30 Oude raad

Gawein herinnerde zich heel weinig van zijn vader – de man was nooit echt een vader geweest, althans niet voor hem – maar hij had wel sterke herinneringen aan een dag in de paleistuinen in Caemlin. Gawein had naast een vijvertje gestaan en kiezels in het water gegooid. Taringael was langsgekomen over het rozenpad, met de jonge Galad aan zijn zijde.

Het beeld stond Gawein nog helder voor ogen. De zware geur van de rozen in volle bloei. De zilverachtige rimpelingen in de vijver, de elritsen die waren weggevlucht van het miniatuurrotsblok dat hij net naar hen toe had geworpen. Hij kon zich zijn vader nog goed voor de geest halen. Lang, knap, met licht golvend haar. Galad had zelfs toen al een rechte rug en een bekommerde uitstraling. Een paar maanden later zou Galad Gawein redden van de verdrinkingsdood in diezelfde vijver.

Gawein hoorde zijn vader nog steeds de woorden uitspreken die hij nooit was vergeten. Wat je verder ook van Taringael Damodred mocht denken, het was goede raad geweest. ‘Er zijn twee groepen mensen die je nooit moet vertrouwen,’ had de man tegen Galad gezegd terwijl ze langsliepen. ‘De eerste zijn mooie vrouwen. De tweede zijn Aes Sedai. Het Licht helpe je, jongen, als je ooit tegenover iemand komt te staan die het allebei is.’ Het Licht helpe je, jongen.

‘Ik kan me gewoon niet voorstellen dat ik in deze kwestie de wil van de Amyrlin naast me neer zou leggen,’ zei Lelaine nuffig, roerenddoor de inkt in het potje op tafel. Geen enkele man vertrouwde mooie vrouwen, ondanks zijn fascinatie voor hen. Maar weinigen beseften wat Taringael had bedoeld: dat een knap meisje, net als een kooltje dat voldoende was afgekoeld om niet langer heet te lijken, veel, veel gevaarlijker kon zijn.

Lelaine was niet mooi, maar ze was wel knap, vooral wanneer ze lachte. Slank en sierlijk, zonder een spikkeltje grijs in haar donkere haar, en een amandelvormig gezicht met volle lippen. Ze keek naar hem met ogen die veel te bevallig waren voor een vrouw met haar sluwheid. En dat scheen ze te weten. Ze begreep dat ze net aantrekkelijk genoeg was om aandacht te trekken, maar niet zo mooi dat mannen bij haar op hun hoede waren.

Ze was een vrouw van de gevaarlijkste soort. Iemand die echt aanvoelde, die mannen de gedachte gaf dat ze haar aandacht misschien konden vasthouden. Ze was niet zo knap als Egwene, bij wie iedereen graag was. De glimlach van deze vrouw gaf je de neiging om de messen achter je riem en in je laarzen te tellen, gewoon om te kijken of er niet toevallig een in je rug was beland terwijl je was afgeleid. Gawein stond naast haar schrijftafel in de schaduw van de vierkante blauwe tent. Hij had geen stoel aangeboden gekregen en had daar ook niet om gevraagd. Voor praten met een Aes Sedai, vooral een belangrijke, had je verstand en nuchterheid nodig. Hij bleef liever staan. Misschien zou dat hem beter bij de les houden. ‘Egwene probeert jullie te beschermen,’ zei Gawein, die zijn ergernis onderdrukte. ‘Daarom heeft ze jullie verboden een reddingsactie uit te voeren. Ze wil kennelijk niet dat jullie jezelf in gevaar brengen. Ze offert zich altijd op.’ Als ze dat niet in zich had, voegde hij er in gedachten aan toe, dan had ze zich nooit door jullie onder druk laten zetten om zich voor te doen als de Amyrlin Zetel. ‘Ze lijkt erg veel vertrouwen te hebben in haar veiligheid,’ zei Lelaine, die haar pen in de inkt doopte. Ze begon te schrijven op een vel perkament; een briefje aan iemand. Gawein las beleefd niet over haar schouder mee, hoewel hij haar berekende gebaar wel opmerkte: hij was zo onbelangrijk dat ze niet haar volledige aandacht aan hem kon wijden. Hij besloot niet op de belediging te reageren. Brin onder druk zetten had niet gewerkt; bij deze vrouw zou het nog minder uithalen. ‘Ze probeert jullie bezorgdheid weg te nemen, Lelaine Sedai,’ zei hij in plaats daarvan.

