38 Nieuws in Tel’aran’rhiod

‘Egwene, wees nou redelijk,’ zei Siuan, enigszins doorschijnend vanwege de ring-ter’angreaal die ze had gebruikt om Tel’arfran’rhiod binnen te komen. ‘Wat kun je nu uitrichten terwijl je in die cel zit? Elaida zal ervoor zorgen dat je nooit wordt vrijgelaten, niet na wat je tijdens dat avondmaal hebt gezegd.’ Siuan schudde haar hoofd. ‘Moeder, soms moet je gewoon de waarheid onder ogen zien. Je kunt een net maar beperkt blijven repareren voordat je het ding weg moet smijten en een nieuwe moet maken.’ Egwene zat op een driepotige kruk in de hoek van de kamer, de voorkamer van een schoenlapperswinkel. Ze had de plek willekeurig gekozen, voor de zekerheid, in plaats van een kamer in de Witte Toren zelf. De Verzakers wisten dat Egwene en de anderen in de Wereld der Dromen kwamen.

Bij Siuan kon Egwene zich meer ontspannen, meer zichzelf zijn. Ze begrepen allebei dat Egwene nu de Amyrlin was en Siuan haar ondergeschikte, maar tegelijkertijd deelden ze een band. Een kameraadschap door de rang die ze allebei hadden bekleed. Die band, merkwaardig genoeg, was veranderd in iets wat op vriendschap leek. Op het ogenblik kon Egwene haar vriendin wel wurgen. ‘We hebben dit al besproken,’ zei ze ferm. ‘Ik kan niet vluchten. Elke dag die ik gevangen doorbreng – zonder te breken – is weer een klap voor Elaida’s bewind. Als ik verdwijn voordat ze me berecht, ondermijn ik alles waar we voor hebben gewerkt!’

‘Die berechting wordt een schijnvertoning, Moeder,’ zei Siuan. ‘En als het niet zo is, dan zal de straf licht zijn. Voor zover jij me hebt verteld, heeft ze geen botten bij je gebroken toen ze je afranselde, en je zelfs geen wonden toegebracht.’

Dat was waar. Egwenes bloedende wonden waren door het gebroken glas veroorzaakt, niet door Elaida’s klappen. ‘Zelfs een formele censuur van de Zaal zal haar ondermijnen,’ zei Egwene. ‘Mijn verzet, mijn weigering om mijn gevangenisstraf te beëindigen, betekent iets. De Gezetenen zelf komen bij me op bezoek! Als ik vlucht, lijkt het alsof ik toegeef aan Elaida.’

‘Heeft ze je niet uitgeroepen tot Duistervriend?’ vroeg Siuan nadrukkelijk.

Egwene aarzelde. Ja, dat had Elaida gedaan. Maar ze had er geen bewijs voor.

De Torenwet was ingewikkeld, en het kon lastig zijn om de juiste straffen en interpretaties uit te zoeken. De Drie Geloften zouden hebben voorkomen dat Elaida de Ene Kracht als wapen gebruikte, en dus moest Elaida hebben gedacht dat wat zij deed geen overtreding was. Ofwel ze was verder gegaan dan ze zich had voorgenomen, of ze zag Egwene echt als een Duistervriend. Ze kon een van die beide standpunten innemen om zich te verdedigen; het laatste zou haar van de meeste schuld ontdoen, maar het eerste zou veel gemakkelijker te bewijzen zijn.

‘Het kan haar lukken om je te laten veroordelen,’ zei Siuan, die kennelijk dezelfde gedachtegang volgde. ‘Dan word je terechtgesteld. En wat dan?’

‘Het lukt haar niet. Ze kan niet bewijzen dat ik een Duistervriend ben, en dus zal de Zaal het nooit toestaan.’

‘En als je het mis hebt?’

Egwene weifelde. ‘Goed dan. Als de Zaal besluit dat ik moet worden terechtgesteld, dan mag je me hier weghalen. Maar pas dan, Siuan. Pas dan.’

Siuan snoof. ‘Je krijgt misschien geen kans, Moeder. Als Elaida hen eronder krijgt, dan zal ze snel handelen. De straffen van die vrouw kunnen snel zijn als een stormwind en je verrassen. Dat weet ik zeker.’

‘Als dat gebeurt,’ zei Egwene nadrukkelijk, ‘dan is mijn dood ook een overwinning. Dan is Elaida degene die het heeft opgegeven, niet ik.’

Siuan schudde haar hoofd en mompelde: ‘Koppig als een meerpaal.’

‘Die discussie hebben we gehad, Siuan,’ zei Egwene streng. Siuan zuchtte, maar ze deed er verder het zwijgen toe. Ze leek te onrustig om te gaan zitten, negeerde de kruk aan de andere kant van de kamer en ging bij het raam rechts van Egwene staan. De winkel van de schoenlapper vertoonde sporen van veel verkeer. Een stevige toonbank verdeelde de ruimte in tweeën, en in de muur waren tientallen schoengrote nissen aangebracht. Af en toe zaten de meeste daarvan vol met stevige werkschoenen van leer of canvas, de veters omlaag bungelend aan de voorkant, of met gespen die glansden in het fantoomlicht van Tel’aran’rhiod. Maar elke keer als Egwene naar de muur keek, waren de schoenen verplaatst, sommige verdwenen en andere verschenen. Ze stonden in de echte wereld kennelijk niet lang in die nissen, want ze lieten alleen vage nabeelden achter in de Wereld der Dromen.

De voorste helft van de winkel stond vol met krukken voor klanten. De schoenen tegen de achterste muur hadden verschillende vormen en kleuren, en er stonden passchoenen voor de klanten klaar. Iemand die nieuwe schoenen wilde hebben, kon een stijl uitzoeken en de passchoenen uitproberen. De schoenlapper – of waarschijnlijk zijn hulpjes – maakte dan een nieuw paar dat de klant kon ophalen als het klaar was. Op de brede glazen vensters aan de voorzijde stond in witte letters de naam van de schoenlapper – Naorman Mashinta – en er was een kleiner cijfer drie naast de naam geschilderd. Dit was de derde generatie van de familie Mashinta die de winkel uitbaatte. Niet ongewoon onder stedelingen. In feite vond het deel van Egwene dat nog onder invloed van Tweewater verkeerde het vreemd dat iemand zou overwegen het vak van zijn ouders om te wisselen voor iets anders, behalve als ze een derde of vierde kind waren.

