16 In de Witte Toren

‘Ik ben nieuwsgierig naar wat de Novice te zeggen heeft. Zeg eens, Egwene Alveren, hoe zou jij de situatie hebben aangepakt?’

Egwene keek op van de schaal met doppen, met een tweepotige stalen notenkraker in de ene hand en een dikke walnoot in de andere. Dit was de eerste keer dat een van de aanwezige Aes Sedai haar had aangesproken. Ze had al gedacht dat haar dienst bij de drie Witte zusters weer tijdverspilling zou zijn.

Ze zaten vanmiddag op een klein, inspringend balkon op de derde verdieping van de Witte Toren. Gezetenen konden niet alleen kamers met grote vensters eisen, maar ook een balkon, iets wat ongebruikelijk was – maar niet ongehoord – voor gewone zusters. Deze was gevormd als een torentje, met een stevige, gebogen stenen muur rondom en een gelijkgevormde stenen rand langs de bovenzijde. Er was veel ruimte tussen die twee randen en het uitzicht was prachtig, oostwaarts over de heuvels die uiteindelijk opklommen naar Therins Dolk. De Dolk zelf zou op een heldere dag in de verte zichtbaar moeten zijn.

Er woei een koele bries over het balkon, en op deze hoogte was die rein en onbezoedeld door de stank van de stad beneden. Een kronkelend paar scherpprikkers – met driepuntige bladeren en grijpende lianen – groeide aan weerszijden van de veranda, en hun kruipende uitsteeksels bedekten de binnenzijde van het steen, zodat het bijna een ruïne diep in het bos leek. De planten waren meer versiering dan Egwene zou hebben verwacht in de vertrekken van een Witte zuster, maar men zei over Ferane dat ze een beetje ij del was. Het beviel haar waarschijnlijk wel dat haar balkon zo opvallend was, ook al vereiste het reglement dat ze de takken goed gesnoeid hield om het glanzende profiel van de Toren niet te verstoren.

Miyasi was kalmer, met haar ijzergrijze haar in een knot boven op haar hoofd. Haar Aes Sedai-gezicht verried niets van de vele jaren die ze moest hebben gezien waardoor haar haren zo volledig zilverkleurig waren geworden. Ze was lang en stevig, en ze wilde haar walnoten heel zorgvuldig van de dop ontdaan hebben. Ze aanvaardde geen stukjes of gebroken noten, alleen volledige helften. Egwene peuterde er zorgvuldig een uit de dop die ze had gekraakt en gaf hem door; het bruine ding was gerimpeld en geribbeld als de hersenen van een klein dier.

‘Wat was je vraag, Ferane?’ vroeg Egwene, terwijl ze nog een walnoot kraakte en de dop in een emmer aan haar voeten gooide. De Witte zuster fronste amper bij Egwenes onbetamelijke reactie. Ze begonnen allemaal te wennen aan het feit dat deze ‘Novice’ maar zelden handelde naar haar zogenaamde status. ‘Ik vroeg,’ zei Ferane kil, ‘wat jij zou hebben gedaan als je in de schoenen van de Amyrlin had gestaan. Zie dit maar als een onderdeel van je les. Je weet dat de Draak is herboren, en je weet dat de Toren hem moet beheersen om de Laatste Slag doorgang te laten vinden. Hoe zou jij met hem omgaan?’

Een merkwaardige vraag. Het klonk niet veel als een ‘les’. Maar Feranes toon gaf ook niet aan dat het een uitnodiging was om over Elaida te klagen. Er lag te veel minachting voor Egwene in die stem. De andere twee Witte zusters zwegen. Ferane was een Gezetene, en ze onderwierpen zich aan haar.

Ze heeft gehoord hoe vaak ik het heb over Elaida’s falen met Rhand, dacht Egwene terwijl ze in de staalharde zwarte ogen van Ferane keek. Dus is dit dan een proef? Ze zou dit heel behoedzaam moeten aanpakken.

Egwene reikte naar een volgende walnoot. ‘Ten eerste zou ik een groep zusters naar zijn geboortedorp sturen.’

Ferane trok haar wenkbrauw op. ‘Om zijn familie onder druk te zetten?’

‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Egwene. ‘Om hen uit te horen. Wie is die Herrezen Draak? Is hij een opvliegend man, een hartstochtelijk man? Of is hij een rustig man, voorzichtig en zorgvuldig? Was hij vroeger een jongen die veel tijd alleen doorbracht in de buitenlucht, of maakte hij gemakkelijk vrienden onder de andere jongelui? Zou je hem eerder aantreffen in een taveerne of in een werkplaats?’

‘Maar jij kent hem al,’ liet Tesan van zich horen. ‘Dat klopt,’ zei Egwene, die de walnoot kraakte. ‘Maar we hadden het over een hypothetische situatie.’ Je kunt echter maar beter onthouden dat ik, in de echte wereld, de Herrezen Draak persoonlijk ken. Zoals niemand anders in deze Toren hem kent. ‘Laten we ervan uitgaan dat jij jezelf bent,’ zei Ferane. ‘En dat hij Rhand Altor is, je jeugdvriend.’

‘Goed.’

‘Zeg eens,’ zei Ferane terwijl ze zich naar voren boog. ‘Welke van de soorten mannen die je net noemde komt het meest overeen met deze Rhand Altor?’

Egwene weifelde. ‘Allemaal,’ antwoordde ze, terwijl ze een gebroken walnoot in een schaaltje gooide. Miyasi zou hem niet aanraken, maar de andere twee zusters waren niet zo kieskeurig. ‘Als ik mezelf was en de Draak Rhand was, zou ik hem kennen als een rationele persoon, voor een man, al is hij soms wat eigenwijs. Nou, meestal, eigenlijk. Belangrijker nog, ik zou hem kennen als een man met een goed hart. En dus zou ik als volgende stap zusters naar hem toe sturen om hem begeleiding te bieden.’

