplossing?’ vroeg Bennae. Ze hield haar theekom in de hand alsof ze hem vergeten was. ‘Wat voor oplossing zou je dan aandragen?’

‘De beste: kunde. Kennelijk kennen sommige mensen onder de Ajah die geheimen. Nou, als deze zuster haar betrouwbaarheid en kunde zou bewijzen, dan beseffen de leiders van haar Ajah misschien dat ze het beste kan worden aangesteld als een van de hoedsters van die geheimen. Een eenvoudige oplossing, als je erover nadenkt.’ Bennae bleef zitten peinzen terwijl een opgezette vink langzaam ronddraaide aan een touwtje recht boven haar. ‘Ja, maar zal het lukken?’

‘Het is in ieder geval beter dan ergens in een vergeten opslagruimte schriftrollen te moeten inschrijven,’ zei Egwene. ‘Soms zijn onrechtvaardige straffen niet te vermijden, maar het is het beste om anderen nooit te laten vergeten dat ze onrechtvaardig zijn. Als deze zuster gewoonweg aanvaardt hoe mensen haar behandelen, dan zal het niet lang duren voordat die aannemen dat ze de positie waarin ze is geplaatst ook verdient.’ En dank je wel, Silviana, voor die goede raad. ‘Ja,’ zei Bennae knikkend. ‘Ja, ik neem aan dat je wel gelijk hebt.’

‘Ik ben altijd bereid te helpen, Bennae,’ zei Egwene op mildere toon. ‘In hypothetische situaties, uiteraard.’

Even was Egwene bang dat ze te ver was gegaan door de Bruine zuster bij haar naam te noemen. Maar Bennae ontmoette haar blik en ging toen zelfs zo ver dat ze bij wijze van bedankje lichtjes haar hoofd boog.

Zelfs als dit uur dat ze met Bennae had doorgebracht een op zichzelf staand geval was geweest, dan nog zou Egwene het opmerkelijk hebben gevonden. Maar ze was geschokt toen ze bij het verlaten van Bennaes kamer werd opgewacht door een Novice met de boodschap dat ze naar Nagora moest, een Witte zuster. Egwene had eerst nog tijd voor haar afspraak bij Meidani, dus ging ze. Ze kon een oproep van een zuster niet negeren, hoewel ze later ongetwijfeld extra taken zou moeten verrichten om goed te maken dat ze de vloer niet had geschrobt.

Bij het onderhoud met Nagora werd Egwene onderwezen in logica. De ‘logische puzzels’ die haar werden voorgelegd, klonken behoorlijk veel naar een verzoek om hulp in de omgang met een zwaardhand, die gefrustreerd raakte door zijn hogere leeftijd en toenemende onvermogen om te vechten. Egwene bood goede raad waar ze kon, die door Nagora werd bestempeld als ‘onberispelijke logica’ voordat ze mocht gaan.

Daarna kreeg ze weer een boodschap, deze keer van Suana, een van de Gezetenen van de Gele Ajah. Een Gezetene! Dit was de eerste keer dat Egwene bij een van hen werd geroepen. Egwene haastte zich naar de afspraak en werd binnengelaten door een kamermeisje. Suana’s vertrekken leken meer op een tuin dan op kamers. Als Gezetene kon Suana vertrekken met vensters eisen, en ze maakte volop gebruik van haar binnenterras als kruidentuin. Maar daarnaast had ze spiegels die zodanig waren geplaatst dat ze licht de kamer in kaatsten, die vol stond met boompjes in potten, struiken in grote bakken met aarde, en zelfs een moestuintje met wortels en radijs. Egwene merkte met ongenoegen een stapeltje rottende knollen in een bak op, waarschijnlijk net geoogst maar nu al bedorven. Het rook in de kamer sterk naar basilicum, tijm en een tiental andere kruiden.

Ondanks de problemen in de Toren, ondanks de rottende planten, werd ze opgevrolijkt door de geur van leven in de kamer; de pas omgewerkte aarde en groeiende planten. En Nynaeve klaagde dat de zusters in de Witte Toren al die nuttige kruiden links lieten liggen! Kon ze maar eens op bezoek bij de mollige Suana. Egwene vond de vrouw opmerkelijk aardig. Suana liet haar een reeks wevingen doen, veel ervan op het gebied van Heling, waarin Egwene nooit bijzonder had uitgeblonken. Toch moest haar vaardigheid indruk hebben gemaakt op de Gezetene, want halverwege de les – met Egwene op een zachte stoel tussen twee bomen in potten en Suana op een harde, met leer beklede stoel – veranderde de toon van het gesprek.

‘We zouden je heel graag bij de Gele hebben, denk ik,’ zei de vrouw. Egwene schrok. ‘Ik heb nooit veel aanleg gehad voor Heling.’

‘Lid zijn van de Gele draait niet om aanleg, kind,’ zei Suana. ‘Het draait om hartstocht. Als je graag dingen beter maakt, dat wat gebroken is graag herstelt, dan zou je hier een doel kunnen vinden.’

‘Hartelijk dank,’ zei Egwene, ‘maar de Amyrlin heeft geen Ajah.’

‘Nee, maar ze wordt er wel uit verheven. Denk erover na, Egwene. Ik denk dat je je hier thuis zou voelen.’

Het was een onthutsend gesprek. Suana zag Egwene overduidelijk niet als de Amyrlin, maar alleen al het feit dat ze Egwene bij haar Ajah wilde inlijven betekende iets. Het betekende dat ze aanvaardde, min of meer, dat Egwene een echte zuster was. ‘Suana,’ zei Egwene, uitproberend hoe ver ze kon gaan met die aanvaarding, ‘hebben de Gezetenen het erover gehad wat ze aan de spanningen tussen de Ajahs kunnen doen?’

‘Ik zou niet weten wat eraan gedaan kan worden,’ antwoordde Suana, kijkend naar haar overgroeide balkon. ‘Als de andere Ajahs hebben besloten om de Gele als hun vijand te beschouwen, dan kan ik ze niet dwingen om niet zo dom te zijn.’

Ze zeggen waarschijnlijk hetzelfde over jou, dacht Egwene, maar ze zei: ‘Iemand moet de eerste stap zetten. Het scherm van wantrouwen begint zo dik te worden dat het binnenkort te hard wordt om te doorbreken. Misschien als enkele Gezetenen van verschillende Ajahs beginnen samen de maaltijd te gebruiken, of samen in de gangen worden gezien, dat dat leerzaam kan zijn voor de rest van de Toren.’

