33 Een gesprek met de Draak

Dit verklaarde Rhand, ‘kan maar beter belangrijk zijn.’ Nynaeve draaide zich om en zag de Herrezen Draak in de deuropening naar de zitkamer staan. Hij droeg een donkerrode mantel met zwarte draken op de mouwen geborduurd. Zijn stomp ging verborgen in de plooien van zijn linkermouw. Hoewel zijn haar in de war zat van het slapen, waren zijn ogen waakzaam. Hij beende de zitkamer in, zoals altijd de koning; zelfs nu, ver na middernacht en net gewekt, liep hij met een volkomen zelfverzekerde tred. Enkele dienaren hadden een pot hete thee gebracht, en hij vulde een beker toen Min hem de kamer in volgde. Zij droeg ook een bedmantel; de mantels waren een geliefd kledingstuk bij de Domani, en die van haar was van gele zijde en veel dunner dan die van Rhand. Speervrouwen namen stelling in bij de deur en gingen daar op hun vagelijk bedreigende wijze staan.

Rhand nam een grote slok uit zijn beker. Het werd steeds moeilijker om in hem de jongen te zien die Nynaeve in Tweewater had gekend. Had zijn kaak altijd die vastberaden lijnen gehad? Sinds wanneer was zijn tred zo zelfverzekerd, zijn houding zo veeleisend? Deze man leek bijna een... vertolking van de Rhand die zij ooit had gekend. Als een standbeeld, uit steen gehouwen om op hem te lijken, maar met een overdreven heldhaftig lijnenspel. ‘Nou?’ vroeg Rhand. ‘Wie is dit?’

De jonge leerling, Kerb, zat met Lucht vastgebonden op een bankje in de kamer. Nynaeve wierp een blik op hem, omhelsde de Bron en weefde een ban tegen afluisteren. Rhand keek haar scherp aan. ‘Heb je geleid?’ vroeg hij. Hij voelde het wanneer ze dat deed zonder voorzorgsmaatregelen te nemen; hij kreeg er kippenvel van, zeiden Egwene en Elayne.

‘Een ban,’ zei ze, weigerend zich te laten bang maken. ‘Voor zover ik weet heb ik je toestemming niet nodig om te geleiden. Je bent groot en machtig geworden, Rhand Altor, maar vergeet niet dat ik je al billenkoek gaf toen je nog maar twee turven hoog was.’ Ooit zou dat hem een reactie hebben ontlokt, al was het maar een geërgerd gesnuif. Nu keek hij haar alleen maar aan. Die ogen leken soms wel het deel van hem dat het meest was veranderd. Hij zuchtte. ‘Waarom heb je me gewekt, Nynaeve? Wie is die magere, doodsbange jongen? Als iemand anders me op dit uur van de nacht zo’n boodschap had gestuurd, zou ik Bashere erbij hebben gehaald om hem een pak rammel te geven.’

Nynaeve knikte naar Kerb. ‘Ik geloof dat die “magere, doodsbange jongen” weet waar de koning is.’

Dat trok Rhands aandacht, en ook die van Min. Ze had zichzelf een kom thee ingeschonken en leunde tegen de muur. Waarom waren die twee nog niet getrouwd?

‘De koning?’ vroeg Rhand. ‘En Graendal dus ook. Hoe weet je dat, Nynaeve? Waar heb je hem gevonden?’

‘Bij de kerker waar je Milisair Chadmar heen hebt gestuurd,’ antwoordde Nynaeve. ‘Het is er verschrikkelijk, Rhand Altor. Je hebt geen recht iemand zo te behandelen.’

Ook op die opmerking ging hij niet in. In plaats daarvan liep hij naar Kerb toe. ‘Heeft hij iets opgevangen van het verhoor?’

‘Nee,’ zei Nynaeve. ‘Maar ik denk dat hij de boodschapper heeft vermoord. Ik weet zeker dat hij heeft geprobeerd Milisair te vergiftigen. Ze zou aan het eind van de week dood zijn geweest als ik haar niet had Geheeld.’