‘En als hij die weigerde?’ vroeg Ferane.

‘Dan zou ik verspieders sturen,’ zei Egwene, ‘en proberen te ontdekken of hij is veranderd en niet meer de man is die ik ooit kende.’

‘En terwijl jij afwachtte en verspiedde, zou hij het land terroriseren, verderf zaaien en legers onder zijn banier scharen.’

‘Is dat dan niet wat we willen?’ vroeg Egwene. ‘Ik denk niet dat iemand had kunnen voorkomen dat hij Callandor meenam, mochten we dat al gewild hebben. Hij heeft het voor elkaar gekregen om de orde in Cairhien te herstellen, Tyr en Illian onder één regent te verenigen, en kennelijk heeft hij nu ook de steun van Andor.’

‘Niet te vergeten dat hij die Aiel heeft onderworpen,’ zei Miyasi, reikend naar een handvol noten.

Egwene wierp haar een scherpe blik toe. ‘Niemand onderwerpt de Aiel. Rhand heeft hun eerbied gewonnen. Ik was destijds bij hem.’ Miyasi verstijfde met haar hand halverwege de schaal noten. Ze vermande zich, maakte haar blik los van Egwene, pakte de schaal en ging weer achteruitzitten in haar stoel. Een koele bries waaide over het balkon en zette ruisend de ranken in beweging, die volgens Ferane deze lente niet uitliepen zoals het hoorde. Egwene ging verder met noten kraken.

‘Het lijkt erop,’ zei Ferane, ‘dat jij hem gewoon chaos zou laten zaaien zoals hij wil.’

‘Rhand Altor is net een rivier,’ zei Egwene. ‘Rustig en vredig als hij niet in beroering wordt gebracht, maar een woeste en dodelijke stroming als hij te veel onder druk wordt gezet. Wat Elaida bij hem deed, was net zoiets als proberen de Manetherendrelle door een kloof van slechts twee voet breed te dwingen. Rustig afwachten om het temperament van een man te leren kennen is niet dom, en het is ook geen teken van zwakte. Handelen zonder achtergrondkennis is waanzin, en de Witte Toren had de storm verdiend die ze opriep.’

‘Misschien,’ zei Ferane. ‘Maar je hebt nog steeds niet verteld hoe jij de situatie zou aanpakken als je kennis eenmaal was vergaard en de tijd van wachten voorbij was.’ Ferane stond bekend om haar temperament, maar op het ogenblik bevatte haar stem de kilte die gewoon was onder Witte zusters. Het was de kilte van iemand die sprak zonder gevoel, denkend aan logica, zonder invloeden van buitenaf te aanvaarden. Dat was niet de beste aanpak van problemen. Mensen zaten veel ingewikkelder in elkaar dan een stel regels of getallen. Er was een tijd voor logica, dat wel, maar er was ook een tijd voor gevoelens.

Rhand was een probleem waar ze zichzelf niet over had laten nadenken; ze kon zich maar met één ding tegelijk bezighouden. Er viel echter ook veel te zeggen voor vooruitdenken. Als ze niet nadacht over hoe er moest worden omgesprongen met de Herrezen Draak, zou ze uiteindelijk in net zo’n lastig pakket belanden als Elaida. Hij was veranderd. En toch moest het zaad van de persoonlijkheid in hem nog hetzelfde zijn. Ze had zijn woede gezien toen ze maandenlang samen naar de Aielwoestenij reisden. Die was in zijn jeugd niet vaak aan de oppervlakte gekomen, maar ze zag nu wel in dat hij er toen al moest zijn geweest. Rhand had niet plotseling een opvliegende aard gekregen; het kwam gewoon doordat niets in Tweewater hem van streek had gemaakt. Tijdens de maanden van reizen met hem leek hij bij elke stap harder te zijn geworden. Hij stond onder ongelooflijke druk. Hoe ging je om met zo’n man? Eigenlijk wist ze het gewoon niet.

Maar dit gesprek ging niet echt over wat ze met Rhand aanmoesten. Het ging erom dat Ferane probeerde te bepalen wat voor vrouw Egwene was.

‘Rhand Altor ziet zichzelf als keizer,’ zei Egwene. ‘En ik neem aan dat hij dat nu ook is. Hij zal er slecht op reageren als hij het gevoel krijgt dat hij in een bepaalde richting wordt geduwd. Als ik met hem zou moeten omgaan, zou ik een afvaardiging sturen om hem te eren.’

‘Een uitbundige stoet?’ vroeg Ferane.

‘Nee,’ zei Egwene, ‘maar ook geen povere. Een groep van drie Aes Sedai, onder leiding van een Grijze, samen met een Groene en een Blauwe. Hij staat positief tegenover de Blauwe vanwege vroegere betrekkingen, en Groenen worden vaak gezien als het tegenovergestelde van Roden, een fijnzinnige herinnering dat we met hem willen samenwerken in plaats van hem stillen. Een Grijze omdat hij dat zou verwachten, maar ook omdat een Grijze zuster erop duidt dat er onderhandelingen zullen volgen, en geen legers.’

‘Goede logica,’ zei Tesan knikkend.

Ferane was niet zo gemakkelijk te overtuigen. ‘Dergelijke afvaardigingen hebben in het verleden gefaald. Ik geloof dat Elaida’s eigen afvaardiging ook onder leiding stond van een Grijze.’

‘Ja, maar Elaida’s afvaardiging was in beginsel gebrekkig,’ zei Egwene.

‘Hoezo?’

