2 De aard van pijn

Egwene stond op, met een achterste dat gloeide van de inmiddels vertrouwde pijn van een stevig pak slaag van de Meesteres der Novices. Ze voelde zich als een kleedje waar het stof uit was geklopt. Desondanks streek ze kalm haar witte rokken glad, draaide zich om naar de spiegel en depte rustig de tranen uit haar ooghoeken weg. Slechts één traan in elk oog, deze keer. Ze glimlachte naar haar spiegelbeeld, en haar twee zeiven knikten tevreden naar elkaar.

In het zilverachtige oppervlak van de spiegel werd een kleine kamer met donkere lambrisering weerspiegeld. Het was een afwijzende kamer met een stevige kruk in de hoek, waarvan de zitting donker en glad was geworden door vele jaren van gebruik. Er stond een vierkante tafel, met daarop het dikke boek van de Meesteres der Novices. De smalle tafel recht achter Egwene was van wat snijwerk voorzien, maar viel vooral op door de leren bekleding ervan. Vele Novices – en ook een behoorlijk aantal Aanvaarden – hadden over die tafel gelegen en de straf voor ongehoorzaamheid ondergaan. Egwene kon zich bijna voorstellen dat de donkere kleur van de tafel afkomstig was van de herhaalde vlekken van tranen. Ze had daar zelf ook vele tranen vergoten.

Maar vandaag niet. Slechts twee tranen, en geen van beide was op haar wangen gevallen. Niet dat ze geen pijn had; haar hele lichaam brandde ervan. Sterker, de afranselingen waren almaar zwaarder geworden hoe langer ze zich bleef verzetten tegen de macht in de Witte Toren. Maar naarmate ze vaker en harder werd geslagen, was ook Egwenes vastberadenheid om stand te houden toegenomen. Ze had nog niet geleerd de pijn te omhelzen en aanvaarden zoals de Aiel dat deden, maar ze had het gevoel dat ze er dichtbij zat. De Aiel konden lachen tijdens de wreedste folteringen. Nou, zij kon glimlachen zodra ze opstond.

Elke klap die ze onderging, elke keer als ze pijn leed, was een overwinning. En een overwinning was altijd een reden voor vreugde, hoe erg je trots of je huid ook brandden.

Naast de tafel achter Egwene, zichtbaar in de spiegel, stond de Meesteres der Novices. Silviana keek fronsend naar de leren riem in haar handen. Haar leeftijdloze, vierkante gezicht droeg een enigszins verwarde uitdrukking; ze keek naar de riem zoals iemand zou kijken naar een mes dat niet wilde snijden of een lamp die niet wilde branden.

De vrouw was van de Rode Ajah, een feit dat herkenbaar was aan de zomen van haar eenvoudige grijze gewaad en de stola met franje om haar schouders. Ze was lang en stevig en droeg haar zwarte haar in een knot. In veel opzichten vond Egwene haar een uitstekende Meesteres der Novices, zelfs al had Silviana haar onderworpen aan een belachelijk aantal bestraffingen. Misschien wel juist daarom. Silviana deed haar plicht. Het Licht wist dat er de laatste tijd in de Toren bedroevend weinig vrouwen waren over wie je dat kon zeggen! Silviana keek op en ontmoette Egwenes blik in de spiegel. Ze legde snel de riem neer en streek alle uitdrukking van haar gezicht. Egwene draaide zich rustig om.

Het was niets voor haar, maar Silviana zuchtte. ‘Wanneer geef je dit eens op, kind?’ vroeg ze. ‘Je hebt je standpunt op bewonderenswaardige wijze duidelijk gemaakt, maar je weet best dat ik je zal blijven straffen tot je je onderwerpt. De orde moet worden gehandhaafd.’ Egwene keek haar geschokt aan. De Meesteres der Novices sprak Egwene maar zelden aan, behalve om haar de les te lezen of te berispen. Aan de andere kant, er waren al eerder barstjes in haar uitgestreken masker te zien geweest...

‘De orde, Silviana?’ vroeg Egwene. ‘En wordt die elders in de Toren dan gehandhaafd?’

Silviana’s lippen werden een streep. Ze draaide zich om en maakte een aantekening in haar boek. ‘Ik zie je morgenochtend weer. Ga nu maar eten.’

Die nieuwe ochtendstraf was Egwene nu opgelegd ze omdat de Meesteres der Novices bij haar naam had aangesproken zonder daar ‘Sedai’ aan toe te voegen. En waarschijnlijk ook omdat ze allebei wisten dat Egwene geen kniks zou maken voordat ze vertrok. ‘Ik zal morgenochtend terugkomen,’ zei Egwene, ‘maar die maaltijd moet wachten. Ik heb vanavond dienst bij Elaida’s avondmaal.’ Ze was lang bij Silviana geweest – Egwene had nogal een lijst van overtredingen meegebracht – en nu zou ze niet eens tijd hebben om te eten. Haar maag klaagde bij dat vooruitzicht. Silviana vertoonde heel even wat gevoel. Was het verbazing? ‘Waarom heb je dat niet gezegd?’

‘Zou het dan iets hebben veranderd?’

Silviana reageerde niet op de vraag. ‘Dan moet je maar eten na je dienst bij de Amyrlin. Ik zal de Meesteres der Keukens opdragen iets voor je te bewaren. Je hebt de laatste tijd zoveel Heling gehad, kind, dat je goed moet eten. Ik wil niet dat je van ondervoeding instort.’ Streng, maar eerlijk. Jammer dat Silviana haar weg naar de Rode Ajah had gevonden. ‘Goed dan,’ zei Egwene.

‘En na het eten,’ zei Silviana, die haar vinger opstak, ‘kom je hier terug omdat je niet de gepaste eerbied betoont aan de Amyrlin Zetel. Voor jou is ze nooit eenvoudigweg “Elaida”, kind.’ Ze boog zich over haar boek en voegde eraan toe: ‘Bovendien mag het Licht weten wat voor nieuwe problemen je je tegen vanavond weer op de hals hebt gehaald.’

Terwijl Egwene de kleine kamer achter zich liet en een brede gang van grijze steen met groene en rode vloertegels betrad, dacht ze over die laatste opmerking na. Misschien was het toch geen verbazing op Silviana’s gezicht geweest toen Egwene vertelde dat ze naar Elaida moest. Misschien was het medeleven geweest. Elaida zou er niet goed op reageren als Egwene zich net zo tegen haar verzette als tegen alle anderen in de Toren.