Rhand keek naar Nynaeve, en ze voelde bijna hoe hij de puzzelstukjes aaneen legde om te achterhalen wat ze had gedaan. ‘Jullie Aes Sedai,’ zei hij uiteindelijk, ‘hebben veel gemeen met ratten, ben ik me gaan realiseren. Jullie komen altijd op plekken waar jullie niet gewenst zijn.’

Nynaeve snoof. ‘Als ik niet was gegaan, dan zou Milisair nu stervende zijn, en Kerb zou vrij rondlopen.’

‘Ik neem aan dat je hem hebt gevraagd wie hem had opgedragen om de boodschapper te vermoorden.’

‘Nog niet,’ zei Nynaeve. ‘Ik heb echter het gif tussen zijn spullen gevonden, en bevestigd dat hij maaltijden bereidde voor zowel Milisair als de boodschapper.’ Ze aarzelde voordat ze doorging. ‘Rhand, ik ben er niet zeker van dat hij onze vragen zal kunnen beantwoorden. Ik heb hem Geschouwd, en hoewel hij lichamelijk niet ziek is, is er... iets. In zijn geest.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Rhand zacht.

‘Een soort versperring,’ zei Nynaeve. ‘De gevangenbewaarder leek gefrustreerd – zelfs verbaasd – dat de boodschapper weerstand had kunnen bieden aan zijn “verhoor”. Ik denk dat die man ook een soort versperring in zijn geest moet hebben gehad, iets waardoor hij niet te veel kon onthullen.’

‘Wilsdwang,’ zei Rhand achteloos, voordat hij nog een slok thee nam. Wilsdwang was duister, kwaadaardig. Ze had het zelf gevoeld; ze huiverde nog steeds als ze stilstond bij wat Moghedien bij haar had gedaan. En dat was nog maar iets kleins geweest, het verwijderen van enkele herinneringen.

‘Er zijn er maar weinig zo vaardig met Wilsdwang als Graendal,’ zei Rhand peinzend. ‘Misschien is dit de bevestiging die ik zocht. Ja... dit zou een heel belangrijke ontdekking kunnen zijn, Nynaeve. Belangrijk genoeg om me te doen vergeten hoe je eraan bent gekomen.’

Rhand liep om het bankje heen en bukte zich om de jongen in de ogen te kijken. ‘Laat hem los,’ beval hij. Ze gehoorzaamde.

‘Zeg eens,’ zei Rhand tegen Kerb, ‘wie heeft je opgedragen die mensen te vergiftigen?’

‘Ik weet niks!’ piepte de jongen. ‘Ik hoefde alleen...’

‘Stop,’ zei Rhand zacht. ‘Geloof je dat ik je kan doden?’ De jongen zweeg en – hoewel Nynaeve had gedacht dat het niet kon – zijn blauwe ogen werden nog groter.

‘Geloof je dat als ik het eenvoudigweg zeg,’ vervolgde Rhand met zijn spookachtige, rustige stem, ‘je hart zou blijven stilstaan? Ik ben de Herrezen Draak. Geloof je dat ik je leven kan nemen, of je ziel, door het gewoonweg te willen?’

Nynaeve zag het weer, dat laagje duisternis om Rhand, dat aura waarvan ze niet helemaal zeker kon zijn dat het er was. Ze nam een slok thee en constateerde dat die plotseling bitter was geworden, alsof ze hem te lang had laten staan. Kerb zakte ineen en begon te huilen. ‘Spreek,’ beval Rhand.

De jongen deed zijn mond open, maar er kwam alleen een kreun naar buiten. Hij was zo gebiologeerd door Rhand dat hij niet eens het zweet uit zijn ogen knipperde, of daar mogelijk niet toe in staat was.