‘Nou, omdat die werd gestuurd door een Rode, natuurlijk,’ antwoordde Egwene, die nog een noot kraakte. ‘Ik zie er de logica niet van in dat er in het tijdperk van de Herrezen Draak een lid van de Rode Ajah tot Amyrlin is verheven. Dat was toch voorbestemd om vijandschap tussen hem en de Toren te wekken?’

‘Je zou ook kunnen zeggen,’ kaatste Ferane terug, ‘dat er een Rode nodig is in deze moeilijke tijden, want de Roden hebben de meeste ervaring in de omgang met mannelijke geleiders.’

‘“Omgaan met” is iets anders dan “samenwerken met”,’ zei Egwene. ‘De Herrezen Draak had niet de vrijheid moeten krijgen om rond te dwalen, maar sinds wanneer doet de Witte Toren aan ontvoering, aan mensen onderwerpen? Staan wij dan niet bekend als de fijnzinnigste en voorzichtigste van alle mensen? Gaan we er dan niet prat op dat we in staat zijn anderen te laten doen wat ze moeten doen, en ze al die tijd te laten denken dat het uit henzelf komt? Wanneer hebben we ooit koningen opgesloten in kisten en geslagen voor hun ongehoorzaamheid? Waarom hebben we nu – juist nu, van alle tijden onder het Licht – besloten onze goede aanpak te verloochenen en zijn we doodgewone schurken geworden?’ Ferane koos een walnoot uit. De andere twee Witte zusters keken elkaar onthutst aan. ‘Wat je zegt snijdt wel hout,’ gaf de Gezetene uiteindelijk toe.

Egwene legde de notenkraker opzij. ‘Rhand Altor is een goed mens, in zijn hart, maar hij heeft begeleiding nodig. Juist in deze tijd moeten we op ons fijnzinnigst zijn. Hij had het gevoel moeten krijgen dat hij de Aes Sedai boven alle anderen kon vertrouwen, dat hij op onze raad kon rekenen. Hij had moeten inzien dat het wijs zou zijn om te luisteren. In plaats daarvan ziet hij in dat wij hem zullen behandelen als een opstandig kind. Zelfs al is hij dat, we mogen hem niet laten denken dat we hem zo zien. Vanwege onze blunders heeft hij enkele Aes Sedai gevangengenomen, en weer andere heeft hij laten binden door die Asha’man van hem.’

Ferane ging stram rechtop zitten. ‘Over die gruwel kunnen we maar beter niet spreken.’

‘Wat?’ vroeg Tesan geschokt, met haar hand tegen haar borst gedrukt. Sommige Witte zusters schenen nooit aandacht te besteden aan de wereld om hen heen. ‘Ferane? Wist jij hiervan?’ Ferane antwoordde niet.

‘Ik heb... dat gerucht gehoord,’ zei de stevige Miyasi. ‘Als het waar is, dan moet er iets gebeuren.’

‘Ja,’ zei Egwene. ‘Helaas kunnen we ons nu niet op Altor richten.’

‘Hij is het grootste probleem waar de wereld mee kampt,’ zei Tesan met haar smalle gezicht, terwijl ze zich naar voren boog. ‘We moeten ons eerst op hem richten.’

‘Nee,’ weersprak Egwene. ‘Er zijn andere kwesties.’ Miyasi fronste haar voorhoofd. ‘Nu de Laatste Slag nadert, zie ik geen andere belangwekkende zaken.’

Egwene schudde haar hoofd. ‘Als we ons nu op Rhand richten, gedragen we ons als een boer die naar zijn wagen kijkt en zich zorgen maakt omdat er geen goederen op liggen die hij kan verkopen, maar die het feit negeert dat zijn as gebarsten is. Als hij de wagen te vroeg vult, dan gaat die alleen maar stuk en is hij nog slechter af.’

‘En wat wil je daar nu eigenlijk mee zeggen?’ wilde Tesan weten. Egwene keek Ferane weer aan.

‘Ik begrijp het,’ zei Ferane. ‘Je verwijst naar de verdeling van de Witte Toren.’

‘Kan een gebarsten steen een goede fundering vormen voor een gebouw?’ vroeg Egwene. ‘Kan een gerafeld touw een paard vasthouden dat in paniek is? Hoe kunnen we, in onze huidige toestand, hopen de Herrezen Draak te beheersen?’

‘Waarom blijf je dan die verdeling kracht verlenen door te blijven beweren dat je de Amyrlin Zetel bent? Je doet je eigen logica teniet,’ zei Ferane.

‘En als ik mijn aanspraak op de Amyrlin Zetel zou laten varen, zou dat de Toren dan herstellen?’ vroeg Egwene. ‘Het zou helpen.’

Egwene trok haar wenkbrauw op. ‘Laten we even aannemen dat ik, door mijn aanspraak te laten varen, de opstandige groepering zou kunnen overreden zich weer aan te sluiten bij de Witte Toren en het leiderschap van Elaida te aanvaarden.’ Ze trok haar wenkbrauw verder omhoog om aan te geven hoe onwaarschijnlijk ze dat achtte. ‘Zou de verdeling dan zijn opgelost?’

‘Je zei net van wel,’ zei Tesan fronsend.

‘O ja?’ vroeg Egwene. ‘Zouden de zusters ophouden door de gangen te draven, bang om alleen te zijn? Zouden groepen vrouwen uit verschillende Ajahs ophouden elkaar zo vijandig te bekijken als ze elkaar in de gangen tegenkomen? Ik bedoel dit niet eerbiedloos, maar zouden we dan niet langer de behoefte voelen te allen tijde onze stola te dragen om te benadrukken wie we zijn en waar onze trouw ligt?’

Ferane keek even omlaag naar haar stola met witte franje. Egwene boog zich naar voren en vervolgde: ‘Juist jullie, van alle vrouwen in de Witte Toren, zien toch wel het belang in van een samenwerking tussen de Ajahs? Het is logisch dat vrouwen met uiteenlopende vaardigheden en voorkeuren zich verzamelen in Ajahs. Maar is het logisch als we weigeren samen te werken?’