‘Misschien...’ zei Suana.

‘Ze zijn je vijanden niet, Suana,’ zei Egwene, met een iets fermere stem.

De vrouw keek Egwene fronsend aan, alsof ze plotseling besefte van wie ze raad aannam. ‘Nou, ik denk dat je nu maar beter kunt gaan. Je hebt vandaag vast een heleboel te doen.’

Egwene liet zichzelf uit, waarbij ze zorgvuldig omlaag hangende takken en groepen potten ontweek. Toen ze het Gele gedeelte van de Toren eenmaal had verlaten en haar begeleidsters van de Rode Ajah weer met haar meeliepen, besefte ze ineens iets. Ze had alle drie de gesprekken doorstaan zonder dat haar ook maar één straf was opgelegd. Ze wist niet zeker wat ze daarvan moest denken. Ze had twee zusters zelfs gewoon bij hun naam genoemd!

Ze begonnen haar te aanvaarden. Helaas was dat maar een klein onderdeel van de strijd. Het grotere deel was zorgen dat de Witte Toren de druk overleefde die Elaida erop legde.

Meidani’s kamers waren verrassend behaaglijk en huislijk. Egwene had de Grijze zusters in gedachten altijd ongeveer gelijkgesteld aan de Witte: volmaakte diplomaten zonder hartstocht, die geen tijd hadden voor persoonlijke gevoelens of overbodigheden. Deze kamers wezen echter op een vrouw die dol was op reizen. Kaarten waren opgehangen in sierlijke lijsten, gecentreerd aan de wanden als kunststukken.

Aan weerskanten van een landkaart hingen twee Aielsperen; verderop hing een kaart van de eilanden van het Zeevolk. Hoewel velen zouden hebben gekozen voor de porseleinen aandenkens die zo vaak met het Zeevolk in verband werden gebracht, had Meidani een kleine verzameling oorringen en beschilderde schelpen, zorgvuldig ingelijst en tentoongesteld, en er hingen schildjes bij waarop de verzameldata opgetekend stonden.

De zitkamer leek wel een museum, gewijd aan de reizen van één persoon.

Een Altaraans huwelijksmes, ingelegd met vier fonkelende robijnen, hing naast een kleine Cairhiense banier en een Shienaraans zwaard. Onder elk ervan hing een schildje waarop de betekenis werd uitgelegd. Het huwelijksmes, bijvoorbeeld, was Meidani geschonken voor haar hulp bij het oplossen van een geschil tussen twee huizen over de dood van een bijzonder belangrijke landeigenaar. Zijn weduwe had haar het mes gegeven als blijk van dank.

Wie had gedacht dat de bedeesde vrouw van de avondmaaltijd een paar weken geleden zo’n trotse verzameling zou bezitten? Het kleed droeg ook een etiket: het was een geschenk van een koopman die het in de ontoegankelijke haven van Shara had gekocht en het vervolgens aan Meidani had gegeven, als dank omdat ze zijn dochter had genezen. Het had een vreemd ontwerp, geweven van wat dunne, geverfde rietstengels leken, met toefjes exotische grijze vacht langs de randen. Het patroon stelde uitheemse dieren met lange nekken voor. Meidani zelf zat op een eigenaardige stoel gemaakt van geweven tenen, die leek op een groeiende struik die toevallig de vorm van een stoel had aangenomen. Hij zou vreselijk misplaatst zijn geweest in elke andere kamer in de Toren, maar hij paste hier, waar elk voorwerp anders was, waar niets met elkaar te maken had maar alles verbonden was aan het gemeenschappelijke thema van geschenken die tijdens reizen waren ontvangen.

Het uiterlijk van de Grijze zuster was ook heel anders dan tijdens de maaltijd bij Elaida. In plaats van het diep uitgesneden, kleurrijke gewaad van toen droeg ze nu een eenvoudig wit gewaad met een hoog gesloten halslijn, lang en uitlopend, gesneden om haar boezem juist niet te benadrukken. Haar diepgoudkleurige haar was in een knot gedraaid en ze droeg geen enkel sieraad. Was dat contrast opzet? ‘Je hebt nogal lang gewacht voordat je me bij je riep,’ zei Egwene. ‘Ik wilde geen argwaan wekken bij de Amyrlin,’ antwoordde Meidani terwijl Egwene over het kleed uit Shara liep. ‘Bovendien weet ik nog steeds niet zeker hoe ik je zie.’

‘Het kan me niet schelen hoe je me ziet,’ zei Egwene vlak. Ze ging zitten in een grote eiken stoel, met daarop een schildje waarop stond dat dit een geschenk was van een geldverstrekker in Tyr. ‘Een Amyrlin heeft geen aanzien nodig van degenen die haar volgen, zolang ze maar wordt gehoorzaamd.’

‘Je bent gevangengenomen en afgezet.’

Egwene trok haar wenkbrauw op en keek Meidani in de ogen. ‘Gevangengenomen, ja.’

‘De Zaal van de opstandelingen zal inmiddels wel een nieuwe Amyrlin hebben gekozen.’

‘Ik weet toevallig dat dat niet zo is.’ Meidani weifelde.

Het was een gok om toe te geven dat ze nog contact onderhield met de opstandige Aes Sedai, maar als Egwene de trouw van Meidani en de verspieders niet zeker kon stellen, dan bevond ze zich op heel gevaarlijk terrein. Egwene had aangenomen dat het geen moeite zou kosten om de steun van de vrouw te winnen, gezien Meidani’s angst tijdens de avondmaaltijd. Maar het leek erop dat ze zich toch niet zo gemakkelijk liet onderwerpen.

‘Nou,’ zei Meidani. ‘Zelfs als dat waar is, dan nog moet je beseffen dat ze je hebben gekozen als boegbeeld. Als ledenpop.’

Egwene hield de blik van de andere vrouw vast.

‘Je hebt geen werkelijk gezag,’ zei Meidani, al sloeg haar stem een beetje over.

Egwene wendde haar blik niet af. Meidani keek haar onderzoekend aan, terwijl er langzaam een frons over haar voorhoofd trok en er plooien in haar gladde, leeftijdloze Aes Sedai-gezicht verschenen. Ze keek in Egwenes ogen als een steenhouwer die een stuk steen onderzoekt op smetten voordat hij het op zijn plek zet. Wat ze daar zag, scheen haar nog meer te verwarren.