‘Ja,’ zei Rhand peinzend. ‘Dit is Wilsdwang, Nynaeve. Ze is hier! Ik had gelijk.’ Hij keek Nynaeve aan. ‘Jij zult het web van Wilsdwang moeten ontrafelen, het uit zijn geest moeten weghalen, voordat hij ons kan vertellen wat hij weet.’

‘Wat?’ vroeg ze ongelovig.

‘Ik heb weinig vaardigheid met dit soort wevingen,’ zei Rhand met een handgebaar. ‘Ik vermoed dat jij Wilsdwang kunt verwijderen, als je het probeert. Het lijkt eigenlijk op Heling. Gebruik de weving waarmee je Wilsdwang oplegt, maar dan omgekeerd.’ Ze fronste haar voorhoofd. Die arme jongen Helen was een goed plan, want zij was van mening dat elke wond moest worden Geheeld. Maar iets proberen wat ze nog nooit had gedaan, en dat nog wel in het bijzijn van Rhand, was niet aantrekkelijk. Stel dat ze het verkeerd aanpakte en die jongen schade berokkende? Rhand ging op het bankje tegenover de leerling zitten, en Min nam naast hem plaats. Ze keek grimassend naar haar thee; kennelijk was die van haar even plotseling als die van Nynaeve ondrinkbaar geworden.

Rhand keek afwachtend naar Nynaeve. ‘Rhand, ik...’

‘Probeer het gewoon,’ zei Rhand. ‘Ik kan je niet specifiek vertellen hoe het moet, niet voor een vrouw, maar je bent slim. Ik ben ervan overtuigd dat je het kunt.’

Zijn onopzettelijk neerbuigende toon maakte haar weer boos. Het hielp ook niet dat ze zo moe was. Ze knarsetandde, draaide zich naar Kerb toe en weefde met alle vijf de Krachten. Zijn ogen schoten heenen weer, ook al kon hij de wevingen niet zien.

Nynaeve legde een heel lichte Heling over hem heen, waardoor hijverstarde.

Ze weefde een afzonderlijk draadje Geest, Schouwde zo voorzichtig mogelijk in zijn hoofd en peuterde aan de wevingen die om zijn geest verstrikt zaten. Ja, ze zag het nu: een ingewikkeld web gemaakt van draden Geest, Lucht en Water.

Het was verschrikkelijk zoals het eruitzag voor haar geestesoog, kriskras over de hersenen van de jongen verspreid. Stukjes van de wevingen raakten elkaar hier en daar aan, als kleine haakjes die diep in het brein doordrongen.

Keer de weving om, had Rhand gezegd. Dat was verre van eenvoudig. Ze zou het web van Wilsdwang er laag voor laag af moeten pellen, en als ze een fout maakte kon ze hem heel gemakkelijk ombrengen. Ze trok zich bijna terug.

Maar wie moest het anders doen? Wilsdwang was een verboden weving, en ze betwijfelde of Corele en de anderen er ervaring mee hadden. Als Nynaeve nu stopte, zou Rhand gewoon de anderen laten roepen en hun vragen het te doen. Ze zouden hem gehoorzamen en achter hun hand lachen om Nynaeve, de Aanvaarde die dacht dat ze een echte Aes Sedai was.

Nou, ze had nieuwe manieren van Heling ontdekt! Ze had geholpen de smet van de Ene Kracht zelf te verwijderen! Ze had gesuste en gestilde mensen Geheeld! Ze kon dit wel.

Ze werkte snel en weefde een spiegelbeeld van de eerste laag Wilsdwang. Elke toepassing van de Kracht was exact, maar omgekeerd aan het patroon dat al in de geest van de jongen geweven zat. Nynaeve legde haar weving heel voorzichtig neer, aarzelend, en zoals Rhand had gezegd verdwenen ze allebei.