‘Ik heb een vrij goede mensenkennis, jonge Trakand. Ik denk niet dat ze het gevoel heeft dat ze in gevaar is.’ Ze schudde haar hoofd. Haar reukwater rook naar appelbloesems.

‘Daar twijfel ik niet aan,’ antwoordde hij. ‘Maar misschien zou ik, als ik wist hoe jullie met haar communiceren, beter in staat zijn te oordelen. Als ik...’

‘Je bent gewaarschuwd dat je daar niet naar moet vragen, kind,’ zei Lelaine met haar zachte, muzikale stem. ‘Laat zaken van de Aes Sedai aan de Aes Sedai over.’

Ongeveer hetzelfde antwoord dat elke zuster gaf wanneer hij vroeg hoe ze contact met Egwene onderhielden. Hij klemde gefrustreerd zijn kiezen op elkaar. Wat had hij dan verwacht? Het had te maken met de Ene Kracht. Na al die tijd in de Witte Toren had hij nog altijd weinig inzicht in wat de Kracht wel en niet kon doen. ‘Maar toch,’ vervolgde Lelaine, ‘de Amyrlin denkt dat ze veilig is. Wat we hebben ontdekt door Shemerins verhaal, versterkt en bevestigt alleen maar wat Egwene ons heeft verteld. Elaida is zo gek van macht dat ze de rechtmatige Amyrlin niet als dreiging ziet.’ Ze hield dingen achter. Gawein kon het merken. Hij kreeg nooit een eerlijk antwoord van hen over Egwenes huidige status. Hij had geruchten gehoord dat ze gevangen was gezet, dat ze niet langer vrij mocht rondlopen als Novice. Maar inlichtingen uit een Aes Sedai krijgen was ongeveer net zo gemakkelijk als boter karnen uit stenen! Gawein haalde diep adem. Hij mocht zijn geduld niet verliezen. Als hij dat deed, zou hij Lelaine nooit kunnen laten luisteren. En hij had haar nodig. Brin zou niets doen zonder toestemming van de Aes Sedai, en voor zover Gawein had kunnen bepalen had hij de beste kans om die te krijgen van Lelaine of Romanda. Iedereen scheen naar een van die beiden te luisteren.

Gelukkig had Gawein ontdekt dat hij die twee tegen elkaar kon uitspelen. Een bezoekje aan Romanda leidde bijna altijd tot een uitnodiging van Lelaine. Al hadden de redenen waarom ze hem wilden spreken natuurlijk heel weinig met Egwene te maken. Ongetwijfeld zou het gesprek snel een andere kant op worden gestuurd. ‘Misschien hebt u gelijk, Lelaine Sedai,’ zei hij, terwijl hij het over een andere boeg gooide. ‘Misschien gelooft Egwene echt dat ze veilig is. Maar bestaat er geen kans dat ze het mis heeft? U kunt toch niet oprecht geloven dat Elaida een andere vrouw die beweert de Amyrlin te zijn vrij zou laten rondzwerven in de Witte Toren? Dit is overduidelijk alleen maar een middel om te pochen met een gevangengenomen rivale voordat ze wordt terechtgesteld.’

‘Mogelijk,’ zei Lelaine, die bleef schrijven. Ze had een vloeiend, mooi handschrift. ‘Maar moet ik de Amyrlin niet blijven steunen, zelfs al is ze misleid?’

Gawein antwoordde niet. Natuurlijk kon ze de wil van de Amyrlin wel naast zich neerleggen. Hij wist genoeg van de politiek bij de Aes Sedai om te begrijpen dat het zo vaak gebeurde. Maar hij zou er niets mee bereiken om dat hardop te zeggen.

