25 In duisternis

Sheriam tuurde aarzelend haar donkere tent in, maar ze zag niets. Met een tevreden glimlach stapte ze naar binnen en trok de flap achter zich dicht. Alles ging voor de verandering eens vrij aardig. Natuurlijk keek ze nog altijd eerst goed in haar tent voordat ze naar binnen ging, speurend naar degene die zich wel eens binnen had verstopt. Degene die ze nooit had kunnen bespeuren, maar waarbij ze altijd het gevoel had gehad dat ze dat zou moeten kunnen. Ja, Sheriam keek nog steeds elke keer, en dat zou ze waarschijnlijk nog maanden blijven doen; maar het was nu niet nodig. Er wachtte geen fantoom om haar te straffen.

Het vierkante tentje was hoog genoeg om in te staan, met een veldbed aan de ene kant en een kist ertegenover. Er was nog net ruimte voor een tafel, maar dan zou het er zo vol staan dat ze amper bewegingsvrijheid had. Bovendien stond er een uitstekende tafel vlakbij, in Egwenes ongebruikte tent.

Er was gesproken over het toewijzen van die tent aan iemand anders. De meeste zusters moesten delen, hoewel er elke week meer tenten werden aangevoerd. Maar het onderkomen van de Amyrlin was een symbool. Zolang er hoop was op Egwenes terugkeer, moest haar tent op haar staan te wachten. Hij werd op orde gehouden door de ontroostbare Chesa, die Sheriam nog steeds regelmatig zag huilen om de gevangenschap van haar meesteres. Nou, zolang Egwene weg was, was die tent in feite beschikbaar voor Sheriam, als ze er maar niet sliep. Er werd immers van de Hoedster verwacht dat ze de belangen van de Amyrlin behartigde.

Sheriam glimlachte weer en ging op haar brits zitten. Niet zo lang geleden was haar leven een eeuwige cyclus van frustratie en pijn geweest. Nu was dat voorbij.

Die goeierd van een Romanda. Wat Sheriam verder ook over die dwaze vrouw dacht, Romanda was degene die Halima – en Sheriams straffen – het kamp uit had gejaagd.

Er zou weer pijn komen. Er kwamen altijd leed en straf kijken bij de diensten die zij verleende. Maar ze had geleerd de ogenblikken van rust te koesteren.

Af en toe wenste ze dat ze haar mond had gehouden en geen vragen had gesteld. Maar dat had ze wel gedaan, en zo stond het er nu voor. Haar bondgenootschappen hadden haar macht opgeleverd, zoals beloofd, maar niemand had haar gewaarschuwd voor de pijn. Ze had vaak gewenst dat ze de Bruine had gekozen en zich ergens in een leeszaal had verstopt, zodat ze nooit anderen tegenkwam. Maar nu was ze waar ze was. Het had geen zin om na te denken over wat had kunnen zijn.

Ze zuchtte, trok haar gewaad uit en stapte in haar nachthemd. Ze deed dat in het donker; kaarsen en olie stonden allebei op rantsoen, en nu de fondsen van de opstandelingen opdroogden, zou ze wat ze nog had moeten bewaren voor later.

Ze stapte in bed en trok de deken over zich heen. Ze was niet zo onnozel dat ze zich schuldig voelde over de dingen die ze had gedaan. Elke zuster in de Witte Toren wilde vooruitkomen; daar draaide het om in het leven! Er was geen Aes Sedai die haar zusters niet in de rug zou steken als ze dacht dat haar dat voordeel opleverde. Sheriams vrienden waren er alleen wat... ervarener in. Maar waarom moest het eind der tijden juist nu komen? Anderen in haar groepering spraken over de glorie en grote eer van leven in deze tijd, maar Sheriam was het daar niet mee eens. Ze had zich bij hen aangesloten om op te stijgen in de politiek van de Witte Toren, om de macht te hebben degenen te straffen die haar hadden gedwarsboomd. Ze had nooit willen deelnemen aan een soort van eindafrekening met de Herrezen Draak, en ze had al zeker nooit de wens gehad om iets te maken te hebben met de Uitverkorenen! Maar er was niets meer aan te doen. Ze kon beter genieten van de rust nu ze bevrijd was van zowel de afranselingen als Egwenes zelfingenomen gezwets. Jazeker...

Er stond een vrouw die zeer sterk in de Kracht was voor haar tent.