Hoe had hij dat geweten? Ze huiverde, denkend aan wat Semirhage over hem had gezegd. Herinneringen uit een ander leven, herinneringen waar hij geen recht op had. Er was een reden dat de Schepper mensen hun vroegere levens liet vergeten. Niemand zou zich het falen van Lews Therin Telamon moeten herinneren. Ze ging door, laag na laag, en verwijderde de wevingen van de Wilsdwang als een legerarts die windsels van een gewond been pelde. Het was uitputtend werk, maar ze haalde er veel voldoening uit. Elke weving herstelde iets wat fout zat, genas de jongen een beetje verder, maakte iets in de wereld een heel klein stukje beter. Het kostte bijna een uur, en het was een onthutsende ervaring. Maar ze kreeg het voor elkaar. Toen de laatste laag Wilsdwang verdween, slaakte ze een uitgeputte zucht en liet de Ene Kracht los, ervan overtuigd dat ze geen draad meer zou kunnen weven als haar leven ervan afhing. Ze wankelde naar een stoel en liet zich erin vallen. Min, zag ze, had zich opgerold op het bankje naast Rhand en was in slaap gevallen.

Maar hij sliep niet. De Herrezen Draak keek toe, alsof hij dingen zag die Nynaeve niet kon zien. Hij stond op en liep naar Kerb toe. In haar verdoofde toestand had Nynaeve de blik in de ogen van de jonge kaarsenmaker niet opgemerkt. Die was vreemd leeg, als van iemand die verdoofd is na een harde klap op zijn hoofd. Rhand liet zich op een knie zakken, legde zijn hand onder de kin van de jongen en staarde in zijn ogen. ‘Waar?’ vroeg hij zacht. ‘Waar is ze?’

De jongen opende zijn mond en een sliertje speeksel lekte er aan de zijkant uit.

‘Waar is ze?’ herhaalde Rhand.

Kerb kreunde, met glazige ogen en zijn tong een stukje uit zijn mond. ‘Rhand!’ zei Nynaeve. ‘Hou op! Wat doe je met hem?’

‘Ik heb niets gedaan,’ zei Rhand zacht, zonder haar aan te kijken. ‘Dit heb jij gedaan, Nynaeve, bij het losmaken van die wevingen. Graendals Wilsdwang is krachtig, maar ruw, in bepaalde opzichten. Ze vult een geest zo volledig met Wilsdwang dat ze iemands persoonlijkheid en verstand uitwist, zodat er een stropop achterblijft die alleen nog maar haar rechtstreekse bevelen opvolgt.’

‘Maar net reageerde hij gewoon nog!’

Rhand schudde zijn hoofd. ‘Als je het de mannen in de gevangenis vraagt, zullen ze zeggen dat die jongen traag van begrip was en maar zelden tegen hen sprak. Er zat niet echt een persoon in zijn hoofd, alleen maar gelaagde wevingen van Wilsdwang. Slim ontworpen opdrachten om het beetje persoonlijkheid dat die arme drommel had, weg te wissen en te vervangen door een schepsel dat precies zou doen wat Graendal wilde. Ik heb het tientallen keren gezien.’ Tientallen keren? dacht Nynaeve met een rilling. Heb jij dat gezien, of was het Lews Therin? Welke herinneringen leiden je nu? Ze keek naar Kerb en voelde zich misselijk. Zijn ogen waren niet glazig omdat hij verdoofd was, zoals zij had gedacht; ze waren nog veel leger. Vroeger, toen Nynaeve pas een Wijsheid was, was er een vrouw bij haar gebracht die van een wagen was gevallen. De vrouw had dagenlang geslapen, en toen ze eindelijk was ontwaakt, had ze net zo gestaard als die jongen hier. Geen aanwijzing dat ze iemand herkende, geen spoor van een ziel in het omhulsel van haar lichaam. Ze was ongeveer een week later overleden.

Rhand sprak weer tegen Kerb. ‘Ik heb een plaatsnaam nodig,’ zei Rhand. ‘Wat dan ook. Als er nog een spoortje binnen in je zit dat verzet heeft geboden, een klein flardje dat tegen haar heeft gevochten, dan beloof ik je wraak. Een plaatsnaam. Waar is ze?’ Er droop speeksel van de lippen van de jongen. Ze trilden. Rhand stond op en torende boven hem uit, maar hij bleef de jongen in de ogen kijken. Kerb huiverde, en fluisterde toen twee woorden. ‘Natrins Terp.’

