39 Een bezoekje van Verin Sedai

‘Je hebt nooit de Eedstaf vastgehouden,’ beschuldigde Egwene haar, nog steeds staand bij de kast. Verin bleef op het bed zitten en dronk thee. De forse vrouw droeg een eenvoudig bruin gewaad met een moederlijke snit over de boezem en een brede leren riem om haar middel. De rok had een split, en te oordelen naar de vuile laarzen die eronder uitstaken was ze pas terug in de Witte Toren.

‘Doe niet zo raar.’ Verin streek een lok haar opzij die aan haar knot was ontsnapt; de Bruine zuster had duidelijk grijs in haar haren. ‘Kind, ik heb al op de Eedstaf gezworen voordat je grootmoeder was geboren.’

‘Dan heb je de Geloften laten verwijderen,’ zei Egwene. Dat was mogelijk met de Eedstaf; Yukiri, Saerin en de anderen hadden immers ook hun geloften verwijderd en vervangen door andere. ‘Nou, ja,’ zei Verin moederlijk.

‘Ik vertrouw je niet,’ hoorde Egwene zichzelf uitkramen. ‘Ik geloof dat ik dat nooit heb gedaan.’

‘Heel verstandig,’ zei Verin voordat ze nog een slok thee nam. Egwene herkende de geur ervan niet. ‘Ik ben immers van de Zwarte Ajah.’

Egwene voelde een plotselinge kilte, alsof een ijskoude spijker dwars door haar rug in haar borst was gedreven. Zwarte Ajah. Verin was een Zwarte. Licht!

Egwene reikte onmiddellijk naar de Ene Kracht. Maar natuurlijkmaakte de dolkwortel die poging zinloos. En Egwene was zelf degene geweest die had voorgesteld het in te nemen! Licht, was ze gek geworden? Ze was na haar overwinning zo vol vertrouwen en zekerheid geweest, dat ze niet had voorzien wat er zou gebeuren als ze een Zwarte zuster tegenkwam. Maar wie zou daar nu rekening mee houden? Dat er een rustig op je bed zat, thee te drinken en naar je te kijken met die ogen die altijd te veel hadden geweten. Was er een betere manier om je te verstoppen dan als onopvallende Bruine, doorlopend genegeerd door de andere zusters vanwege je verstrooide, wetenschappelijke inslag?

‘Tjonge, dit is lekkere thee,’ zei Verin. ‘Als je Laras weer ziet, bedank haar dan voor me. Ze beloofde dat ze thee had die niet bedorven was, maar ik vertrouwde haar niet. Je kunt tegenwoordig niet veel meer vertrouwen, vind je ook niet?’

‘Wat? Is Laras een Duistervriend?’ vroeg Egwene. ‘Hemeltje, nee,’ zei Verin. ‘Ze is vele dingen, maar geen Duistervriend. Je zou nog eerder een Witmantel zien trouwen met een Aes Sedai dan Laras te zien zweren aan de Grote Heer. Buitengewone vrouw. En behoorlijk goed in het inschatten van de smaak van theesoorten.’

‘Wat ga je met me doen?’ vroeg Egwene, en ze dwong zichzelf om rustig te spreken. Als Verin haar had willen doden, dan zou het al gebeurd zijn. Kennelijk wilde Verin Egwene gebruiken, en dat zou kansen bieden. Kansen om te ontsnappen, kansen om het tij te keren. Licht, dit kwam heel slecht uit!

‘Nou,’ zei Verin, ‘ten eerste wil ik je vragen te gaan zitten. Ik zou je een kom thee aanbieden, maar ik betwijfel oprecht of je deze wilt hebben.’

Denk na, Egwene! hield ze zich voor. Om hulp roepen had geen zin; alleen Novices zouden het horen, aangezien haar Rode bewaaksters er allebei vandoor waren. Van alle tijden om alleen te zijn! Ze had nooit gedacht dat ze zou wensen om gevangenbewaarders in de buurt.

Hoe dan ook, als ze gilde zou Verin haar ongetwijfeld vastbinden en de mond snoeren met wevingen van Lucht. En als er al Novices waren die het hoorden, zouden ze komen aanrennen om te kijken wat er aan de hand was, en dat zou hen alleen maar in de greep van Verin brengen. Dus liep Egwene naar de enige houten kruk in de kamer en ging zitten, hoewel haar achterste bezwaar maakte tegen het harde houten plankje.

Het was stil in het kamertje, koud en steriel, aangezien het vier dagen niet gebruikt was. Egwene zocht naarstig naar een uitweg. ‘Ik moet je prijzen voor wat je hier hebt gedaan, Egwene,’ zei Verin. ‘Ik heb wat van de onzin gevolgd die gaande is tussen de verschillende groeperingen onder de Aes Sedai, hoewel ik heb besloten er niet persoonlijk bij betrokken te raken. Het was belangrijker door te gaan met mijn onderzoek en een oogje te houden op de jonge Altor. Hij is wel vurig, moet ik zeggen. Ik maak me zorgen om die jongen. Ik ben er niet zeker van dat hij begrijpt hoe de Grote Heer werkt. Niet alle kwaad is zo... rechtlijnig als de Uitverkorenen. De Verzakers, zoals jullie ze noemen.’

‘Rechtlijnig?’ vroeg Egwene. ‘De Verzakers?’

‘Nou, betrekkelijk gezien.’ Verin glimlachte en warmde haar handen om haar kom thee. ‘De Uitverkorenen zijn net ruziënde kinderen, die allemaal om het hardst schreeuwen om hun vaders aandacht te trekken. Je ziet zo wat ze willen: macht over de andere kinderen, bewijs dat zij het belangrijkst zijn. Ik ben ervan overtuigd dat je niet dankzij intelligentie, sluwheid of vaardigheid een Uitverkorene wordt, hoewel die dingen natuurlijk belangrijk zijn. Nee, ik geloof dat de Grote Heer in zijn hoogste leiders naar zelfzucht zoekt.’ Egwene fronste haar voorhoofd. Zaten ze hier nu echt rustig te kletsen over de Verzakers? ‘Waarom zou hij die eigenschap zoeken?’

‘Het maakt ze voorspelbaar. Een middel waarvan je erop kunt rekenen dat het zich zo gedraagt als je verwacht, is veel waardevoller dan een middel dat je niet begrijpt. Of misschien omdat wanneer ze tegen elkaar strijden, alleen de sterksten het overleven. Ik weet het echt niet. De Uitverkorenen zijn voorspelbaar, maar de Grote Heer is allesbehalve voorspelbaar. Zelfs na tientallen jaren van onderzoek kan ik er niet zeker van zijn wat hij wil of waarom hij dat wil. Ik weet alleen dat hij zijn strijd niet zal aangaan zoals Altor aanneemt.’

‘En wat heeft dat met mij te maken?’ vroeg Egwene. ‘Niet veel,’ zei Verin, die met haar tong klakte. ‘Ik vrees dat ik op een zijspoor ben beland. En dat nog wel terwijl er maar zo weinig tijd is. Ik moet echt beter opletten.’