Was dat de reden waarom Silviana had besloten Egwene na het eten te laten terugkomen voor nog een laatste pak slaag? Door Silviana’s bevelen zou Egwene nu eerst iets moeten eten voordat ze terugkeerde voor haar straf, ook als ze van Elaida nog meer straf kreeg. Het was een kleine genade, maar Egwene was er toch dankbaar voor. De dagelijkse afranselingen waren al zwaar genoeg zonder dat ze maaltijden oversloeg.

Terwijl ze dit overpeinsde, naderden twee Rode zusters haar: Katerine en Barasine. Katerine had een beker in haar handen. Weer een dosis dolkwortel. Schijnbaar wilde Elaida zekerstellen dat Egwene tijdens haar maaltijd nog geen spoortje zou kunnen geleiden. Egwene pakte de beker zonder tegenwerpingen aan en dronk hem in één teug leeg. Ze proefde de lichte maar kenmerkende smaak van munt. Ze gaf de beker met een achteloos gebaar aan Katerine terug, en de vrouw had geen andere keus dan hem aan te pakken. Bijna alsof ze een koninklijke bekerdraagster was.

Egwene liep niet meteen naar Elaida’s vertrekken. De lange bestraffing was al zo ver uitgelopen dat ze nog wel een paar ogenblikken de tijd kon nemen, en ze wilde niet te vroeg komen, want daarmee zou ze zich nederig tonen aan Elaida. Dus bleef ze nog even met Katerine en Barasine voor de deur van de Meesteres der Novices staan. Zou een zekere persoon de werkkamer komen bezoeken? In de verte liepen kleine groepjes zusters over de groene en rode tegels van de gang. Ze hadden een schichtige blik in hun ogen, als hazen die zich op een open plek waagden om aan bladeren te knabbelen, bang voor het roofdier dat zich in de schaduwen verborg. De zusters in de Toren droegen tegenwoordig altijd hun stola en gingen nooit ergens alleen naartoe. Sommigen hielden doorlopend de Kracht vast, alsof ze bang waren om zelfs hier in de Witte Toren te worden besprongen door struikrovers.

‘Zijn jullie hiermee ingenomen?’ hoorde Egwene zichzelf vragen. Ze keek naar Katerine en Barasine; beiden hadden toevallig ook deel uitgemaakt van de groep die Egwene gevangen had genomen. ‘Wat is dit, kind?’ vroeg Katerine kil. ‘Tegen een zuster spreken zonder dat je iets is gevraagd? Wil je zo graag nog meer straf?’ Ze droeg een opvallende hoeveelheid rood; een gewaad dat fel scharlakenrood was, met een zwarte sjerp. Haar donkere haar golfde over haar rug.

Egwene negeerde het dreigement. Wat konden ze haar nog meer aandoen? ‘Laat het gekibbel even zitten, Katerine,’ zei Egwene, kijkend naar een groep Gele zusters die hun pas versnelden toen ze de twee Roden zagen. ‘Laat die houding van gezag en dreigementen even varen. Stop die dingen weg en doe je ogen open. Ben je hier trots op? De Toren heeft eeuwenlang standgehouden zonder dat er een Amyrlin vanuit de Rode Ajah werd verheven. Nu jullie eindelijk een kans hebben, heeft jullie uitverkoren leidster dit met de Toren gedaan. Vrouwen die niemand in de ogen kijken die ze niet goed kennen, zusters die in groepjes rondlopen. De Ajahs gedragen zich alsof ze op voet van oorlog met elkaar staan!’

Katerine snoof, maar de lijzige Barasine weifelde en keek over haar schouder naar de groep Gelen die zich door de gang haastte, waarbij enkelen van hen blikken achterom wierpen naar de twee Roden. ‘Dit is niet veroorzaakt door de Amyrlin,’ zei Katerine. ‘Het komt door je dwaze opstandelingen en hun verraad!’ Mijn opstandelingen? dacht Egwene met een innerlijke glimlach. Dus nu beschouwen jullie ze als ‘mijn opstandelingen’, in plaats van mij te zien als gewoon een arme Aanvaarde die is benadeeld? Dat is vooruitgang.

‘Waren wij degenen die een zittende Amyrlin hebben onttroond?’ vroeg Egwene. ‘Waren wij degenen die zwaardhand tegen zwaardhand hebben opgezet? Waren wij het die er niet in slaagden de Herrezen Draak te beheersen? Hebben wij een Amyrlin gekozen die zo naar macht verlangt dat ze bevel heeft gegeven tot de bouw van haar eigen paleis? Een vrouw die bij elke zuster de zorg wekt dat zij de volgende kan zijn die haar stola verliest?’

Katerine antwoordde niet, alsof ze besefte dat ze zich niet mocht laten verleiden tot een twistgesprek met een eenvoudige Novice. Barasine keek nog steeds met grote ogen naar de Gele zusters in de verte. Ze was ongerust.

‘Ik had verwacht,’ zei Egwene, ‘dat juist de Roden de felste kritiek op Elaida zouden leveren in plaats van haar af te schermen. Want Elaida’s erfgoed zal dat van jullie zijn. Vergeet dat niet.’ Katerine keek haar met fonkelende ogen aan, en Egwene onderdrukte een huivering. Misschien was dat laatste iets te bot geweest. ‘Meld je vanavond bij de Meesteres der Novices, kind,’ liet Katerine haar weten. ‘En vertel haar maar dat je geen eerbied hebt betoond aan zusters en aan de Amyrlin zelf.’

Egwene hield haar mond. Waarom verspilde ze haar tijd met pogingen om Roden te overtuigen?

De oude houten deur achter haar sloeg dicht, waardoor Egwene schrok en achteromkeek. De wandtapijten aan weerszijden bewogen enigszins en hingen toen weer stil. Egwene had niet gemerkt dat ze de deur op een kier had laten staan toen ze vertrok. Had Silviana het gesprek afgeluisterd?

Er was geen tijd meer om te talmen. Het leek erop dat Alviarin vanavond niet kwam. Waar was ze? Ze kwam altijd aan voor haar straf omstreeks de tijd dat Egwene klaar was. Egwene schudde haar hoofd en beende weg door de gang. De twee Rode zusters volgden. Ze bleven nu steeds vaker bij haar, volgden haar, hielden haar altijd in het oog, behalve wanneer Egwene voor onderricht naar de kwartieren van andere Ajahs ging.

