46 Hersmeden

Nadat ze als overwinnaar de brug naar Tar Valon was overgestoken, verstreek de dag voor Egwene bijna in een waas. Ze haastte zich naar de Witte Toren, terwijl Siuan en Gawein haar amper konden bijhouden. Bij de Toren werd Egwene opgewacht door een groep bedienden; de Gezetenen zelf wachtten in de Zaal.

De bedienden leidden haar naar een onversierde kamer met houten panelen aan de wanden, waar enkele met leer beklede stoelen stonden. Egwene was hier nooit geweest; het leek een soort wachtkamer in de buurt van de Zaal te zijn. Het rook er naar leer, en in een brandertje in de hoek lagen gloeiende kolen.

Korte tijd later kwam er een kleine, padachtige Bruine zuster genaamd Lairain binnen om Egwene te instrueren over het juiste verloop van de plechtigheid. De kleine vrouw met haar krullen scheen volkomen onbewogen over het belang van het ogenblik, en Egwene had haar nog nooit ontmoet. Ze was waarschijnlijk zo’n Bruine zuster die haar hele leven doorbracht in de librije en slechts één keer per eeuw naar buiten kwam om instructies op te lezen aan toekomstige Amyrlins. Egwene luisterde zorgvuldig; ze had de plechtigheid al een keer doorgemaakt, maar die was erg ingewikkeld. Ze herinnerde zich nog hoe zenuwachtig ze die dag was, maanden geleden, toen ze was verheven in Salidar. Destijds was ze nog verward geweest over wat er gebeurde. Zij? Amyrlin? Die aarzeling was verdwenen. Ze was niet echt bang dat ze bij de plechtigheid iets fout zou doen. En het was maar een plechtigheid, want de beslissing was al genomen. Terwijl Egwene naar Lairain luisterde, hoorde ze Siuan buiten redetwisten met een van de zusters, bewerend dat Egwene al verheven was en dat deze plechtigheid overbodig was. Egwene onderbrak Lairain met een opgeheven hand en riep Siuan.

Siuan gluurde naar binnen.

‘Ik ben verheven door de opstandelingen, Siuan,’ zei Egwene streng. ‘De vrouwen hier verdienen de kans om ook voor mij te gaan staan. Anders zal ik nooit aanspraak kunnen maken op hun trouw. De plechtigheid moet nog een keer worden gehouden.’ Siuan fronste haar voorhoofd, maar ze knikte. ‘Goed dan.’ Lairain wilde doorgaan met haar lezing, maar Egwene snoerde haar met nog een gebaar de mond, waarop de vrouw pufte. ‘Wat heb je voor nieuws, Siuan?’

‘Nou,’ zei Siuan, die de deur wat verder opende, ‘Brin heeft de meeste van zijn soldaten over de bruggen geleid. Hij heeft de Torenwacht afgelost bij de versterkingen en naar binnen gestuurd – samen met een aantal van zijn eigen soldaten – om te helpen de branden in de stad te blussen. De Seanchanen hebben enkele huizen in brand gestoken om hun aftocht te dekken.’

Dat verklaarde het gebrek aan troepen bij de brug, en bovendien wist ze nu dat de Zaal druk had overlegd of ze Egwene wel of niet moesten verheffen. Ze beseften waarschijnlijk niet eens dat er op de valreep een oorlog was voorkomen.

‘Wat wil je doen met de zusters uit het kamp?’ vroeg Siuan. ‘Ze beginnen het zich af te vragen.’

‘Laat ze zich verzamelen voor de Zonsondergangspoort,’ zei Egwene. ‘Laat ze zich in rijen opstellen per Ajah, met de Gezetenen in een rij ervoor. Als de plechtigheid afgerond is, zal ik ze begroeten, hun verontschuldiging voor hun opstand aanvaarden en hen weer verwelkomen in de Toren.’

‘Hun verontschuldiging?’ vroeg Siuan ongelovig.

‘Ze zijn in opstand gekomen tegen de Toren, Siuan,’ zei Egwene, die haar indringend aankeek. ‘Wat de noodzaak van hun handelen ook was, er is reden voor een verontschuldiging.’

‘Maar jij was erbij!’

‘Ik vertegenwoordig niet langer alleen hen, Siuan,’ zei Egwene ferm. ‘Ik vertegenwoordig de Toren. De hele Toren. En de Toren moet weten dat de opstandelingen spijt hebben van de opsplitsing. Ze hoeven niet te liegen en te zeggen dat ze wensten dat ze waren gebleven, maar ik denk wel dat het gepast is dat ze hun spijt betuigen over de ontberingen die door die splitsing zijn ontstaan. Ik zal ze vergeven, en dan kunnen we verder met de genezing.’

‘Ja, Moeder,’ zei Siuan gelaten. Egwene zag Tesan achter haar staan. De vrouw knikte bij Egwenes woorden, waardoor haar Taraboonse vlechten zwaaiden.

Egwene liet Lairain verdergaan met haar instructies en herhaalde vervolgens de regels die zij moest uitspreken en de handelingen die ze moest verrichten.