‘Zo, dan hebben we het voor de hand liggende gehad,’ zei Egwene. ‘Heb je nog meer nieuws?’

‘Nou,’ zei Siuan, leunend op de vensterbank en uitkijkend over de spookachtig stille straat in Tar Valon. ‘Een oude kennis van je is pasgeleden in het kamp aangekomen.’

‘O ja?’ vroeg Egwene verstrooid. ‘Wie dan?’

‘Gawein Trakand.’

Egwene schrok. Dat was onmogelijk! Gawein had zich tijdens de opstand bij Elaida’s groepering aangesloten. Hij zou nooit overlopen naar de kant van de opstandelingen. Was hij gevangengenomen? Maar zo had Siuan het niet gezegd.

Even was Egwene een bevend meisje, verstrikt in de macht van gefluisterde beloften. Ze wist haar uiterlijke verschijning echter vast te houden als die van de Amyrlin en dwong haar gedachten terug naar het heden, waarna ze zo achteloos mogelijk antwoordde. ‘Gawein?’ vroeg ze. ‘Wat vreemd. Ik zou hem daar niet verwachten.’ Siuan glimlachte. ‘Dat heb je mooi aangepakt,’ zei ze. ‘Hoewel je te lang wachtte, en toen je eindelijk naar hem vroeg was je te overdreven achteloos. Dat maakte je eenvoudig te peilen.’

‘Het Licht moge je verblinden,’ zei Egwene. ‘Nog een beproeving? Is hij er echt?’

‘Ik hou me aan de geloften, dank je beleefd,’ zei Siuan gekrenkt. Egwene was een van de weinigen die wist dat, als gevolg van haar sussen en Heling, Siuan was verlost van de Drie Geloften. Maar net als Egwene besloot ze toch niet te liegen.

‘Hoe dan ook,’ zei Egwene, ‘ik zou denken dat de tijd om mij te beproeven achter ons ligt.’

‘Iedereen die je ontmoet zal je altijd beproeven, Moeder,’ zei Siuan. ‘Je moet voorbereid zijn op verrassingen; ieder ogenblik kan iemand je er een toegooien om te kijken hoe je reageert.’

‘Dank je,’ zei Egwene koeltjes. ‘Maar daar hoef ik echt niet aan herinnerd te worden.’

‘O nee?’ vroeg Siuan. ‘Dat klinkt wel een beetje als iets wat Elaida zou zeggen.’

‘Dat is niet eerlijk!’

‘Bewijs het maar,’ zei Siuan zelfgenoegzaam.

Egwene dwong zichzelf om rustig te blijven. Siuan had gelijk. Ze kon die raad beter aannemen, vooral aangezien het goede raad was. ‘Je hebt natuurlijk gelijk,’ zei Egwene, die haar gewaad over haar knieën gladstreek terwijl ze ook de frustratie van haar gezicht streek. ‘Vertel eens wat meer over Gaweins komst.’

‘Ik weet niet veel meer,’ gaf Siuan toe. ‘Ik had het eigenlijk gisteren al moeten zeggen, maar onze bespreking werd onderbroken.’ Ze spraken elkaar nu vaker – elke avond sinds Egwenes gevangenschap – maar gisteren was Siuan ergens door gewekt voordat hun gesprek afgelopen was.

Een bel van kwaad in het opstandelingenkamp, had ze gemeld, iets over tenten die tot leven kwamen en mensen probeerden te wurgen. Er waren drie slachtoffers gevallen, een van hen een Aes Sedai. ‘Maar goed,’ vervolgde Siuan, ‘Gawein heeft in mijn bijzijn niet veel gezegd. Ik denk dat hij hier is omdat hij had gehoord dat je gevangen was genomen. Hij kwam met verschrikkelijk veel opschudding aan, maar nu is hij op Brins bevelspositie en bezoekt de Aes Sedai regelmatig. Hij peinst ergens over, gaat steeds met Romanda en Lelaine praten.’

‘Dat is verontrustend.’

‘Nou, zij zijn de overduidelijke macht in het kamp,’ zei Siuan. ‘Behalve wanneer Sheriam en de anderen wat gezag aan hen kunnen ontfutselen. Het gaat niet zo goed zonder jou; het kamp heeft behoefte aan leiderschap. Eigenlijk snakken we ernaar, zoals een uitgehongerde visser snakt naar een vangst. Aes Sedai zijn ordelijke mensen, neem ik aan. Het...’

Ze zweeg. Bijna had ze Egwene weer onder druk gezet om zich te laten redden. Ze keek even naar Egwene en vervolgde: ‘Nou, het zal goed voor ons zijn als je terugkeert, Moeder. Hoe langer je wegblijft, hoe sterker de groeperingen worden. Je ziet de grenzen al bijna door het kamp lopen. Romanda aan de ene kant, Lelaine aan de andere, met een steeds kleiner stukje ertussen dat geen partij wil kiezen.’

‘We kunnen ons niet nog een verdeling veroorloven,’ besloot Egwene. ‘Niet onder onszelf. We moeten bewijzen dat we sterker zijn dan Elaida.’

‘De splitsingen hier lopen in ieder geval niet langs de grenzen van de Ajahs,’ zei Siuan verdedigend.

‘Groeperingen en breuken,’ zei Egwene, die opstond. ‘Onderlinge gevechten en geruzie. Hier zijn we te goed voor, Siuan. Vertel de Zaal dat ik hen wil spreken. Misschien overmorgen. Morgen moeten jij en ik elkaar weer ontmoeten.’ Siuan knikte weifelend. ‘Goed.’ Egwene keek haar aan. ‘Lijkt je dat onverstandig?’

‘Nee,’ zei Siuan. ‘Ik maak me zorgen over hoezeer je jezelf onder druk zet. De Amyrlin moet leren haar kracht te verdelen. Sommige vrouwen op jouw plek hebben gefaald, niet omdat ze niet het vermogen hadden tot grootsheid, maar omdat ze dat vermogen te zeer uitspreidden en draafden wanneer ze moesten wandelen.’ Egwene wees er maar niet op dat Siuan er zelf een groot deel van haar tijd als Amyrlin een razende vaart in had gehad. Er was veel wat erop wees dat Siuan zichzelf te veel had uitgespreid en dat ze daardoor was gevallen. Wie kon er dus beter spreken over de gevaren van dergelijk handelen dan degene die er zo haar vingers aan had gebrand?