Ze probeerde te doen alsof die twee zusters haar eregeleide waren in plaats van haar gevangenbewaarders. Ze probeerde ook de pijn in haar achterste te negeren.

Alle tekenen wezen erop dat Egwene in haar oorlog tegen Elaida aan de winnende hand was.

Eerder, tijdens het middagmaal, had Egwene de Novices horen roddelen over de ernstige nederlaag die Elaida had geleden toen ze er niet in slaagde Rhand gevangen te houden. Die gebeurtenis lag nu enkele maanden achter hen en had een geheim moeten zijn. En dan was er nog het gerucht dat de zusters die waren gestuurd om hem te vernietigen door Asha’man waren gebonden. Nog een missie van Elaida die bij niemand bekend had moeten zijn. Egwene had stappen ondernomen om die mislukkingen, evenals Elaida’s ongebruikelijke behandeling van Shemerin, vers in het geheugen van de bewoners van de Toren te houden.

Alle roddels van de Novices kwamen immers ook de Aes Sedai ter ore.

Ja, Egwene was aan de winnende hand. Maar ze begon de voldoening te verliezen die ze ooit bij die overwinning had gevoeld. Wie kon er vreugde putten uit zien hoe de Aes Sedai barstjes vertoonden als een oud schilderij? Wie kon er blijdschap voelen omdat Tar Valon, de grootste van alle grote steden, vol raakte met afval? Hoewel Egwene een hekel had aan Elaida, kon ze zich er niet over verheugen dat de Amyrlin Zetel zo onkundig leiding gaf. En nu, vanavond, zou ze Elaida zelf zien. Egwene liep langzaam door de gangen, hield haar pas in zodat ze niet te vroeg zou komen. Hoe moest ze zich gedragen tijdens de maaltijd? Gedurende de negen dagen dat ze nu terug was in de Toren, had Egwene nog geen glimp van Elaida opgevangen. Haar dienst bij die vrouw kon gevaarlijk zijn. Als ze Elaida een pietsje te veel tegen de haren in streek, kon die haar zelfs laten terechtstellen. En toch kon ze niet kruipen en vleien. Ze zou niet buigen voor die vrouw, zelfs niet als dat haar het leven kostte.

Egwene ging een hoek om en kwam met een ruk tot stilstand, bijna struikelend. De gang eindigde ineens bij een stenen muur met een felgekleurd mozaïek van tegels. Het was de afbeelding van een Amyrlin uit de oudheid, gezeten op een drukbewerkte gouden stoel, met haar hand waarschuwend opgestoken naar de koningen en koninginnen van het land. Het schildje onderaan verklaarde dat het een beeltenis was van Caraighan Maconar die de opstand in Mosadorin beëindigde. Egwene herkende het mozaïek vagelijk; de laatste keer dat ze het had gezien was op de muur van de Torenlibrije. Maar toen ze het daar had gezien, was het gezicht van de Amyrlin geen masker van bloed geweest. En er hadden ook geen lijken aan de boomtakken gehangen.

Katerine kwam met een bleek gezicht naast Egwene staan. Niemand sprak graag over de onnatuurlijke wijze waarop kamers en gangen in de Toren van plaats veranderden. De veranderingen waren een duistere herinnering aan het feit dat ruzies over gezag minder belangrijk waren dan de grotere, verschrikkelijker problemen in de wereld. Dit was de eerste keer dat Egwene zag dat er niet alleen een gang was verplaatst, maar dat ook een afbeelding was veranderd. De Duistere roerde zich, en het Patroon beefde.

Egwene draaide zich om en beende weg van het merkwaardige mozaïek. Ze kon zich nu niet met die problemen bezighouden. Je schrobde een vloer schoon door je eerst op een enkele vlek te richten en aan het werk te gaan. Zij had haar vlek gekozen. De Witte Toren moest weer heel worden gemaakt.

Helaas zou deze omweg meer tijd kosten. Egwene versnelde met tegenzin haar pas; ze moest niet te vroeg komen, maar ze zou liever ook niet te laat komen. Haar twee oppassers haastten zich ook, en hun rokken ruisten terwijl ze door enkele gangen terugliepen. Onderweg ving Egwene een glimp op van Alviarin, die zich met gebogen hoofd een hoek om haastte, op weg naar de werkkamer van de Meesteres der Novices. Dus ze ging toch naar haar bestraffing. Waarom was ze zo laat?

Twee bochten en een koude stenen trap later liep Egwene door het gedeelte van de Rode Ajah, aangezien dat nu de snelste weg naar de vertrekken van de Amyrlin was. Er hingen rode wandkleden aan de muren, passend bij de rode tegels op de vloer. De vrouwen die door de gangen liepen zagen er bijna allemaal grimmig uit, met hun stola’s zorgvuldig om hun schouders en armen geschikt. Hier in hun eigen Ajahkwartier, waar ze zich op hun gemak zouden moeten voelen, leken ze onzeker en argwanend, zelfs ten opzichte van de bedienden die rondliepen met de Vlam van Tar Valon op hun borst. Egwene doorkruiste de gangen, wensend dat ze zich niet zo hoefde te haasten, want daardoor leek ze bang. Maar er was niets aan te doen. In het midden van de Toren beklom ze enkele trappen, en uiteindelijk kwam ze in de gang aan die naar de kamers van de Amyrlin leidde. Omdat ze zo druk was met Novicetaken en lessen, had ze weinig tijd gehad om na te denken over haar ontmoeting met de valse Amyrlin. Dit was de vrouw die Siuan had afgezet, de vrouw die Rhand had verslagen, en de vrouw die de Aes Sedai zelf tot aan de rand van de ondergang had gedreven. Elaida moest merken hoe kwaad Egwene was, ze moest worden vernederd en te schande gezet! Ze... Egwene bleef voor de vergulde deur naar Elaida’s vertrekken staan.

Nee. Ze kon zich dat tafereel maar al te gemakkelijk voorstellen. Elaida woedend, Egwene verbannen naar de donkere cellen onder de Toren. Wat zou dat uithalen? Ze kon die vrouw nog niet uitdagen. Dat zou enkel leiden tot kortstondige tevredenheid, gevolgd door een verpletterende nederlaag.

Maar Licht, ze kon ook niet voor Elaida buigen! De Amyrlin deed zoiets niet!