Sheriams ogen schoten open. Ze voelde andere vrouwen die konden geleiden aan, net zoals elke andere zuster. Bloedas! dacht ze zenuwachtig, terwijl ze haar ogen weer dichtkneep. Niet weer! De tentflap bewoog. Sheriam opende haar ogen en zag een pikzwarte gestalte over haar brits heen staan; de stralen maanlicht die door de tentflap naar binnen vielen, waren net voldoende om de omtrekken van de gestalte te ontwaren. Die was gehuld in een onnatuurlijke duisternis, met fladderende linten van zwarte stof erachter, en het gezicht ging verborgen in het diepe zwart. Sheriam zoog haar adem naar binnen en dook van haar bed af, om diep te buigen op de canvas-tentvloer.

Er was nauwelijks genoeg ruimte om te knielen. Ze kromp ineen en verwachtte dat de pijn haar weer zou overspoelen. ‘Ah...’ zei een raspende stem. ‘Heel goed. Je bent gehoorzaam. Ik ben tevreden.’

Het was Halima niet. Sheriam had Halima, die naar later bleek altijd saidin geleidde, nooit kunnen voelen. En Halima was ook nooit op zo’n... dramatische wijze binnengekomen.

Wat een kracht! Waarschijnlijk was dit een van de Uitverkorenen. Of in ieder geval een zeer machtige dienaar van de Grote Heer, ver boven Sheriam verheven. Dat maakte haar heel bezorgd, en ze boog trillend. ‘Ik leef om te dienen, hoge meesteresse,’ zei Sheriam snel. ‘Ik ben gezegend dat ik voor u mag buigen, dat ik mag leven in deze tijd, dat...’

‘Hou op met kletsen,’ gromde de stem. ‘Je hebt een hoge positie in dit kamp, heb ik begrepen?’

‘Ja, hoge meesteresse,’ zei Sheriam. ‘Ik ben de Hoedster van de Kronieken.’

De gestalte snoof. ‘Hoedster bij een bijeengeraapte puinhoop van zogenaamde Aes Sedai-opstandelingen. Maar dat doet er niet toe. Ik heb je nodig.’

‘Ik leef om te dienen, hoge meesteresse,’ herhaalde Sheriam, die steeds ongeruster werd. Wat wilde dit schepsel van haar? ‘Egwene Alveren. Ze moet worden verwijderd.’

‘Wat?’ vroeg Sheriam geschrokken. Een vlegel van Lucht sloeg op haar rug en ze voelde een brandende pijn. Dwaas! Wilde ze zichzelf soms ombrengen? ‘Mijn verontschuldigingen, hoge meesteresse,’ zei ze snel. ‘Vergeef me mijn uitbarsting. Maar het was juist op bevel van een van de Uitverkorenen dat ik heb geholpen haar tot Amyrlin te verheffen!’

‘Ja, maar ze is een... slechte keus gebleken. We hadden een kind nodig, geen vrouw die alleen maar het gezicht van een kind draagt. Ze moet worden verwijderd. Jij moet ervoor zorgen dat deze groep dwaze opstandelingen haar niet langer steunt. En maak een einde aan die verdomde ontmoetingen in Tel’aran’rhiod. Hoe kómen zoveel van jullie daar?’

‘We hebben ter’angreaal,’ antwoordde Sheriam weifelend. ‘Enkele in de vorm van een plaat barnsteen, een paar andere in de vorm van een ijzeren schijf. En dan nog een handvol ringen.’

‘Ah, slaapwevers,’ zei de gestalte. ‘Ja, die zouden nuttig kunnen zijn. Hoeveel?’

Sheriam aarzelde. Haar eerste ingeving was om te liegen of eromheen te draaien; dit leek haar kennis die ze tegen de bezoekster kon gebruiken. Maar liegen tegen een Uitverkorene? Slechte keus. ‘We hadden er twintig,’ zei Sheriam naar waarheid. ‘Maar een ervan was bij de vrouw Leane, die gevangen is genomen. We hebben er nog negentien over.’ Net genoeg voor ontmoetingen met Egwene in de Wereld der Dromen, één voor elke Gezetene en één voor Sheriam zelf. ‘Ja,’ siste de gestalte, gehuld in duisternis. ‘Die zijn zeker nuttig. Steel de slaapwevers en geef ze aan mij. Dit stelletje ongeregeld heeft niets te zoeken op de plek waar de Uitverkorenen komen.’