Ze leek nog altijd die aardige, leergierige Bruine zuster. Egwene had altijd verwacht dat Zwarte zusters... anders zouden zijn. ‘Maar goed,’ vervolgde Verin. ‘We hadden het over wat jij hier hebt gedaan, in de Toren. Ik was bang dat ik je nog steeds zou zien rondhangen bij je vrienden buiten. Stel je mijn verbazing voor toen ik hoorde dat je niet alleen in Elaida’s bewind was geïnfiltreerd, maar kennelijk ook de halve Zaal tegen haar had opgezet. Je hebt enkele van mijn medestanders behoorlijk tegen de haren in gestreken, dat kan ik je wel vertellen. Ze zijn bepaald niet blij.’ Verin schudde haar hoofd en nam nog een slokje thee. ‘Verin, ik...’ Egwene zweeg. ‘Wat is...’

‘Geen tijd, vrees ik,’ zei Verin, en ze boog zich naar voren. Plotseling leek iets aan haar te veranderen. Hoewel ze nog steeds de oude – en soms moederlijke – vrouw was, werd haar gezichtsuitdrukking vastberaden. Ze ving Egwenes blik, en de intensiteit daarin schokte Egwene. Was dit dezelfde vrouw?

‘Dank je dat je hebt willen luisteren naar het gebazel van een oude vrouw,’ zei Verin op mildere toon. ‘Het was zo leuk om even te kletsen bij een kopje thee, nog een laatste keer. Nu zijn er enkele dingen die je moet weten. Een paar jaar geleden stond ik voor de keus. Ik bevond me in een positie waarin ik ofwel de geloften aan de Duistere moest afleggen, of moest onthullen dat ik dat eigenlijk nooit had gewild, waarop ik meteen zou zijn gedood.

Misschien zou een ander gewoon een omweg om die situatie hebben gevonden. Velen zouden voor de dood hebben gekozen. Maar ik zag het als een kans. Zie je, je krijgt maar zelden zo’n gelegenheid, om het beest te bestuderen vanuit het hart ervan, om te zien waardoor het bloed nu werkelijk stroomt. Om te ontdekken waar alle adertjes en bloedvaten naartoe leiden. Een behoorlijk buitengewone ervaring.’

‘Wacht,’ zei Egwene. ‘Heb je je bij de Zwarte Ajah aangesloten om onderzoek naar hen te doen?’

‘Ik heb me bij ze aangesloten om mijn huid te redden,’ zei Verin glimlachend. ‘Ik ben er behoorlijk op gesteld, hoewel Tomas wel bleef doorgaan over die grijze haren. Hoe dan ook, toen ik me bij hen had aangesloten, was onderzoek naar hen doen mijn aanpak om het beste van de situatie te maken.’

‘Tomas... Weet hij wat je hebt gedaan?’

‘Hij was zelf een Duistervriend, kind,’ antwoordde Verin. ‘Hij zocht een uitweg. Nou, er is geen uitweg, niet als de Grote Heer zijn klauwen eenmaal in je heeft geslagen. Maar je kunt vechten, een beetje goedmaken van wat je hebt gedaan. Ik heb Tomas die kans geboden, en ik geloof dat hij me daar behoorlijk dankbaar voor was.’ Egwene aarzelde en probeerde dit alles te bevatten. Verin was een Duistervriend... maar tegelijkertijd ook niet. ‘Hij “was” dankbaar?’ Verin antwoordde niet meteen. Ze nam nog een slok thee. ‘De geloften die je aflegt aan de Grote Heer zijn heel specifiek,’ vervolgde ze uiteindelijk. ‘En als ze worden opgelegd door lieden die kunnen geleiden, dan zijn ze bindend. Onmogelijk te verbreken. Je mag andere Duistervrienden misleiden, je mag je tegen de Uitverkorenen keren als je dat kunt rechtvaardigen. De zelfzucht moet standhouden. Maar je kunt hém nooit verraden. Je kunt de orde zelf nooit aan buitenstaanders verraden. Maar de geloften zijn specifiek. Heel specifiek.’ Ze keek in Egwenes ogen. ‘“Ik zweer de Grote Heer niet te verraden en mijn geheimen te bewaren tot aan het uur van mijn dood.” Dat is wat ik heb beloofd. Begrijp je?’

Egwene keek naar de dampende kom in Verins handen. ‘Vergif?’

‘Er is een heel bijzondere thee voor nodig om aspingrot door je keel te krijgen,’ zei Verin, die nog een slok nam. ‘Zoals ik al zei, bedank Laras alsjeblieft voor me.’

Egwene sloot haar ogen. Nynaeve had wel eens iets over aspingrot verteld: een druppel ervan kon al doden. Het was een snelle, vredige dood, en hij kwam vaak... binnen een uur na inname. ‘Een merkwaardig gat in de geloften,’ zei Verin zacht. ‘Dat je iemand toestaat om verraad te plegen in het laatste uur van zijn of haar leven. Ik vraag me toch af of de Grote Heer daarvanaf weet. Waarom zou hij dat gat niet dichten?’

‘Misschien ziet hij het niet als bedreigend,’ zei Egwene, die haar ogen weer opende. ‘Wat voor Duistervriend zou zichzelf immers ombrengen voor het grotere goed? Het lijkt me niet het soort iets wat zijn volgelingen zouden overwegen.’

‘Dat zou best eens kunnen,’ zei Verin, die haar kom opzijzette. ‘Ik raad je aan je hier zorgvuldig van te ontdoen, kind.’

‘En dat is het dan?’ vroeg Egwene verkild. ‘Hoe zit het met Tomas?’

‘We hebben afscheid genomen. Hij brengt zijn laatste uur bij zijn familie door.’

Egwene schudde haar hoofd. Het leek zo tragisch. ‘Kom je hier om te bekennen en jezelf om te brengen in een laatste hoop op verlossing?’

Verin lachte. ‘Verlossing? Ik kan me niet voorstellen dat het zo eenvoudig gaat. Het Licht weet dat ik genoeg heb gedaan om een heel bijzonder soort verlossing te verdienen. Maar het was de prijs waard. Zeker. Of misschien is dat gewoon wat ik mezelf moet voorhouden.’ Ze reikte opzij en haalde een leren buidel onder de opgevouwen deken op het voeteneinde van Egwenes bed vandaan. Verin maakte zorgvuldig de riemen open en haalde er twee voorwerpen uit: twee boeken, allebei in leer gebonden. Het een was groter, als een naslagwerk, hoewel er geen titel op het rode kaft stond. Het andere was een dun blauw boek. De kaften van allebei waren wat sleets van het gebruik.

Verin gaf ze aan Egwene. Ze pakte ze aarzelend aan, het grotere boek zwaar in haar rechterhand, het blauwe boek licht in haar linkerhand. Ze streek met haar vinger over het gladde leer en fronste haar voorhoofd. Toen keek ze Verin aan.

‘Elke vrouw van de Bruine Ajah,’ vertelde Verin, ‘streeft ernaar iets na te laten wat standhoudt. Onderzoek of studies die zinvol zullen zijn. Anderen beschuldigen ons er vaak van dat we de wereld om ons heen negeren. Ze denken dat we alleen maar achteromkijken. Nou, dat klopt niet. Als we verstrooid zijn, dan komt dat doordat we vooruitkijken, naar degenen die na ons komen. En de gegevens, de kennis die we verzamelen... die laten we voor hen achter. De andere Ajahs maken zich druk om het verbeteren van het heden; wij verlangen ernaar om de dag van morgen beter te maken.’ Egwene legde het blauwe boek opzij en keek eerst in het rode. De woorden waren geschreven in een klein, doelmatig, maar krampachtig handschrift dat ze herkende als dat van Verin. Ze snapte er niets van. Het was onzin.