‘Zo,’ zei Egwene alsof ze niet net was ondervraagd, ‘en nu moet je me eens vertellen waarom je niet uit de Toren bent gevlucht. Hoewel ik best geloof dat het nuttig is om Elaida te bespieden, moet je ook weten in hoeveel gevaar je verkeert nu Elaida zich bewust is van je werkelijke trouw. Waarom vertrek je niet?’

‘Ik... kan het niet zeggen,’ zei Meidani, en ze keek weg. ‘Ik beveel het je als Amyrlin.’

‘Ik kan het nog steeds niet zeggen.’ Meidani keek naar de vloer alsof ze zich schaamde.

Vreemd, dacht Egwene, terwijl ze haar frustratie verborg. ‘Het is me duidelijk dat je de ernst van onze situatie niet inziet. Ofwel je aanvaardt mijn gezag, ofwel je aanvaardt dat van Elaida. Er is geen tussenweg, Meidani. En ik beloof je dit: als Elaida de Amyrlin Zetel behoudt, zal ze degenen die ze als verraders beschouwt heel onaangenaam behandelen.’

Meidani bleef omlaag kijken. Ondanks haar aanvankelijke verzet leek het erop dat ze weinig wilskracht over had. ‘Ik begrijp het.’ Egwene stond op. ‘Je hebt ons verraden, nietwaar? Ben je naar Elaida’s kant overgelopen vóórdat je werd ontmaskerd, of na Beonins bekentenis?’

Meidani keek onmiddellijk op. ‘Wat? Nee! Ik heb onze zaak nooit verraden!’ Ze leek misselijk, met een bleek gezicht en haar mond vertrokken tot een dunne streep. ‘Hoe kun je nu denken dat ik die vreselijke vrouw zou steunen? Ik vind het verschrikkelijk wat ze met de Toren heeft gedaan.’

Nou, dat was klare taal; die uitspraken boden weinig ruimte om zich onder de Drie Geloften uit te wurmen. Ofwel Meidani was oprecht, of ze was een Zwarte. Hoewel Egwene moeite had om te geloven dat een Zwarte zuster zichzelf in gevaar zou brengen door een leugen te vertellen die zo eenvoudig te ontkrachten was. ‘Waarom vlucht je dan niet?’ herhaalde Egwene. ‘Waarom blijf je?’ Meidani schudde haar hoofd. ‘Dat kan ik niet zeggen.’

Egwene haalde diep adem. Iets aan dit hele gesprek ergerde haar. ‘Wil je me dan in ieder geval vertellen waarom je zo vaak bij Elaida eet? Ik kan me niet voorstellen dat je geniet van hoe ze je behandelt.’ Meidani bloosde. ‘Elaida en ik waren kamergenoten gedurende onze tijd als Novices. De anderen hoopten dat als ik de vriendschap zou hernieuwen, ik daardoor misschien waardevolle inlichtingen zou krijgen.’

Egwene sloeg haar armen over elkaar. ‘Het lijkt me roekeloos om aan te nemen dat ze je zou vertrouwen. Maar Elaida’s dorst naar macht zet haar zelf ook aan tot roekeloos handelen, dus misschien was het niet zo’n heel slecht plan. Alleen zal ze je nooit meer in vertrouwen nemen nu ze weet waar je werkelijke trouw ligt.’

‘Dat weet ik. Maar er is besloten dat ik niet mag laten merken dat ik me bewust ben van haar kennis. Als ik me nu terugtrok, zou dat aangeven dat we zijn gewaarschuwd, en dat is een van de zeer weinige voordelen die we nog hebben.’

Zo ontzettend weinig dat ze gewoon uit de Toren had moeten wegvluchten. Blijven had geen enkele zin. Dus waarom dan? Iets hield die vrouw kennelijk tegen. Iets sterks. Een belofte? ‘Meidani,’ zei Egwene, ‘ik moet weten wat je voor me achterhoudt.’ Ze schudde haar hoofd; ze keek bijna bang. Licht! dacht Egwene. Ik wil haar niet zo onder druk zetten als Elaida tijdens die avondmaaltijden doet. Egwene ging weer zitten. ‘Recht je rug, Meidani. Je bent geen angstige Novice. Je bent een Aes Sedai. Gedraag je als zodanig.’ De vrouw keek met fonkelende ogen op bij die uitdaging. Egwene knikte goedkeurend. ‘We zullen de schade die Elaida heeft aangericht herstellen, en ik zal mijn rechtmatige plek als Amyrlin innemen. Maar we hebben werk te doen.’

‘Ik kan niet...’

‘Jawel,’ zei Egwene. ‘Je kunt me best vertellen wat eraan schort. Ik vermoed dat het met de Drie Geloften te maken heeft, hoewel het Licht mag weten hoe. We kunnen om het probleem heen werken. Je kunt me niet vertéllen waarom je in de Toren bent gebleven, maar kun je het me laten zien?’

Meidani hield haar hoofd schuin. ‘Ik weet het niet. Ik zou met je naar...’ Ze liet haar mond dichtvallen. Ja, een van de Geloften voorkwam met geweld dat ze doorging. ‘Ik kan het je misschien laten zien,’ voltooide Meidani zwakjes. ‘Ik weet het niet zeker.’

‘Dan moeten we daar achter komen. Hoe gevaarlijk is het als die Rode oppassers van me achter ons aan komen?’ Meidani verbleekte. ‘Gevaarlijk.’

‘Dan zullen we ze moeten afschudden,’ zei Egwene, die nadenkend met haar nagel op de armleuning van haar reusachtige eikenhouten stoel tikte. ‘We kunnen via een andere weg het Grijze gedeelte van de Toren uit, maar als we worden gezien, kan dat lastige vragen oproepen.’

‘Er hangen veel Rode zusters rond bij de in- en uitgangen van ons kwartier,’ zei Meidani. ‘Ik vermoed dat alle Ajahs elkaar zo in de gaten houden. Het zal heel lastig worden om onopgemerkt weg te komen. Als ik alleen was, zouden ze me niet volgen, maar zodra ze jou zien...’

Verspieders die de andere Ajahkwartieren in de gaten hielden? Licht! Was het al zo erg geworden? Dat was net alsof er verkenners naar vijandelijke kampen werden gestuurd. Ze kon niet het risico nemen dat men haar zou zien vertrekken met Meidani, maar alleen gaan zou ook aandacht trekken. De Rode zusters wisten dat Egwene altijd begeleiding hoorde te hebben. Dat leverde een probleem op, en Egwene kon maar één oplossing bedenken.