Toen de Bruine zuster tevreden was, stond Egwene op, deed de deur open en zag dat Siuan al was vertrokken om haar bevelen door te geven. Tesan stond met haar armen over elkaar geslagen naar Gawein te kijken. Hij leunde een stukje verderop tegen de muur, met zijn hand op de knop van zijn zwaard. ‘Je zwaardhand?’ vroeg Tesan aan Egwene.

Ze keek naar Gawein en was gedwongen een hele kluwen van gevoelens onder ogen te zien. Woede, genegenheid, hartstocht en spijt. Wat een vreemd mengsel. ‘Nee,’ zei ze. Ze staarde Gawein in de ogen. ‘Jij kunt geen deel uitmaken van wat ik nu ga doen, Gawein. Wacht hier.’

Hij opende zijn mond om bezwaar te maken, bedacht zich, zette zich stijfjes van de muur af en maakte een buiging. Dat gebaar leek nog opstandiger dan een tegenwerping zou zijn geweest. Egwene snoof zachtjes – maar toch zo luid dat hij het hoorde – en liet zich toen door Tesan naar de Zaal van de Toren leiden. De Zaal: zowel een plek als een groep mensen. Want zij waren één, net zoals de Amyrlin Zetel zowel een persoon was als de stoel waarin ze zat.

Ze bleef voor de deuren naar de Zaal staan, het donkere hout ingelegd met de zilveren Vlam van Tar Valon, en voelde haar hart opstandig tekeergaan. Siuan verscheen plotseling met een paar muilen, gebarend naar Egwenes rijlaarzen. Natuurlijk; de vloer van de Zaal was kunstig beschilderd. Ze trok de muilen aan, en Siuan nam haar laarzen mee. Ze hoefde niet zenuwachtig te zijn! Ik ben hier eerder geweest, dacht ze ineens. Niet alleen in Salidar. Tijdens mijn beproeving. Ik heb voor deze deur gestaan, de vrouwen daarbinnen onder ogen gezien. Tijdens mijn beproeving... Plotseling klonk er een gong; hij leek luid genoeg om de hele Toren te laten beven en werd geslagen om iedereen te laten weten dat er een Amyrlin zou worden verheven. De gong klonk nog eens, en nog eens, en toen zwaaiden de bewerkte deuren open. Ja, dit was een heel andere ervaring dan die ze had gehad in dat nederige houten gebouw waar ze was verheven door de Aes Sedai van Salidar. In veel opzichten was haar optreden in Salidar maar een oefening geweest. De deuren waren nu open, en Egwene onderdrukte een hoorbare ademteug. De grootse koepelkamer had een groot gat – een gapende leegte – recht tegenover de ingang. Het gat bood uitzicht op de Drakenberg. De kamer was tijdens de Seanchaanse aanval niet zo beschadigd geraakt als sommige andere; er lag weinig puin, en de vernietiging had zich amper uitgestrekt tot voorbij de buitenmuur. Het verhoogde platform liep nog steeds rondom de buitenzijde van de zaal, en de stoelen die er stonden waren onbeschadigd. Achttien stuks, in groepen van drie, elk beschilderd en voorzien van een kussen in de kleur van de Ajah van de Gezetene.

De Amyrlin Zetel stond achterin, recht voor de kapotte muur, met de rugleuning naar het uitgestrekte landschap erachter en de Drakenberg in de verte.

Als de Seanchaanse ontploffing iets verder naar binnen was doorgedrongen, zou de Zetel zijn verwoest. Het Licht zij dank dat hij onaangetast was.

Egwene rook de vage geur van verf. Hadden ze de Zetel opnieuw laten schilderen zodat die alle zeven kleuren weer droeg? Als dat zo was, dan hadden ze snel gewerkt. Ze hadden echter geen tijd gehad om de stoelen van de Blauwe Gezetenen terug te zetten. Egwene zag Saerin, Doesine en Yukiri bij hun eigen Ajah zitten. Seaine was er ook, en ze bekeek Egwene met die berekenende blauwe ogen van haar. Hoeveel inspraak hadden die vrouwen gehad in deze gebeurtenissen? Suana met haar ronde gezicht, van de Gele, glimlachte tevreden terwijl ze naar Egwene keek, en hoewel de meeste gezichten de serene, onbewogen uitdrukking van Aes Sedai droegen, voelde Egwene goedkeuring uit hun houding spreken. Of althans een gebrek aan vijandschap. Dit besluit was genomen door meer dan alleen de jagers op de Zwarte Ajah.

Saerin stond op van haar stoel in het Bruine gedeelte. ‘Wie komt er voor de Zaal van de Toren?’ vroeg ze met galmende stem. Egwene aarzelde, nog altijd kijkend langs de Gezetenen, met hun stoelen op gelijke afstand gerangschikt rondom het buitenste platform. Te veel van die stoelen waren onbezet. Er waren maar twee Groene Gezetenen; Talene was weken geleden gevlucht. Bij de Grijze ontbrak Evanellein, die eerder die dag was verdwenen. Velina en Sedore waren er ook niet. Dat voorspelde niet veel goeds; die twee stonden op Verins lijst van de Zwarte Ajah. Waren ze gewaarschuwd? Betekende Evanelleins verdwijning dat Verin haar over het hoofd had gezien?