‘Je goede raad wordt op prijs gesteld, dochter,’ zei Egwene. ‘Maar werkelijk, je hoeft je geen zorgen te maken. Ik breng mijn dagen in afzondering door, met af en toe een pak slaag om het leven wat pit te geven. Die ontmoetingen ’s nachts helpen me overleven.’ Ze huiverde en keek uit het raam naar de vuile, verlaten straat.

‘Is het moeilijk te verdragen?’ vroeg Siuan zacht. ‘Mijn cel is zo smal dat ik beide muren tegelijk kan aanraken,’ antwoordde Egwene. ‘En hij is ook niet zo heel lang. Als ik ga liggen, moet ik mijn knieën optrekken om erin te passen. Ik kan niet staan omdat de zoldering te laag is, en ik kan niet zitten zonder pijn, want ze Helen me niet langer tussen twee afranselingen door. Het stro is oud en hard. De deur is dik en de spleten laten niet veel licht binnen. Ik was me er niet van bewust dat de Toren dit soort cellen had.’

Ze keek weer naar Siuan. ‘Als ik eenmaal volledig als Amyrlin ben aangesteld, zullen deze kamer en gelijksoortige cellen worden ontmanteld, de deuren eruit gerukt en de cellen zelf opgevuld met bakstenen en specie.’

Siuan knikte. ‘Daar zullen we voor zorgen.’

Egwene wendde zich weer af en merkte met schaamte op dat ze haar gewaad had laten veranderen naar de cadin’sor van een Aielse Speervrouwe, met speren en een boog op haar rug. Ze haalde haar eigen kleding terug en zuchtte diep. ‘Niemand zou zo opgesloten mogen worden,’ zei ze, ‘zelfs niet...’

Siuan fronste toen Egwenes stem wegstierf. ‘Wat was dat?’ Egwene schudde haar hoofd. ‘Er schoot me net iets te binnen. Zo moet het zijn geweest voor Rhand. Nee, erger nog. Volgens de verhalen was hij opgesloten in een kist die kleiner was dan mijn cel. Ik kan in ieder geval nog een deel van de nacht met jou praten. Hij had niemand. Hij had niet de overtuiging dat zijn afranselingen betekenis hadden.’ Het Licht geve dat ze het niet zo lang hoefde vol te houden als hij had gedaan. Haar gevangenisstraf duurde nu pas een paar dagen.

Siuan zweeg.

‘Maar toch,’ zei Egwene, ‘ik heb Tel’aran’rhiod. Overdag is mijn lichaam gevangen, maar ’s nachts is mijn ziel vrij. En elke dag die ik doorsta is verder bewijs dat Elaida’s wil geen wet is. Ze kan me niet breken. Haar steun bij de anderen neemt af. Vertrouw me.’ Siuan knikte. ‘Goed dan,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Jij bent Amyrlin.’

‘Natuurlijk ben ik dat,’ zei Egwene afwezig. ‘Nee, Egwene,’ zei Siuan. ‘Ik meende het vanuit het hart.’ Egwene draaide zich verbaasd om. ‘Maar je hebt altijd in me geloofd!’

Siuan trok haar wenkbrauw op.

‘Althans,’ zei Egwene, ‘bijna van het begin af aan.’

‘Ik heb altijd geloofd dat je potentieel had,’ verbeterde Siuan haar. ‘Nou, dat heb je vervuld. Een deel ervan, althans. Genoeg. Hoe deze storm ook verloopt, je hebt één ding bewezen. Je hebt je plek verdiend. Licht, meisje, je wordt misschien wel de beste Amyrlin die de wereld sinds het bewind van Artur Haviksvleugel heeft gekend!’ Ze weifelde. ‘En het valt niet mee om dat toe te geven, moet je weten.’

Egwene pakte Siuan glimlachend bij de armen. Siuan had bijna tranen in haar ogen van trots! ‘Ik heb me alleen maar in een cel laten opsluiten.’

‘En dat deed je als een Amyrlin, Egwene,’ zei Siuan. ‘Maar ik moet terug. Sommigen van ons kunnen niet de hele dag luieren zoals jij. We hebben echte slaap nodig, anders belanden we bewusteloos in ons waswater.’ Ze trok een grimas en maakte zich van Egwene los. ‘Je zou hem gewoon kunnen zeggen dat hij...’

‘Niets daarvan,’ zei Siuan, zwaaiend met haar vinger. Was Egwene vergeten dat Siuan net nog iets vleiends had gezegd over haar status als Amyrlin? ‘Ik heb mijn woord gegeven, en ik word nog eerder een hoopje visseningewanden dan dat ik dat breek.’ Egwene knipperde met haar ogen. ‘Ik zou het niet in mijn hoofd halen je te dwingen,’ zei ze, en ze verborg een glimlach toen ze zag dat Siuans schimmige gestalte ineens een felrood lint in het haar droeg. ‘Ga dan maar.’

Siuan knikte ferm, ging zitten en sloot haar ogen. Ze vervaagde langzaam uit Tel’aran’rhiod.

Egwene aarzelde en keek naar de plek waar Siuan had gezeten. Het werd waarschijnlijk tijd om terug te keren naar gewone dromen en haar geest de kans te geven zich te herstellen. Maar terugkeren naar haar gewone dromen zou een stap naar het ontwaken toe zijn, en als ze wakker werd zou ze alleen maar die nauwe kerker en bedompte duisternis vinden. Ze verlangde ernaar nog een tijdje in de Wereld der Dromen te blijven. Ze overwoog Elaynes dromen te bezoeken en om een gesprek te vragen... maar nee, dat zou te veel tijd kosten, aangenomen dat Elayne haar droom-ter’angreaal kon laten werken. Dat lukte haar tegenwoordig maar zelden.

Ze liep weg bij Tar Valon en de schoenlapperswinkel vervaagde. Ze verscheen weer in het kamp van de opstandige Aes Sedai. Een domme plek om te bezoeken, misschien. Als er Duistervrienden of Verzakers in de Wereld der Dromen waren, dan hielden die het kamp misschien in de gaten op zoek naar kennis, net zoals Egwene soms de werkkamer van de Amyrlin in Tel’aran’rhiod bezocht om te zoeken naar aanwijzingen over Elaida’s plannen. Maar Egwene moest hierheen komen.