Rhand blies zachtjes uit en liet Kerb toen met een biina eerbiedigesel droop van zijn lippen op het kleed. Nynaeve vloekte en sprong overeind, maar ze wankelde toen alles om haar heen draaide. Licht, ze was afgemat! Ze bleef even staan, sloot haar ogen en haalde enkele keren diep adem. Toen knielde ze bij de jongen neer. ‘Doe maar geen moeite,’ zei Rhand. ‘Hij is dood.’ Nynaeve bevestigde dat voor zichzelf. Toen keek ze met een ruk naar Rhand op. Wat had hij voor recht om er net zo uitgeput uit te zien als zij zich voelde? Hij had amper iets gedaan! ‘Wat heb je...’

‘Ik heb niets gedaan, Nynaeve. Ik vermoed dat zodra je de Wilsdwang verwijderde, hij alleen nog in leven bleef dankzij zijn diep begraven woede op Graendal. Wat voor stukje van hem er ook nog over was, het wist dat de enige hulp die hij kon bieden die twee woorden waren. Daarna gaf hij het gewoon op. Meer konden we niet voor hem doen.’

‘Dat aanvaard ik niet,’ zei Nynaeve gefrustreerd. ‘Ik had hem kunnen Helen!’ Ze had hem moeten kunnen helpen! Graendals Wilsdwang ongedaan maken had zo goed gevoeld, zo juist. Het had niet zo moeten eindigen!

Ze huiverde en voelde zich bezoedeld. Gebruikt. Waarin was zij nu beter dan de gevangenbewaarder die zulke verschrikkelijke dingen had gedaan om inlichtingen te krijgen? Ze keek kwaad naar Rhand. Hij had haar wel eens mogen vertellen wat het verwijderen van Wilsdwang zou aanrichten!

‘Kijk me niet zo aan, Nynaeve.’ Hij liep naar de deur en beduidde de Speervrouwen daar dat ze Kerbs lichaam moesten verwijderen. Ze droegen het weg terwijl Rhand zachtjes vroeg om een nieuwe pot thee.

Hij keerde terug en ging op het bankje naast de slapende Min zitten; ze had een kussen van de bank onder haar hoofd gestopt. Een van de twee lampen in de kamer was laag gedraaid, waardoor zijn gezicht half in schaduwen gehuld bleef.

‘Dit was de enig mogelijke uitkomst,’ vervolgde hij. ‘Het Rad weeft wat het Rad wil. Jij bent een Aes Sedai. Is dat niet een van jullie kernspreuken?’

‘Ik weet niet wat het is,’ snauwde Nynaeve, ‘maar het is geen uitvlucht voor je daden.’

‘Welke daden?’ vroeg hij. ‘Jij hebt deze jongen naar me toe gebracht. Graendal heeft Wilsdwang op hem toegepast. Nu zal ik haar ervoor doden, en die daad zal mijn enige verantwoordelijkheid zijn. Laat me nu met rust. Ik ga proberen nog wat te slapen’. ‘Voel je je dan helemaal niet schuldig?’

wilde ze weten. Hun blikken kruisten elkaar, die van Nynaeve gefrustreerd en machteloos, die van Rhand... Wie kon tegenwoordig nog raden wat Rhand voelde!

‘Moet ik dan voor hen allemaal boeten, Nynaeve?’ vroeg hij zacht. Hij stond op, met zijn gezicht nog half in de duisternis. ‘Leg zijn dood maar aan mijn voeten, als je wilt. Het is er een van de vele. Hoeveel stenen kun je op het lichaam van een man stapelen voordat het gewicht er niet meer toe doet? Hoe ver kun je een brok vlees verbranden voordat verdere hitte irrelevant wordt? Als ik me schuldig voel over die jongen, dan zou ik me ook schuldig moeten voelen om die anderen. En dat zou me verpletteren.’