‘Maar toch,’ zei Lelaine verstrooid. ‘Misschien kan ik een voorstel indienen bij de Zaal. We kunnen de Amyrlin mogelijk overhalen naar een nieuw soort smeekbede te luisteren. We zullen zien of ik een nieuw argument kan vinden.’

‘We zullen zien’ of ‘Misschien kunnen we’ of ‘Ik zal het overwegen.’ Nooit een ferme belofte; elk halfslachtig aanbod was rijkelijk voorzien van ganzenvet om er eenvoudig onderuit te kunnen draaien. Licht, hij werd zo moe van die antwoorden van Aes Sedai! Lelaine keek naar hem op en schonk hem een glimlach. ‘Zo, aangezien ik heb toegezegd iets voor jou te zullen doen, wil jij mij nu misschien iets aanbieden. Grote daden worden maar zelden verricht zonder de hulp van vele partners, zoals je waarschijnlijk wel weet.’ Gawein zuchtte. ‘Zeg maar wat u nodig hebt, Aes Sedai.’

‘Je zuster heeft, volgens alle meldingen, zich erg bewonderenswaardig geweerd in Andor,’ zei Lelaine, alsof ze dat de vorige drie keer dat ze Gawein sprak ook al niet had gezegd. ‘Ze heeft echter wel op een paar tenen moeten trappen om de troon te bemachtigen. Wat denk je dat haar beleid zal zijn ten aanzien van de fruitboomgaarden van Huis Traemane? Onder je moeder waren de belastingschattingen op het land heel gunstig voor Traemane. Zal Elayne dat bijzondere voorrecht intrekken, of zal ze het gebruiken als honing om degenen die tegen haar gekant waren te bedaren?’ Gawein onderdrukte een volgende zucht. Het kwam altijd weer uit op Elayne. Hij was ervan overtuigd dat Lelaine noch Romanda werkelijk belang had bij het redden van Egwene, want ze waren te blij met hun toegenomen macht in haar afwezigheid. Nee, ze spraken met Gawein vanwege de nieuwe koningin op de Leeuwentroon. Hij zou niet weten waarom een Aes Sedai uit de Blauwe Ajah zou geven om belasting op appelboomgaarden. Lelaine was vast niet op zoek naar geldelijk gewin; dat was niets voor de Aes Sedai. Maar ze zou een pressiemiddel willen hebben, een middel om een gunstige relatie met de adellijke huizen van Andor veilig te stellen. Gawein gaf geen antwoord. Waarom zou hij die vrouw helpen? Wat had het voor zin? Maar toch... kon hij er zeker van zijn dat ze niet zou meewerken aan Egwenes bevrijding?

Als hij zorgde dat deze gesprekken niet langer zinvol voor Lelaine waren, zou ze er dan mee ophouden? Zou hij worden buitengesloten van deze ene bron van invloed – hoe klein ook – in het kamp? ‘Nou,’ zei hij uiteindelijk, ‘ik denk dat mijn zuster strenger zal zijn dan mijn moeder. Ze heeft altijd gevonden dat de gunstige positie van de fruittelers niet langer gerechtvaardigd is.’ Hij zag dat Lelaine onder aan haar vel perkament onopvallend aantekeningen maakte van wat hij zei. Was dat de echte reden dat ze de inkt en schrijfveer had gepakt? Hij had geen andere keus dan zo eerlijk mogelijk te antwoorden, hoewel hij moest oppassen dat hij zich niet te veel liet ontfutselen. Zijn relatie met Elayne was het enige waarmee hij kon onderhandelen, en hij moest zijn nut rantsoeneren zodat het langer aanhield. Dat ergerde hem. Elayne was geen onderhandelingsmiddel, ze was zijn zus! Maar het was alles wat hij had.

‘Ik begrijp het,’ zei Lelaine. ‘En hoe zit het met de noordelijke kersenboomgaarden? Die zijn de laatste tijd niet bijzonder productief geweest, en...’