‘Ik...’ De ter’angreaal stelen? Hoe moest ze dat voor elkaar krijgen? ‘Ik leef om te dienen, hoge meesteresse.’

‘Ja, dat klopt. Doe dit voor me, dan zul je rijkelijk worden beloond. Stel me teleur...’ De gestalte bleef even zwijgen. ‘Je hebt drie dagen. Elk van de slaapwevers die je in die tijd niet weet te bemachtigen, kost je een vinger of teen.’ Daarmee opende de Uitverkorene een Poort midden in de tent en verdween erdoor. Aan de andere kant ving Sheriam een glimp op van de betegelde gangen van de Witte Toren.

De slaapwevers stelen? Alle negentien? Binnen drie dagen? Duisternis boven! dacht Sheriam. Ik had moeten liegen over hoeveel we er hebben! Waarom heb ik niet gelogen?

Ze bleef op haar knieën liggen en ademde lange tijd alleen maar in en uit, nadenkend over haar netelige situatie. Haar tijd van rust was afgelopen, blijkbaar. Hij was kort geweest.

‘Ze moet natuurlijk terechtstaan,’ zei Seaine. De Witte zuster met de zachte stem zat op een stoel, voor haar neergezet door de twee Rode zusters die bij Egwenes cel de wacht hielden. De celdeur stond open en Egwene zat binnen op een kruk, ook verschaft door de Rode zusters. De twee wachters, de mollige Cariandre en de strenge Patrinda, keken aandachtig toe vanuit de gang, en allebei omhelsden ze de Kracht en hielden het schild om Egwene in stand. Ze keken alsof ze verwachtten dat Egwene ervandoor zou gaan, naar de vrijheid zou vluchten.

Egwene negeerde hen. Haar twee dagen gevangenschap waren niet aangenaam geweest, maar ze zou dit waardig ondergaan. Zelfs al sloten ze haar op in een klein kamertje met een deur die geen licht doorliet. Zelfs al weigerden ze haar andere kleding te geven dan het met bloed besmeurde Novicegewaad dat ze droeg. Zelfs al ranselden ze haar elke dag af om hoe ze tegen Elaida had gesproken. Egwene zou niet buigen.

De Rode zusters lieten met tegenzin bezoeksters bij haar, want zo stond het in de Torenwet.

Egwene was verbaasd dat ze bezoek kreeg, maar Seaine was niet de enige die bij haar was gekomen. Enkele van haar bezoeksters waren Gezetenen geweest. Merkwaardig. Toch smachtte Egwene naar nieuws. Hoe reageerde men in de Toren op haar gevangenschap? Waren de kloven tussen de Ajahs nog steeds diep en breed, of had haar werk er een begin van een brug tussen gebouwd? ‘Elaida heeft nadrukkelijk de Torenwet geschonden,’ verklaarde Seaine. ‘In het bijzijn van vijf Gezetenen van vijf verschillende Ajahs. Ze heeft geprobeerd een hoorzitting te voorkomen, maar dat is niet gelukt. Er waren er echter wel een paar die naar haar argument luisterden.’

‘En dat was?’ vroeg Egwene.

‘Dat je een Duistervriend bent,’ zei Seaine. ‘En dat ze je daarom uit de Toren had weggestuurd en je vervolgens afranselde.’ Egwene verkilde. Als Elaida genoeg steun voor dat argument kreeg... ‘Het blijft niet overeind,’ zei Seaine geruststellend. ‘Dit is geen achterlijk dorp waar de Drakentand op iemands deur genoeg is om hem te veroordelen.’

Egwene trok haar wenkbrauw op. Ze was opgegroeid in een ‘achterlijk dorp’, en daar waren ze altijd zo verstandig geweest om op zoek te gaan naar meer dan geruchten alleen om iemand te veroordelen, ongeacht de misdaad. Maar ze zei niets. ‘Die beschuldiging bewijzen valt niet mee, volgens de gedragslijnen van de Toren,’ zei Seaine. ‘En dus vermoed ik dat ze niet zal proberen die tijdens een hoorzitting te bewijzen. Deels omdat ze jou daarbij de gelegenheid moet geven voor jezelf te spreken, en ik denk dat ze je verborgen zal willen houden.’