Er waren ook geen Rode zusters. Met een schok besefte Egwene dat Duhara de Toren enkele weken eerder had verlaten; niémand wist waarom, maar sommigen zeiden dat ze een opdracht van Elaida uitvoerde. Misschien waren het zaken van de Zwarte Ajah. De andere twee Rode Gezetenen, Javindhra en Pevara, waren op raadselachtige wijze verdwenen.

Dan bleven er elf Gezetenen over. Niet voldoende om een Amyrlin te verheffen volgens de oude wetten van de Toren, maar die waren herzien toen Elaida de Blauwe had ontmanteld. Minder Ajahs betekende dat er minder vrouwen nodig waren om een Amyrlin te verheffen, en nu waren er nog maar elf vereist. Het zou moeten voldoen. In ieder geval wisten alle Gezetenen in de Toren van deze gebeurtenis af; het gebeurde niet in het geheim, zoals bij Elaida’s verheffing. En Egwene kon er vrij zeker van zijn dat er geen Zwarte Gezetenen voor haar zouden opstaan.

Saerin schraapte haar keel, wierp een onzekere blik op Egwene en herhaalde: ‘Wie komt er voor de Zaal van de Toren?’ Tesan boog zich opzij alsof ze Egwene het juiste antwoord wilde influisteren.

Maar Egwene snoerde haar de mond door haar hand op te steken. Er was iets wat Egwene had overwogen, iets roekeloos. En toch was het passend. Ze wist het. Ze voelde het. ‘Is de Rode Ajah in ongenade gevallen?’ vroeg ze zachtjes aan Tesan.

De Witte zuster knikte, en haar vlechten streken langs haar wangen. ‘De Roden, daar hoef je je geen zorgen over te maken,’ zei ze met haar lichte Taraboonse tongval. ‘Na Elaida’s verdwijning hebben ze zich teruggetrokken in hun kwartier. De Gezetenen hier, die waren bezorgd dat de Rode snel nieuwe Gezetenen zou kiezen en die naar de Zaal zou sturen. Ik geloof dat enkele... korte boodschappen van de Zaal van de Toren voldoende waren om hen te ontmoedigen.’

‘En Silviana Brehon? Nog altijd gevangen?’

‘Voor zover ik weet wel, Moeder,’ zei Tesan, die zich even vergat en die aanspreekvorm gebruikte, hoewel Egwene nog niet formeel door de Zaal was verheven. ‘Maak je geen zorgen. Leane is bevrijd. We hebben haar naar buiten geleid om bij de andere opstandelingen te gaan staan, wachtend op je vergiffenis.’

Egwene knikte peinzend. ‘Laat Silviana onmiddellijk hierheen brengen, naar de Zaal van de Toren.’

Tesans voorhoofd plooide. ‘Moeder, ik denk niet dat dit de tijd is...’

‘Doe het,’ beet Egwene haar toe, en toen draaide ze zich om naar de Zaal. ‘Iemand die gehoorzaam nadert, in het Licht,’ zei ze op ferme toon.

Saerin ontspande zich. ‘Wie komt er voor de Zaal van de Toren?’

‘Iemand die nederig nadert, in het Licht,’ antwoordde Egwene. Ze staarde naar elk van de Gezetenen. Een ferme hand. Ze zou ferm moeten zijn. Ze hadden leiderschap nodig. ‘Wie komt er voor de Zaal van de Toren?’ voltooide Saerin. ‘Iemand die is ontboden door de Zaal,’ zei Egwene, ‘gehoorzaam en nederig in het Licht, met als enige verzoek om de wil van de Zaal te aanvaarden.’

De plechtigheid ging door, en elk van de Gezetenen ontblootte haar bovenlichaam om te bewijzen dat ze een vrouw was. Egwene deed hetzelfde en bloosde een beetje bij de gedachte aan Gawein, die overduidelijk van mening was geweest dat ze hem mee naar binnen had moeten nemen.

‘Wie staat er voor deze vrouw op?’ vroeg Saerin nadat de Gezetenen zich weer hadden aangekleed. Egwene moest nu met ontbloot bovenlichaam blijven staan, en de bries die door de kapotte muur binnenkwam was koud op haar huid. ‘En wie zweert er voor haar, hart voor hart, ziel voor ziel, leven voor leven?’

Yukiri, Seaine en Suana stonden snel op. ‘Ik zweer dat,’ zeiden ze om beurten.

De eerste keer dat Egwene deze plechtigheid had meegemaakt, was een schokkende ervaring. Bij elke stap was ze doodsbang geweest dat ze een fout zou maken. Erger nog, ze was doodsbang geweest dat het allemaal misleiding of een vergissing zou blijken te zijn. Die angst was er niet meer. Terwijl de rituele vragen werden gesteld – terwijl Egwene drie stappen naar voren deed en knielde op de gladde vloer, die op Elaida’s bevel was overgeschilderd met slechts zes kleuren die uitstraalden van de Vlam van Tar Valon – keek ze door de praal heen en zag de kern van wat er gebeurde. Die vrouwen waren doodsbang. Net als de vrouwen in Salidar waren geweest. De Amyrlin Zetel was een stabiliserende kracht, en daar reikten ze naar.