‘De Witte heeft deze... betreurenswaardige spanning niet veroorzaakt,’ zei Miyasi snuivend. ‘Het komt door de anderen, die hun gevoel te veel laten spreken.’

‘Het komt door het huidige leiderschap,’ zei Egwene. ‘Een leiderschap dat uitdraagt dat het geen punt is om medezusters in het geheim te sussen, om zwaardhanden terecht te stellen voordat hun Aes Sedai zelfs maar gehoord zijn. Dat er niets mis mee is om een zuster haar stola af te nemen en weer een Aanvaarde van haar te maken, dat er niets mis mee is om een hele Ajah te ontmantelen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over handelen zonder inbreng van de Zaal bij zoiets gevaarlijks als het ontvoeren en gevangenhouden van de Herrezen Draak. Is het dan vreemd dat de zusters zo bang en ongerust zijn? Is het niet allemaal volkomen logisch, wat er met ons is gebeurd?’

De drie Witte zusters zwegen.

‘Ik ben niet van zins me te onderwerpen,’ zei Egwene. ‘Niet zolang we daardoor gebroken blijven. Ik zal blijven volhouden dat Elaida de Amyrlin niet is. Haar daden hebben het bewezen. Willen jullie hulp in de strijd tegen de Duistere? Nou, jullie eerste stap is niet de omgang met de Herrezen Draak. Jullie eerste stap moet een handreiking naar zusters van de andere Ajahs zijn.’

‘Waarom wij?’ vroeg Tesan. ‘Wij zijn niet verantwoordelijk voor de daden van anderen.’

‘En jullie treft helemaal geen blaam?’ vroeg Egwene, die iets van haar woede het doorschemeren. Zou niemand van haar zusters dan enige verantwoordelijkheid aanvaarden? ‘Jullie, van de Witte, hadden moeten zien waar deze weg naartoe leidde. Ja, Siuan en de Blauwen hadden hun tekortkomingen, maar jullie hadden moeten inzien dat het onjuist was om haar te verwijderen en Elaida vervolgens toe te staan de Blauwe Ajah te ontmantelen. Bovendien geloof ik dat enkele leden van jullie eigen Ajah betrokken waren bij de aanstelling van Elaida als Amyrlin.’

Miyasi deinsde een stukje achteruit. De Witten wilden liever niet worden herinnerd aan Alviarin en haar falen als Elaida’s Hoedster. In plaats van zich tegen Elaida te keren voor het afzetten van de Witte zuster, schenen ze zich tegen hun eigen zuster te hebben gekeerd vanwege de schande die zij over hen had afgeroepen. ‘Ik vind nog steeds dat dit werk is voor de Grijze,’ zei Tesan, maar ze klonk minder overtuigd dan daarvoor. ‘Je zou met hén moeten praten.’

‘Dat heb ik al gedaan,’ zei Egwene. Haar geduld begon op te raken. ‘Sommigen willen niet met me praten en blijven me straf opleggen. Anderen zeiden dat deze scheuringen niet hun schuld zijn, maar na enig overreden hebben ze beloofd te zullen doen wat ze kunnen. De Gelen zijn erg redelijk geweest, en ik denk dat ze de problemen in de Toren beginnen te bezien als een wond die kan worden genezen. Ik werk nog met een aantal Bruine zusters; die schijnen eerder gefascineerd door de problemen dan dat ze er bezorgd om zijn. Ik heb een aantal van hen de taak gegeven om de geschiedenissen uit te pluizen op zoek naar voorbeelden van verdeling, in de hoop dat ze het verhaal van Renala Merlon tegenkomen. Dat verband zou eenvoudig te leggen moeten zijn, en misschien zien ze dan in dat onze problemen hier opgelost kunnen worden. Ironisch genoeg zijn de Groenen het koppigst. Ze kunnen in veel opzichten erg op Roden lijken, en dat is om woest van te worden, want eigenlijk zouden ze bereid moeten zijn me te aanvaarden als iemand die zich bij hen zou hebben aangesloten. Dan blijven alleen de Blauwe over, die zijn uitgebannen, en de Rode. Ik betwijfel of zusters van de Rode Ajah erg ontvankelijk zullen zijn voor mijn voorstellen.’ Ferane ging peinzend achteroverzitten, en Tesan zat met drie vergeten walnoten in haar hand naar Egwene te staren. Miyasi krabde in haar ijzergrijze haar, met grote, verbaasde ogen. Had Egwene te veel onthuld? Aes Sedai leken opmerkelijk veel op Rhand Altor; ze wilden het niet weten als ze werden gestuurd. ‘Jullie zijn geschokt,’ zei ze. ‘Wat, dachten jullie dan dat ik gewoon zou blijven zitten – zoals de meeste anderen – en niets zou doen terwijl de Toren instort? Dit witte gewaad is me opgedwongen, en ik aanvaard niet waar het voor staat, maar ik zal er wel gebruik van maken. Een vrouw in het wit van een Novice is een van de weinigen die tegenwoordig nog van het ene Ajahkwartier naar het andere kan komen. Iemand moet werken om de Toren te herstellen, en ik ben daarvoor de beste keus. Bovendien is het mijn plicht.’

‘Wat ontzettend... redelijk van je,’ zei Ferane, met een frons op haar leeftijdloze voorhoofd.

‘Dank je,’ zei Egwene. Waren ze bezorgd dat ze haar grenzen had overschreden? Boos omdat ze de Aes Sedai manipuleerde? Kil vastbesloten om haar weer te laten straffen?