Ze stelde zich daar geen vragen over; ze voelde gewoon dat het zo was.

De wegen in het kamp waren modderig, met sporen van wagenwielen erin. Ooit was het gewoon een akker geweest, maar het gebied was gevorderd door de Aes Sedai en veranderd in... iets. Deels een plek van oorlog, door Brins soldaten die in een kring om hen heen kampeerden. Deels een dorp, hoewel geen enkel dorp ooit aanspraak had kunnen maken op zo’n grote groep Aes Sedai, Novices en Aanvaarden. Deels een gedenkteken voor de zwakte van de Witte Toren.

Egwene liep over de hoofdweg van het kamp, waar onkruid was vertrapt tot modder en de modder vervolgens was uitgesleten tot een weg. Er lagen looppaden langs, en tenten stonden op het vlakke land erachter. Er waren geen mensen, behalve af en toe een vluchtige glimp van een slaper die per ongeluk in Tel’aran’rhiod was beland. Hier een korte flits van een vrouw in een mooi groen gewaad. Een dromende Aes Sedai, misschien, hoewel ze even gemakkelijk een dienster kon zijn die droomde dat ze koningin was. Daar een vrouw in het wit: een vrouw met piekerig blond haar, die veel te oud was om Novice te zijn. Dat deed er niet langer toe. Het Noviceboek had lang geleden al voor iedereen moeten worden opengesteld. De Witte Toren was te zwak om welke bron van kracht dan ook te weigeren. Beide vrouwen waren bijna even snel verdwenen als ze waren verschenen. Maar weinig dromers bleven lang in Tel’aran’rhiod; als je langer wilde blijven, had je ofwel een vaardigheid zoals die van Egwene nodig, of een ter’angreaal zoals de ring die Siuan gebruikte. En er was nog een derde weg. Verstrikt raken in een wakende nachtmerrie. Van die laatsten was er niemand, het Licht zij dank. Het kamp leek vreemd nu het zo verlaten was. Egwene liet zich allang niet meer van haar stuk brengen door het spookachtige gebrek aan mensen in Tel’aran’rhiod. Maar dit kamp was op een of andere manier anders. Het zag eruit als een oorlogskamp nadat alle soldaten waren afgeslacht op het slagveld. Verlaten, maar toch vertelde het iets over de levens van degenen die er hadden gewoond. Egwene had het gevoel dat ze de verdeling kon zien waar Siuan het over had gehad, zoals de tenten samengeschoold stonden als pollen ontluikende bloemen.

Zonder de mensen hier ontwaarde ze de patronen en de problemen waarover die spraken. Egwene kon Elaida dan hekelen vanwege de scheuring tussen de Ajahs in de Witte Toren, maar Egwenes eigen Aes Sedai begonnen ook te breken. Ach, als je drie Aes Sedai bij elkaar zette, kon je erop wachten dat twee van hen een verbond aangingen. Het was gezond dat de vrouwen plannen maakten en zich voorbereidden; de problemen begonnen wanneer ze anderen van hun eigen soort begonnen te beschouwen als vijanden in plaats van als gewoon mededingers.

Siuan had helaas gelijk. Egwene kon niet veel langer meer blijven hopen op verzoening. Stel dat de Witte Toren Elaida niet afzette? Stel dat, ondanks Egwenes vooruitgang, de scheuringen tussen de Ajahs nooit genazen? Wat dan? Ten strijde trekken? Er was nog een andere mogelijkheid, waar niemand van hen aan had gedacht: de verzoening voor altijd vergeten. Een tweede Witte Toren oprichten. Het zou betekenen dat de Aes Sedai werden opgebroken, misschien wel voor altijd.

Egwene huiverde bij dat vooruitzicht, en haar huid jeukte terwijl ze in opstand kwam tegen de gedachte. Maar stel dat ze geen andere keus had? Ze moest denken aan de vertakkingen, en die waren angstwekkend. Hoe kon ze de Kinne of de Wijzen overhalen zich te verbinden met de Aes Sedai als de Aes Sedai zelf niet verenigd waren? De twee Witte Torens zouden tegengestelde krachten worden, en de leiders van bevolkingen zouden in de war raken terwijl rivaliserende Amyrlins probeerden landen in te zetten voor hun eigen doeleinden. Bondgenoten en vijanden zouden hun ontzag voor de Aes Sedai verliezen, en koningen zouden misschien hun eigen centra oprichten voor vrouwen die aanleg hadden voor het geleiden. Egwene herpakte zich en liep over de modderige weg terwijl de tenten erlangs veranderden; de flap open, dan weer dicht, en dan weer open in de vreemd onstoffelijke Wereld der Dromen. Egwene voelde de stola van de Amyrlin om haar hals verschijnen, en hij leek te zwaar, alsof er loden gewichten in waren geweven. Ze zou de Aes Sedai van de Witte Toren naar haar kant overhalen. Elaida zou vallen. Maar zo niet... dan zou Egwene doen wat nodig was om het volk, en de wereld, te behouden voor Tarmon Gai’don. Ze stapte weg bij het kamp, de tenten, de karrensporen en lege straten, die allemaal verdwenen. Weer wist ze niet zeker waar haar geest haar naartoe zou voeren.

Op deze wijze door de Wereld der Dromen reizen – zich door haar behoeften laten leiden – kon gevaarlijk zijn, maar het kon ook heel verhelderend werken. In dit geval zocht ze niet naar een voorwerp, maar naar kennis. Wat moest ze weten, wat moest ze zien?

Haar omgeving vervaagde en nam weer vorm aan. Ze stond midden in een klein kamp, met een smeulend vuur in de vuurkuil voor haar en een tongetje van vuur dat omhoogkringelde naar de lucht. Dat was vreemd. Vuur was meestal te vluchtig om zichtbaar te zijn in Tel’aran’rhiod. Er waren geen echte vlammen, ondanks de rook en de oranje gloed die de gladde rivierstenen rondom de kuil verwarmde. Ze keek omhoog, naar de te donkere, stormachtige hemel. Die geruisloze storm was ook weer een onregelmatigheid in de Wereld der Dromen, hoewel het de laatste tijd zo vaak voorkwam dat ze het amper nog opmerkte. Kon je hier wel iets onregelmatig noemen?