Ze keek naar hem in het halflicht. Een koning, dat zeker. Een soldaat, hoewel hij maar enkele keren oorlog had gezien. Ze dwong haar woede omlaag. Was dit er niet allemaal op gericht geweest hem te bewijzen dat hij haar kon vertrouwen?

‘O Rhand,’ zei ze, terwijl ze zich afwendde. ‘Dit wezen dat je bent geworden, zonder enig gevoel behalve woede. Het zal je vernietigen.’

‘Ja,’ zei hij zacht. Ze keek hem geschokt aan.

‘Ik blijf me afvragen,’ zei hij, kijkend naar Min, ‘waarom jullie allemaal aannemen dat ik te stijfkoppig ben om te zien wat voor jullie zo duidelijk is. Ja, Nynaeve. Ja, deze hardheid zal me verwoesten. Ik weet het.’

‘Waarom dan?’ vroeg ze. ‘Waarom laat je ons niet helpen?’ Hij keek op, niet naar haar, maar starend in het niets. Een dienster klopte zachtjes aan, gekleed in het wit en bosgroen van Milisairs huis. Ze kwam binnen, zette een nieuwe pot thee neer, pakte de oude mee en trok zich terug.

‘Toen ik een stuk jonger was,’ zei hij met zachte stem, ‘vertelde Tam me een verhaal dat hij tijdens zijn reizen had gehoord. Hij sprak over de Draken berg. Ik wist op dat ogenblik niet dat hij die echt had gezien, en ook niet dat hij mij daar had gevonden. Ik was maar een herdersjongen, en de Drakenberg, Tar Valon en Caemlin waren bijna mythische plekken voor me.

Hij vertelde me er echter over: een berg zo hoog dat zelfs de Tweehoornspiek bij ons thuis een dwerg leek. Volgens Tams verhalen had nog nooit iemand de top van de Drakenberg bereikt. Niet omdat het onmogelijk was, maar omdat de klim naar de top elk laatste restje kracht zou kosten dat een man had. De berg was zo hoog dat het overwinnen ervan een strijd was die de klimmer volkomen zou uitputten.

‘Hij zweeg. ‘En?’ vroeg Nynaeve uiteindelijk. Hij keek haar aan. ‘Snap je het niet? Volgens de verhalen had geen mens die berg ooit beklommen, omdat hij dan de kracht niet meer zou hebben om terug te keren. Een bergbeklimmer zou het wel kunnen, de top bereiken en zien wat nog nooit iemand had gezien. Maar dan zou hij sterven. De sterkste en verstandigste ontdekkingsreizigers wisten dat. Dus beklommen ze hem nooit. Ze wilden het wel, maar ze wachtten en stelden die tocht uit tot een andere dag. Want ze wisten dat het hun laatste zou zijn.’

‘Maar dat is slechts een verhaal,’ zei Nynaeve. ‘Een legende.’

‘Dat is wat ik ben,’ zei Rhand. ‘Een verhaal. Een legende. Die over vele jaren nog steeds aan kinderen zal worden verteld, waarover zal worden gefluisterd.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Soms kun je niet terug. Je moet doorgaan. En soms weet je dat deze klim je laatste zal zijn. Jullie beweren allemaal dat ik te veel ben gegroeid, dat ik onvermijdelijk zal barsten en breken als ik doorga. Maar jullie nemen aan dat er iets van me moet overblijven om door te gaan. Dat ik de berg weer af moet klimmen als ik eenmaal de top heb bereikt. Dat is de sleutel, Nynaeve. Ik zie dat nu in. Ik zal dit niet overleven, en dus hoef ik me niet druk te maken over wat er mogelijk na de Laatste Slag met me gebeurt. Ik hoef me niet in te houden, hoef niets te redden van die gehavende ziel van me. Ik weet dat ik moet sterven. Degenen die willen dat ik zachter ben, dat ik bereid ben te buigen, dat zijn degenen die niet kunnen aanvaarden wat er met me gaat gebeuren.’ Hij keek weer naar Min. Vele keren eerder had Nynaeve genegenheid in zijn ogen gezien wanneer hij naar haar keek, maar deze keer waren ze leeg. In datzelfde emotieloze gezicht. ‘We kunnen er iets op vinden, Rhand,’ zei Nynaeve. ‘Er is vast wel een weg naar de overwinning waarbij jij ook in leven blijft.’