‘Dat kleine boek is een sleutel, Egwene,’ verklaarde Verin. ‘Het bevat de code die ik heb gebruikt om het grote boek te schrijven. Dat boek is het... werk. Mijn werk. Mijn levenswerk.’

‘Wat is dit?’ vroeg Egwene zacht, vermoedend dat ze het antwoord al kende.

‘Namen, plaatsen, verklaringen,’ zei Verin. ‘Alles wat ik over hen heb geleerd. Over de leiders onder de Duistervrienden, over de Zwarte Ajah. De voorspellingen waarin ze geloven, de doelen en drijfveren van de afzonderlijke groeperingen. En een lijst, aan het eind, van elke zuster van de Zwarte Ajah die ik heb kunnen identificeren.’ Egwene schrok. ‘Allemaal?’

‘Ik betwijfel of ik ze allemaal heb,’ zei Verin glimlachend. ‘Maar ik denk dat ik de overgrote meerderheid wel heb gevonden. Ik beloof het je, Egwene. Ik kan behoorlijk grondig zijn.’ Egwene keek met ontzag naar de beide boeken. Ongelooflijk! Licht, maar dit was een schat groter dan een koninkrijk. Een schat zo groot als de Hoorn van Valere zelf. Ze keek met tranen in haar ogen op en probeerde zich een leven onder de Zwarte Ajah in te denken, altijd toekijkend, optekenend, en werkend ten voordele van iedereen. ‘O, doe dat nou niet,’ zei Verin. Haar gezicht begon bleek te worden. ‘Ze hebben vele agenten onder ons, als wormen die het fruit van binnenuit opvreten. Nou, ik vond het tijd worden dat minstens één van ons onder hén infiltreerde. Dit is het leven van één vrouw wel waard. Maar weinig mensen krijgen de kans om zoiets nuttigs, en zoiets schitterends, na te laten als dat boek dat jij daar hebt. We willen allemaal de toekomst veranderen, Egwene. Ik geloof dat ik misschien de gelegenheid heb gehad om dat te doen.’ Verin haalde diep adem en bracht haar hand naar haar hoofd. ‘Tjonge. Dat spul werkt wel snel. Er is nog één ding dat ik je moet vertellen. Open het rode boek, alsjeblieft.’

Egwene deed het en zag een leren koordje met stalen gewichten aan de uiteinden, als een boekenlegger, maar langer dan andere die ze had gezien.

‘Wikkel dat om het boek heen,’ zei Verin, ‘bij een willekeurige bladzijde, en draai dan de uiteinden naar boven.’

Egwene gehoorzaamde nieuwsgierig, stopte het koortje tussen willekeurige bladzijden en sloot het boek. Ze legde het kleinere boek boven op het grotere, pakte de losse uiteinden van de boekenlegger en draaide die om elkaar heen. De gewichten, zag ze, pasten in elkaar. Ze sloot ze.

En de boeken verdwenen.

Egwene schrok. Ze voelde ze nog in haar handen, maar de boeken zelf waren onzichtbaar.

‘Het werkt alleen bij boeken, vrees ik,’ zei Verin geeuwend. ‘Iemand uit de Eeuw der Legenden, zo schijnt het, was heel bezorgd over het verbergen van zijn of haar dagboek voor anderen.’ Ze glimlachte flauwtjes, maar ze werd nu erg bleek.

‘Dank je, Verin,’ zei Egwene, die de boekenlegger losmaakte. De boeken verschenen weer. ‘Ik wou dat we iets anders konden...’

‘Ik geef toe dat het gif een reserveplan was,’ zei Verin. ‘Ik wil niet graag sterven; er zijn nog steeds dingen die ik moet doen. Gelukkig heb ik enkele daarvan in beweging gezet zodat die worden... geregeld als ik niet terugkeer. Hoe dan ook, mijn eerste voornemen was om de Eedstaf te zoeken en te kijken of ik die kon gebruiken om de geloften van de Grote Heer te verwijderen. De Eedstaf schijnt echter helaas kwijt te zijn.’

Saerin en de anderen, dacht Egwene. Zij moeten hem weer hebben meegenomen.

‘Het spijt me, Verin,’ zei ze.

‘Misschien was het toch niet gelukt,’ zei Verin, die achterover ging zitten op het bed en het kussen schikte achter haar met grijs doorschoten bruine haar. ‘Het proces van geloften afleggen aan de Grote Heer was... bijzonder. Ik wou dat ik nog één dingetje voor je had kunnen ontdekken. Een van de Uitverkorenen zit in de Toren, kind. Het is Mesaana, daar ben ik van overtuigd. Ik had gehoopt je de naam te kunnen geven waarachter ze zich verschuilt, maar de twee keren dat ik haar heb ontmoet was ze zodanig verhuld dat ik haar gezicht niet kon zien. Wat ik wel heb gezien, staat in het rode boek. Pas op je tellen. Pas op hoe je toeslaat. Ik zal het aan jou overlaten om te besluiten of je wilt proberen hen allemaal tegelijk te pakken of de belangrijkste afzonderlijk en in het geheim te overvallen. Misschien besluit je wel om nog een tijdje toe te kijken om te bepalen of je iets tegen hun plannen kunt doen. Een goed verhoor kan misschien wat licht werpen op enkele vragen die ik niet heb kunnen beantwoorden. Je hebt zoveel beslissingen te nemen, voor zo’n jong iemand.’ Ze geeuwde, en grimaste toen bij een pijnscheut. Egwene stond op en liep naar Verin toe. ‘Dank je, Verin. Dank je dat je mij hebt gekozen voor het dragen van deze last.’ Verin glimlachte flauwtjes. ‘Je hebt het heel goed gedaan met de vorige beetjes inzicht die ik je heb toegespeeld. Dat was nogal belangwekkend. De Amyrlin beval dat ik je gegevens moest verschaffen om te jagen op de Zwarte zusters die de Toren waren ontvlucht, dus ik moest gehoorzamen, ook al was het leiderschap van de Zwarte Ajah niet blij met dat bevel. Ik had je die droom-ter’angreaal niet mogen geven, weet je. Maar ik heb altijd een gevoel over jou gehad.’

‘Ik weet niet of ik zoveel vertrouwen wel verdien.’ Egwene keek naar het boek. ‘Zoveel vertrouwen als jij hebt getoond.’

‘Onzin, kind,’ zei Verin, die opnieuw geeuwde en haar ogen sloot. ‘Jij wordt Amyrlin. Ik ben ervan overtuigd. En een Amyrlin moet goed bewapend zijn met kennis. Dat is de heiligste plicht van de Bruine Ajah: de wereld bewapenen met kennis. Ik ben nog steeds een van hen. Zorg alsjeblieft dat ze dat weten. Ook al zal het woord Zwart misschien voor altijd mijn naam bezoedelen, mijn ziel is Bruin. Zeg ze...’

‘Dat zal ik doen, Verin,’ beloofde Egwene. ‘Maar je ziel is niet Bruin. Ik kan het zien.’

Haar ogen gingen trillend open en keken in die van Egwene, en er verscheen een frons op haar voorhoofd.