Geschokt zag ze kleurrijke wagens om haar heen: groen, rood, oranje en geel. Waren die er net ook al geweest? Ze stond op een grote open plek in een bos van fantoom-witte espen. De ondergroei was dicht, met sprietig wild gras dat in rommelige pollen zijn vingers omhoogstak.

Een overwoekerde weg kronkelde door de bomen rechts van haar; de kleurrijke wagens stonden in een kring rondom het vuur. De zijkanten van de vierkante voertuigen waren vrolijk beschilderd, en ze hadden daken en wanden als kleine gebouwtjes. Ossen verschenen niet in de Wereld der Dromen, maar borden, bekers en lepels verschenen en verdwenen op plekken bij de vuurkuil of op de bokken van de wagens.

Het was een kamp van het Trekkende Volk, de Tuatha’an. Waarom was ze hier?

Egwene liep wat om de vuurkuil heen, kijkend naar de wagens, het schilderwerk dat goed werd onderhouden zodat het niet barstte of vies werd. Deze karavaan was veel kleiner dan die Perijn en zij zo lang geleden hadden bezocht, maar hij voelde ongeveer hetzelfde aan. Ze hoorde bijna de fluiten en trommels, kon zich bijna voorstellen dat die flakkeringen bij de vuurkuil de schaduwen waren van dansende mannen en vrouwen. Dansten de Tuatha’an nog steeds, nu de hemel zo naargeestig was en de wind zo vol slecht nieuws? Wat voor plek was er voor hen in een wereld die zich voorbereidde op oorlog? Trolloks gaven niets om de Weg van het Blad. Wilde deze groep Tuatha’an zich verbergen voor de Laatste Slag?

Egwene ging op het trapje van een wagen zitten, die naar de nabijgelegen vuurkuil gedraaid stond. Even liet ze haar gewaad veranderen naar een eenvoudig groen wollen kleed uit Tweewater, ongeveer zoals ze had gedragen toen ze een bezoek had gebracht aan het Trekkende Volk. Ze staarde in die niet-bestaande vlammen, peinsde en haalde herinneringen op. Wat was er geworden van Aram, Raen en Ila? Ze zaten waarschijnlijk veilig ergens in een kamp zoals dit, afwachtend wat Tarmon Gai’don met de wereld zou doen. Egwene glimlachte, terugdenkend aan de dagen toen ze met Aram had geflirt en gedanst terwijl Perijn afkeurend toekeek. Dat was een eenvoudige tijd geweest; hoewel de ketellappers altijd in staat leken te zijn hun leven eenvoudiger te maken.

Ja, deze groep zou nog steeds dansen. Ze zouden dansen tot aan de dag dat het Patroon wegbrandde, of ze nu hun lied vonden of niet, of de Trolloks nu de wereld plunderden of de Herrezen Draak die verwoestte.

Was ze alles uit het oog verloren wat het kostbaarst was? Waarom vocht ze zo hard om de Witte Toren veilig te stellen? Om de macht? Uit trots? Of omdat ze echt dacht dat het het beste was voor de wereld?

Zou ze zichzelf uitputten terwijl ze deze strijd voerde? Ze had gekozen – of zou hebben gekozen – voor de Groene Ajah, niet de Blauwe. Het ging haar er niet alleen om dat de Groene zusters zo bewonderenswaardig voor zichzelf opkwamen en vochten; ze vond de Blauwe te kortzichtig. Het leven was ingewikkelder dan één enkele zaak. Het leven draaide om leven. Om dromen, lachen en dansen.

Gawein was in het kamp van de Aes Sedai. Ze had gezegd dat ze de Groene had gekozen vanwege hun agressieve vastberadenheid; het was de Strijdende Ajah. Maar een geheimer, eerlijker deel van haar gaf toe dat Gawein ook een overweging was geweest in haar besluit. Onder de Groene Ajah werd vaak getrouwd met de eigen zwaardhand. Egwene wilde Gawein als zwaardhand. En als echtgenoot. Ze hield van hem. Ze zou hem binden. Die wensen van het hart waren minder belangrijk dan het lot van de wereld, dat wel, maar ze wogen wel degelijk mee.

Egwene stond op van het trapje terwijl haar gewaad terug veranderde naar het wit-met-zilveren gewaad van de Amyrlin. Ze zette een stap naar voren en liet de wereld verschuiven. Ze stond voor de Witte Toren. Ze keek omhoog, langs de hele lengte van de kwetsbare – en toch machtige – witte zuil. Hoewel de hemel borrelde van de zwarte onrust, wierp iets een schaduw vanaf de Toren, en die viel recht op Egwene. Was dit een soort visioen? De Toren doemde boven haar op en ze voelde het gewicht ervan, alsof ze hem zelf overeind hield. Duwend tegen die muren om te voorkomen dat ze zouden barsten en omvallen.

Egwene bleef daar een hele tijd staan, onder een kolkende hemel terwijl de volmaakte spits van de Toren zijn schaduw over haar heen wierp. Ze staarde naar de top en probeerde te besluiten of het tijd werd hem gewoon te laten omvallen.

Nee, dacht ze opnieuw. Nee, nog niet helemaal. Nog een paar dagen.

Ze sloot haar ogen en opende ze in duisternis. Plotseling trok de pijn door haar lichaam, voelde haar achterwerk rauw van de riem en verkrampten haar armen en benen doordat ze gedwongen was zich op te rollen in het kleine kamertje.

Het rook er naar oud stro en schimmel, en ze wist dat als haar neus er niet aan gewend was geweest, ze haar eigen ongewassen lichaam ook zou hebben geroken. Ze onderdrukte een kreun; er zaten vrouwen buiten om over haar te waken en haar schild in stand te houden. Ze wilde niet dat die haar hoorden klagen, zelfs niet in de vorm van een kreun.