Hoofdschuddend verliet Gawein de tent. Lelaine had hem bijna een uur lang ondervraagd over belastingtarieven. En wederom was Gawein er niet zeker van of hij iets nuttigs had bereikt met zijn bezoek. Als het zo doorging, kreeg hij Egwene nooit vrij! Zoals altijd wachtte er een in het wit geklede Novice bij de tent om hem het binnenkamp uit te begeleiden. Deze keer was het een kleine, mollige vrouw die meer dan een paar jaar te oud leek om het wit te dragen.

Gawein liet zich door de vrouw door het Aes Sedai-kamp leiden, terwijl ze probeerde te doen alsof ze maar een gids was in plaats van een wachter die erop moest toezien dat hij volgens afspraak vertrok. Brin had gelijk; de vrouwen hielden er niet van als er mannen – vooral soldaten – rondzwierven door hun Witte Toren-imitatie van een dorp. Hij kwam langs drukke groepen in het wit geklede vrouwen, die over looppaden liepen en hem bekeken met het vage wantrouwen dat zelfs de vriendelijkste mensen vaak ten opzichte van buitenstaanders voelden. Hij zag Aes Sedai, allemaal zelfverzekerd, of ze nu rijke zijde of stijve wol droegen. Hij liep langs enkele groepen arbeidersvrouwen, veel netter dan de vrouwen in het soldatenkamp. Ze hadden zelf bijna de uitstraling van Aes Sedai, alsof ze enig gezag verwierven doordat ze in het echte kamp mochten komen. Al die groepen liepen kriskras over een open ruimte van vertrapt onkruid die het gemeenschappelijke terrein vormde. Het meest verwarrende wat hij in dit kamp had ontdekt, had te maken met Egwene.

Steeds meer begon hij te beseffen dat de mensen hier haar werkelijk als Amyrlin zagen. Ze was niet gewoonweg een lokvogel die was neergezet om ergernis te wekken, en ze was ook geen berekende belediging met de bedoeling om Elaida op te jutten. Voor hen was Egwene de Amyrlin.

Ze was overduidelijk uitverkoren omdat de opstandelingen iemand wilden die ze gemakkelijk konden beheersen, maar de Aes Sedai behandelden haar niet als een ledenpop; zowel Lelaine als Romanda sprak eerbiedig over haar. Egwenes afwezigheid had een voordeel, want daardoor ontstond een machtsvacuüm. Daarom aanvaardden ze Egwene als bron van gezag. Was hij de enige die zich herinnerde dat ze enkele maanden geleden nog maar een Aanvaarde was geweest?

Ze greep te hoog. Maar ze had ook indruk gemaakt op de mensen in dit kamp. Het leek op zijn moeders opstijgen naar de macht in Andor, vele jaren geleden.

Maar waarom weigerde ze zich te laten redden? Het Reizen was herontdekt; voor zover hij had gehoord had Egwene het zelf herontdekt!

Hij moest haar spreken. Dan kon hij beoordelen of haar verzet tegen een redding voortkwam uit angst om de anderen in gevaar te brengen of dat het om iets anders ging.

Hij maakte Tarter los van de paal op de grens tussen het kamp van de Aes Sedai en dat van het leger, knikte zijn Noviceoppas gedag, sprong in het zadel en keek naar de stand van de zon. Hij wendde zijn rijdier oostwaarts, over een pad tussen legertenten door, en draafde weg. Hij had niet gelogen toen hij tegen Lelaine zei dat hij nog een andere afspraak had; hij had beloofd naar Brin te gaan. Natuurlijk had Gawein die afspraak zelf gemaakt omdat hij had geweten dat hij misschien iets nodig zou hebben om bij Lelaine weg te komen. Brin had hem dat geleerd. Het was geen angst om je aftocht voor te bereiden, maar gewoon goede strategie. Meer dan een uur rijden later trof Gawein zijn oude leermeester op de plek waar ze hadden afgesproken: een van de buitenste wachtposten. Brin voerde een inspectie uit die wel wat leek op de uitvlucht die Gawein had gebruikt om zijn ontsnapping van de Jongelingen te verhullen. De generaal besteeg net zijn grootneuzige vosruin toen Gawein over het dorre gras en het bleke lenteonkruid kwam aandraven. De voorhoede bevond zich in een laagte in een glooiende helling, met een goed uitzicht op de toegangsweg vanuit het noorden. De soldaten stonden eerbiedig rechtop in aanwezigheid van hun generaal, en ze verhulden hun vijandigheid jegens Gawein. Het nieuws dat hij de leiding had gehad over de troep die hen zo succesvol had aangevallen, was uitgelekt. Een strateeg als Brin kon Gawein bewonderen om zijn vaardigheid, ook al hadden ze aan tegenovergestelde kanten gestaan, maar deze mannen hadden kameraden verloren door Gaweins soldaten.