Of... nee. De Amyrlin deed wat ze moest doen. Wat was belangrijker? De Witte Toren, of Egwenes trots? De enige manier om deze strijd te winnen, was door Elaida te laten denken dat zij hem won. Nee... Nee, de enige manier om te winnen was door Elaida te laten denken dat er geen strijd bestónd.

Kon Egwene het lang genoeg beschaafd houden om deze avond te overleven? Ze was er niet zeker van. Maar Elaida moest na de maaltijd het gevoel hebben dat ze de touwtjes in handen had, dat Egwene voldoende verdeemoedigd was. De beste manier om dat te bereiken en toch enige mate van trots te behouden, was door helemaal niets te zeggen.

Stilte. Dat zou vanavond haar wapen zijn. Egwene vermande zich en klopte aan.

Haar eerste verrassing kwam toen er een Aes Sedai opendeed. Had Elaida daar geen bedienden voor? Egwene herkende de zuster niet, maar haar leeftijdloze gezicht was overduidelijk. De vrouw was van de Grijze Ajah, dat bleek uit haar stola, en ze was slank met een volle boezem. Haar goudbruine haar viel tot halverwege haar rug en ze had een geplaagde blik in haar ogen, alsof ze onder grote druk stond. Elaida zat binnen. Egwene aarzelde in de deuropening en keek naar haar evenknie, voor het eerst sinds ze met Nynaeve en Elayne uit de Witte Toren was vertrokken om te jagen op de Zwarte Ajah, een keerpunt dat nu wel een eeuwigheid geleden leek. Hoewel ze knap en statig was, scheen Elaida iets van haar strengheid te zijn verloren. Ze zat er vol zelfvertrouwen, met een flauwe glimlach op haar gezicht, alsof ze dacht aan een grapje dat alleen zij begreep. Haar stoel was bijna een troon, voorzien van snijwerk, verguld en rood-met-wit beschilderd. Er was nog een plek aan tafel gedekt, waarschijnlijk voor de onbekende Grijze zuster.

Egwene was nooit eerder in de vertrekken van de Amyrlin geweest, maar ze kon zich voorstellen hoe die van Siuan er mogelijk hadden uitgezien. Eenvoudig, maar niet sober. Net voldoende versiering om aan te geven dat dit de kamer van een belangrijk iemand was, maar niet zoveel dat het een afleiding werd. Onder Siuan zou alles een functie hebben gehad, misschien zelfs meerdere functies tegelijk. Tafels met verborgen vakjes. Wandtapijten die meteen dienstdeden als landkaarten. Gekruiste zwaarden boven de haard, maar geolied, voor het geval de zwaardhanden ze nodig mochten hebben. Of misschien was dat maar verbeelding. Hoe dan ook, niet alleen had Elaida andere vertrekken uitgekozen, de opsmuk was overduidelijk weelderig. Nog niet alle vertrekken waren ingericht – men zei dat ze nog elke dag dingen naar haar kamers liet brengen – maar wat er stond was zeer kostbaar. Nieuw zijden brokaat, allemaal rood, hing aan de wanden en de zoldering. Het Tyreense kleed op de vloer droeg afbeeldingen van vliegende vogels, en het was zo fijn geweven dat je het bijna kon aanzien voor een schilderij. Door de kamer verspreid stonden meubelstukken in tien verschillende stijlen en van uiteenlopende makelij, stuk voor stuk drukbewerkt en met ivoor ingelegd. Hier een reeks ranken, elders een knobbelig ontwerp met richels, weer elders kronkelende serpenten.

Wat haar nog woester maakte dan die onmatigheid, was de stola om Elaida’s schouders. Hij was gestreept in zes kleuren. Geen zeven, maar zes! Hoewel Egwene zelf geen Ajah had gekozen, zou haar voorkeur naar de Groene zijn uitgegaan. Maar dat deed niets af aan de woede die ze voelde bij het zien van die stola, waar het blauw uit was weggelaten. Je ontmantelde niet gewoonweg een hele Ajah, zelfs niet als je de Amyrlin Zetel was!

Maar Egwene hield haar mond. Deze ontmoeting draaide om overleven. Egwene kon pijn verdragen in het belang van de Toren. Kon ze Elaida’s verwaandheid ook verdragen?

‘Geen kniks?’ vroeg Elaida toen Egwene binnenkwam. ‘Ze zeiden al dat je koppig was. Nou, dan mag je na deze maaltijd een bezoekje-brengen aan de Meesteres der Novices en haar op de hoogte brengen van je misstap. Wat zeg je daarop?’

Dat je een gesel in dit gebouw bent, even walgelijk en destructief als alle ziekten die deze stad en haar bevolking in alle jaren van het verleden hebben geraakt. Dat je... Egwene maakte haar blik van Elaida los en – hoewel ze de schande ervan door haar botten voelde zoemen – boog haar hoofd.

Elaida lachte, omdat ze het gebaar duidelijk op de juiste wijze opvatte. ‘Eerlijk, ik had verwacht dat je lastiger zou zijn. Kennelijk kent Silviana haar plicht dan toch. Dat is mooi; ik maakte me al zorgen dat ze, net als te veel anderen in de Toren de laatste tijd, de kantjes ervan afliep. Nou, aan het werk dan maar. Ik wacht niet de hekavond op mijn eten.’

Egwene balde haar vuisten, maar ze zei niets. Tegen de achterste muur stond een lange tafel met enkele zilveren schalen, waarvan de gepoetste zilveren deksels door de warme inhoud dropen van de condens. Er stond ook een zilveren soepterrine. De Grijze zuster bleef bij de deur rondhangen. Licht! Die vrouw was doodsbang. Egwene had zelden zo’n gezichtsuitdrukking bij een zuster gezien. Waar kwam dat door?

‘Kom, Meidani,’ zei Elaida tegen de Grijze. ‘Blijf je de hele avond staan? Ga zitten!’

Egwene verborg haar geschoktheid. Meidani? Dat was een van de vrouwen die door Sheriam en de anderen als verspieders naar de Witte Toren waren gestuurd! Terwijl Egwene de inhoud van de schalen bekeek, wierp ze een blik over haar schouder. Meidani had plaatsgenomen op de kleinere, minder opgesmukte stoel naast Elaida.