Waarom was zij gekozen? Beide keren leek het antwoord hetzelfde. Omdat zij de enige was over wie iedereen het eens kon worden. Er waren glimlachende gezichten in deze groep te zien. Maar het was de glimlach van vrouwen die erin waren geslaagd hun rivalen van de Zetel te houden. Of van vrouwen die opgelucht waren dat er iemand naar voren stapte om de leiding te nemen. En misschien glimlachten enkelen van hen omdat zij de Zetel niet hoefden te bekleden. De recente geschiedenis ervan was doorspekt met gevaar, onenigheid en twee verschrikkelijke tragedies.

Oorspronkelijk, in Salidar, had Egwene gedacht dat de vrouwen dwazen waren. Ze had nu meer ervaring, en hopelijk was ze ook wijzer geworden. Ze zag in dat ze geen dwazen waren geweest. Ze waren Aes Sedai geweest, die hun angst verhulden door overdreven voorzichtig en tegelijkertijd ook schaamteloos te zijn. Iemand kiezen van wie ze het niet erg zouden vinden als ze ten onder ging. Een gok wagen zonder zichzelf rechtstreeks in gevaar te brengen. Deze vrouwen deden hetzelfde. Ze verhulden hun angst met uitgestreken gezichten en beheerste daden. Toen het ogenblik aanbrak dat de Gezetenen hun steun aan haar konden betuigen door te gaan staan, keek Egwene er niet van op dat ze alle elf opstonden. Geen enkele onenigheid. Er zouden geen voeten worden gewassen tijdens deze plechtigheid.

Nee, ze was niet verbaasd. Ze wisten dat er geen andere keus was, niet met een leger voor de deur, niet nu Elaida zo goed als dood was. Het was net iets voor de Aes Sedai om te doen alsof er nooit onmin was geweest. Er moest een consensus worden bereikt. Saerin keek verbaasd dat er niemand bleef zitten, al was het maar om te bewijzen dat ze zich niet liet koeioneren. In feite leken er wel meer Gezetenen verbaasd, en Egwene vermoedde dat ze nu spijt hadden van hun besluit om zo snel op te staan. Je kon enige macht verwerven door de enige te zijn die bleef zitten, waardoor Egwene gedwongen zou zijn je voeten te wassen en toestemming te vragen om te dienen. Al zou je je daarmee natuurlijk ook in de kijker spelen en mogelijk het ongenoegen van de nieuwe Amyrlin over je afroepen.

De vrouwen namen langzaam weer plaats. Egwene had geen begeleiding nodig, en die werd ook niet geboden. Ze stond op en liep door de Zaal, haar muilen geruisloos op de beschilderde stenen van de Vlam. Een windvlaag blies door de kamer en zette stola’s in beweging, blies over Egwenes blote huid. Het zei iets over de kracht van de Zaal dat ze hadden besloten hier bijeen te komen, ondanks het duizelingwekkende uitzicht door de achterste muur. Saerin wachtte Egwene op bij de Zetel. De Altaraanse met de olijfkleurige huid knoopte met zorgvuldige vingers Egwenes lijfje dicht en tilde toen eerbiedig de Amyrlinstola van de Zetel. Het was de enige met alle zeven kleuren, opgehaald uit Elaida’s kamer. Saerin keek Egwene even aan en woog de stola op haar handen. ‘Weet je zeker dat je dit gewicht wilt dragen, kind?’ vroeg Saerin met heel zachte stem. Dit was geen onderdeel van de plechtigheid. ‘Ik draag het al, Saerin.’ Egwenes antwoord was bijna een fluistering. ‘Elaida heeft het opzij gegooid toen ze probeerde ons op te delen. Ik heb het opgenomen en sindsdien gedragen. Dat zal ik tot aan mijn dood blijven doen.’

Saerin knikte. ‘Misschien is dat wel waarom je het verdient,’ zei ze. ‘Ik denk dat niets in de geschiedenis te vergelijken is met de dagen die voor ons liggen. Ik vermoed dat wetenschappers in de toekomst zullen terugkijken op onze tijd en zullen oordelen dat die moeilijker was – belastender voor geest, lichaam en ziel – dan de Tijd van Waanzin of het Breken zelf.’

‘Dan is het maar goed dat de wereld ons heeft, nietwaar?’ vroeg Egwene.

Saerin aarzelde, en toen knikte ze. ‘Dat denk ik ook.’ Ze tilde de stola op en legde die om Egwenes schouders. ‘Je bent verheven tot de Amyrlin Zetel!’ verklaarde ze, en de stemmen van de andere Gezetenen sloten zich bij haar aan. ‘In de glorie van het Licht, dat de Witte Toren eeuwig mag standhouden. Egwene Alveren, Hoedster van de Zegels, de Vlam van Tar Valon, de Amyrlin Zetel!’ Egwene draaide zich om, keek naar de groep vrouwen en ging op de stoel zitten. Ze voelde zich alsof ze na een heel lange reis thuis was gekomen. De wereld kreunde onder het gewicht van de aanraking van de Duistere, maar het voelde iets beter – iets veiliger – zodra ze haar plaats innam.

De vrouwen stelden zich voor haar op in volgorde van leeftijd, met Saerin helemaal aan het uiteinde. Een voor een maakten ze een diepe kniks voor haar, vroegen haar toestemming om te dienen, kusten haar Grote Serpent-ring en stapten opzij. Terwijl ze dat deden, zag Egwene dat Tesan eindelijk terug was.