Brin wendde zijn paard en knikte naar Gawein. ‘Je bent later dan je had gezegd, jongen.’

‘Maar niet later dan je had verwacht?’ vroeg Gawein, die Tarter inhield.

‘Helemaal niet,’ zei de potige man glimlachend. ‘Je was op bezoek bij de Aes Sedai.’

Gawein grijnsde daarom, en de twee mannen reden samen over de open heuvels naar het noorden. Brin wilde bij alle voorposten aan de westkant van Tar Valon een bezoekje brengen, een taak waar hij veel voor zou moeten rijden, dus had Gawein aangeboden met hem mee te gaan. Hij had verder toch niet zoveel omhanden; maar weinig soldaten wilden oefengevechten met hem houden, en degenen die dat wel wilden deden iets te veel hun best om een ‘ongelukje’ te veroorzaken. Hij kon de Aes Sedai niet doorlopend blijven bestoken, en Gawein had de laatste tijd weinig zin om steen te spelen. Hij was te onrustig, bezorgd om Egwene en gefrustreerd door zijn gebrek aan vooruitgang. De waarheid was dat hij, anders dan zijn moeder, nooit erg goed was geweest in dat spel, maar Brin had erop gestaan dat Gawein het oefende als methode om slagveldstrategie te leren. De heuvels waren ruig van het gele onkruid en de lariksstruiken met hun kleine, enigszins blauwe bladeren en kromme takken. Er hadden velden vol wilde bloemen op deze heuvels moeten staan, maar er bloeide niets. Het landschap straalde iets ziekelijks uit: gele vlekken, op andere plekken witblauw, en grote hoeveelheden dode bruine struiken die na de strenge winter niet meer waren uitgelopen. ‘Ga je me nog vertellen hoe de bespreking ging?’ vroeg Brin onder het rijden, met een groep soldaten als erewacht achter hen aan. ‘Ik durf te wedden dat je dat ook al weet.’

‘O, ik weet niet,’ zei Brin. ‘Het is een merkwaardige tijd, en er gebeuren vreemde dingen. Misschien heeft Lelaine besloten een tijdje niet te konkelen en daadwerkelijk naar verzoeken te luisteren.’ Gawein trok een grimas. ‘Ik denk dat je nog eerder een Trollok vindt die tapijtjes weeft dan een Aes Sedai die het gekonkel heeft opgegeven.’

‘Maar ik geloof dat je gewaarschuwd was,’ zei Brin.

Daar kon Gawein niets tegen inbrengen, dus reden ze een poosje in stilte verder, met de rivier in de verte links van hen. Daarachter lagen de Toren en daken van Tar Valon. Een gevangenis. ‘Uiteindelijk zullen we het moeten hebben over die groep soldaten die je hebt achtergelaten, Gawein,’ zei Brin ineens, met zijn blik naar voren.

‘Ik zou niet weten wat er te bespreken valt,’ zei Gawein, hoewel dat niet helemaal waar was. Hij had vermoedens over wat Brin zou vragen, en hij keek niet uit naar dat gesprek.

Brin schudde zijn hoofd. ‘Ik heb gegevens nodig, jongen. Locaties, aantallen, lijsten van middelen. Ik weet dat je uitviel vanuit een van de dorpen in het oosten, maar welk dorp? Hoe groot is je leger, en wat voor steun krijgen ze van Elaida’s Aes Sedai?’