Ze keek onderzoekend naar Meidani. In hoeverre kon ze haar vertrouwen? ‘Beloof je dat je Elaida niet steunt, en dat je mijn leiderschap aanvaardt?’

De vrouw weifelde, maar toen knikte ze. ‘Ja.’

‘Als ik je iets laat zien, zweer je dan dat je het aan niemand onthult voordat ik je daar toestemming voor geef?’

Meidani fronste haar voorhoofd. ‘Ja.’

Egwene nam haar besluit. Ze haalde diep adem en omhelsde de Bron. ‘Let goed op,’ zei ze, terwijl ze draden van Geest weefde. Door de dolkwortel was ze niet sterk genoeg om een Poort te openen, maar ze kon Meidani wel de wevingen leren. ‘Wat is dat?’ vroeg Meidani.

‘Dit heet een Poort,’ zei Egwene. ‘Hij wordt gebruikt om te Reizen.’

‘Reizen is onmogelijk!’ zei Meidani onmiddellijk. ‘Dat vermogen is al verloren sinds...’ Ze liet haar stem wegsterven en haar ogen werden groot.

Egwene liet de weving oplossen. Meteen omhelsde Meidani de Bron, met een vastberaden blik.

‘Denk aan de plek waar je naartoe wilt,’ zei Egwene. ‘Dit werkt alleen als je de plek vanwaar je vertrekt heel goed kent, maar ik neem aan dat je vertrouwd genoeg bent met je eigen kamers. Kies een bestemming waar waarschijnlijk niemand is; Poorten kunnen gevaarlijk zijn als ze op de verkeerde plaats opengaan.’ Meidani knikte en haar gouden knot wiebelde mee. Toen concentreerde ze zich. Ze deed op bewonderenswaardige wijze Egwenes weving na, en een Poort opende zich tussen hen in: een witte streep die de lucht spleet en openboog. Het gat bevond zich aan Meidani’s kant; Egwene zag alleen een trillende plek, als de warmtetrillingen in een woestijn. Ze liep om de Poort heen en keek door het gat in een donkere stenen gang erachter. De tegels op de vloer hadden ingetogen witte en bruine kleuren, en er waren geen vensters in zicht. Ergens onder in de Toren, vermoedde Egwene.

‘Snel,’ zei Egwene. ‘Als ik niet binnen ongeveer een uur uit je vertrekken terugkeer, gaan mijn Rode oppassers zich misschien afvragen waar ik zo lang blijf. Het is al verdacht dat juist jij me hebt laten roepen. We moeten maar hopen dat Elaida niet zorgvuldig genoeg is om zich te verwonderen over het toeval.’

‘Ja, Moeder,’ zei Meidani, die naar een tafel draafde om een bronzen lamp te pakken, waarvan de vlam flakkerde. Toen bleef ze staan. ‘Wat is er?’ vroeg Egwene. ‘Ik ben alleen maar verbaasd.’

Egwene vroeg bijna wat er zo verbazingwekkend was, maar toen zag ze het in Meidani’s ogen. Meidani was verbaasd over hoe snel ze gehoorzaamde. Ze stond ervan te kijken hoe natuurlijk het haar afging Egwene als de Amyrlin te zien. Die vrouw was nog niet helemaal over de streep, dat niet, maar ze was er dichtbij. ‘Snel,’ zei Egwene.

Meidani knikte en stapte door de Poort, en Egwene volgde. Hoewel de vloer vrij was van stof, hing in de gang de bedompte geur van stilstaande lucht. Aan de muren was niets van de versieringen te zien die je in de gangen boven zag, en het enige geluid was dat van een paar ratten die ergens rondscharrelden. Ratten. In de Witte Toren. Ooit zou dat onmogelijk zijn geweest. Het falen van de bannen was gewoon weer een onvoorstelbaar verschijnsel in een nog steeds groeiende reeks.

Dit was een gedeelte dat niet vaak aandacht kreeg van de Torenbedienden. Daarom had Meidani waarschijnlijk deze plek gekozen om de Poort te openen. Dat was allemaal goed en wel, maar ze was waarschijnlijk te voorzichtig. Het zou kostbare tijd kosten om van zo diep onder in de Toren terug te keren naar de hoofdgangen, en naar wat het ook was dat Meidani haar wilde laten zien. En dat zou ook weer problemen opleveren. Wat zou er gebeuren als andere zusters Egwene door de gangen zagen lopen zonder haar gebruikelijke geleide van wachters van de Rode Ajah?

Voordat Egwene die bezorgdheid kon uitspreken, liep Meidani weg.

Niet door de gang naar het trappenhuis, maar verder, dieper naar binnen. Egwene fronste haar voorhoofd en liep achter haar aan. ‘Ik weet niet zeker of ik het je mag laten zien,’ zei Meidani zacht. Haar rokken ruisten, en het geluid deed wel wat denken aan het zachte gescharrel van de ratten in de verte. ‘Maar ik moet je waarschuwen dat je versteld kunt staan over waar je in stapt. Het zou gevaarlijk kunnen zijn.’

Had Meidani het over lichamelijk gevaar of over politiek gevaar? Het leek erop dat Egwene al tot over haar oren in dat laatste verwikkeld was. Toch knikte ze en aanvaardde de waarschuwing in alle ernst. ‘Ik begrijp het. Maar als er iets gevaarlijks gebeurt in de Toren, dan moet ik ervan afweten. Het is niet alleen mijn recht, maar ook mijn plicht.’

Meidani zweeg. Ze leidde Egwene door de kronkelende gang, mompelend dat ze graag haar zwaardhand had willen meenemen. Hij was kennelijk in de stad om iets voor haar te doen. De gang liep in een spiraalvorm, die deed denken aan de golvende kronkelingen van het Grote Serpent zelf. Net toen Egwene ongeduldig begon te worden, bleef Meidani voor een gesloten deur staan. Hij zag er niet anders uit dan die van de tientallen bijna vergeten opslagkamers langs de hoofdgang. Meidani bracht aarzelend haar hand omhoog, en toen klopte ze scherp aan.