Ze gluurde naar binnen om zich ervan te vergewissen dat iedereen aangekleed was, en keerde even later terug met een groep van vier wachters met de helwitte Vlam van Tar Valon op hun borst. Egwene onderdrukte een zucht. Kennelijk hadden ze Silviana in ketenen meegebracht.

Nadat ze haar ring hadden gekust, keerden de Gezetenen terug naar hun stoelen. De plechtigheid ging nog heel even door, maar het belangrijkste was achter de rug. Egwene was Amyrlin, nu echt, eindelijk. Ze had zo lang op deze dag gewacht. Nu was het tijd voor een paar verrassingen.

‘Maak de boeien van de gevangene los,’ beval Egwene. Met tegenzin deden de soldaten buiten wat ze hun opdroeg, en het metaal rammelde. De Gezetenen draaiden zich met verwarde gezichten om.

‘Silviana Brehon!’ riep Egwene terwijl ze opstond. ‘Je mag de Amyrlin Zetel benaderen.’

De soldaten stapten opzij en lieten Silviana binnenkomen. Haar rode gewaad was ooit mooi geweest, maar ze was niet vriendelijk behandeld in Elaida’s cellen.

Haar zwarte haar – dat ze doorgaans in een knot droeg – was nu slordig gevlochten. Haar gewaad was gekreukeld en vuil bij de knieën. En toch stond haar vierkante gezicht sereen. Verrassend genoeg knielde ze voor Egwene neer nadat ze door de zaal was gelopen. Egwene stak haar hand uit en liet de vrouw haar ring kussen.

De Gezetenen keken toe, verward omdat Egwene de plechtigheid had doorbroken.

‘Moeder,’ vroeg Yukiri uiteindelijk. ‘Is dit het beste ogenblik om recht te spreken?’

Egwene trok haar hand terug van de knielende Silviana en keek Yukiri aan, waarna ze haar blik langs de overige Gezetenen liet glijden. ‘Jullie dragen allemaal heel veel schande,’ zei ze. Aes Sedai met verstrakte gezichten trokken hun wenkbrauwen op en sperden hun ogen verder open. Ze leken boos. Daar hadden ze geen recht toe! Hun woede was niets vergeleken met die van haar. ‘Dit,’ zei Egwene, gebarend naar de kapotte muur. ‘Jullie dragen hier verantwoordelijkheid voor.’ Ze wees naar Silviana, die nog altijd knielde. ‘Jullie dragen hier verantwoordelijkheid voor. Jullie dragen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop onze zusters naar elkaar kijken in de gangen, en jullie dragen er verantwoordelijkheid voor dat de Toren zo lang verdeeld is gebleven. Velen van jullie dragen zelfs verantwoordelijkheid voor het ontstaan van die verdeling!

Jullie zijn een schande. De Witte Toren – de trots van het Licht, sinds de Eeuw der Legenden een bron van evenwicht en waarheid – is door jullie bijna gebroken.’

Ogen puilden uit, en een paar vrouwen hoestten van schrik. ‘Elaida...’ begon een van hen.

‘Elaida was een waanzinnige, en dat weten jullie allemaal!’ viel Egwene haar streng in de rede. Ze stond op en staarde hen in de ogen. ‘Jullie wisten dat de afgelopen maanden al, terwijl zij zonder het te beseffen bezig was ons te vernietigen. Licht, velen van jullie wisten het waarschijnlijk al toen jullie haar verhieven! Er zijn wel eerder domme Amyrlins geweest, maar geen van hen is zo dicht bij het vernietigen van de hele Toren gekomen! Jullie moeten toezien op de Amyrlin. Jullie moeten voorkomen dat ze dergelijke dingen doet! Jullie lieten haar een hele Ajah ontmantelen! Wat haalden jullie je in je hoofd? Hoe kan het dat jullie de Toren zo diep hebben laten zinken? En dat nog wel terwijl de Herrezen Draak zelf in de wereld is! Jullie hadden Elaida moeten afzetten zodra jullie hoorden van haar rampzalige poging om Rhand Altor gevangen te houden. Jullie hadden haar moeten afzetten zodra jullie zagen hoe haar geruzie en kleinzieligheid Ajahs tegen elkaar opzette. En jullie hadden haar zeker moeten afzetten toen ze weigerde te doen wat nodig was om de Toren weer bij elkaar te brengen, als één geheel!’ Egwene keek langs de rijen zusters, staarde hen een voor een aan, keek in ieders ogen totdat ze hun blik afwendden. Niemand durfde haar lang te blijven aankijken. Eindelijk zag ze schaamte door die maskers van hen komen. En terecht!

‘Niemand van jullie verzette zich tegen haar,’ bitste Egwene. ‘En jullie durven jezelf de Zaal van de Toren te noemen? Jullie die je hebben laten bang maken? Jullie die te angstig waren om te doen wat nodig was? Jullie die te zeer bezig waren met je eigen geruzie en gekonkel om te zien wat er moest gebeuren?’