Gawein hield zijn blik afgewend. ‘Ik ben hier om Egwene te helpen. Niet om de mensen te verraden die me vertrouwden.’

‘Je hebt ze al verraden.’

‘Nee,’ weersprak Gawein ferm. ‘Ik heb ze in de steek gelaten, maar ik heb ze niet verraden. En dat ben ik ook niet van plan.’

‘Verwacht je dan van me dat ik een mogelijk voordeel laat liggen?’ vroeg Brin, die hem nu zijdelings aankeek. ‘Wat er in dat hoofd van jou zit, kan levens redden.’

‘Of levens kosten,’ zei Gawein, ‘als je het van de andere kant bekijkt.’

‘Maak dit niet lastig, Gawein.’

‘Of anders?’ vroeg Gawein. ‘Ga je me dan verhoren?’

‘Zou je voor ze lijden?’

‘Het zijn mijn mannen,’ zei Gawein eenvoudig. Of althans, dat waren ze. Hoe dan ook, hij had er genoeg van zich te laten dwingen door omstandigheden en oorlogen. Hij zou geen trouw zweren aan de Witte Toren, maar hij zou het ook niet aan die opstandelingen bieden. Egwene en Elayne kregen zijn hart en zijn eer. En als hij ze niet aan hen kon geven, zou hij ze aan Andor geven – en de hele wereld – door Rhand Altor op te sporen en te doden. Rhand Altor. Gawein geloofde Brins verdediging van die man niet. O, hij geloofde wel dat Brin meende wat hij zei, maar Brin had het mis. Het kon de beste gebeuren, te worden ingepalmd door het charisma van een schepsel als Altor. Hij had ook Elayne zelf bedot. De enige weg om hen te helpen was door die Draak te ontmaskeren en zich van hem te ontdoen.

Hij keek naar Brin, die zich afwendde. De man dacht waarschijnlijk nog steeds aan de Jongelingen. Het was onwaarschijnlijk dat Brin Gawein aan een verhoor zou onderwerpen. Gawein kende de generaal, en zijn eergevoel, te goed. Het zou er niet van komen. Maar Brin kon besluiten Gawein gevangen te zetten. Misschien was het verstandig om hem iets te bieden. ‘Het zijn jongelui, Brin,’ zei Gawein. Brin fronste zijn voorhoofd.

‘Jongelui,’ herhaalde Gawein. ‘Amper klaar met hun opleiding. Ze horen op het oefenveld, niet op het slagveld. Ze hebben het hart op de juiste plek zitten, en ze zijn vaardig, maar ze zijn een veel mindere dreiging voor je nu ik daar niet meer ben. Ik was degene die jouw strategie kende. Zonder mij zullen ze het veel moeilijker krijgen met hun aanvallen. Ik vermoed dat als ze blijven toeslaan, ze hun dag bij de slager snel genoeg krijgen. Het is niet nodig dat ik dat bespoedig.’

‘Goed dan,’ antwoordde Brin. ‘Ik zal wachten. Maar als hun strooptochten doeltreffend blijven, zul je die vraag opnieuw van me horen.’ Gawein knikte. Het beste wat hij nu voor de Jongelingen kon doen, was helpen een einde te maken aan de kloof tussen de opstandelingen en getrouwen. Maar dat leek een onmogelijke opgave. Misschien zou hij nadat hij Egwene had bevrijd iets kunnen bedenken om te helpen. Licht! Ze waren toch niet echt van zins het op een vechten te zetten? De schermutseling na de val van Siuan Sanche was al erg genoeg geweest. Wat zou er gebeuren als legers elkaar hier troffen, even buiten Tar Valon? Aes Sedai tegen Aes Sedai, zwaardhand strijdend tegen zwaardhand op een slagveld? Een ramp. ‘Daar mag het niet toe komen,’ hoorde hij zichzelf zeggen. Brin keek Gawein aan terwijl ze doorreden over het veld. ‘Je mag niet aanvallen, Brin,’ zei Gawein. ‘Een beleg is één ding. Maar wat doe je als ze je opdragen de aanval in te zetten?’