‘Je ziel is sneeuwwit, Verin,’ zei Egwene zacht. ‘Als het Licht zelf.’ Verin glimlachte en haar ogen gingen dicht. Haar eigenlijke dood liet nog even op zich wachten, maar de bewusteloosheid trad snel in. Egwene bleef zitten en hield de hand van de vrouw vast. Elaida en de Zaal konden wel voor zichzelf zorgen; Egwene had haar zaden goed voorbereid. Als ze er nu heen ging en eisen stelde, zou ze haar gezag overschrijden.

Toen Verins polsslag was vervaagd, zette Egwene de kom vergiftigde thee opzij en hield het schoteltje onder Verins neus. Het glanzende oppervlak besloeg niet. Het leek hard om dit na te gaan, maar er waren vergiften waardoor je dood kon lijken terwijl je nog heel oppervlakkig bleef ademen, en als Verin Egwene wilde misleiden en de verkeerde zusters verdacht wilde maken, dan zou dit daarvoor een uitstekende methode zijn. Inderdaad, het was keihard om dit na te gaan, en Egwene werd er misselijk van, maar ze was Amyrlin. Zij moest moeilijke dingen doen en alle mogelijkheden in overweging nemen.

Een echte Zwarte zuster zou vast nooit bereid zijn geweest te sterven alleen om een dergelijke misleiding op te zetten. Haar hart vertrouwde Verin, hoewel haar verstand zekerheid wilde hebben. Ze keek naar haar eenvoudige tafel, waar ze de boeken had neergelegd. Op dat ogenblik ging ineens de deur van haar kamer open en gluurde er een jonge Aes Sedai – die nog maar pas de stola droeg zodat haar gezicht nog niet dat leeftijdloze aanzien had – naar binnen. Turese, een van de Rode zusters.

Dus er was eindelijk iemand aangewezen om een oogje op Egwene te houden. Haar tijd van vrijheid zat erop. Nou, ze moest niet treuren om wat had kunnen zijn. De tijd was goed besteed. Ze wenste dat Verin een week eerder naar haar toe was gekomen, maar wat gebeurd was, was gebeurd.

De Rode zuster fronste haar voorhoofd toen ze Verin zag, en Egwene legde snel een vinger tegen haar lippen en keek de jonge zuster streng aan. Vervolgens haastte ze zich naar de deur. ‘Ze kwam net binnen om met me te praten over een taak die ze me lang geleden had gegeven, voordat de Toren verdeeld raakte. Ze kunnen soms merkwaardig doelgericht zijn, die Bruinen.’ Dat was allemaal waar.

Turese knikte vol medeleven bij die opmerking over de Bruine zusters.

‘Ik wou alleen dat ze haar eigen bed had opgezocht om te gaan liggen,’ vervolgde Egwene. ‘Ik weet nu niet goed wat ik met haar aanmoet.’ Ook weer allemaal waar. Egwene moest echt die Eedstaf in handen krijgen. Liegen begon op dit soort ogenblikken een veel te handige oplossing te lijken.

‘Ze is vast moe van haar reizen,’ zei Turese met een zachte maar ferme stem. ‘Laat haar gewoon doen wat ze wil; zij is Aes Sedai en jij bent maar een Novice. Stoor haar niet.’

Daarop sloot de Rode zuster de deur, en Egwene glimlachte tevreden. Toen keek ze naar Verins lijk en vervaagde haar glimlach.

Uiteindelijk zou ze moeten onthullen dat Verin overleden was. Hoe moest ze dat verklaren? Nou, ze zou wel iets bedenken. Als ze onder druk werd gezet, vertelde ze misschien wel gewoon de waarheid. Maar eerst had ze wat tijd nodig met dat boek. De kans dat het haar in de nabije toekomst werd afgenomen was groot, zelfs met die boekenlegger-ter’angreaal. Ze moest waarschijnlijk de codesleutel afzonderlijk bewaren van het grote boek, of hem uit het hoofd leren en dan vernietigen.

Dit zou allemaal veel gemakkelijker te overzien zijn als ze wist hoe het in de Zaal was gegaan! Was Elaida afgezet? Leefde Silviana nog, of was ze terechtgesteld? Ze kon nu weinig ontdekken, terwijl ze werd bewaakt. Ze zou gewoon moeten afwachten. En lezen. De code bleek nogal ingewikkeld en ze moest veel in het kleinere boekje opzoeken. Dat was zowel een voordeel als een bron van frustratie. Het zou heel moeilijk worden de code te breken zonder het boekje, maar daardoor was de sleutel ook bijna onmogelijk uit het hoofd te leren. Ze zou het zeker niet voor elkaar krijgen voordat het ochtend werd, en tegen die tijd zou ze moeten onthullen wat er werkelijk met Verin aan de hand was.

Ze keek naar de vrouw. Verin zag er echt uit alsof ze vredig sliep. Egwene had de deken over haar heen gelegd en tot onder haar kin opgetrokken, toen haar schoenen uitgedaan en die naast het bed gezet om de schijn op te houden. Een beetje oneerbiedig besloot ze Verin op haar zij te rollen. De Rode zuster had al een paar keer naar binnen gekeken, en het zou minder verdacht lijken als ze Verin in een andere houding zag liggen.

Toen dat gebeurd was, keek Egwene naar haar kaars om te bepalen hoeveel tijd er was verstreken. Er zaten geen vensters in haar kamer; die hadden Novicekamers niet. Ze zette het verlangen om de Kracht te omhelzen en een lichtbol te maken om bij te lezen van zich af. Ze zou zich tevreden moeten stellen met het licht van de kaars. Egwene stortte zich op haar eerste taak: het ontcijferen van de namen van de Zwarte zusters achter in het boek. Dat was nog belangrijker dan het uit het hoofd leren van de code. Ze moest weten wie ze kon vertrouwen.

De volgende paar uur waren de meest verontrustende en onbehaaglijkste van haar leven. Enkele namen kende ze niet, vele waren haar slechts vagelijk bekend. Andere namen waren van vrouwen met wie ze had gewerkt, die ze hoogachtte en zelfs vertrouwde. Ze vloekte toen ze Katerines naam als een van de eerste op de lijst zag staan en siste verbaasd toen ze Alviarins naam las. Ze had gehoord over Elza Penfel en Galina Casban, hoewel ze de volgende paar namen niet kende.

Ze kreeg een misselijk gevoel toen ze Sheriams naam zag staan. Egwene had die vrouw ooit verdacht, dat wel, maar dat was in haar tijd als Novice en Aanvaarde geweest. Destijds – toen ze pas begon met de jacht op de Zwarte Ajah – had Liandrins verraad nog vers in haar geheugen gelegen. Egwene had toen iedereen verdacht. Tijdens de ballingschap in Salidar had Egwene nauw samengewerkt met Sheriam en was ze die vrouw aardig gaan vinden. Maar ze was een Zwarte. Egwenes eigen Hoedster was Zwart. Zet je schrap, Egwene, dacht ze terwijl ze door de lijst bleef lezen. Ze werkte zich door gevoelens van verraad, bitterheid en spijt heen. Ze zou haar plicht niet verzaken vanwege haar gevoel.