De deur ging meteen open en onthulde een zwaardhand met felle ogen, rossig haar en een vierkante kaak. Hij keek naar Meidani, en toen hij zich naar Egwene wendde betrok zijn gezicht. Zijn arm bewoog even, alsof hij zich er amper van kon weerhouden naar het zwaard aan zijn middel te reiken.

‘Dat zal Meidani wel zijn,’ zei een vrouwenstem in de kamer, ‘die verslag komt uitbrengen over haar ontmoeting met het meisje. Adsalan?’

De zwaardhand stapte opzij en ze zag een kleine ruimte met kisten die dienstdeden als stoelen. Binnen zaten vier vrouwen, allemaal Aes Sedai. En schokkend genoeg waren ze ieder van een andere Ajah! Egwene had vrouwen van vier verschillende Ajahs nog niet eens samen door de gangen zien lopen, laat staan samen een bespreking zien houden.

Niet een van hen was van de Rode, en alle vier waren ze Gezetenen. Seaine was een statige vrouw in een wit gewaad met zilverkleurige zomen. Ze was een Gezetene van de Witte Ajah, met dik zwart haar en donkere wenkbrauwen, die Egwene met waterige blauwe ogen gelijkmatig aankeek. Naast haar zat Doesine, een Gezetene van de Gele Ajah. Ze was slank en lang voor een Cairhiense; haar diepgekleurde gewaad was met goud geborduurd. Ze droeg saffieren in haar haren, passend bij de steen op haar voorhoofd. De Grijze zuster naast Doesine was Yukiri. Ze was een van de kleinste vrouwen die Egwene ooit had ontmoet, maar door de wijze waarop ze naar anderen keek leek ze altijd de leiding te hebben, zelfs wanneer ze vergezeld ging van een heel lange Aes Sedai. De laatste vrouw was Saerin, een Altaraanse Gezetene voor de Bruine Ajah. Net als veel Bruine zusters droeg ze onversierde gewaden, deze keer in een onopvallende, lichtbruine kleur. Haar olijfkleurige huid werd ontsierd door een litteken op haar linkerwang. Egwene wist heel weinig over haar. Van alle zusters in de kamer leek zij het minst geschokt om Egwene te zien.

‘Wat heb je gedaan?’ vroeg Seaine onthutst aan Meidani. ‘Adsalan, laat ze snel binnen,’ zei Doesine, die opstond en druk gebaarde. ‘Als er iemand langskomt en dat meisje van Alveren hier ziet...’

Meidani kromp ineen bij die strenge woorden; ja, ze zou een heleboel werk moeten verzetten voordat ze weer de uitstraling van een Aes Sedai had. Egwene stapte de kamer in voordat de norse zwaardhand haar naar voren zou trekken. Meidani volgde, en Adsalan sloeg de deur dicht. De kamer werd verlicht door twee lampen die net niet voldoende licht gaven, als om de samenzweerderige aard van het onderhoud tussen de vrouwen te benadrukken.

De kisten hadden evengoed tronen kunnen zijn, te oordelen naar de houding waarmee de vier Gezetenen erop zaten, en dus nam Egwene ook op een kist plaats. ‘Je hebt geen toestemming gekregen om te gaan zitten, meisje,’ zei Saerin kil. ‘Meidani, wat is de bedoeling van deze vertoning? Je gelofte had dit moeten voorkomen!’

‘Gelofte?’ vroeg Egwene. ‘En welke gelofte is dat dan wel?’

‘Hou je mond, meisje,’ snauwde Yukiri, die Egwene op haar rug sloeg met een pets Lucht. Het was zo’n zwakke straf dat Egwene bijna lachte.

‘Ik heb mijn gelofte niet gebroken!’ zei Meidani snel, terwijl ze naast Egwene ging staan. ‘Jullie hadden me opgedragen niemand te vertellen over deze bijeenkomsten. Nou, ik heb gehoorzaamd. Ik heb het haar niet verteld, maar laten zien.’ Er was een vonkje opstandigheid in de ogen van de vrouw te zien. Dat was goed. Egwene wist niet zeker wat hier gaande was, maar vier Gezetenen samen boden haar een ongeëvenaarde mogelijkheid. Ze had nooit verwacht de kans te krijgen om met zoveel vrouwen tegelijk te praten, en als deze bereid waren om elkaar te ontmoeten, dan trokken ze zich misschien weinig aan van de verdeling die de rest van de Toren ondermijnde.

Of was hun ontmoeting een aanwijzing van iets duisterders? Geloften waar Egwene niets van wist, bijeenkomsten in diepe gangen, een zwaardhand die de deur bewaakte... Waren deze vrouwen van vier Ajahs, of van één? Was ze per ongeluk op een nest van Zwarte zusters gestuit?

Hoewel haar hart begon te bonzen, dwong Egwene zichzelf om geen overhaaste conclusies te trekken. Als ze Zwart waren, dan was ze erbij. Zo niet, dan had ze werk te doen.

‘Dit is heel onverwacht,’ zei de kalme Seaine tegen Meidani. ‘We zullen extra behoedzaam zijn in het verwoorden van je toekomstige bevelen, Meidani.’

Yukiri knikte. ‘Ik had niet verwacht dat je zo kinderachtig zou zijn om ons uit wrok te ontmaskeren. We hadden moeten beseffen dat jij, net als wij allemaal, ervaring hebt met het ombuigen van geloften als je dat zo uitkomt.’ Wacht even, dacht Egwene. Dat klinkt naar... ‘Inderdaad,’ zei Yukiri. ‘Ik denk dat een straf voor deze overtreding gerechtvaardigd is. Maar wat moeten we doen met dat meisje dat ze heeft meegebracht? Zij heeft niet gezworen op de Staf, en dus zou het...’

‘Jullie hebben haar een vierde gelofte opgelegd, nietwaar?’ viel Egwene haar in de rede. ‘Licht! Wat haalden jullie je in je hoofd?’ Yukiri keek naar haar en Egwene voelde nog een pets van Lucht. ‘Je hebt geen toestemming gekregen om te spreken.’

‘De Amyrlin heeft geen toestemming nódig om te spreken,’ kaatste Egwene terug, terwijl ze de vrouwen strak aankeek. ‘Wat hebben jullie hier gedaan, Yukiri? Jullie verraden alles waar we voor staan! De Geloften mogen niet worden gebruikt als scheidingsmiddelen. Is deze hele Toren dan net zo waanzinnig geworden als Elaida?’