‘Ja,’ zei Egwene, kijkend naar de wachtende Rode zusters. ‘Je zult wel gelijk hebben. Maar als ze niet kan bewijzen dat ik een Duistervriend ben, en niet kan voorkomen dat er een hoorzitting komt...’

‘Het is geen overtreding waarom ze afgezet kan worden,’ zei Seaine. ‘De maximale straf is uitsluiting van de Zaal en boetedoening gedurende een maand. Ze zou de stola behouden.’ Ze zou echter wel veel geloofwaardigheid verliezen, dacht Egwene. Dat was bemoedigend. Maar hoe moest ze zorgen dat Elaida haar niet gewoon bleef verstoppen? Ze moest de druk op Elaida in stand houden, en dat werd heel lastig als ze de hele dag in een cel zat! Het duurde nog niet zo lang, maar nu al vraten de verloren kansen aan haar.

‘Ga jij naar die hoorzitting?’ vroeg Egwene.

‘Natuurlijk,’ antwoordde Seaine gelijkmoedig, zoals Egwene van de Witte zuster was gaan verwachten. Sommige Witte zusters waren een en al koelte en logica. Seaine was veel warmer, maar toch nog erg behoudend. ‘Ik ben een Gezetene, Egwene.’

‘Ik neem aan dat jullie nog steeds de gevolgen zien van de Duistere die zich roert?’ Egwene huiverde en keek naar de celvloer, terugdenkend aan wat er met Leane was gebeurd. Haar eigen cel was veel soberder dan die van Leane, misschien vanwege de beschuldiging dat ze een Duistervriend was.

‘Ja.’ Seaines stem werd zachter. ‘Ze lijken erger te worden. Dienaren die sterven. Voedsel dat bederft. Hele stukken van de Toren die willekeurig worden verplaatst. De tweede keuken is gisteravond naar de zesde verdieping verhuisd, en een heel stuk van het kwartier van de Gele Ajah zit nu in de kelder. Hetzelfde als wat eerder bij de Bruine gebeurde, en dat is ook nog steeds niet opgelost.’ Egwene knikte. Door de wijze waarop delen van de Toren waren verschoven, woonden de weinige Novices van wie de kamers niet waren verplaatst nu op de een- en tweeëntwintigste verdieping, waar het kwartier van de Bruine Ajah was geweest. De Bruine zusters waren met tegenzin allemaal naar de vleugel beneden verhuisd. Zou het een blijvende verandering zijn? Tot nu toe hadden de zusters altijd in de Toren zelf gewoond, en de Novices en Aanvaarden in de vleugel.

‘Je moet die dingen ter sprake brengen, Seaine,’ zei Egwene zacht. ‘Blijf de zusters eraan herinneren dat de Duistere zich roert en dat de Laatste Slag nadert. Laat ze hun aandacht houden bij samenwerken, niet bij verdeling.’

Achter Seaine keek een van de Rode zusters naar de kaars op tafel. De tijd waarin Egwene bezoek mocht ontvangen liep af. Straks zou ze weer worden opgesloten; ze rook het stoffige, onververste stro achter haar.

‘Je moet hard werken, Seaine,’ zei Egwene, die opstond toen de Rode zusters kwamen aanlopen. ‘Doe wat ik niet kan doen. Vraag de anderen om dat ook te doen.’

‘Ik zal het proberen,’ zei Seaine. Ze stond op en keek toe terwijl de Rode zusters Egwenes kruk pakten en haar beduidden terug te gaan in haar cel. De zoldering was er zo laag dat ze niet rechtop kon staan. Egwene stapte met tegenzin gebukt naar binnen. ‘De Laatste Slag komt eraan, Seaine. Vergeet dat niet.’ De Witte zuster knikte, en de deur ging dicht en sloot Egwene in het donker op.

Egwene ging zitten. Ze voelde zich zo blind! Wat zou er tijdens de hoorzitting gebeuren? Zelfs als Elaida werd gestraft, wat zou er dan van Egwene worden? Elaida zou proberen haar te laten terechtstellen. En ze had er nog altijd redenen voor, want Egwene had zich – volgens de definitie van de Witte Toren – uitgegeven voor de Amyrlin Zetel. Ik moet standvastig blijven, hield Egwene zichzelf in de duisternis voor. Ik heb deze ketel zelf opgewarmd en nu moet ik erin koken, als dat de Toren beschermt. De anderen wisten dat ze zich bleef verzetten. Dat was alles wat ze hun kon bieden.

Загрузка...