De Zwarte zusters waren verspreid over alle Ajahs. Sommigen waren Gezetenen, anderen waren de laagste en minst sterke Aes Sedai. En het waren er honderden; volgens Verins telling iets meer dan tweehonderd. Eenentwintig in de Blauwe, achtentwintig in de Bruine, dertig in de Grijze, achtendertig in de Groene, zeventien in de Witte, eenentwintig in de Gele, en een ongelooflijke achtenveertig in de Rode Ajah. Daarbij stonden ook namen van Aanvaarden en Novices. In het boek stond dat zij waarschijnlijk al Duistervrienden waren geweest voordat ze naar de Witte Toren kwamen, aangezien de Zwarte Ajah niet rekruteerde onder anderen dan Aes Sedai. Er werd verwezen naar een eerdere bladzijde voor een uitgebreidere verklaring, maar Egwene las verder door de lijst van zusters. Ze moest de naam van elk van die vrouwen kennen. Dat was het belangrijkste.

Er waren Zwarte zusters onder de opstandige Aes Sedai en die van de Witte Toren, en zelfs enkele onder de niet-gebonden zusters die tijdens de splitsing weg waren uit de Toren. Behalve Sheriam bestond de meest verontrustende ontdekking op de lijst uit zusters die Gezetenen waren in de Toren of onder de opstandelingen. Duhara Basa-heen. Velina Behar. Sedore Dajenna.

Delana Mosalaine, natuurlijk, en Talene Minli ook. Meidani had in vertrouwen tegen Egwene gezegd dat Talene een Zwarte zuster was die door Saerin en de anderen was ontmaskerd, maar ze was de Toren ontvlucht.

Moria Karentanis. Die laatste was lid van de Blauwe Ajah, een vrouw die de stola al meer dan honderd jaar droeg en die bekendstond om haar wijsheid en nuchterheid. Egwene had talloze keren met haar overlegd en geput uit haar ervaring, aannemend dat zij – een Blauwe – een van de betrouwbaarste leden van haar achterban was. Moria was een van de vrouwen geweest die Egwene tot Amyrlin hadden verkozen, en ze had op meerdere zeer belangrijke ogenblikken voor Egwene gesproken.

Elke naam was als een doorn in Egwenes huid. Dagdara Finsche, die Egwene eens had Geheeld toen ze was gestruikeld en haar enkel had verstuikt. Zanica, die Egwene had onderwezen en zo vriendelijk had geleken. Larissa Lindel. Miyasi, voor wie Egwene noten had gekraakt. Nesita. Nacelle Kayama. Nalaene Forrell, die – net als Elza – gebonden was aan Rhand. Birlen Pena. Melvara. Chai Rugan... De lijst ging door. Romanda noch Lelaine was Zwart, en dat was enigszins ergerlijk. Het zou haar heel goed zijn uitgekomen als ze een van die twee of hen allebei in de boeien had kunnen laten slaan. Waarom Sheriam wel, maar die twee niet?

Hou op, Egwene, dacht ze. Je denkt niet helder na. Wensen dat bepaalde zusters Zwart waren had geen enkele zin. Cadsuane stond niet op de lijst. En ook Egwenes beste vriendinnen niet. Ze had dat ook niet verwacht, maar het was toch fijn dat ze hun namen nergens in de lijst tegenkwam. De groep die op de Zwarte Ajah in de Witte Toren joeg was oprecht, want geen van hun namen stond op de lijst. De lijst bevatte ook geen namen van verspieders die vanuit Salidar waren gestuurd.

En Elaida’s naam stond er ook niet op. Er stond wel een voetnoot aan het eind dat Verin heel grondig naar Elaida had gekeken, zoekend naar bewijs dat ze Zwart was. Maar door opmerkingen van Zwarte zusters was ze ervan overtuigd geraakt dat Elaida niet Zwart was, alleen maar een instabiele vrouw die soms even frustrerend was voor de Zwarte Ajah als voor de rest van de Toren. Helaas was het logisch. De wetenschap dat Galina en Alviarin Zwart waren, had Egwene al tot het vermoeden geleid dat ze Elaida’s naam niet op de lijst zou aantreffen. De Zwarten zouden eerder een Amyrlin kiezen die ze konden manipuleren, en dan een Zwarte Hoedster aanstellen om haar in het gareel te houden.

Ze hadden waarschijnlijk enige invloed op Elaida via Galina – bij wie Verin had aangetekend dat ze het vermoedelijk voor elkaar had gekregen om overste te worden van de Rode Ajah – of Alviarin. Ze hadden Elaida onder druk gezet of omgekocht om te doen wat zij wensten, zonder dat ze wist dat ze de Zwarte diende. En dat hielp de merkwaardige val van Alviarin verklaren. Was ze misschien te ver gegaan? Was ze haar boekje te buiten gegaan en had ze daarmee de toorn van Elaida over zich afgeroepen? Het leek geloofwaardig, hoewel ze dat pas zeker zou weten als Elaida ging praten of Alviarin werd verhoord. Wat Egwene zo snel mogelijk zou laten doen. Ze deed peinzend het dikke rode boek dicht; haar kaars was bijna opgebrand. Het begon laat te worden. Misschien werd het tijd dat ze op wat inlichtingen over de toestand in de Toren aandrong. Voordat ze kon besluiten hoe ze dat zou aanpakken, werd er aan de deur geklopt. Egwene keek op en draaide snel de boekenlegger ineen, zodat beide boeken verdwenen. Als er werd geklopt, betekende dat een andere bezoekster dan iemand van de Rode Ajah. ‘Binnen,’ riep ze.

De deur ging open en onthulde Nicola, met haar grote donkere ogen en slanke bouw, die voor de deur stond onder het toeziend oog van Turese. De Rode zuster leek niet ingenomen met het feit dat Egwene een bezoekster had, maar de dampende kom op het dienblad van Nicola was voldoende om haar toestemming te geven aan te kloppen.

Nicola maakte een kniks voor Egwene, en haar witte Novicegewaad wapperde op. Tureses frons werd dieper. Nicola zag het echter niet. ‘Voor Verin Sedai,’ zei ze zacht, met een hoofdknik naar het bed. ‘Op bevel van de Meesteres der Keukens, die had gehoord hoe moe Verin Sedai was van haar reizen.’

Egwene knikte en gebaarde naar de tafel, waarbij ze haar opwinding verborg.

Nicola naderde snel, zette het dienblad op tafel en fluisterde zachtjes: ‘Ik moest vragen of je haar vertrouwt.’ Ze keek weer zijdelings naar het bed.

‘Ja,’ antwoordde Egwene, die haar stemgeluid verhulde door schrapend haar kruk naar achteren te schuiven. Dus haar bondgenoten wisten niet dat Verin dood was. Dat was mooi; het geheim was voorlopig nog veilig.

Nicola knikte en sprak toen op luidere toon. ‘Ze kan het beter opeten nu het nog warm is, hoewel ik het aan jou overlaat of je haar ervoor wekt. En ik moest je waarschuwen dat je het zelf niet mag aanraken.’

‘Dat zal ik niet doen, behalve als blijkt dat ze er geen behoefte aan heeft,’ antwoordde Egwene terwijl ze zich afwendde. Even later ging de deur achter Nicola dicht. Egwene wachtte een paar tergende minuten of Turese de deur zou openen om bij haar te kijken, en ze doodde de tijd met het wassen van haar gezicht en handen en het aantrekken van een schoon gewaad. Eindelijk, zeker dat ze niet zou worden gestoord, griste ze de lepel van tafel en viste in de soep. En ja hoor, ze vond een klein glazen potje met een opgerold velletje papier erin.