Egwene keek naar Silviana. ‘Slechts één vrouw in deze kamer was bereid stelling te nemen voor wat ze wist dat juist was. Slechts één vrouw durfde het tegen Elaida op te nemen, en ze aanvaardde daarvoor de prijs. En jullie denken dat ik deze vrouw hierheen heb gehaald om wraak op haar te nemen? Zijn jullie echt zo blind dat jullie denken dat ik de enige in de hele Toren zou straffen die de afgelopen maanden iets fatsoenlijks heeft ondernomen?’ Ze keken nu allemaal omlaag. Zelfs Saerin wilde haar niet in de ogen kijken.

Silviana keek naar haar op.

‘Je hebt je plicht gedaan, Silviana,’ zei Egwene. ‘En dat heb je goed gedaan. Sta op.’

De vrouw stond op. Ze zag er aangeslagen uit, met dikke ogen van het slaapgebrek, en Egwene vermoedde dat staan haar moeite kostte. Had iemand er wel aan gedacht om haar voedsel en water te brengen in de chaos van de afgelopen paar dagen? ‘Silviana,’ zei Egwene, ‘er is een nieuwe Amyrlin verheven. En het beschaamt me het te moeten zeggen: dat is gedaan met dezelfde onderhandsheid als bij Elaida’s verheffing. Van de zeven Ajahs waren er maar vijf vertegenwoordigd. Van de Blauwe weet ik dat ze me zouden steunen als ze hier waren. Maar de Rode heeft niet eens een kans gekregen om hun af- of goedkeuring uit te spreken.’

‘Daar zijn goede redenen voor, Moeder,’ zei Silviana. ‘Dat kan wel zijn,’ zei Egwene, ‘maar het zorgt er allemaal voor dat mijn bewind gekleurd zal zijn door spanning tussen mij en de Roden. Ze zullen onwil zien waar die niet bestaat, en ik zal de kracht van honderden vrouwen verliezen. Vrouwen die dringend noodzakelijk zijn.’

‘Ik... zie daar geen uitweg voor, Moeder,’ zei Silviana openhartig. ‘Ik wel,’ antwoordde Egwene. ‘Silviana Brehon, ik wil jou aanstellen als mijn Hoedster van de Kronieken. Laat niemand kunnen beweren dat ik de Rode heb verworpen.’

Silviana knipperde verbaasd met haar ogen. Er klonken wat ingehouden ademteugen van de Gezetenen, hoewel Egwene er niet op lette van wie die kwamen.

Ze keek Silviana in de ogen. Nog maar korte tijd geleden had deze vrouw Egwene over de tafel gelegd en haar geslagen op bevel van Elaida.

Maar nu knielde Silviana; ze had dat gedaan zonder er opdracht voor te krijgen. Ze aanvaardde het gezag van de Zaal in de verheffing van Egwene. Aanvaardde ze Egwene zelf ook?

Egwenes aanbod zou haar op een lastig en gevaarlijk pad zetten. De Roden zagen het mogelijk als verraad. Wat zou Silviana’s antwoord zijn? Egwene was dankbaar voor de truc waarmee ze kon voorkomen dat ze zweette, anders zouden de druppels over haar slapen hebben gelopen, wist ze. ‘Het zou me een eer zijn, Moeder,’ zei Silviana, die weer knielde. ‘Werkelijk een eer.’

Egwene blies haar adem uit. Haar taak van het herenigen van de gebroken Ajahs zou lastig worden, maar als de Rode haar als vijand zag, zou hij bijna onmogelijk zijn. Met Silviana aan haar zijde had ze een afgevaardigde die de Roden niet zouden verwerpen. Hopelijk. ‘Dit zal een moeilijke tijd worden voor de Rode Ajah, dochter,’ zei Egwene. ‘Het is altijd hun doel geweest om mannelijke geleiders te vangen, maar volgens de verslagen is saidin gereinigd.’

‘Er zijn ongetwijfeld nog altijd wilde geleiders, Moeder,’ zei Silviana. ‘En mannen zijn niet te vertrouwen.’

Op een dag zullen we dat gevoel moeten overstijgen, dacht Egwene.

Maar voorlopig bevat het nog voldoende waarheid om het zo te laten. ‘Ik zei niet dat jullie doel zou verdwijnen, alleen dat het zou veranderen. Ik zie grootse dingen voor de Rode Ajah in de toekomst: een verruimde visie, een hernieuwde taak. Ik ben blij dat jij aan mijn zijde staat om me te helpen hen te begeleiden.’ Egwene keek naar de Gezetenen, die in stomverbaasd stilzwijgen toekeken.

‘Ik zou jullie allemaal boetedoening opleggen,’ zei Egwene, ‘alleen weet ik dat in ieder geval sommigen van jullie achter de schermen bezig zijn geweest om het verbrokkelen van de Witte Toren tegen te gaan. Jullie hebben niet genoeg gedaan, maar jullie hebben iets gedaan. Verder vind ik dat de boetedoening die we vaak van onszelf eisen belachelijk is. Wat is lichamelijke pijn voor een Aes Sedai?’

Egwene haalde diep adem. ‘En ik ben zelf ook niet vrij van blaam. Ik deel wat van jullie schande, want deze rampen zijn gebeurd tijdens mijn ambtsperiode. Ik sloot me aan bij de opstandelingen, liet me door hen verheffen omdat het de enige keus was. Maar die keus maakt me toch aansprakelijk.