Ze ging zitten, nog altijd in hetzelfde Novicegewaad dat ze had gedragen bij Elaida’s avondmaal. Haar mouwen waren stijf van het geronnen bloed, dat kraakte als ze zich bewoog en langs haar huid schraapte. Ze had dorst; ze gaven haar nooit voldoende water. Maar ze klaagde niet. Geen geschreeuw, geen geroep, geen gebedel. Ze dwong zichzelf te gaan zitten ondanks de pijn, en ze glimlachte om hoe het voelde. Ze kruiste haar benen, leunde achterover en strekte – een voor een – de spieren in haar armen. Toen stond ze op en bukte zich om haar rug en schouders te strekken. Uiteindelijk ging ze op haar rug liggen en strekte haar benen in de lucht, ineenkrimpend toen de spieren klaagden. Ze moest soepel blijven. Pijn was niets. Helemaal niets vergeleken met het gevaar waarin de Witte Toren verkeerde.

Ze ging weer in kleermakerszit zitten en haalde diep adem, waarbij ze in zichzelf herhaalde dat ze in deze cel opgesloten wilde zijn. Ze kon ontsnappen als ze dat wilde, maar ze bleef. Door te blijven, ondermijnde ze Elaida. Door te blijven, bewees ze dat sommigen niet zouden buigen en stilzwijgend de val van de Witte Toren zouden aanvaarden. Deze gevangenisstraf had betekenis. De woorden, herhaald in haar hoofd, hielpen de paniek bij de gedachte aan nog weer een dag in deze cel weg te houden. Wat zou ze hebben gedaan als ze deze nachtelijke dromen niet had om gezond van geest te blijven? Wederom dacht ze aan die arme Rhand, opgesloten. Zij en hij deelden nu iets. Een verwantschap die verder ging dan een gezamenlijke jeugd in Tweewater. Ze hadden allebei geleden onder Elaida’s straffen. En die hadden geen van hen beiden gebroken.

Er viel niets anders te doen dan wachten. Rond het middaguur zouden ze de deur openen en haar naar buiten slepen om te worden afgeranseld. Die straf zou ze niet van Silviana krijgen. Het geven van de afranselingen werd gezien als beloning, een vergoeding aan de Rode zusters omdat die de hele dag in de kerker moesten zitten om haar te bewaken.

Na de afranseling zou Egwene haar cel weer in gaan en zou ze een kom smakeloze pap krijgen. Dag na dag was die hetzelfde. Maar ze zou niet breken, vooral niet nu ze haar nachten kon doorbrengen in Tel’aran’rhiod.

In feite waren dat in veel opzichten haar dagen – die ze vrij en actief doorbracht – terwijl dit haar nachten waren, in de stille duisternis. Ze hield zichzelf dat voor.

De ochtend sleepte zich voort. Eindelijk rammelden er ijzeren sleutels en draaide er een in het oude slot. De deur ging open en twee slanke Rode zusters stonden buiten, hun omtrekken nauwelijks te zien, in zulk onwennig licht dat Egwene hun gezichten niet kon ontwaren. De Rode zusters grepen haar ruw bij de armen, ook al verzette ze zich nooit. Ze trokken haar naar buiten en gooiden haar op de grond. Ze hoorde de riem toen een van hen daar afwachtend mee op haar hand sloeg, en Egwene zette zich schrap voor de klappen. Ze zouden haar horen lachen, net als elke voorgaande dag. ‘Wacht,’ zei een stem.

De armen die Egwene vasthielden verstrakten. Egwene fronste haar voorhoofd, met haar wang tegen de koude tegelvloer gedrukt. Die stem... dat was Katerine.

Langzaam ontspanden de zusters die Egwene vasthielden hun greep en trokken haar overeind. Ze knipperde met haar ogen in het felle licht van de lampen en zag Katerine een stukje verderop in de gang staan, met haar armen over elkaar. ‘Ze moet worden vrijgelaten,’ zei de Rode zuster, die merkwaardig zelfingenomen klonk. ‘Wat?’ vroeg een van Egwenes gevangenbewaarders. Terwijl haar ogen aan het licht wenden, zag Egwene dat het de slungelige Barasine was.

‘De Amyrlin beseft dat ze de verkeerde straft,’ zei Katerine. ‘Het falen ligt niet helemaal bij dit... insect van een Novice, maar bij degene die haar moest bijsturen.’

Egwene keek Katerine aan. En toen snapte ze het. ‘Silviana.’

‘Inderdaad,’ antwoordde Katerine. ‘Als Novices bandeloos zijn, moet de blaam dan niet worden gelegd bij degene die hen had moeten opleiden?’

Dus Elaida was erachter dat ze niet kon bewijzen dat Egwene een Duistervriend was. De aandacht afleiden naar Silviana was een slimme zet; als Elaida werd gestraft omdat ze de Kracht had gebruikt om Egwene te verslaan, maar Silviana nog veel zwaarder werd gestraft omdat ze Egwene niet in het gareel had kunnen krijgen, zou dat het gezicht van de Amyrlin redden.

‘Ik vind dat de Amyrlin een wijze keus heeft gemaakt,’ zei Katerine. ‘Egwene, je moet van nu af aan worden... opgeleid door uitsluitend de Meesteres der Novices.’

‘Maar Silviana had gefaald, zei je,’ zei Egwene verward. ‘Niet Silviana,’ zei Katerine; en haar zelfingenomenheid leek nog meer toe te nemen. ‘De nieuwe Meesteres der Novices.’ Egwenes blik kruiste die van de vrouw. ‘Ah,’ zei ze. ‘En jij denkt dat jij zult slagen waar Silviana heeft gefaald?’

‘Je zult het wel zien.’ Katerine wendde zich af en liep weg door de betegelde gang. ‘Breng haar naar haar kamer.’ Egwene schudde haar hoofd. Elaida was kundiger dan Egwene had aangenomen. Ze had ingezien dat de gevangenisstraf niet werkte en had in plaats daarvan een zondebok gevonden om te straffen. Maar Silviana, uit haar rang gezet? Dat zou een klap zijn voor het moreel in de Toren, want vele zusters zagen Silviana als een uitstekende Meesteres der Novices.

De Rode zusters leidden Egwene met tegenzin naar de Novicekwartieren, nu op hun nieuwe plek op de tweeëntwintigste verdieping. Ze leken geërgerd over de gemiste kans om haar een pak slaag te geven. Ze negeerde de vrouwen. Na zo lange tijd opgesloten te hebben gezeten, voelde het heerlijk om gewoon te kunnen lopen. Het was geen vrijheid met twee wachters, maar zo voelde het beslist wel! Licht! Ze wist niet zeker hoeveel langer ze het nog had kunnen uithouden in dat donkere gat!