Slim. Haar bondgenoten hadden kennelijk gehoord dat Verin in Egwenes kamer was en hadden dat als uitvlucht gebruikt om iemand erheen te sturen. Ze rolde het papiertje uit, dat maar één woord bevatte: ‘Wacht.’

Ze zuchtte, maar er viel niets aan te doen. Ze durfde echter niet het boek te pakken en verder te lezen. Even later hoorde ze stemmen buiten, en wat klonk als geruzie. Er werd weer aangeklopt. ‘Binnen,’ zei Egwene nieuwsgierig.

De deur ging open en Meidani stapte naar binnen. Ze sloot nadrukkelijk de deur voor Turese. ‘Moeder,’ zei ze met een kniks. De slanke vrouw droeg een nauwsluitend grijs gewaad dat een beetje te opvallend strak zat over haar forse boezem. Moest ze vanavond de maaltijd gebruiken bij Elaida? ‘Het spijt me dat ik je heb laten wachten.’

Egwene maakte een achteloos handgebaar. ‘Hoe ben je langs Turese gekomen?’

‘Het is bekend dat Elaida... me bezoeken toestaat,’ zei ze. ‘En volgens de Torenwet mogen geen enkele gevangene bezoekers worden ontzegd. Ze kon een zuster niet tegenhouden als die een eenvoudige Novice wilde bezoeken, hoewel ze dat natuurlijk wel heeft geprobeerd.’

Egwene knikte, en Meidani keek fronsend naar Verin. Toen verbleekte ze. Verins gezicht had een wasachtig en mat aanzien gekregen, en er was overduidelijk iets mis met haar. Het was maar goed dat Turese niet wat beter naar de ‘slapende’ vrouw had gekeken. ‘Verin Sedai is dood,’ zei Egwene, met een blik op de deur. ‘Moeder?’ vroeg Meidani. ‘Wat is er gebeurd? Ben je aangevallen?’

‘Verin Sedai is kort voor haar gesprek met mij vergiftigd door een Duistervriend. Ze was zich bewust van het gif en kwam hier om in haar laatste ogenblikken wat belangrijke inlichtingen aan mij door te geven.’ Ongelooflijk wat een paar ware uitspraken konden verbergen.

‘Licht!’ zei Meidani. ‘Een moord in de Witte Toren? We moeten het iemand vertellen! De wacht roepen en...’

‘Het wordt geregeld,’ zei Egwene ferm. ‘Praat niet zo hard en verman je. Ik wil niet dat de wachter buiten ons hoort.’ Meidani verbleekte en keek Egwene aan; waarschijnlijk vroeg ze zich af hoe ze zo hard kon zijn. Mooi. Laat haar de beheerste, vastberaden Amyrlin maar zien. Zolang ze dat spoortje verdriet, verwarring en ongerustheid vanbinnen maar niet zag.

‘Ja, Moeder.’ Meidani maakte een kniks. ‘Natuurlijk. Neem me niet kwalijk.’

‘Zo dan, je hebt nieuws, neem ik aan?’

‘Ja, Moeder,’ antwoordde Meidani, die zich herpakte. ‘Saerin heeft me opgedragen naar je toe te komen. Ze vond dat je van de gebeurtenissen van vandaag op de hoogte moest worden gebracht.’

‘En dat is ook zo,’ zei Egwene, die probeerde haar ongeduld niet te laten blijken. Licht, maar daar was ze zelf al achter. Kon die vrouw niet opschieten? Ze moest zich met de Zwarte Ajah bezighouden! ‘Elaida is nog steeds Amyrlin,’ vertelde Meidani, ‘maar het scheelde niet veel. De Zaal van de Toren is bijeengekomen en heeft haar formeel censuur opgelegd. Ze hebben Elaida gezegd dat de Amyrlin geen alleenheerser is en dat ze niet kan doorgaan met het uitvaardigen van besluiten en eisen zonder hen te raadplegen.’

Egwene knikte. ‘Geen onverwachte ontwikkeling,’ zei ze. Meer dan één Amyrlin was niets meer dan een boegbeeld geworden omdat ze zichzelf op een gelijksoortige wijze te buiten was gegaan. Daar had Elaida op afgestevend, en het zou tevredenstellend zijn geweest als dit niet de eindtijd was. ‘En haar boetedoening?’

‘Drie maanden,’ zei Meidani. ‘Eén voor wat ze met jou heeft gedaan.

Twee voor ongepast gedrag in haar functie.’

‘Dat is belangwekkend,’ zei Egwene nadenkend.

‘Er waren leden die om meer riepen, Moeder. Het leek er even op dat ze op dat ogenblik zou worden afgezet.’

‘Was je erbij?’ vroeg Egwene verbaasd.

Meidani knikte. ‘Elaida wilde de vergadering laten Verzegelen tot de Vlam, maar daar kreeg ze geen steun voor. Ik denk dat haar eigen Ajah daar achter zat, Moeder. Alle drie de Rode Gezetenen zijn weg uit de Toren. Ik vraag me nog steeds af waar Duhara en de anderen naartoe zijn.’

Duhara. Een Zwarte. Wat is ze van plan? En de overige twee? Waren die drie bij elkaar, en zo ja, waren die andere twee dan ook Zwarte zusters? Daar zou ze zich later mee bezig moeten houden. ‘Hoe heeft Elaida dit alles opgenomen?’

‘Ze zei niet veel, Moeder,’ antwoordde Meidani. ‘Ze zat vooral gewoon toe te kijken. Ze keek niet erg blij; ik was verbaasd dat ze niet ging tieren.’

‘De Rode Ajah,’ zei Egwene. ‘Als ze echt de steun van haar eigen Ajah kwijtraakt, dan hebben ze haar van tevoren waarschijnlijk gewaarschuwd niet nog meer deining te veroorzaken.’

‘Dat dacht Saerin ook,’ antwoordde Meidani. ‘Ze merkte ook op dat jouw aandringen dat de Rode Ajah niet mocht vallen – verspreid door een groep Novices die je dat had horen zeggen – deels heeft voorkomen dat Elaida is afgezet.’

‘Nou, ik zou het niet erg vinden als ze werd afgezet,’ zei Egwene. ‘Ik wilde alleen niet dat de hele Ajah werd ontbonden. Maar toch, misschien is het maar beter zo. Het moet niet zo zijn dat Elaida in haar val de hele Toren met zich mee sleurt.’

Maar als Egwene het over kon doen, zou ze misschien haar eerdere uitspraak intrekken. Ze wilde niet dat iemand de indruk kreeg dat ze Elaida steunde. ‘Ik neem aan dat Silviana’s straf is verworpen?’

‘Niet geheel, Moeder,’ zei Meidani. ‘Ze blijft gevangen tot de Zaal besluit wat er met haar moet gebeuren. Ze heeft nog altijd openlijk verzet geboden tegen de Amyrlin, en er wordt gesproken over boetedoening.’

Egwene fronste haar voorhoofd. Dit stonk naar een tussenoplossing. Elaida had waarschijnlijk onder vier ogen overlegd met de overste van de Rode Ajah – wie dat ook was nu Galina was verdwenen -om de bijzonderheden te bespreken. Silviana zou nog altijd worden gestraft, hoewel niet zo zwaar, maar Elaida zou zich onderwerpen aan de wil van de Zaal. Dat wees erop dat Elaida op wankele bodem stond, maar dat ze nog steeds eisen kon stellen. Haar steun binnen haar eigen Ajah was niet zo volledig afgezwakt als Egwene had gehoopt.