Droeg de Grijze zuster altijd zoveel overdaad voor de maaltijd? Haar hals fonkelde van de smaragden en haar ingetogen groene gewaad was gemaakt van de kostbaarste zijde. De snit van het gewaad benadrukte een boezem die bij een andere vrouw gemiddeld zou worden genoemd, maar die door Meidani’s ranke lichaam groot leek. Beonin had de Grijze zusters gewaarschuwd dat Elaida wist dat ze verspieders waren. Waarom was Meidani dan niet uit de Toren gevlucht? Wat hield haar hier?

Nou, in ieder geval snapte Egwene nu het doodsbange gezicht van de vrouw.

‘Meidani,’ zei Elaida, nippend uit een roemer wijn, ‘je ziet nogal bleek vandaag. Krijg je wel genoeg zon?’

‘Ik heb heel lang in historische gegevens gedoken gezeten, Elaida,’ antwoordde Meidani met trillende stem. ‘Ben je dat vergeten?’

‘Ach, dat is ook zo,’ zei Elaida peinzend. ‘Het zal goed zijn te weten hoe verraders in het verleden zijn behandeld. Onthoofden lijkt mij een te gemakkelijke en meegaande straf. Degenen die onze Toren hebben gespleten, degenen die te koop lopen met hun verraad, voor hen is een heel bijzondere beloning nodig. Nou, blijf jij dan maar zoeken.’ Meidani zat met haar handen op schoot. Ieder ander, die geen Aes Sedai was, zou het zweet van haar gezicht hebben moeten vegen. Egwene roerde door de zilveren soepterrine, en haar hand omklemde met witte knokkels de lepel. Elaida wist het. Ze wist dat Meidani een verspieder was, en toch nodigde ze die vrouw uit voor het eten. Om met haar te spelen.

‘Schiet eens op, meisje,’ snauwde Elaida Egwene toe.

Egwene griste de soepterrine mee, waarvan de handvatten warm aan voelden onder haar vingers, en liep naar het kleine tafeltje. Ze vul de de kommen met een bruinige vloeistof waarin koninginnekroon paddenstoelen dreven. Hij rook zo ontzettend naar peper dat elke andere smaak niet meer te proeven zou zijn, maar er was zoveel voedsel bedorven dat de soep zonder kruiden oneetbaar zou zijn. Egwene werkte mechanisch, als een wagenwiel dat achter de ossen aan rolde. Ze hoefde geen keuzes te maken, ze hoefde niet te reageren. Ze werkte gewoon. Ze vulde de soepkommen heel nauwkeurig, haalde toen het broodmandje en legde een stukje brood – niet al te vers – op elk porseleinen broodbordje. Ze keerde terug met een rond schijfje boter voor elk, met een paar halen van het mes snel maar nauwkeurig afgesneden van de grotere homp. Als dochter van een herbergier leerde je al snel hoe je fatsoenlijk een maaltijd moest opdienen.

Maar terwijl ze werkte, maakte ze zich druk. Elke stap was een foltering, en niet alleen door haar nog altijd gloeiende achterste. Die lichamelijke pijn leek nu merkwaardig genoeg onbelangrijk. Hij was ondergeschikt aan het zwijgen, aan haar zelfopgelegde verbod om die verschrikkelijke vrouw uit te dagen, die zo vorstelijk, zo aanmatigend deed.

Terwijl de twee vrouwen aan hun soep begonnen – en nadrukkelijk de graanklanders in hun brood negeerden – trok Egwene zich terug naar de zijkant van de kamer en bleef daar staan, met haar handen voor zich verstrengeld en een stramme rug. Elaida wierp een blik op haar en glimlachte, kennelijk omdat ze weer een teken van onderworpenheid zag. Eigenlijk durfde Egwene zich gewoon niet te vei roeren, want ze vreesde dat elke beweging ermee zou eindigen dat ze Elaida in het gezicht sloeg. Licht, wat was dit moeilijk! ‘Waarover praten ze in de Toren, Meidani?’ vroeg Elaida terwijl ze haar brood in de soep doopte. ‘Ik... heb niet veel tijd om te luisteren...’

Elaida boog zich naar voren. ‘O, je weet vast wel iets. Je hebt oren, en zelfs Grijzen zullen wel eens roddelen. Wat zeggen ze over die opstandelingen?’

Meidani verbleekte nog meer. ‘Ik... Ik...’

‘Hmm,’ zei Elaida. ‘Toen we nog Novices waren, was je nooit zo traag, Meidani. Je hebt niet bepaald indruk op me gemaakt de afgelopen paar weken. Ik begin me af te vragen waarom je ooit de stola hebt gekregen; misschien hoort die eigenlijk wel helemaal niet om je schouders te liggen.’

Meidani’s ogen werden groot.

Elaida glimlachte naar haar. ‘O, ik plaag je alleen maar, kind. Eet maar weer verder.’

Ze maakte grapjes! Grapjes over hoe ze de stola van een vrouw had gestolen, haar zodanig had vernederd dat ze de Toren was ontvlucht. Licht! Wat was er met Elaida aan de hand? Toen Egwene de vrouw in het verleden had ontmoet, vond ze Elaida streng, maar niet tiranniek. Mensen veranderden door macht. Het leek erop dat Elaida sinds het bekleden van de Amyrlin Zetel haar strengheid en ernst had verruild voor een sterk gevoel van rechtvaardiging en wreedheid. Meidani keek op. ‘Ik... Ik heb enkele zusters bezorgdheid horen uitspreken over de Seanchanen.’

Elaida maakte een achteloos handgebaar en nam een hapje soep. ‘Bah. Die zijn te ver weg om gevaar voor ons op te leveren. Ik vraag me af of ze niet in het geheim voor de Herrezen Draak werken. Hoe dan ook, ik vermoed dat de geruchten over hen sterk overdreven zijn.’ Elaida wierp een blik op Egwene. ‘Ik blijf het vermakelijk vinden dat sommige mensen alles geloven wat ze horen.’ Egwene kon niets uitbrengen. Ze kon niet eens sputteren. Wat zou Elaida vinden van die ‘overdreven’ geruchten als de Seanchanen een koude a’dam om die domme hals van haar legden? Egwene voelde de band soms nog op haar eigen huid; kriebelend, onmogelijk te verplaatsen. Soms werd ze nog altijd een beetje misselijk als ze vrij rondliep, alsof ze het gevoel had dat ze opgesloten hoorde te zitten, geketend aan de muur met een eenvoudige lus van metaal. Ze wist wat ze had Gedroomd, en ze wist dat die Dromen voorspellend waren. De Seanchanen zouden de Witte Toren aanvallen. Kennelijk sloeg Elaida haar waarschuwingen in de wind. ‘Nee,’ zei Elaida, terwijl ze Egwene wenkte om nog wat soep te brengen, ‘die Seanchanen zijn niet het probleem. Het echte gevaar is het volkomen gebrek aan gehoorzaamheid dat de Aes Sedai aan de dag leggen. Wat moet ik doen om een eind te maken aan die dwaze gesprekken bij de bruggen? Hoeveel zusters moeten er nog boete doen voordat ze mijn gezag aanvaarden?’ Ze tikte met haar lepel tegen haar soepkom. Egwene, bij de opdientafel, pakte de soepterrine en haalde de lepel uit de zilveren houder.