Draag jullie schande, Gezetenen, maar draag hem met vastberadenheid. Laat je er niet door breken. De tijd voor genezing is begonnen, en wijzen met beschuldigende vingers heeft niet langer zin. Jullie hebben gefaald. Maar jullie zijn alles wat we hebben. Wij zijn alles wat de wereld heeft.’

De vrouwen begonnen op te kijken.

‘Kom,’ zei Egwene, die door de kamer liep terwijl Silviana zich soepel bij haar aansloot. ‘Laten we de opstandelingen gaan begroeten.’ Ze liepen door de gangen van de Toren, die nog altijd naar brand roken en waar hier en daar nog puin lag. Egwene probeerde de bloedvlekken niet te zien. De Gezetenen volgden, in groepjes van hun Ajahs, ondanks Egwenes berisping van zo-even. Er zou nog een hoop moeten gebeuren om hen te genezen.

‘Moeder,’ zei Silviana zacht terwijl ze liepen, ‘ik kan alleen maar aannemen dat je al een Hoedster had, onder de opstandelingen. Wil je ons allebei aanhouden?’ Haar gespannen stem gaf aan wat ze vond van zo’n ongebruikelijke regeling.

‘Nee,’ zei Egwene. ‘Mijn vorige Hoedster is terechtgesteld omdat ze van de Zwarte Ajah was.’ Silviana verbleekte. ‘Ik begrijp het.’

‘We kunnen niet om dergelijke dingen heen draaien, Silviana,’ zei Egwene. ‘Ik kreeg een heel belangrijk bezoekje net voor mijn... redding. Ze was van de Zwarte, en ze heeft me de namen verteld van andere Zwarte zusters. Ik heb die onder de opstandige Aes Sedai allemaal ontmaskerd met gebruikmaking van de Eedstaf.’

‘De Eedstaf?’ riep Silviana uit.

‘Ja,’ antwoordde Egwene terwijl ze een trappenhuis inliepen. ‘Die heb ik gisteravond gekregen van een bondgenoot in de Toren. Ik denk er trouwens nu aan dat we de kamer met de ter’angreaal moeten verplaatsen, en die plek geheim en doorlopend afgeschermd moeten houden. Het zal niet lang duren voordat elke zuster met voldoende kracht de weving voor het Reizen kent, en ik zou veel van hen er gerust voor aanzien – ook degenen die ik vertrouw – om af en toe een angreaal te “lenen”.’

‘Ja, Moeder,’ zei Silviana. Toen, op zachtere toon, zei ze: ‘Ik zal moeten wennen aan een heleboel veranderingen, vermoed ik.’

‘Ik vrees van wel,’ zei Egwene. ‘Niet in de laatste plaats de behoefte om een goede Meesteres der Novices aan te stellen, iemand die kan omgaan met honderden nieuwe ingewijden; veel ervan niet met de gebruikelijke leeftijd. Ik ben al begonnen met het proces om elke vrouw die enig vermogen tot geleiden aan de dag legt, ongeacht haar leeftijd, te gaan opleiden. Ik vermoed dat de Witte Toren binnen niet al te lange tijd uit zijn voegen zal barsten van de Novices.’

‘Dan zal ik snel voorstellen voor een vervangster overwegen, Moeder,’ zei Silviana.

Egwene knikte goedkeurend. Romanda en Lelaine zouden ongetwijfeld woest zijn als ze ontdekten dat Egwene Silviana als Hoedster had gekozen, maar hoe meer ze erover nadacht, hoe tevredener Egwene was.

Niet alleen omdat Silviana een Rode was, maar omdat ze zo vaardig was. Saerin zou een aardige keus zijn geweest, maar velen zouden haar hebben gezien als Egwenes gids en misschien wel als de werkelijke macht achter de Zetel. Een Blauwe zuster zou te verdelend zijn geweest in de huidige toestand in de Toren. En bovendien zou het een Amyrlin die een opstandelinge was – dat zou niemand gauw vergeten, ongeacht wat Egwene zei of deed – veel helpen de onderlinge relaties te herstellen als ze een Hoedster had die trouw was gebleven aan de Toren.

Korte tijd later bereikten ze het Grote Plein van de Toren, aan de oostkant van het gebouw. Het plein stond – volgens haar opdracht – vol met vrouwen, in rijen per Ajah opgesteld. Egwene had deze plek gekozen vanwege de lange trap omhoog naar de Toren, met een groot plat erachter. Ze ging daar staan, met haar rug naar de schitterend bewerkte deuren. Het was de volmaakte plek om een menigte toe te spreken.

Hij lag ook tussen de vleugels, die de grootste schade hadden opgelopen bij de aanval van gisteravond. De oostelijke vleugel smeulde nog na; de koepel was ingestort en een van de muren was naar binnen gevallen. Maar vanaf deze plek leek de Toren zelf betrekkelijk vrij van littekens, en geen van de gapende gaten was rechtstreeks zichtbaar.