Toch was dit een goede wending. Silviana zou blijven leven, en Egwene – kennelijk – zou mogen terugkeren naar haar leven als ‘Novice’.

De Gezetenen waren voldoende ontstemd over Elaida om haar te berispen. Met nog wat meer tijd was Egwene er zeker van dat ze de vrouw kon laten afzetten en de Toren kon herenigen. Maar durfde ze die tijd eraan te besteden?

Ze keek naar de tafel waar, onttrokken aan het oog, de kostbare boeken lagen. Als ze een grootscheepse aanval inzette op de Zwarte Ajah, zou dat dan een strijd inluiden? Zou ze het evenwicht in de Toren nog verder verstoren? En had ze wel werkelijk de kans om hen allemaal tegelijk aan te vallen? Ze had tijd nodig om haar gegevens te overpeinzen. Voorlopig betekende dat dat ze in de Toren moest blijven en Elaida moest blijven tegenwerken. En helaas betekende het ook dat de meeste Zwarte zusters op vrije voeten bleven. Maar niet allemaal. ‘Meidani,’ zei Egwene, ‘ik wil dat je verslag uitbrengt aan de anderen. Ze moeten Alviarin gevangennemen en haar beproeven met de Eedstaf. Zeg hun dat ze elk redelijk gevaar moeten trotseren om dat te bereiken.’

‘Alviarin, Moeder?’ vroeg Meidani. ‘Waarom zij?’

‘Ze is een Zwarte,’ zei Egwene terwijl haar maag verkrampte. ‘En ze staat vlak onder het hoofd van hun groepering in de Toren. Dat heeft Verin me nog verteld voordat ze overleed.’ Meidani verbleekte. ‘Weet je het zeker, Moeder?’

‘Ik ben overtuigd van Verins betrouwbaarheid,’ zei Egwene. ‘Maar het is toch raadzaam om de anderen Alviarins geloften te laten wegnemen en vervangen, en haar dan te vragen of ze Zwart is. Iedere vrouw hoort de kans te krijgen om zich vrij te pleiten, ongeacht de bewijzen. Jullie hebben de Eedstaf, neem ik aan?’

‘Ja,’ zei Meidani. ‘We hadden hem nodig om Nicola’s betrouwbaarheid te beproeven; de anderen wilden er enkele Aanvaarden en Novices bij halen, aangezien die boodschappen kunnen brengen naar plekken waar zusters niet naartoe kunnen.’ Dat was verstandig, gezien de verdeling onder de Ajahs. ‘Waarom zij?’

‘Vanwege hoe vaak ze tegen anderen over je spreekt, Moeder,’ zei Meidani. ‘Het is algemeen bekend dat zij een van je grootste voorstanders onder de Novices is.’

Het was vreemd dat te horen over een vrouw die haar in feite had verraden, maar dat was het meisje niet echt aan te rekenen, alles in aanmerking genomen.

‘Ze hebben haar natuurlijk niet alle drie de Geloften laten zweren,’ zei Meidani. ‘Ze is geen Aes Sedai. Maar ze heeft wel de eed over liegen afgelegd en bewezen dat ze geen Duistervriend is. Daarna hebben ze de eed weer verwijderd.’

‘En bij jou, Meidani?’ vroeg Egwene. ‘Hebben ze de vierde eed bij jou verwijderd?’

De vrouw glimlachte. ‘Ja, Moeder. Dank je.’

Egwene knikte. ‘Ga dan maar. Geef mijn boodschap door. Alviarin moet worden gevangen.’ Ze keek naar Verins lichaam. ‘Ik vrees dat ik je ook moet vragen haar mee te nemen. Het is beter als ze verdwijnt, zodat ik niet hoef uit te leggen hoe ze in mijn kamer is overleden.’

‘Maar...’

‘Gebruik een Poort,’ zei Egwene. ‘Scheer maar, als je deze kamer niet goed genoeg kent.’

Meidani knikte en omhelsde de Bron.

‘Weef eerst iets anders,’ zei Egwene peinzend. ‘Het maakt niet uit wat; iets waar veel kracht voor nodig is. Misschien een van de honderd wevingen die je moet uitvoeren tijdens de beproeving.’ Meidani fronste haar voorhoofd, maar ze deed wat haar werd gevraagd en weefde iets heel ingewikkelds en krachtigs. Vlak nadat ze was begonnen, stak Turese argwanend haar hoofd om de hoek. De weving versperde haar uitzicht op Verins gezicht, gelukkig, maar Turese lette niet op de ‘slapende’ Bruine zuster. Ze keek alleen naar de weving en deed haar mond al open.

‘Ze laat me een paar wevingen zien die ik moet kennen voor de beproeving om Aes Sedai te worden,’ zei Egwene kortaf, om Tureses tegenwerpingen in de kiem te smoren. ‘Is dat verboden?’ Turese keek haar boos aan, maar ze trok de deur dicht. ‘Dat was om te voorkomen dat ze zou binnenkomen en de weving voor een Poort zou zien,’ zei Egwene. ‘Snel nu. Neem het lichaam mee. Als Turese weer naar binnen kijkt, vertel ik haar de waarheid: dat jij en Verin zijn vertrokken door een Poort.’ Meidani keek naar Verins lijk. ‘Maar wat moeten we met haar doen?’

‘Wat je gepast lijkt,’ zei Egwene, die stekelig werd. ‘Dat laat ik aan jou over. Ik heb nu geen tijd om me erom te bekommeren. En neem die kom ook mee, want de thee is vergiftigd. Wees er heel voorzichtig mee.’

Egwene keek naar de flakkerende kaars; die was nu bijna tot op de tafel opgebrand. Naast haar zuchtte Meidani zacht en maakte een Poort. Wevingen van Lucht verplaatsten Verins lichaam door de opening, en Egwene keek haar met spijt na. Die vrouw had beter verdiend. Op een dag zou iedereen weten wat Verin had doorstaan en wat ze had bereikt. Maar dat zou nog even duren. Zodra Meidani weg was met het lijk en de thee, stak Egwene nog een kaars aan en ging op haar bed liggen, proberend niet te denken aan het lichaam dat erop had gelegen. Ze ontspande zich en dacht aan Siuan.

Haar vriendin zou straks gaan slapen. Ze moest worden gewaarschuwd voor Sheriam en de anderen.

Egwene opende haar ogen in Tel’aran’rhiod. Ze was in haar kamer, of althans de droomversie daarvan. Het bed was opgemaakt, de deur dicht. Ze veranderde haar kleding in een statig groen gewaad dat een Amyrlin paste en verplaatste zich naar de lentetuin van de Toren. Siuan was er nog niet, maar het was waarschijnlijk nog een beetje vroeg voor hun ontmoeting.

Hier zag je tenminste niets van het vuil dat zich had opgestapeld in de stad en het bederf dat aan de wortels van de eenheid tussen de Ajahs knaagde. De Torenhoveniers bewogen zich als natuurkrachten, plantten, cultiveerden en oogstten terwijl Amyrlins opkwamen en weer ondergingen. De lentetuin was kleiner dan de meeste andere tuinen van de Toren; het was een driehoekig stuk land dat tussen twee muren lag. Misschien zou dit terrein in een andere stad zijn gebruikt voor opslag of gewoon zijn geplaveid. Maar in de Witte Toren zouden die beide keuzes onooglijk zijn geweest. De oplossing was een kleine tuin vol planten die gedijden in de schaduw. Hortensia’s groeiden tegen de muren op en wonden zich om plantenbakken heen. Gebroken hartjes stonden in rijen, hun kleine roze bloesems hangend tussen fijne, driepuntige bladeren. Bloeiende prikkeltakken met hun dunne, vingerachtige bladeren en andere kleine schaduwbomen stonden langs de binnenzijden van de driehoekige muren en kwamen op één punt samen.