‘Wat ik altijd doe,’ zei Brin. ‘Gehoorzamen.’

‘Maar...’

‘Ik heb mijn woord gegeven, Gawein.’

‘En hoeveel slachtoffers is dat waard? De Witte Toren aanvallen zou een ramp worden. Hoe beledigd de opstandige Aes Sedai ook zijn, er komt geen verzoening als ze proberen die af te dwingen met het zwaard.’

‘Dat is niet aan ons,’ zei Brin. Hij keek naar Gawein met een peinzende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat is er?’ vroeg Gawein.

‘Ik vraag me af waarom jij daarmee zit. Ik dacht dat je alleen maar hier was voor Egwene.’

‘Ik...’ stamelde Gawein.

‘Wie ben je, Gawein Trakand?’ vroeg Brin om hem aan te sporen. ‘Bij wie ligt je trouw eigenlijk?’

‘Jij kent me beter dan de meeste mensen, Garet.’

‘Ik weet wie je zou moeten zijn,’ zei Brin. ‘Eerste Prins van het Zwaard, opgeleid door zwaardhanden maar aan niemand gebonden.’

‘En dat is niet wat ik ben?’ vroeg Gawein kregelig. ‘Rustig, jongen,’ zei Brin. ‘Het was niet als belediging bedoeld. Alleen maar een waarneming. Ik weet dat je nooit zo doelbewust bent geweest als je broer. Ik neem aan dat ik dat in je had moeten zien.’ Gawein wendde zich naar de oudere generaal toe. Waar had die man het over?

Brin zuchtte. ‘Het is iets waar de meeste soldaten nooit mee te maken krijgen, Gawein. O, ze denken er misschien wel over na, maar ze laten zich er niet door kwellen. Die vraag is voor iemand anders, een hoger geplaatst iemand.’

‘Welke vraag?’ vroeg Gawein onthutst.

‘Partij kiezen,’ zei Brin. ‘En zodra je dat hebt gedaan, vaststellen of je de juiste keus hebt gemaakt. De voetsoldaten hoeven die keus niet te maken, maar de leiders... ja, ik zie het in je. Je vaardigheid met het zwaard is een groot geschenk. Waar gebruik je het voor?’

‘Voor Elayne,’ zei Gawein snel. ‘Zoals nu?’ vroeg Brin vermaakt. ‘Nou, zodra ik Egwene heb gered.’

‘En als Egwene niet mee wil?’ vroeg Brin. ‘Ik ken die blik in je ogen, jongen. En ik ken Egwene Alveren ook een beetje. Ze zal dit slagveld pas verlaten als er een winnaar is bepaald.’

‘En toch neem ik haar mee,’ zei Gawein. ‘Terug naar Andor.’

‘Wil je haar dan dwingen?’ vroeg Brin. ‘Zoals je je een weg mijn kamp in hebt gebaand? Wil je een bullebak en een schurk worden, die alleen opvalt door zijn vermogen om iedereen te doden of straffen die het niet met hem eens is?’ Gawein gaf geen antwoord.

‘Wie moet je dienen?’ zei Brin peinzend. ‘Onze eigen vaardigheid jaagt ons soms angst aan. Wat heb je aan het vermogen om te doden als je er geen uitlaatklep voor hebt? Een verspilde gave? De weg naar het beroep van moordenaar? De macht om te beschermen en behouden is overstelpend. Dus zoek je iemand om die vaardigheid aan te geven, iemand die hem verstandig zal gebruiken. De behoefte om een besluit te nemen knaagt aan je, zelfs als je het al hebt genomen. Ik zie die vraag vaker bij jongere mannen. Wij oude honden zijn al blij met een plekje bij de haard. Als iemand ons opdraagt te vechten, willen we niet te veel ophef veroorzaken. Maar de jonge mannen... zij vragen het zich af.’

‘Heb jij ooit vragen gesteld?’ vroeg Gawein.

‘Ja,’ zei Brin. ‘Meer dan eens. Ik was geen kapitein-generaal tijdens de Aiel-oorlog, maar ik was een van de rangkapiteins. Ik heb het me destijds vele keren afgevraagd.’