Egwene zag gezichten achter de ramen op de lagere verdiepingen. Aes Sedai en Novices keken allemaal naar haar. Het scheen dat Egwene, naast de opstandelingen, ook een kans had om de meerderheid van de bewoners van de Toren toe te spreken. Ze maakte een weving om haar stem te versterken. Niet overdreven luid, maar voldoende om zowel achter haar als beneden hoorbaar te zijn. ‘Zusters,’ zei ze, ‘dochters. Ik ben nu op gepaste wijze tot de Amyrlin Zetel verheven. Beide partijen in dit geschil hebben mij gekozen. Beide partijen hebben de voorgeschreven methoden toegepast, en beide aanvaarden mij nu als Amyrlin. Het is tijd om weer bij elkaar te komen.

Ik zal niet doen alsof onze opsplitsing nooit heeft plaatsgevonden. Wij van de Witte Toren vergeten soms te graag de feiten die we niet onder ogen willen zien. Dit kan niet worden verborgen, niet voor ons die het hebben doorstaan. We waren verdeeld. We raakten bijna in oorlog met elkaar. We hebben onszelf beschaamd. Jullie opstandelingen hebben iets vreselijks gedaan. Jullie hebben de Toren gebroken en een rivaliserende Amyrlin verheven. Voor het eerst zijn er door Aes Sedai troepen tegen andere Aes Sedai in stelling gebracht. Ik heb die troepen geleid. Ik ken deze schande. Noodzakelijk of niet, het blijft een schande. En daarom heb ik van jullie een schuldbekentenis nodig. Jullie moeten verantwoording nemen voor je misdaden, zelfs die die zijn gepleegd in naam van het grotere goed.’

Ze keek naar de Aes Sedai beneden. Als haar actie om hen in rijen op te stellen – en hen vervolgens te laten wachten op haar wil – hen niet had doordrongen van haar standpunt, dan zouden haar woorden dat misschien doen.

‘Jullie zijn hier niet roemrijk naartoe gekomen,’ zei Egwene tegen hen. ‘Jullie zijn hier niet als overwinnaars. Want er is geen overwinning, en er is geen overwinning mógelijk als zuster tegen zuster strijdt en zwaardhanden sterven onder de handen van andere zwaardhanden.’ Ze zag Siuan voor aan de rijen staan en ontmoette over de tussenliggende afstand haar blik.

Leane was er ook, wat verfomfaaid van haar lange gevangenschap, maar met een rechte rug.

‘Er zijn aan beide kanten fouten gemaakt,’ vervolgde Egwene. ‘En we zullen allemaal hard moeten werken om te herstellen wat we hebben gedaan. Smeden zeggen dat een zwaard nooit meer heel kan worden als het eenmaal is gebroken. Het moet volledig worden hersmeed, het metaal omgesmolten en opnieuw bewerkt en gevormd. Deze komende maanden zullen onze hervorming worden. We zijn gesplitst en vervolgens bijna tot op de wortels afgebroken. De Laatste Slag is ophanden, en voordat die komt ben ik van plan ervoor te zorgen dat we weer een zwaard zijn dat krachtig is gesmeed, heel en ongebroken! Ik zal eisen aan jullie stellen. Die zullen streng zijn. Ze zullen jullie onder druk zetten tot op de grens van wat jullie denken te kunnen verdragen. Ik zal die verbrande gaten opvullen! Er zullen onderkomens moeten worden gebouwd, want met ons allemaal zijn er veel te veel Gezetenen voor de Zaal, om nog maar niet te spreken van vijf overtollige Ajah-oversten. Sommigen van jullie zullen hun plaats moeten afstaan en moeten buigen voor anderen, die jullie misschien niet eens mogen.

Deze dagen zullen een beproeving voor jullie zijn! Ik zal je dwingen samen te werken met vrouwen die je uren geleden nog als vijanden zag. Je zult je moeten aansluiten bij degenen die je hebben versmaad, of hebben gekwetst, of hebben gehaat.

Maar wij zijn sterker dan onze zwaktes. De Witte Toren staat, en wij zullen ons erbij scharen! We zullen weer één worden. We worden weer een groepering waar verhalen over worden verteld! Als ik hier klaar ben, zal niet worden geschreven dat de Witte Toren zwak was. Onze verdeling zal worden vergeten dankzij onze overwinningen. We zullen in de herinnering blijven, niet als de Witte Toren die zich tegen zichzelf keerde, maar als de Witte Toren die sterk standhield in het aanzien van de Schaduw. Deze dagen zullen legendarisch zijn!’

Er werd gejuicht, vooral door Novices en soldaten, aangezien de Aes Sedai te behoudend waren voor dat soort gedrag. In het algemeen. Enkele jongere vrouwen riepen wel, meegesleept in het ogenblik. Gelukkig kwam dat gejuich van beide kanten. Egwene liet ze even brullen en stak toen haar handen op om stilte te vragen. ‘Laat het nieuws zich verspreiden door het land!’ riep ze. ‘Laat erover worden gesproken, laat erop worden vertrouwd, en laat het in de herinnering blijven. De Witte Toren is weer één geheel. En niemand – man, vrouw of schepping van de Schaduw – zal ons weer verdeeld zien!’ Het gejuich was deze keer bijna oorverdovend, en verrassend genoeg sloten zich er meer Aes Sedai bij aan. Egwene liet haar handen zakken. Ze hoopte dat ze in de komende maanden ook nog voor haar zouden juichen. Er was een heleboel werk te verzetten.

Загрузка...