Terwijl ze wachtte, liep Egwene heen en weer langs de bomen en overpeinsde het feit dat Sheriam Zwart was. In hoeveel aangelegenheden had die vrouw de hand gehad? Ze was tijdens Siuans periode als Amyrlin jarenlang Meesteres der Novices geweest. Had ze haar positie gebruikt om andere zusters onder druk te zetten of misschien te bekeren? Had zij zo lang geleden achter de aanval van de grijzel gezeten?

Sheriam had deel uitgemaakt van de groep die Mart had Geheeld. Ze had vast niets kwaadaardigs kunnen uithalen in een cirkel met zoveel andere vrouwen, maar alles wat met die vrouw te maken had was verdacht. En dat was zoveel! Sheriam was een van de leidsters in Salidar voordat Egwene aan de macht kwam. Wat had Sheriam gedaan en hoeveel had ze toen gemanipuleerd, hoeveel had ze verraden aan de Schaduw?

Was ze zich van tevoren bewust geweest van Elaida’s plannen om Siuan af te zetten? Galina en Alviarin waren Zwart, en zij waren twee van de hoofdaanstichtsters geweest, dus leek het waarschijnlijk dat andere Zwarten waren gewaarschuwd. Waren de uittocht van de helft van de Toren, de bijeenkomst in Salidar en het daaropvolgende wachten en vergaderen allemaal deel van het plan van de Duistere? En hoe zat het met Egwenes eigen opstijgen naar de macht? Aan hoeveel touwtjes van de Schaduw danste zij zonder het te beseffen?

Dit heeft geen enkele zin, hield ze zichzelf streng voor. Sla die weg niet in. Zelfs zonder Verins boeken had Egwene vermoed dat het breken van de Toren het werk van de Duistere was. Natuurlijk was hij opgetogen dat de Aes Sedai zich hadden opgesplitst in plaats van zich achter één leider te verenigen.

Het was alleen nu... persoonlijker. Egwene voelde zich bezoedeld, bij de neus genomen. Even voelde ze zich het plattelandsmeisje waar velen haar voor aanzagen. Als Elaida een pion was van de Zwarten, dan gold dat ook voor haar. Licht! Wat moest de Duistere hebben gelachen bij het zien van de twee rivaliserende Amyrlins, elk met een van zijn eigen trouwe onderdanen aan haar zijde om hen tegen elkaar op te zetten.

Ik kan er niet helemaal zeker van zijn wat hij wil of waarom hij dat wil, had Verin gezegd. Zelfs na jaren van onderzoek kan ik er niet zeker van zijn... Wie weet of de Duistere lachte? Ze huiverde. Wat zijn bedoelingen ook waren, ze zou tegen hem strijden. Zich tegen hem verzetten. In zijn oog spugen, zelfs als hij won, zoals de Aiel zeiden.

‘Nou zeg, dat is me wat,’ zei Siuans stem.

Egwene draaide zich om en merkte tot haar ongenoegen dat ze niet langer het gewaad van de Amyrlin droeg, maar een volledig harnas als van een soldaat die ten strijde trok. In haar hand had ze twee Aielsperen. Ze liet het pantser en de speren verdwijnen en hulde zich weer in het gewaad.

‘Siuan,’ zei ze kortaf. ‘Roep maar een stoel voor jezelf op. Er is iets gebeurd.’

Siuan fronste haar voorhoofd. ‘Wat dan?’

‘Ten eerste zijn Sheriam en Moria van de Zwarte Ajah.’

‘Wat?’ vroeg Siuan geschokt. ‘Wat is dit voor onzin?’ Ze verstijfde.

‘Moeder,’ voegde ze er wat laat aan toe.

‘Het is geen onzin,’ zei Egwene. ‘De waarheid, vrees ik. Er zijn er nog meer, maar die namen zal ik je een andere keer moeten geven. We kunnen ze nog niet gevangennemen. Ik heb tijd nodig om na te denken en me voor te bereiden; een avond misschien. We slaan binnenkort toe. Maar totdat we dat doen, wil ik dat Sheriam en Moria in het oog worden gehouden. Zorg dat je niet alleen met hen bent.’ Siuan schudde ongelovig haar hoofd. ‘Hoe zeker ben je hiervan, Egwene?’

‘Zeker genoeg,’ antwoordde Egwene. ‘Hou ze in de gaten, Siuan, en denk na over wat we moeten doen. Ik wil graag voorstellen van je horen. We moeten er iets op vinden om hen stilletjes gevangen te nemen en vervolgens aan de Zaal te bewijzen dat we gerechtvaardigd hebben gehandeld.’

‘Dit zou gevaarlijk kunnen zijn.’ Siuan wreef over haar kin. ‘Ik hoop dat je weet wat je doet, Moeder.’ Ze benadrukte dat laatste woord. ‘Als ik me vergis,’ zei Egwene, ‘dan rust dat op mijn schouders. Maar ik denk niet dat het zo is. Zoals ik al zei, er is veel veranderd.’ Siuan boog haar hoofd. ‘Ben je nog steeds een gevangene?’

‘Niet helemaal. Elaida heeft...’ Egwene aarzelde fronsend. Er was iets mis.

‘Egwene?’ vroeg Siuan ongerust.

‘Ik...’ begon Egwene, en toen huiverde ze. Iets trok aan haar geest, vertroebelde die. Iets... trok haar terug. Tel’aran’rhiod verdween en Egwene opende haar ogen weer in haar kamer, waar een ongeruste Nicola aan haar arm schudde. ‘Moeder,’ riep ze. ‘Moeder!’ Het meisje had een bloedige schram op haar wang. Egwene ging meteen rechtop zitten, en op dat ogenblik beefde de hele Toren als door een ontploffing. Nicola greep haar arm en slaakte een gil van schrik. ‘Wat is er aan de hand?’ wilde Egwene weten. ‘Schaduwgebroed!’ riep Nicola. ‘In de lucht! Slangen die vlammen werpen, en wevingen van de Ene Kracht! Ze vernietigen ons! O Moeder, Tarmon Gai’don is aangebroken!’

Egwene voelde een ogenblik van primitieve, bijna onbeheersbare paniek. Tarmon Gai’don! De Laatste Slag!

Ze hoorde gegil in de verte, gevolgd door het geschreeuw van soldaten of zwaardhanden. Nee... nee, ze moest zich concentreren! Slangen in de lucht. Slangen die de Ene Kracht hanteerden... of met ruiters die de Ene Kracht hanteerden.

Egwene gooide de dekens van zich af en sprong overeind. Het was Tarmon Gai’don niet, maar het was bijna even erg. De Seanchanen vielen eindelijk de Witte Toren aan, net zoals Egwene had Gedroomd.

En ze kon nog niet eens voldoende Kracht geleiden om een kaars aan te steken, laat staan terug te vechten.

Загрузка...