Maar ze had gewonnen. Het begon haar nu pas te dagen. Ze had gewonnen! Ze had de ergste straf ondergaan die Elaida kon bedenken, en ze was er als overwinnaar uitgekomen! De Amyrlin zou worden gestraft door de Zaal, en Egwene zou worden vrijgelaten. Alle vertrouwde gangen leken te stralen van een feestelijk licht, en elke stap die ze zette leek de zegetocht van duizend mannen over het slagveld. Ze had gewonnen! De oorlog was nog niet voorbij, maar deze veldslag ging naar Egwene. Ze beklommen een trap en kwamen uit in de drukker bevolkte delen van de Toren. Weldra zag ze een groep Novices langskomen; ze fluisterden tegen elkaar toen ze Egwene zagen en gingen er toen vandoor.

Daarna kwam Egwenes kleine stoet van drie steeds meer mensen in de gangen tegen. Zusters van alle Ajahs, die er druk uitzagen, en toch vertraagden ze hun pas toen ze Egwene langs zagen komen. Aanvaarden in hun gestreepte gewaden waren veel minder omzichtig; ze bleven op kruisingen naar Egwene gapen toen ze langs werd geleid. Bij hen allemaal was verbazing in de ogen te zien. Waarom was ze vrij ? Ze leken gespannen. Was er iets gebeurd waar Egwene niet van op de hoogte was?

‘Ah, Egwene,’ zei een stem toen ze langs een gang liepen. ‘Uitstekend, je bent al vrij. Ik wil je spreken.’

Egwene draaide zich geschokt om en zag Saerin, de doelgerichte Bruine Gezetene. Het litteken op de wang van de vrouw deed haar er altijd veel... afschrikwekkender uitzien dan de meeste andere Aes Sedai, een uitstraling die werd versterkt door grijze haren die wezen op haar hoge leeftijd. Je kon maar weinig leden van de Bruine Ajah omschrijven als bedreigend, maar Saerin hoorde beslist tot dat groepje.

‘We brengen haar naar haar kamer,’ meldde Barasine. ‘Nou, dan praat ik onderweg wel met haar,’ zei Saerin rustig. ‘Ze mag niet...’

‘Wilde je me dat weigeren, Rode? Een Gezetene?’ vroeg Saerin. Barasine bloosde. ‘De Amyrlin zal niet blij zijn als ze hiervan hoort.’

‘Ga het haar dan maar snel vertellen,’ zei Saerin, ‘terwijl ik een paar belangrijke dingen bespreek met de jonge Alveren.’ Ze keek naar de Rode zusters. ‘Geef ons een beetje ruimte, alsjeblieft.’ De twee Rode zusters konden haar blik niet weerstaan en gingen achteruit. Egwene keek nieuwsgierig toe. Het scheen dat het gezag van de Amyrlin – en dat van haar hele Ajah – enigszins was afgenomen. Saerin wendde zich naar Egwene en wenkte, en samen liepen ze verder door de gang, met de Rode zusters achter hen aan. ‘Je neemt een risico door zo openlijk met me te praten,’ zei Egwene. Saerin snoof. ‘Je kamer verlaten is tegenwoordig al een risico. Ik begin te gefrustreerd te raken over alle gebeurtenissen om me nog druk te maken over kleinigheden.’ Ze zweeg even en keek naar Egwene. ‘Bovendien kan het tegenwoordig het risico wel waard zijn om in jouw gezelschap te worden gezien. Ik wilde iets vaststellen.’

‘Wat dan?’ vroeg Egwene nieuwsgierig.

‘Nou, eigenlijk wilde ik kijken of ze zich zouden laten gebieden. De meeste leden van de Rode Ajah zijn niet gelukkig met je vrijlating.

Ze zien het als een groot falen van Elaida.’

‘Ze had me moeten doden,’ zei Egwene knikkend. ‘Dagen geleden al.’

‘Dat zou zijn beschouwd als falen.’

‘Net zozeer als gedwongen worden om Silviana af te zetten?’ vroeg Egwene. ‘Van plotseling besluiten dat je Meesteres der Novices de blaam treft, een week na het feit?’

‘Is dat wat ze je hebben verteld?’ vroeg Saerin glimlachend, al liep ze door en hield ze haar blik naar voren. ‘Dat Elaida “plotseling” tot dat besluit kwam, helemaal alleen?’ Egwene trok haar wenkbrauw op.

‘Silviana eiste te worden gehoord door de volledige Zaal,’ vertelde Saerin. ‘Ze stond voor ons allemaal, voor Elaida zelf, en hield vol dat je op onrechtmatige wijze werd behandeld. Wat waarschijnlijk ook zo was. Zelfs als je geen Aes Sedai bent, dan nog had je niet in dergelijke afschuwelijke omstandigheden mogen worden ondergebracht.’ Saerin keek opzij naar Egwene. ‘Silviana eiste je vrijlating. Ze scheen een hoop ontzag voor je te hebben, moet ik zeggen. Ze sprak met trots over hoe je haar straffen had ondergaan, alsof je een leerling was die haar lesje goed had geleerd. Ze sprak zich tegen Elaida uit, riep de Zaal op om haar af te zetten. Het was... heel buitengewoon.’

‘Bij het Licht...’ zei Egwene ademloos. ‘Wat heeft Elaida met haar gedaan?’

‘Haar bevolen het gewaad van een Novice aan te trekken,’ zei Saerin. ‘Wat nogal wat oproer veroorzaakte in de Zaal.’ Saerin zweeg even. ‘Silviana weigerde, natuurlijk. Elaida heeft verklaard dat ze moet worden gesust en terechtgesteld. De Zaal weet niet wat te doen.’ Egwene voelde een steek van paniek. ‘Licht! Ze mag niet worden gestraft! We moeten dit voorkomen.’

‘Voorkomen?’ vroeg Saerin. ‘Kind, de Rode Ajah staat op instorten! De leden keren zich tegen elkaar als wolven die hun eigen roedel aanvallen. Als Elaida een lid van haar eigen Ajah laat terechtstellen, dan zal elke steun die ze nog had verdampen. Ik zou er niet van opkijken, als de rust weer terugkeert, om te zien dat die hele Ajah zichzelf zodanig heeft ondermijnd dat je hem eenvoudigweg zou kunnen ontbinden.’