‘Ja,’ overpeinsde Elaida, ‘als de zusters gehoorzaam waren, dan zou de Toren nu niet verdeeld zijn. Die opstandelingen zouden hebben gehoorzaamd in plaats van weg te vluchten als een dwaze zwerm geschrokken vogels. Als de zusters gehoorzaam waren, dan hadden we de Herrezen Draak nu in handen en zou er allang zijn afgerekend met die afschuwelijke mannen die worden opgeleid in hun “Zwarte Toren”. Hoe denk jij daarover, Meidani?’

‘Ik... Gehoorzaamheid is beslist belangrijk, Elaida.’ Elaida schudde haar hoofd terwijl Egwene soep in haar kom schepte. ‘Dat zou iedereen zeggen, Meidani. Ik wilde weten wat jij vindt dat er zou moeten gebeuren. Gelukkig heb ik zelf een ingeving. Vind je het niet merkwaardig dat er in de Drie Geloften niets wordt gezegd over gehoorzaamheid aan de Witte Toren? Zusters mogen niet liegen, ze mogen geen wapen maken waarmee mannen elkaar kunnen doden, en ze mogen de Kracht niet als wapen tegen anderen gebruiken, behalve uit zelfverdediging. Die geloften hebben mij altijd te laks geleken. Waarom geen gelofte om de Amyrlin te gehoorzamen? Als die eenvoudige belofte deel van ons allen uitmaakte, hoeveel pijn en moeite hadden we ons dan kunnen besparen? Misschien moet er iets herzien worden.’

Egwene verstijfde. Ooit had ze zelf ook het belang van de geloften niet ingezien. Ze vermoedde dat veel Novices en Aanvaarden wel eens de zin ervan hadden betwijfeld. Maar ze had geleerd, zoals elke Aes Sedai uiteindelijk deed, hoe belangrijk ze waren. De Drie Geloften waren dat wat de Aes Sedai vormde. Ze zorgden ervoor dat de Aes Sedai deden wat het beste was voor de wereld, maar bovendien waren ze een bescherming tegen beschuldigingen. De geloften veranderen... dat zou een ongehoorde ramp zijn. Elaida hoorde dat te weten. De valse Amyrlin richtte zich juist weer op haar soep, glimlachend in zichzelf, ongetwijfeld al bezig een vierde gelofte te verwoorden om gehoorzaamheid af te dwingen. Zag ze niet in dat dat de Toren zelf zou ondermijnen? Het zou de Amyrlin van een leider in een despoot veranderen!

Egwenes woede kolkte binnen in haar, dampend als de soep in haar handen. Die vrouw, dat... schepsel! Zij was de oorzaak van alle problemen in de Witte Toren, zij was degene die de scheiding veroorzaakte tussen de opstandelingen en de getrouwen. Zij had Rhand gevangengenomen en hem afgeranseld. Zij was een ramp! Egwene voelde dat ze beefde. Nog even, dan zou ze knappen en Elaida de waarheid vertellen. De woorden probeerden zich nu al aan haar te ontworstelen, en ze kon ze amper binnenhouden. Nee! dacht ze. Als ik dat doe, is mijn strijd voorbij. Dan verlies ik mijn oorlog.

Dus deed Egwene het enige wat ze kon bedenken om zichzelf tegen te houden. Ze liet de soep op de vloer vallen. Bruine vloeistof spetterde over het prachtige kleed met rode, gele en groene vliegende vogels. Elaida vloekte, sprong op uit haar stoel en stapte achteruit van de troep. Niets van de vloeistof was op haar gewaad beland, jammer genoeg. Egwene griste rustig een handdoekje van de tafel en begon de rommel op te deppen. ‘Stomme kluns!’ schold Elaida.

‘Het spijt me,’ zei Egwene. ‘Ik wou dat het niet was gebeurd.’ En dat was ook zo. Ze wenste dat niets van deze avond was gebeurd. Ze wenste dat niet Elaida de leiding had, ze wenste dat de Toren nooit opgesplitst was. Ze wenste dat ze niet gedwongen was geweest om de soep op de vloer te morsen. Maar dat had ze toch gedaan. En dus ruimde ze op, schrobbend op haar knieën.

Elaida wees sputterend omlaag. ‘Dat kleed is meer waard dan jouw hele dorp, wilder! Meidani, help haar!’

De Grijze maakte geen enkele tegenwerping. Ze stond snel op en pakte een emmer koud water die als wijnkoeler dienstdeed, en ze haastte zich om Egwene te helpen. Elaida liep naar een deur aan de andere kant van de kamer om bedienden te roepen.

‘Roep me bij je,’ fluisterde Egwene terwijl Meidani neerknielde om haar te helpen.

‘Wat?’

‘Roep me bij je om me te onderwijzen,’ zei Egwene zachtjes, omkijkend naar Elaida, die met haar rug naar hen toe stond. ‘We moeten praten.’

Egwene had aanvankelijk het voornemen gehad om de verspieders uit Salidar te vermijden en Beonin te laten optreden als haar boodschapper. Maar ze had te veel vragen. Waarom was Meidani niet uit de Toren gevlucht? Wat waren de verspieders van plan? Waren er nog anderen geadopteerd door Elaida en zo grondig onderworpen als Meidani?

Meidani keek naar Elaida, toen weer naar Egwene. ‘Het lijkt er misschien soms niet op, maar ik ben nog steeds een Aes Sedai, meisje. Je kunt me geen bevelen geven.’

‘Ik ben je Amyrlin, Meidani,’ zei Egwene rustig terwijl ze een handdoek vol soep uitwrong in een kan. ‘En dat kun je maar beter niet vergeten. Behalve als je wilt dat de Drie Geloften worden vervangen door geloften om tot in alle eeuwigheid Elaida te dienen.’ Meidani keek haar kort aan, maar toen kromp ze ineen bij Elaida’s schrille kreten om bedienden. Die arme vrouw had het kennelijk de laatste tijd moeilijk gehad.