Ferane boog zich naar voren. ‘Laten we even zeggen dat wij willen werken aan het herstel van de Toren. Welk pad zou je dan aanbevelen?’

Egwene voelde een vlaag van opwinding. Ze had de afgelopen dagen niets dan tegenslagen gehad. Die domme Groenen! En ze zouden zich zelf ook behoorlijk dom voelen als Egwene eenmaal als Amyrlin was aanvaard.

‘Suana, van de Gele Ajah, zal jullie drie binnenkort uitnodigen voor de maaltijd,’ zei Egwene. Althans, Suana zou die uitnodiging verstrekken zodra Egwene haar daartoe had opgezet. ‘Neem het aanbod aan en gebruik de maaltijd op een openbare plek, misschien in een van de Torentuinen. Laat je in eikaars gezelschap zien. Daarna zal ik proberen een Bruine zuster jullie te laten uitnodigen. Laat andere zusters zien dat jullie omgaan met de overige Ajahs.’

‘Dat is eenvoudig genoeg,’ zei Miyasi. ‘Er is heel weinig inspanning voor nodig, maar de kans op gewin is uitstekend.’

‘We zullen zien,’ zei Ferane. ‘Je mag vertrekken, Egwene.’ Het beviel haar niet om zo te worden weggestuurd, maar er was niets aan te doen. Toch had de vrouw Egwene eerbied betoond door haar naam te gebruiken. Egwene stond op en knikte toen – heel zorgvuldig – naar Ferane. Hoewel Tesan en Miyasi niet sterk reageerden, werden beide paren ogen iets groter. Inmiddels wist iedereen in de Toren dat Egwene nooit een kniks maakte. En schokkend genoeg boog Ferane haar hoofd ook een klein stukje in antwoord op haar gebaar.

‘Mocht je besluiten de Witte te kiezen, Egwene Alveren,’ zei de vrouw, ‘weet dan dat je hier welkom zult zijn. Je logica is opmerkelijk voor zo’n jonge vrouw.’

Egwene verborg een glimlach. Nog maar vier dagen geleden had Bennae Nalsad Egwene zo goed als een plaats aangeboden bij de Bruine, en Egwene stond er nog altijd versteld van hoe vurig Suana haar de Gele had aangeraden. Ze zou bijna van gedachten veranderen, maar dat kwam voornamelijk door haar huidige frustratie met de Groene Ajah. ‘Dank je,’ zei ze. ‘Maar jullie moeten niet vergeten dat de Amyrlin alle Ajahs moet vertegenwoordigen. Ik vond het echter een aangenaam gesprek. Ik hoop dat ik nog eens bij jullie langs mag komen.’

Daarmee trok Egwene zich terug, en ze stond zichzelf een brede glimlach toe terwijl ze naar Feranes potige, krombenige zwaardhand knikte die bij de deur naar het balkon op wacht stond. Haar glimlach hield aan totdat ze het Witte gedeelte van de Toren verliet en Katerine in de gang zag wachten. De Rode zuster was niet een van de twee die eerder die dag aan Egwene waren toegewezen, en in de Toren ging het gerucht dat Elaida steeds vaker op Katerine vertrouwde nu haar Hoedster voor een raadselachtige opdracht was vertrokken. Katerines scherpe gelaat droeg ook een glimlach. Dat was geen goed teken. ‘Hier,’ zei de vrouw, die haar een houten beker met een heldere vloeistof erin aanbood. Het was tijd voor Egwenes middagdosis dolkwortel.

Egwene grimaste, maar ze nam de beker aan en dronk hem leeg. Ze veegde haar mond af met haar zakdoek en liep toen verder door de gang.

‘En waar ga jij naartoe?’ vroeg Katerine.

De zelfingenomenheid van haar toon maakte dat Egwene weifelde. Ze draaide zich fronsend om. ‘Mijn volgende les...’

‘Je krijgt geen lessen meer,’ zei Katerine. ‘Althans, niet van het soort dat je tot nu toe hebt gehad. Iedereen is het erover eens dat je vaardigheid met wevingen indrukwekkend is, voor een Novice.’ Egwene fronste haar voorhoofd. Wilden ze haar weer verheffen tot Aanvaarde? Ze betwijfelde of Elaida haar meer vrijheid zou toestaan, en Egwene was maar zelden in haar vertrekken, dus de extra ruimte deed er niet toe.

‘Nee,’ zei Katerine, die wat speelde met de franje van haar stola. ‘Wat jij moet leren, zo is besloten, is nederigheid. De Amyrlin heeft gehoord over je dwaze weigering om een kniks te maken voor zusters. In haar ogen is dat het laatste symbool van je opstandige aard, en dus krijg je een nieuw soort onderwijs.’

Egwene voelde even angst. ‘Wat voor onderwijs?’ vroeg ze, waarbij ze haar stem gelijkmatig wist te houden.

‘Klusjes,’ antwoordde Katerine.

‘Ik doe al klusjes, net als de Novices.’

‘Je begrijpt me verkeerd,’ zei Katerine. ‘Van nu af aan doe je alleen nog maar klusjes. Je moet je onmiddellijk in de keukens melden; daar ga je elke middag werken. En ’s avonds schrob je vloeren, ’s Morgens meld je je bij de terreinmeester en ga je in de tuinen werken. Dat wordt je leven, diezelfde drie activiteiten, elke dag – vijf uur bij elk ervan – tot je je dwaze trots laat varen en leert een kniks te maken voor je meerderen.’

Het was het einde van Egwenes vrijheid, hoe weinig ze daarvan al had. Katerines ogen straalden van genoegen.

‘Ah, dus je begrijpt het,’ zei Katerine. ‘Geen bezoekjes meer aan zusters in hun vertrekken. Je zult hun tijd niet meer kunnen verspillen met het oefenen van wevingen die je toch al kent. Geen luiheid meer; nu ga je werken. Wat denk je daarvan?’