‘Hoe kon je juist tijdens de Aiel-oorlog twijfelen over aan welke kant je stond?’ vroeg Gawein fronsend. ‘Ze kwamen om te doden.’

‘Ze kwamen niet voor ons,’ antwoordde Brin. ‘Ze wilden alleen de Cairhienin. Natuurlijk was dat in het begin niet zo goed te zien, maar eerlijk gezegd vroegen sommigen van ons het zich af. Laman verdiende zijn dood. Waarom moesten wij sterven om dat in de weg te staan? Misschien hadden meer van ons die vraag moeten stellen.’

‘Wat is dan het antwoord?’ vroeg Gawein. ‘Waar leg je je vertrouwen? Wie moet ik dienen?’

‘Ik weet het niet,’ zei Brin eerlijk.

‘Waarom vraag je het dan?’ snauwde Gawein, die zijn paard inhield. Brin bracht zijn rijdier ook tot stilstand en draaide zich om. ‘Ik ken het antwoord niet, omdat het niet bestaat. Althans, iedereen heeft een eigen antwoord. Toen ik jong was, vocht ik voor de eer. Uiteindelijk besefte ik dat er weinig eer te vinden is in doden, en ik merkte dat ik was veranderd. Toen vocht ik omdat ik je moeder diende. Ik vertrouwde haar. Toen zij me in de steek liet, begon ik mezelf weer vragen te stellen. Hoe zat het met al die jaren van dienst? Hoe zat het met de mannen die ik in haar naam had gedood? Wat betekende dat allemaal?’

Hij draaide bij en gaf een tik met de teugels om weer in beweging te komen. Gawein spoorde Tarter aan om hem bij te houden. ‘Je vraagt je af waarom ik hier ben in plaats van in Andor?’ vroeg Brin. ‘Omdat ik het niet kan loslaten. Omdat de wereld verandert en ik daar deel van moet uitmaken. Omdat toen alles in Andor me was afgenomen, ik een nieuw richtpunt voor mijn trouw nodig had. Het Patroon bracht me deze mogelijkheid.’

‘En die heb je gekozen gewoon omdat hij er was?’

‘Nee,’ zei Brin. ‘Ik koos hem omdat ik een dwaas ben.’ Hij keek Gawein in de ogen. ‘Maar ik ben gebleven omdat het juist was. Dat wat is gebroken moet worden geheeld, en ik heb gezien wat een slechte leider in een koninkrijk kan aanrichten. Elaida mag deze wereld niet met zich mee omlaag sleuren.’ Daar schrok Gawein van.

‘Ja,’ zei Brin. ‘Ik ben ze daadwerkelijk gaan geloven. Dwaze vrouwen. Maar bij het Licht, Gawein, ze hebben gelijk. Wat ik doe is juist. Ze heeft gelijk.’

‘Wie?’

Brin schudde zijn hoofd en mompelde: ‘Verdomde vrouw.’ Egwene? vroeg Gawein zich af.

‘Mijn motieven zijn voor jou niet belangrijk, jongen,’ zei Brin. ‘Jij bent geen soldaat van mij. Maar je moet een paar beslissingen nemen. In de dagen die komen, moet je partij kiezen en weten waarom je die kiest. Dat is alles wat ik erover zal zeggen.’ Hij spoorde zijn paard aan om sneller te gaan. In de verte zag Gawein een volgende voorpost. Hij bleef wat achter terwijl Brin en zijn soldaten ernaartoe reden.

Partij kiezen. Stel dat Egwene niet met hem mee wilde gaan? Brin had gelijk. Er naderde iets. Je kon het ruiken in de lucht, voelen in het zwakke zonlicht dat zich door de wolken wist te banen. Je kon het bespeuren, vaag, in het noorden, knetterend als ongeziene energie aan die donkere horizon.

Oorlog, veldslagen, conflicten, veranderingen. Gawein had het gevoel dat hij niet eens wist wie de verschillende partijen waren. Laat staan welke hij moest kiezen.

Загрузка...