Egwene legde haar hand op haar schouder. ‘Elaida kan van haar Zetel worden ontdaan, Meidani. De Toren zal worden herenigd. Ik zal ervoor zorgen, maar we moeten moed houden. Roep me bij je.’ Meidani wierp Egwene een schattende blik toe. ‘Hoe... hoe doe je het toch? Ze zeggen dat je drie of soms wel vier keer per dag wordt gestraft, dat je tussendoor Heling nodig hebt zodat, ze je weer opnieuw kunnen slaan. Hoe verdraag je het?’

‘Ik verdraag het omdat ik moet,’ zei Egwene, die haar hand liet zakken. ‘Net zoals we allemaal doen wat we moeten. Jouw dienst hier, om Elaida in de gaten te houden, valt je zwaar, dat zie ik aan je, maar je moet weten dat je werk wordt opgemerkt en gewaardeerd.’ Egwene wist niet of Meidani werkelijk was gestuurd om Elaida in de gaten te houden, maar het was altijd beter als een vrouw het gevoel had dat ze leed voor een goed doel. Kennelijk was het juist geweest, want Meidani rechtte haar rug, putte er troost uit en knikte. ‘Dank je.’

Elaida kwam terug, met drie bedienden achter haar aan. ‘Roep me bij je,’ herhaalde Egwene op een fluistertoon. ‘Ik ben een van de weinigen in deze Toren met een goed excuus om in de verschillende Ajahkwartieren te komen. Ik kan herstellen wat is gebroken, maar ik zal je hulp nodig hebben.’ Meidani weifelde, maar toen knikte ze. ‘Goed dan.’

‘Jij!’ snauwde Elaida, die naar Egwene toe stapte. ‘Eruit! Ik wil dat je tegen Silviana zegt dat ze je een afranseling moet geven zoals ze nog nooit iemand heeft afgeranseld! Ik wil dat ze je straft, je ter plekke Heelt en je dan nog een pak rammel geeft! Wegwezen!’ Egwene stond op en gaf de vuile handdoek aan een van de bedienden. Toen liep ze naar de deur.

‘En denk maar niet dat je dankzij je klunzigheid je taken hebt ontlopen,’ vervolgde Elaida achter haar. ‘Je komt op een andere dag terug om me te dienen. En als je dan ook maar één druppel morst, laat ik je een week lang opsluiten in een cel zonder vensters of licht. Is dat begrepen?’

Egwene verliet de kamer. Was die vrouw ooit werkelijk een Aes Sedai geweest die haar temperament kon beheersen? Maar Egwene had zelf ook de beheersing over haar gevoelens verloren. Ze had nooit een punt mogen bereiken waarop ze gedwongen was om de soep te laten vallen. Ze had onderschat hoe woest Elaida haar kon maken, maar dat zou niet nog eens gebeuren. Onderweg kalmeerde ze zichzelf, ademde in en uit. Woede hielp haar niet. Je werd ook niet boos op de wezel die je erf op sloop en je kippen opvrat. Je zette gewoon een val en ontdeed je van het beest. Woede was zinloos.

Met handen die nog steeds een beetje naar peper en kruiden roken, liep ze naar de laagste verdieping van de Toren, naar de eetzaal voor Novices bij de hoofdkeukens. Egwene had in de afgelopen negen dagen zelf vaak in die keukens gewerkt; elke Novice moest taken verrichten. De geuren daar – kolen en rook, pruttelende soep en scherpe zeep – waren vertrouwd. Die geuren weken eigenlijk niet eens zo heel erg af van die in de keuken van haar vaders herberg, thuis in Tweewater.

De witgepleisterde ruimte was verlaten en er zat niemand aan de tafels, hoewel op een ervan een dienblaadje stond met een pannendeksel eroverheen om het eten warm te houden. Haar kussen lag er ook, door de Novices achtergelaten om de harde bank zachter te maken. Egwene liep ernaartoe, maar ze negeerde zoals altijd het kussen, hoewel ze dankbaar was voor het gebaar. Ze ging zitten en tilde het deksel van de maaltijd. Helaas stond daar alleen maar een kom met diezelfde bruine soep. Er was geen spoor van het geroosterde vlees, de saus of de lange, dunne boterbonen waaruit de rest van Elaida’s maaltijd had bestaan.

Maar toch, het was eten, en Egwenes maag nam het dankbaar in ontvangst. Elaida had haar niet bevolen zich onmiddellijk te melden voor haar straf, en dus had Silviana’s bevel dat ze eerst ging eten voorrang. Of althans, dat argument was voldoende om haar te beschermen.

Ze at in stilte, alleen. De soep was inderdaad kruidig en smaakte evenzeer naar peper als de geur al deed vermoeden, maar dat vond ze niet erg. Verder smaakte hij eigenlijk best goed. Ze had ook een paar sneetjes brood gekregen, hoewel het de kapjes van het brood waren. Al met al was het geen slechte maaltijd voor iemand die had verwacht dat ze niets zou krijgen.

Egwene at peinzend, luisterend naar Laras en de keukenhulpen die rammelden met pannen tijdens de afwas in de keuken, verbaasd over hoe rustig ze zich voelde. Ze was veranderd; iets in haar was anders. Elaida zien, eindelijk oog in oog staan met de vrouw die al maanden haar tegenstreefster was, dwong haar met een nieuwe blik te kijken naar waar ze mee bezig was.

Ze had zich voorgenomen om Elaida te ondermijnen en van binnenuit de macht over de Witte Toren te grijpen. Nu besefte ze dat ze Elaida niet hoefde te ondermijnen. Die vrouw was daar heel goed zelf toe in staat.

Egwene kon zich al indenken hoe de Gezetenen en de oversten van de Ajahs zouden reageren wanneer Elaida haar bedoeling om de Drie Geloften te veranderen aankondigde!