Het was niet het werk waar Egwene mee zat; ze vond het niet erg om iedere dag taken te verrichten. Het was het gebrek aan contact met andere zusters dat haar de das zou omdoen. Hoe moest ze nu de Witte Toren herstellen? Licht! Dit was een ramp. Ze knarsetandde en dwong haar gevoelens naar de achtergrond. Toen keek ze Katerine in de ogen en zei: ‘Goed. Laten we gaan.’ Katerine knipperde met haar ogen. Kennelijk had ze woede verwacht, of in ieder geval verzet. Maar dit was daar niet de gelegenheid voor. Egwene liep naar de keukens en liet de kwartieren van de Witte zusters achter zich. Ze mocht hun niet laten weten hoe effectief deze straf was.

Ze onderdrukte haar paniek terwijl ze door de brede gangen in het binnenste van de Toren liep, waar lampen in beugels hingen, lang en kronkelend als de koppen van serpenten die vlammetjes opwierpen naar de stenen zoldering. Ze kon dit wel aan. Ze zou ermee om leren gaan. Ze zouden haar niet breken.

Misschien moest ze een paar dagen werken en dan doen alsof ze tot inkeer was gekomen. Moest ze die kniksen maken, zoals Elaida eiste? Het was eigenlijk maar iets kleins. Eén kniks, en ze kon verder met belangrijkere dingen.

Nee, dacht ze. Nee, dat zou er niet het einde van zijn. Ik zou verliezen zodra ik die eerste kniks maakte. Inbinden zou aan Elaida bewijzen dat Egwene gebroken kon worden. Kniksen maken zou een afdaling naar de vernietiging inzetten. Kort daarna besloot Elaida misschien wel dat Egwene beleefdheidsvormen in acht moest gaan nemen tegenover de Aes Sedai. De valse Amyrlin zou Egwene weer aan het werk zetten, in de wetenschap dat het de vorige keer was gelukt. Zou Egwene daarin dan ook buigen? Hoe lang zou het duren voordat alle geloofwaardigheid die ze had opgebouwd zou zijn vergeten, vertrapt op de tegels in de gangen van de Toren? Ze mocht niet buigen. De afranselingen hadden haar gedrag niet veranderd; klusjes doen mocht haar ook niet veranderen.

Drie uur lang in de keukens werken deed haar stemming weinig goed. Laras, de forse Meesteres der Keukens, had Egwene de taak gegeven om een van de ovenachtige haarden te schrobben. Het was vuil, vettig werk, dat haar weinig tijd gaf om na te denken. Niet dat er veel uitwegen uit haar situatie waren.

Egwene ging op haar hurken zitten en veegde met haar arm over haar voorhoofd. Ze zag dat er roet op haar arm terechtkwam. Ze zuchtte door de vochtige doek om haar neus en mond, die zorgde ervoor dat ze niet te veel as zou inademen. Haar adem voelde warm en bedompt tegen haar gezicht, en haar huid was plakkerig van het zweet. De druppels die van haar gezicht vielen waren donker van het roet; door de doek heen rook ze de matte, korstige geur van as die steeds opnieuw was verbrand.

De haard was een groot, vierkant bouwsel van rode bakstenen. Hij was aan beide kanten open en meer dan groot genoeg om in te kruipen, en dat was nu net wat Egwene moest doen. Er bouwden zich donkere korsten op aan de binnenzijde van de schoorsteen, en die moesten eraf worden geschrobd, omdat anders de schoorsteen verstopt raakte of de korsten afbraken en in het eten vielen. Egwene hoorde dat Katerine en Lirene zaten te kletsen en te lachen in de eetkamer buiten. De Roden staken af en toe een hoofd naar binnen om haar gangen na te gaan, maar haar werkelijke opzichter was Laras, die pannen schrobde aan de andere kant van de ruimte. Egwene had zich voor haar taak omgekleed in een werkgewaad. Hoewel dat ooit wit was geweest, was het herhaaldelijk gebruikt door Novices die de haarden moesten schoonmaken, en het roet was diep in de vezels gedrongen. Er zaten grijze vlekken in het weefsel, als schaduwen.

Ze wreef over haar onderrug, ging weer op handen en knieën zitten en kroop verder de haard in. Met een houten schrapertje werkte ze klonters as los uit de naden tussen de bakstenen, veegde ze bij elkaar en gooide ze in koperen emmers, waarvan de randen wit en grijs waren van de as. Haar eerste taak was geweest om alle losse roet te verwijderen en in de emmers te doen. Haar handen waren zo zwart van het werken dat ze bang was dat ze die zelfs met woest schrobben niet meer schoon zou krijgen. Haar knieën deden pijn en leken een vreemd tegenwicht te vormen met haar achterste, dat nog prikte van haar dagelijkse ochtendslaag.

Ze ging door, krabbend met haar schraper over een zwartgeblakerd deel van de bakstenen, bij het licht van de lantaarn die ze in een hoek van de haard had gezet. Ze wilde dolgraag de Ene Kracht gebruiken, maar de Rode zusters buiten zouden het voelen als ze geleidde, en ze had ontdekt dat haar middagdosis dolkwortel ongewoon sterk was geweest, waardoor ze amper meer dan een spoortje kon geleiden. In feite was het zo sterk geweest dat ze er slaperig van was geworden, wat het werk nog zwaarder maakte.

Zou dit dan haar leven zijn? Opgesloten in een haard, schrobbend over bakstenen die niemand zag, weggesloten van de wereld? Ze kon niets tegen Elaida ondernemen als iedereen haar vergat. Ze hoestte zachtjes, en het geluid weerkaatste tegen de binnenwanden van de haard.