‘Het is geen waanzin,’ zei Saerin ineens, zich mengend in het gesprek. De Bruine zuster schudde haar hoofd, met meer gezag dan Egwene zou hebben verwacht van iemand van haar Ajah. ‘Het is alleen maar uit noodzaak gedaan. Zij was niet meer te vertrouwen nadat ze partij had gekozen voor de opstandelingen.’

‘Denk niet dat we ons niet bewust zijn van jouw betrekkingen met die groep, Egwene Alveren,’ zei Yukiri. De hooghartige Grijze zuster kon haar woede amper bedwingen. ‘Als wij onze zin krijgen, zul je niet meer met de zijden handschoenen van Elaida worden behandeld.’

Egwene maakte een achteloos gebaar. ‘Sus me, stel me terecht of sla me, Yukiri, en het blijft een puinhoop in de Toren. Degenen die jij zo gemakkelijk het etiket van opstandelingen opplakt, hebben daar geen schuld aan. Geheime ontmoetingen in de kelder, geloften die zonder rechtvaardiging worden opgelegd, dat zijn misdaden die minstens even ernstig zijn als de verdeling die Elaida veroorzaakt.’

‘Je moet ons niet in twijfel trekken,’ zei Seaine op rustiger toon. Ze leek bedeesder dan de anderen. ‘Soms moeten er moeilijke besluiten worden genomen. We kunnen het ons niet veroorloven om Duistervrienden onder de Aes Sedai te laten rondlopen, en er zijn maatregelen genomen om hen op te sporen. Wij hier hebben stuk voor stuk aan Meidani bewezen dat we geen vrienden van de Schaduw zijn, en dus kan het geen kwaad als we haar dwingen een eed aan ons af te leggen. Het was een redelijke stap om zeker te stellen dat we allemaal naar dezelfde doelen toewerken.’

Egwene hield haar gezicht in de plooi. Seaine had zo goed als toegegeven dat de Zwarte Ajah bestond! Egwene had dat nooit verwacht te horen uit de mond van een Gezetene, vooral niet in het bijzijn van zoveel getuigen. Dus deze vrouwen gebruikten de Eedstaf om Zwarte zusters op te sporen. Als je elke zuster afzonderlijk terzijde nam, haar geloften ontkrachtte en haar die dan opnieuw liet zweren, kon je haar vragen of ze een Zwarte was. Een wanhopige methode, maar – besloot Egwene – een gerechtvaardigde, gezien de tijden waarin ze leefden.

‘Ik geef toe dat het een redelijk plan is,’ zei Egwene. ‘Maar die vrouw een nieuwe eed laten zweren is onnodig!’

‘En als bekend is dat ze aan anderen trouw is?’ wilde Saerin weten. ‘Alleen het feit dat een vrouw geen Duistervriend is, betekent nog niet dat ze ons niet via andere wegen zal verraden.’ En die gelofte van gehoorzaamheid was waarschijnlijk de reden dat Meidani niet uit de Toren kon ontvluchten. Egwene had medelijden met die arme vrouw. Door de Aes Sedai in Salidar teruggestuurd om te verspieden in de Toren, ontdekt door deze vrouwen – waarschijnlijk – gedurende hun zoektocht naar de Zwarten, en toen was haar ware doel onthuld aan Elaida. Drie verschillende partijen, die allemaal druk op haar legden.

‘Het blijft ongepast,’ zei Egwene. ‘Maar dat kunnen we wel even terzijde schuiven. Hoe zit het met Elaida zelf? Hebben jullie vastgesteld of zij van de Zwarte is? Wie heeft jullie deze opdracht gegeven, en hoe heeft deze kliek zich gevormd?’

‘Bah! Waarom praten we met haar?’ wilde Yukiri weten. Ze stond op en zette haar handen in haar zij. ‘We moeten besluiten wat we met haar gaan doen in plaats van haar vragen te beantwoorden!’

‘Als ik moet helpen bij jullie werk,’ zei Egwene, ‘dan moet ik de feiten kennen.’

‘Je bent hier niet om te helpen, kind,’ zei Doesine. De stem van de slanke Cairhiense Gele zuster was ferm. ‘Het is duidelijk dat Meidani je heeft meegenomen om te bewijzen dat we haar niet geheel onder de duim hebben. Als een kind dat een woedeaanval krijgt.’

‘En de anderen?’ vroeg Seaine. ‘We moeten ze bijeenroepen en ervoor zorgen dat ze hun bevelen beter verwoorden. We willen niet dat er iemand naar de Amyrlin stapt voordat we weten waar haar trouw ligt.’

Anderen? dacht Egwene. Hebben ze dan alle verspieders ingezworen? Het was logisch. Als je er één ontmaskerde, was het gemakkelijk om de namen van de anderen te krijgen.

‘Hebben jullie dan werkelijk leden van de Zwarte gevonden?’ vroeg Egwene. ‘Wie zijn het?’

‘Je moet je mond houden, kind,’ zei Yukiri, die haar groene ogen op Egwene richtte. ‘Nog één woord en ik laat je straffen tot je geen tranen meer hebt.’

‘Ik betwijfel of je me nog meer straf kunt opleggen dan ik al krijg, Yukiri,’ zei Egwene rustig. ‘Behalve als ik elke dag de héle dag in de werkkamer van de Meesteres der Novices moet blijven. En wat zou ik trouwens moeten zeggen als je me naar haar toe stuurde? Dat jij me persoonlijk boetedoening hebt opgelegd? Ze weet dat ik vandaag geen afspraak bij je had. En dan gaat ze misschien vragen stellen.’

‘We kunnen Meidani opdragen je straf op te leggen,’ zei Seaine, de Witte zuster.

‘Dat zal ze niet doen,’ kaatste Egwene terug. ‘Ze aanvaardt mijn gezag als Amyrlin.’

De andere zusters keken naar Meidani. Egwene hield haar adem in. Meidani wist te knikken, hoewel ze doodsbang leek om weerstand te bieden aan de anderen. Egwene liet zachtjes en opgelucht haar adem ontsnappen.

Saerin keek verbaasd, maar ook nieuwsgierig. Yukiri, die nog met haar armen over elkaar stond, was niet zo gemakkelijk overrompeld. ‘Dat is betekenisloos. We kunnen haar gewoon bevélen om je straf op te leggen.’