Elaida zou uiteindelijk vallen, met of zonder hulp van Egwene. Egwenes plicht als Amyrlin was niet om die val te bespoedigen, maar om te doen wat ze kon om de Toren en de bewoonsters ervan bijeen te houden. Ze konden het zich niet veroorloven om nog verder te versplinteren. Het was haar plicht om de chaos en vernietiging die hen allen bedreigden op afstand te houden, de Toren te hersmeden. Terwijl ze haar soep opat en met het laatste stukje brood de restjes uit de kom depte, besefte ze dat ze moest doen wat ze kon om een bron van kracht te zijn voor de zusters in de Toren. Er was nog maar heel weinig tijd. Wat richtte Rhand zonder begeleiding aan in de wereld? Wanneer zouden de Seanchanen aanvallen in het noorden? Ze zouden door Andor moeten trekken om naar Tar Valon te komen, en wat voor vernietiging zou dat veroorzaken? Ze had vast nog wel enige tijd om de Toren te hersmeden voordat de aanval kwam, maar ze kon geen ogenblik verspillen.

Egwene bracht haar kom naar de keuken en waste hem zelf af, wat haar een goedkeurend knikje opleverde van de gezette Meesteres der Keukens. Daarna liep Egwene naar Silviana’s werkkamer. Ze wilde haar straf snel achter de rug hebben; ze was nog altijd van plan om Leane vanavond te bezoeken, zoals gebruikelijk. Egwene klopte aan en stapte naar binnen, waar Silviana bij het licht van twee zilveren lampen aan haar schrijftafel in een dik boek zat te bladeren. Toen Egwene binnenkwam, legde Silviana een reepje rode stof tussen het boek en sloeg het dicht. Op het versleten kaft stond: Meditaties over de ontstekende vlam, een geschiedenis van de opkomst van verschillende Amyrlins. Merkwaardig.

Egwene ging op een kruk voor de schrijftafel zitten – zonder een spier te vertrekken om de opvlammende pijn in haar achterste – en vertelde rustig over de avond, waarbij ze wegliet dat ze de soepterrine met opzet had laten vallen. Ze vertelde echter wel dat ze hem had laten vallen nadat Elaida had gesproken over het intrekken en wijzigen van de Drie Geloften. Silviana keek daar heel peinzend bij.

‘Nou,’ zei de vrouw toen ze opstond en haar riem pakte, ‘de Amyrlin heeft gesproken.’

‘Ja, dat heb ik inderdaad,’ zei Egwene, die ook opstond en zich over de tafel boog, met haar rokken en ondergewaad opgehesen om het pak slaag in ontvangst te nemen.

Silviana weifelde even, en toen begon de afranseling. Vreemd genoeg voelde Egwene geen verlangen om te gillen. Het deed natuurlijk wel pijn, maar ze kon gewoon geen geluid uitbrengen. Wat een belachelijke straf was dit!

Ze herinnerde zich haar verdriet toen ze de zusters in de gangen zag lopen, kijkend naar elkaar met angst, argwaan en wantrouwen. Ze herinnerde zich haar ellende toen ze Elaida moest bedienen en haar mond moest houden. En ze herinnerde zich haar volkomen afgrijzen bij de gedachte dat iedereen in de Toren zou worden gebonden aan een gelofte om zo’n tiran te gehoorzamen.

Egwene herinnerde zich ook haar medelijden met die arme Meidani. Geen enkele zuster hoorde zo te worden behandeld. Gevangenschap was één ding. Maar een vrouw koeioneren, met haar spelen, toespelingen uiten over komende martelingen? Dat was onverteerbaar.

Elk van die dingen veroorzaakte pijn binnen in Egwene, als een mes in haar borst, dwars door het hart. Terwijl het pak slaag doorging, besefte ze dat niets wat ze met haar lichaam deden ooit te vergelijken zou zijn met de zielspijn van zien van hoe de Witte Toren leed onder de handen van Elaida. Vergeleken met die innerlijke pijn was deze aframmeling bespottelijk. En dus begon ze te lachen.

Het was geen geforceerde lach. Het was geen opstandige lach. Het was een lach van ongeloof. Van opperste verbazing. Hoe konden ze denken dat het iets zou oplossen als ze haar afstraften? Het was belachelijk!

De klappen stopten. Egwene keek om. Dat was toch zeker niet alles?

Silviana keek haar bezorgd aan. ‘Kind?’ vroeg ze. ‘Gaat het wel?’

‘Het gaat heel goed.’

‘Weet je... Weet je dat zeker? Hoe voel je je?’

Ze denkt dat ik ben doorgeslagen, besefte Egwene. Ze slaat me, en ik lach erom.

‘Ik voel me goed,’ zei Egwene. ‘Ik lach niet omdat ik gebroken ben, Silviana. Ik lach omdat het zo onzinnig is om me te slaan.’ Het gezicht van de vrouw betrok.

‘Snap je het niet?’ vroeg Egwene. ‘Voel je de pijn niet? Als je ziet hoe de Toren om je heen instort? Is dat te vergelijken met een afranseling?’

Silviana gaf geen antwoord.

Ik begrijp het nu, dacht Egwene. Voorheen besefte ik niet wat de Aiel deden. Ik nam aan dat ik gewoon taaier moest zijn, dat ik dan zou leren te lachen om pijn. Maar het is helemaal geen taaiheid. Het is geen kracht waardoor ik lach. Het is inzicht.

De Toren laten vallen, de Aes Sedai laten falen; de pijn daarvan zou haar te gronde richten. Zij moest dat tegengaan, want zij was de Amyrlin Zetel.

‘Ik kan niet weigeren je te straffen,’ zei Silviana. ‘Dat besef je wel.’

‘Natuurlijk,’ zei Egwene. ‘Maar fris mijn geheugen even op, alsjeblieft. Wat zei je ook alweer over Shemerin? Waarom kon Elaida haar zomaar de stola afpakken?’

‘Omdat Shemerin dat aanvaardde,’ antwoordde Silviana. ‘Ze gedroeg zich alsof ze de stola werkelijk had verloren. Ze vocht niet terug.’

‘Ik zal niet dezelfde fout maken, Silviana. Elaida mag zeggen wat ze wil, maar dat verandert niet wie ik ben, of wie ieder van ons is. Als ze probeert de Drie Geloften te veranderen, zullen er zusters zijn die zich verzetten, die vasthouden aan wat juist is. En dus, als je mij slaat, sla je de Amyrlin Zetel. Dat zou vermakelijk genoeg moeten zijn om ons allebei aan het lachen te maken.’

De straf ging door en Egwene omhelsde de pijn, nam die in zich op en beoordeelde hem als onbelangrijk terwijl ze ongeduldig wachtte tot het voorbij was. Ze had een heleboel werk te doen.

Загрузка...