Ze had een plan nodig. Haar enige mogelijkheid leek te zijn om de zusters te gebruiken die probeerden de Zwarte Ajah te ontmaskeren. Maar hoe moest ze bij hen komen? Zonder onderwijs van de zusters kon ze niet aan haar Rode oppassers ontkomen door de kwartieren van andere Ajahs te betreden. Zou ze misschien kunnen wegglippen terwijl ze aan het werk was? Als haar afwezigheid werd ontdekt, was ze waarschijnlijk nog slechter af.

Maar ze kon haar leven niet laten overheersen door dit werk! De Laatste Slag kwam eraan, de Herrezen Draak liep vrij rond, en de Amyrlin Zetel zat op handen en knieën en schrobde de haard! Ze knarste met haar tanden en schrobde woest. Het roet was zo lang ingebakken dat het een glanzende zwarte laag op het steen had gevormd. Ze zou het er nooit allemaal af krijgen. Ze moest er alleen voor zorgen dat de stenen zo schoon waren dat er niets zou afbreken. Weerspiegeld in de glanzende laag zag ze een schaduw langs de opening aan de andere kant van de haard komen. Egwene reikte onmiddellijk naar de Bron, maar natuurlijk vond ze niets. Niet nu de dolkwortel haar geest vertroebelde. Maar er was beslist iemand bij de haard, ineengehurkt, geruisloos bewegend...

Egwene pakte de schraper stevig vast en stak langzaam de andere hand omlaag om de borstel te pakken waarmee ze as had opgeveegd. Toen draaide ze zich razendsnel om.

Laras, die in de haard tuurde, verstijfde. De Meesteres der Keukens droeg een groot wit schort, dat ook enkele roetvlekken bevatte. Haar mollige ronde gezicht had een flink aantal winters gezien; haar haren begonnen te grijzen en er zaten lijntjes rond haar ogen. Zoals ze nu voorovergebogen stond, vormden haar hangwangen een tweede, derde en vierde kin, en ze hield de zijkant van de haard met dikke vingers vast.

Egwene ontspande zich. Waarom was ze er zo zeker van geweest dat iemand haar besloop? Het was alleen maar Laras die bij haar kwam kijken. Maar waarom had die vrouw haar zo steels benaderd? Laras keek opzij en kneep haar ogen samen. Toen legde ze haar vinger op haar lippen. Egwene merkte dat ze haar lichaam weer spande. Wat was er aan de hand?

Laras ging achteruit en wenkte Egwene mee. De Meesteres der Keukens was lichtvoetig, en ze liep veel geruislozer dan Egwene voor mogelijk had gehouden. Kokshulpen en afwassers waren lawaaiig aan het werk in andere delen van de keuken, maar er was niemand in zicht. Egwene kroop uit de haard, stak de schraper achter haar riem en veegde haar handen af aan haar gewaad. Ze trok de doek voor haar gezicht weg en ademde zoete, roetloze lucht in. Na een diepe ademteug kreeg ze een strenge blik toegeworpen van Laras, die nogmaals haar vinger tegen haar lippen legde.

Egwene knikte en liep achter Laras aan door de keukens. Even later stonden zij en Egwene in een voorraadkast, waar een zware geur van gedroogd graan en rijpende kaas hing. De tegels gingen hier over in duurzamere bakstenen. Laras duwde een paar zakken opzij en opende toen een deel van de vloer. Het was een houten luik, met een laagje baksteen erop zodat het deel leek uit te maken van de vloer. Daaronder bleek een kleine kamer met rotswanden te liggen, groot genoeg voor één persoon, hoewel een lange man er wat weinig ruimte zou hebben.

‘Wacht hier tot vanavond,’ zei Laras met gedempte stem. ‘Ik kan je nu niet naar buiten smokkelen, nu het in de Toren zo onrustig is als in een kippenhok waar een vos omheen sluipt. Maar vanavond laat gaat het afval naar buiten, en ik zal je verbergen tussen de meisjes die het wegbrengen. Een havenarbeider zal je naar een bootje brengen en je de rivier over zetten. Ik heb een paar vrienden bij de wacht; die zullen een oogje toeknijpen. Als je aan de overkant bent, moet je zelf weten wat je doet. Ik zou maar niet terugkeren naar die dwazen die je tot hun speelpop hebben gemaakt. Zoek een plek om je te verschuilen totdat dit allemaal overwaait, kom dan terug en kijk of degene die de leiding heeft je binnen wil laten. Dat zal waarschijnlijk niet Elaida zijn, zoals de dingen nu gaan...’ Egwene knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Nou,’ zei de forse vrouw, ‘naar binnen met je.’

‘Ik...’

‘We hebben geen tijd om te kletsen!’ zei Laras, alsof zij niet degene was die steeds aan het woord was geweest. Ze was duidelijk zenuwachtig, want ze keek steeds om en tikte met haar voet op de vloer. Maar ze had dit soort dingen kennelijk al eerder gedaan. Waarom was een eenvoudige kok in de Witte Toren zo vaardig in geheimzinnig werk, zo handig met een plan om Egwene de versterkte en belegerde stad uit te krijgen? En waarom had ze eigenlijk zo’n schuilplaats in de keuken? Licht! Hoe had ze die gemaakt? ‘Maak je geen zorgen over mij,’ zei Laras, die Egwene aankeek. ‘Ik red me wel. Ik zal alle keukenhulpen weghouden bij de plek waar jij aan het werk was. Die Aes Sedai kijken maar eens in het halfuur een keer bij je, en aangezien ze net nog zijn geweest, zal het wel even duren voor ze weer komen kijken. Als ze dat doen, hou ik me dom en zal iedereen ervan uitgaan dat je de keukens uit bent geslopen. Het duurt niet lang voor we je de stad uit hebben, en niemand zal het weten.’