‘O ja?’ vroeg Egwene. ‘Ik dacht dat je zei dat die vierde gelofte bedoeld was om de eenheid te herstellen, om te zorgen dat ze niet met jullie geheimen naar Elaida zou stappen. Nu wil je die gelofte als een knuppel gebruiken, om haar te dwingen jullie stropop te worden?’ Daarop viel een stilte in de kamer.

‘Dit is waarom een gelofte van gehoorzaamheid een slechte zet is,’ zei Egwene. ‘Geen enkele vrouw zou zoveel macht over een andere moeten hebben. Wat jullie hebben gedaan, komt dicht in de buurt van Wilsdwang. Ik ben er nog altijd niet uit of deze gruwel op enigerlei wijze gerechtvaardigd is; hoe jullie Meidani en de anderen behandelen zal waarschijnlijk invloed hebben op dat oordeel.’

‘Moet ik mezelf herhalen?’ snauwde Yukiri tegen de andere vrouwen. ‘Waarom verspillen we tijd met kakelen tegen dat meisje? We moeten een besluit nemen!’

‘We praten met haar omdat ze vastbesloten lijkt om moeilijk te doen,’ zei Saerin kortaf, met een blik op Egwene. ‘Ga zitten, Yukiri. Ik hou me wel met het kind bezig.’

Egwene keek Saerin in de ogen, met een bonzend hart. Yukiri snoof en ging zitten, en ze scheen zich eindelijk te herinneren dat ze Aes Sedai was terwijl ze haar gezicht gladstreek. Deze groep stond onder grote druk. Als bekend werd waar ze mee bezig waren... Egwene hield haar blik op Saerin gericht. Ze had aangenomen dat Yukiri de leiding had over de groep, want zij en Saerin waren bijna even sterk en veel Bruine zusters waren volgzaam. Maar dat was een vergissing geweest; je beoordeelde iemand te gemakkelijk op basis van haar Ajah.

Saerin boog zich naar voren en sprak op ferme toon. ‘Kind, je moet ons gehoorzamen. We kunnen je niet laten zweren op de Eedstaf, en ik betwijfel hoe dan ook of je een gelofte van gehoorzaamheid zou afleggen. Maar je kunt niet blijven doen alsof je de Amyrlin Zetel bent. We weten allemaal hoe vaak je boete moet doen, en we weten ook allemaal hoe weinig dat uithaalt. Dus laat me eens iets proberen waarvan ik aanneem dat nog niemand het bij je heeft geprobeerd: argumenteren.’

‘Je mag zeggen wat je wilt,’ zei Egwene.

De Bruine zuster snoof. ‘Goed. Om te beginnen kun je geen Amyrlin zijn. Met die dolkwortel kun je amper geleiden!’

‘Ligt het gezag van de Amyrlin Zetel dan in haar vermogen om te geleiden?’ vroeg Egwene. ‘Is ze niets meer dan een bullebak, die wordt gehoorzaamd omdat ze anderen kan dwingen te doen wat zij eist?’

‘Nou, nee,’ antwoordde Saerin.

‘Dan zie ik niet in wat het feit dat ik dolkwortel heb gekregen te maken heeft met mijn gezag.’

‘Je bent teruggezet naar de rang van Novice.’

‘Alleen Elaida is zo dom om te denken dat je een Aes Sedai haar rang kunt afnemen,’ zei Egwene. ‘Ze had nooit het gevoel mogen krijgen dat ze die macht had.’

‘Als ze dat gevoel niet had,’ zei Saerin, ‘dan zou jij nu dood zijn, meisje.’

Egwene keek Saerin weer in de ogen. ‘Soms denk ik dat ik liever dood zou zijn dan te zien wat Elaida met de vrouwen in deze Toren heeft gedaan.’ Daarop viel weer een stilte.

‘Ik moet zeggen,’ zei Seaine zachtjes, ‘dat je beweringen volkomen irrationeel zijn. Elaida is de Amyrlin omdat ze op de juiste wijze is verheven door de Zaal. Daarom kun jij geen Amyrlin zijn.’ Egwene schudde haar hoofd. ‘Ze is “verheven” nadat Siuan Sanche op schandelijke en onorthodoxe wijze is afgezet. Hoe kun je met dat in gedachten Elaida’s positie “juist” noemen?’ Er viel haar iets in; het was een gok, maar het voelde goed. ‘Vertel eens. Hebben jullie vrouwen ondervraagd die op dit ogenblik Gezetenen zijn? Hebben jullie Zwarte zusters onder hen gevonden?’

Hoewel Saerins blik gelijkmatig bleef, keek Seaine verontrust weg. Zo! dacht Egwene.

‘Ja dus,’ zei Egwene. ‘Het is logisch. Als ik lid zou zijn van de Zwarte, zou ik heel erg mijn best doen om een van mijn mede-Duistervrienden als Gezetene aangesteld te krijgen. Van daaruit kunnen ze de Toren het beste manipuleren. En vertel me dit dan eens. Behoorden die Zwarte Gezetenen tot de groep die Elaida heeft verheven? Waren zij degenen die Siuan hebben afgezet?’ Het bleef stil.

‘Geef antwoord,’ beval Egwene.

‘We hebben een Zwarte zuster onder de Gezetenen gevonden,’ gaf Doesine uiteindelijk toe. ‘En... ja, zij was een van de leden die ervoor stemde Siuan Sanche af te zetten.’ Ze klonk neerslachtig. Ze besefte waar Egwene op doelde.

‘Siuan is afgezet door het minimale aantal vereiste Gezetenen,’ vatte Egwene samen. ‘Een van hen was een Zwarte, wat haar stem ongeldig maakt. Jullie hebben je Amyrlin gesust en afgezet en haar zwaardhand vermoord, en dat alles onwettig.’

‘Bij het Licht,’ fluisterde Seaine. ‘Ze heeft gelijk.’

‘Dit is zinloos,’ zei Yukiri, die weer opstond. ‘Als we achteraf gaan kijken, proberen te achterhalen welke Amyrlins misschien zijn verheven door leden van de Zwarte, dan hebben we reden om elke Amyrlin te verdenken die ooit de Zetel heeft bekleed!’

‘O ja?’ vroeg Egwene. ‘En hoevelen van hen zijn verheven door een Zaal gevuld met slechts het exacte minimum aan Gezetenen? Dit is maar één reden waarom het een ernstige fout was om Siuan op die wijze af te zetten. Toen ik werd verheven, hebben we ervoor gezorgd dat elke Gezetene in de stad ervan op de hoogte was.’