‘Ik wil hem niet ontbinden,’ zei Egwene. ‘Saerin, dat is nu juist een van de problemen met Elaida’s denkwijze! De Witte Toren heeft alle Ajahs nodig, zelfs de Rode, om het hoofd te bieden aan wat er gaat komen. We kunnen het ons beslist niet veroorloven om een vrouw zoals Silviana te verliezen alleen om een punt te maken. Verzamel zoveel steun als je kunt. We moeten snel handelen om deze bespotting een halt toe te roepen.’

Saerin knipperde met haar ogen. ‘Denk je echt dat jij hier iets te zeggen hebt, kind?’

Egwene keek haar in de ogen. ‘Wil jij die taak liever hebben?’

‘Licht, nee!’

‘Nou, sta me dan niet langer in de weg en ga aan het werk! Elaida moet worden afgezet, maar we kunnen niet toestaan dat de hele Toren instort terwijl dat gebeurt. Ga naar de Zaal en kijk wat je kunt doen om dit tegen te houden!’

Saerin knikte warempel eerbiedig voordat ze in een zijgang verdween. Egwene keek om naar haar twee Rode gevangenbewaarders. ‘Hebben jullie daar veel van opgevangen?’

Ze keken elkaar aan. Natuurlijk hadden ze meegeluisterd. ‘Jullie zullen zelf wel willen kijken wat er is gebeurd,’ zei Egwene. ‘Waarom hebben jullie dat nog niet gedaan?’

De twee keken haar geërgerd aan. ‘Het schild,’ zei Barasine. ‘Er is ons opgedragen het altijd met twee vrouwen in stand te houden.’

‘O, alle...’ Egwene haalde diep adem. ‘Als ik zweer dat ik de Kracht niet zal omhelzen totdat ik in het gezelschap ben van een andere Rode zuster, is dat dan genoeg voor jullie?’ De twee keken haar achterdochtig aan.

‘Dat vermoedde ik al,’ zei Egwene. Ze wendde zich naar een groep Novices, die in een zijgang stonden en deden alsof ze de muurtegels schrobden terwijl ze naar Egwene gaapten. ‘Jij,’ zei Egwene, wijzend naar een van hen. ‘Marsial, toch?’

‘Ja, Moeder,’ piepte het meisje.

‘Ga een beker dolkwortelthee voor ons halen. Katerine heeft vast wel wat in de werkkamer van de Meesteres der Novices. Het is niet ver. Zeg haar dat Barasine erom vraagt en breng het naar mijn kamer.’ De Novice rende weg om haar opdracht uit te voeren. ‘Ik zal die thee drinken, dan kan ten minste één van jullie weg,’ zei Egwene. ‘Jullie Ajah stort in. Ze zullen alle heldere geesten nodig hebben die ze kunnen krijgen; misschien kunnen jullie je zusters ervan overtuigen dat het onverstandig is om Elaida te laten doorgaan met haar voornemen om Silviana terecht te stellen.’ De twee Rode zusters keken elkaar onzeker aan. Toen vloekte de magere wier naam Egwene niet kende zachtjes en haastte zich met ruisende rokken weg. Barasine riep haar na, maar de vrouw keerde niet terug.

Barasine keek naar Egwene en mompelde binnensmonds, maar ze bleef staan. ‘We wachten op die dolkwortel,’ zei ze, en ze staarde Egwene in de ogen. ‘Loop door naar je kamer.’

‘Best,’ zei Egwene. ‘Maar elke minuut die je wacht zou je veel kunnen kosten.’

Ze beklommen de trap naar de nieuwe Novicekwartieren, die tegen de resten van het Bruine gedeelte van de Toren schurkten. Ze stopten voor Egwenes deur om te wachten op de dolkwortel. Terwijl ze daar stonden, begonnen Novices zich om hen heen te verdringen. In de gangen verderop draafden zusters en hun zwaardhanden met enige haast voorbij.

Hopelijk kon de Zaal iets doen om Elaida te beheersen. Als ze echt zo ver ging en zusters terechtstelde alleen omdat die het met haar oneens waren...

De Novice met de grote ogen keerde eindelijk terug met een beker en een pakje kruiden. Barasine bekeek het pakje en besloot kennelijk dat het goed was, want ze strooide het kruid in het water en gaf het verwachtingsvol aan Egwene. Met een zucht nam Egwene de beker aan en dronk die helemaal leeg. Het was zo’n grote dosis dat ze geen draadje zou kunnen geleiden, maar hopelijk was het niet zoveel dat ze bewusteloos zou raken.

Barasine draaide zich om en haastte zich weg, en ze liet Egwene alleen in de gang staan.

En niet enkel alleen, maar alleen en in staat te doen wat ze wilde. Ze kreeg niet veel van zulke kansen.

Nou, ze zou moeten kijken wat ze daarmee kon doen. Maar eerst wilde ze dat vuile, met bloed bevlekte gewaad uitdoen en zich wassen. Ze duwde de deur naar haar kamer open. En zag iemand binnen zitten.

‘Hallo, Egwene,’ zei Verin, en ze nam een slok uit een dampende kom thee. Ik begon me al af te vragen of ik in die cel van je zou moeten inbreken om met je te kunnen praten.’

Egwene schudde haar schrik af. Verin? Wanneer was die vrouw teruggekeerd naar de Witte Toren? Hoe lang had Egwene haar al niet meer gezien?

‘Er is nu geen tijd, Verin,’ zei ze, terwijl ze snel het kastje met haar reservegewaad erin opende. ‘Ik heb werk te doen.’

‘Hmm, ja,’ zei Verin, die rustig een slok thee nam. ‘Dat geloof ik ook. Trouwens, dat gewaad dat je draagt is groen.’ Egwene fronste haar voorhoofd bij die onzin en keek omlaag. Natuurlijk was haar gewaad niet groen. Wat bedoelde Verin? Was die vrouw soms...

Ze verstijfde en keek Verin aan. Dat was een leugen geweest. Verin kon liegen. ‘Ja, ik dacht al wel dat dat je aandacht zou trekken,’ zei Verin glimlachend. ‘Ga even zitten. We hebben veel te bespreken en maar weinig tijd.’

Загрузка...