‘Nee,’ grauwde hij zachtjes. ‘Verleid me niet weer met dat pad. Het leidt alleen maar naar pijn, Nynaeve. Ik... Ik heb erover gedacht iets na te laten wat de wereld zou helpen overleven als ik eenmaal dood ben, maar dat was een gevecht om te blijven leven. Ik kan niet toegeeflijk zijn aan mezelf. Ik zal die stomme berg beklimmen en naar de zon kijken. Jullie allemaal moeten het hoofd bieden aan wat daarna komt. Zo moet het gaan.’

Ze opende haar mond om weer bezwaar te maken, maar hij keek haar scherp aan. ‘Zo moet het gaan, Nynaeve.’ Ze liet haar mond dichtvallen.

‘Je hebt het vannacht goed gedaan,’ zei Rhand. ‘Je hebt ons allemaal een hoop problemen bespaard.’

‘Ik heb het gedaan omdat ik wil dat je me vertrouwt,’ zei Nynaeve, en ze beschimpte zichzelf onmiddellijk. Waarom had ze dat gezegd? Was ze echt zo moe dat ze het eerste eruit kraamde wat in haar hoofd opkwam?

Rhand knikte enkel. ‘Ik vertrouw je ook, Nynaeve. Zoveel als ik wie dan ook vertrouw, en meer dan de meesten. Je denkt te weten wat het beste voor me is, zelfs tegen mijn wensen in, maar dat kan ik wel aanvaarden. Het verschil tussen jou en Cadsuane is dat jij daadwerkelijk om me geeft. Zij geeft alleen om mijn plaats in haar plannen. Ze wil dat ik meedoe aan de Laatste Slag. Jij wilt dat ik blijf leven. Daarvoor dank ik je. Droom voor mij, Nynaeve. Droom de dingen die ik niet langer kan dromen.’

Hij bukte zich om Min op te tillen; hij kreeg het voor elkaar, ondanks zijn geamputeerde hand, door één arm onder haar door te schuiven en die met zijn hand vast te pakken terwijl hij haar optilde. Ze verroerde zich en nestelde zich tegen hem aan, waarbij ze wakker werd en zachtjes klaagde dat ze zelf wel kon lopen. Hij zette haar niet neer; misschien vanwege de vermoeidheid in haar stem. Nynaeve wist dat ze ’s nachts meestal opbleef om te lezen en dat ze zich bijna evenzeer onder druk zette als Rhand.

Met Min in zijn armen liep hij naar de deur. ‘We gaan eerst naar de Seanchanen,’ zei hij. ‘Wees voorbereid op die ontmoeting. Kort daarna zal ik me om Graendal bekommeren.’

Toen liet hij haar achter. De flakkerende lamp doofde langzaam, zodat alleen de lamp op tafel nog brandde.

Rhand had haar weer verbaasd. Hij bleef een stijfkoppige dwaas, maar hij was een verrassend zelfbewuste dwaas. Hoe kon een man zoveel begrijpen en toch zo onwetend zijn?

En waarom kon ze geen weerwoord verzinnen op wat hij had gezegd? Waarom kon ze niet tegen hem schreeuwen dat hij het mis had? Er was altijd hoop. Door die belangrijke emotie te laten varen maakte hij zichzelf misschien sterk, maar liep hij tegelijkertijd het gevaar niet meer te geven om de uitkomst van zijn veldslagen. Om een of andere reden kon ze geen woorden vinden voor dat argument.

Загрузка...