‘Valse Gezetenen,’ zei Yukiri. ‘Die op onwettige wijze hun zetel hebben verkregen!’

Egwene wendde zich tot haar, blij dat de anderen haar zenuwachtig bonzende hart niet konden horen. Ze moest beheerst blijven. ‘Noem je ons vals, Yukiri? Welke Amyrlin zou je liever volgen? Degene die Aes Sedai heeft gedegradeerd tot Novices en Aanvaarden, een hele Ajah heeft opgeheven en verdeling heeft gezaaid in de Toren, nog gevaarlijker dan elk leger dat het ooit heeft aangevallen? Een vrouw die is verheven met de hulp van de Zwarte Ajah? Of zou je liever de Amyrlin dienen die dat allemaal ongedaan probeert te maken?’

‘Je wilt toch zeker niet beweren dat we de Zwarte hebben gediend door Elaida te verheffen?’ vroeg Doesine.

‘Ik denk dat wij allemaal de belangen van de Schaduw dienen,’ zei Egwene scherp, ‘zolang we verdeeld blijven. Hoe denk je dat de Zwarte reageerde op het bijna geheime afzetten van een Amyrlin Zetel, gevolgd door een verdeling onder de Aes Sedai? Het zou me niet verbazen als we na enig onderzoek ontdekken dat die naamloze Zwarte zuster die jullie hebben gevonden niet de enige Duistervriend was in de groep die ernaartoe heeft gewerkt om de rechtmatige Amyrlin af te zetten.’

Hierop viel wederom een stilte in de kamer.

Saerin ging achteroverzitten en zuchtte. ‘We kunnen het verleden niet veranderen. Hoe verlicht je argumenten ook zijn, Egwene Alveren, uiteindelijk zijn ze vruchteloos.’

‘Ik ben het met je eens dat we niet kunnen veranderen wat er is gebeurd,’ zei Egwene knikkend. ‘Maar we kunnen wel naar de toekomst kijken. Hoeveel bewondering ik ook heb voor jullie werk om de Zwarte Ajah te ontmaskeren, veel bemoedigender vind ik jullie bereidheid om hierin samen te werken. In de Toren zoals hij nu is, is samenwerking tussen de Ajahs een zeldzaamheid. Ik daag jullie uit om dat op te nemen als jullie hoofddoel, om eenheid te brengen in de Witte Toren. Koste wat het kost.’

Ze stond op en verwachtte half dat een van de zusters haar zou berispen, maar ze schenen bijna te zijn vergeten dat ze spraken met een ‘Novice’ en een opstandelinge. ‘Meidani,’ zei Egwene. ‘Jij aanvaardt mij als Amyrlin.’

‘Ja, Moeder,’ zei de vrouw, en ze boog haar hoofd. ‘Dan draag ik je op om te blijven samenwerken met deze vrouwen. Ze zijn niet je vijanden, en zijn dat ook nooit geweest. Jou als verspieder terugsturen was een vergissing, en ik wou dat ik het had kunnen voorkomen. Nu je hier echter bent, kun je van nut zijn. Het spijt me dat je je toneelstukje voor Elaida moet blijven opvoeren, maar ik prijs je wel voor je moed in dat opzicht.’

‘Ik zal dienen hoe het nodig is, Moeder,’ zei ze, hoewel ze misselijk leek.

Egwene keek naar de anderen. ‘Trouw kun je beter verdienen dan afdwingen. Hebben jullie de Eedstaf hier?’

‘Nee,’ zei Yukiri. ‘Hij is lastig mee te smokkelen. We kunnen hem maar af en toe meenemen.’

‘Jammer,’ zei Egwene. ‘Ik had graag de geloften afgelegd. Maar toch wil ik dat jullie hem meteen gaan halen en Meidani bevrijden van die vierde gelofte.’

‘We zullen erover nadenken,’ antwoordde Saerin. Egwene trok haar wenkbrauw op. ‘Zoals je wilt. Maar weet wel dat zodra de Witte Toren weer heel is, de Zaal zal horen over de stap die jullie hebben genomen. Ik zou ze graag willen kunnen vertellen dat jullie gewoon voorzichtig waren, niet op zoek naar ongerechtvaardigde macht. Als jullie me in de komende dagen nodig hebben, mogen jullie me laten roepen, maar wees dan zo vriendelijk om een oplossing te bedenken voor de twee Rode zusters die me in de gaten houden. Ik wil het Reizen liever niet nog eens hoeven gebruiken in de Toren, anders onthul ik misschien te veel aan lieden die beter onwetend kunnen blijven.’

Ze liet die verklaring in de lucht hangen en liep naar de deur. De zwaardhand hield haar niet tegen, hoewel hij wel toekeek met die argwanende ogen van hem. Ze vroeg zich af wiens zwaardhand hij was. Ze dacht niet dat de zusters in deze kamer zwaardhanden hadden, hoewel ze daar niet zeker van was. Misschien hoorde hij bij een van de andere verspieders die vanuit Salidar waren gestuurd en was hij ingelijfd door Saerin en de anderen. Dat zou zijn houding verklaren.

Meidani volgde Egwene snel de kamer uit, omkijkend alsof ze verwachtte dat haar tegenwerpingen of berispingen zouden worden nageroepen. De zwaardhand trok de deur dicht. ‘Niet te geloven dat het je gelukt is,’ zei de Grijze. ‘Ze hadden je ook aan je hielen kunnen ophangen!’

‘Daar zijn ze te verstandig voor,’ zei Egwene. ‘Zij zijn de enigen in de hele verdomde Toren – behalve misschien Silviana – die iets van een hoofd op hun schouders hebben.’

‘Silviana?’ vroeg Meidani verbaasd. ‘Slaat zij je niet iedere dag?’

‘Meerdere keren per dag,’ antwoordde Egwene verstrooid. ‘Ze is erg plichtsgetrouw, niet te vergeten nadenkend. Als we er meer hadden zoals zij, zou de Toren nooit in deze situatie zijn beland.’ Meidani keek met een vreemde uitdrukking op haar gezicht naar Egwene. ‘Je bent echt de Amyrlin,’ zei ze uiteindelijk. Het was een merkwaardige opmerking. Had ze niet zojuist gezworen dat ze Egwenes gezag aanvaardde?

‘Kom mee,’ zei Egwene, die haar pas versnelde. ‘Ik moet terug, voordat de Rode zusters argwaan krijgen.’

Загрузка...