‘Ja,’ zei Egwene, die eindelijk haar tong vond, ‘maar waarom?’ Ze had aangenomen dat, nadat ze Min en Siuan had geholpen, Laras niet zou staan te springen om nog een vluchteling bij te staan. Laras keek haar aan, en in haar ogen was een vastberadenheid te zien die even hard was als die van een willekeurige Aes Sedai. Egwene had die vrouw beslist onderschat! Wie was ze werkelijk? ‘Ik wil part noch deel hebben aan het breken van de geest van een meisje,’ zei Laras streng. ‘Die afranselingen zijn schandelijk! Domme Aes Sedai. Ik dien al jaren trouw, echt waar, maar nu hebben ze tegen me gezegd dat ik je flink moest afbeulen, voor onbepaalde tijd. Nou, ik zie het heus wel als een meisje niet langer wordt onderwezen, maar wordt onderworpen. En dat pik ik niet, niet in mijn keukens. Het Licht verzenge Elaida omdat ze denkt dat ze zoiets kan doen! Ze mag je terechtstellen of een Novice van je maken, dat maakt me niet uit, maar dat breken is onaanvaardbaar!’ De vrouw zette haar handen in haar zij, waardoor er een wolk meel van haar schort opsteeg. Vreemd genoeg merkte Egwene dat ze het aanbod overwoog. Ze had Siuans aanbod haar te redden afgeslagen, maar als ze nu vluchtte, zou ze terugkeren in het kamp van de opstandelingen nadat ze zichzelf had gered. Dat was veel beter dan gered wórden. Ze kon bij dit alles wegkomen, bij de afranselingen, bij het geestdodende werk. En dan? Moest ze dan van buitenaf toekijken hoe de Toren instortte?

‘Nee,’ zei ze tegen Laras. ‘Je aanbod is heel vriendelijk, maar ik kan het niet aannemen. Het spijt me.’

Laras fronste haar voorhoofd. ‘Nu moet je eens goed luisteren...’

‘Laras,’ viel Egwene haar in de rede, ‘zo’n toon sla je niet aan tegen een Aes Sedai, zelfs al ben je de Meesteres der Keukens.’ Laras weifelde. ‘Domme meid. Je bent geen Aes Sedai.’

‘Aanvaard het of niet, ik kan niet vertrekken. Behalve als je wilt proberen me zelf in dat gat te stoppen – me wilt vastbinden en een mondprop indoen zodat ik niet kan roepen, en me vervolgens zelf over de rivier wilt zetten – dan stel ik voor dat je me weer aan het werk laat gaan.’

‘Maar waarom?’

‘Omdat,’ zei Egwene, die omkeek naar de haard, ‘iemand tegen haar moet strijden.’

‘Zo kun je niet strijden,’ zei Laras.

‘Elke dag is een strijd,’ kaatste Egwene terug. ‘Elke dag dat ik weiger te buigen, betekent iets. Zelfs als Elaida en haar Roden de enigen zijn die het weten, is dat al iets. Het is een klein iets, maar meer dan ik van buitenaf kan doen. Kom. Ik moet nog twee uur werken.’ Ze draaide zich om en liep terug naar de haard. Een schoorvoetende Laras sloot het luik van de verborgen ruimte en liep met haar mee. De vrouw maakte nu meer lawaai, schoof langs werkbladen en liet haar voetstappen op de stenen weerkaatsen. Merkwaardig dat ze zo geruisloos kon zijn als ze dat wilde.

Een flits van rode stof, als het bloed van een dood konijn in de sneeuw, bewoog zich door de keukens. Egwene verstijfde toen Katerine, in een gewaad met scharlakenrode rokken en gele biezen, haar zag. De lippen van de Rode zusters vormden een dunne streep en haar ogen waren toegeknepen. Had ze Egwene en Laras zien weglopen? Laras verstijfde ook.

‘Ik begrijp nu wat ik verkeerd deed,’ zei Egwene snel tegen de Meesteres der Keukens, kijkend naar een tweede open haard vlak bij hen. ‘Dank je dat je me die hebt laten zien. Ik zal beter opletten.’

‘Zorg daar maar voor,’ zei Laras, die haar schort afklopte. ‘Anders zul je merken hoe echte straffen voelen, in plaats van die halfslachtige straffen die de Meesteres der Novices oplegt. En nu vort, aan het werk.’

Egwene knikte en haastte zich terug naar de haard. Katerine stak haar hand op om haar tegen te houden. Egwenes hart bonsde verraderlijk.

‘Niet nodig,’ zei Katerine. ‘De Amyrlin wil dat de Novice vanavond dienstdoet bij haar maaltijd. Ik heb de Amyrlin gezegd dat één dag werken niet snel iemand zal breken die zo dom en koppig is als dit kind, maar ze staat erop. Dat lijkt me je eerste kans om je nederigheid te bewijzen, kind. Ik zou hem maar aangrijpen.’ Egwene keek omlaag naar haar zwarte handen en vuile gewaad. ‘Lopen,’ zei Katerine. ‘Ga je wassen en omkleden. Je moet de Amyrlin niet laten wachten.’

Dat wassen bleek bijna even moeilijk als het schoonmaken van de haard. Het roet was evenzeer in haar handen getrokken als in haar werkkleding. Egwene was bijna een uur bezig zich te wassen in een tobbe vol lauwwarm water, in een poging enigszins schoon voor de dag te komen. Haar nagels waren gescheurd door het schrapen langs de bakstenen, en het leek wel alsof elke keer als ze haar haren uitspoelde er een hele emmer vol roetvlokken uitkwam. Maar ze was blij met deze kans. Ze had maar zelden de tijd voor een bad; meestal moest ze het doen met een snelle waspartij. Terwijl ze zich schrobde en afspoelde in de kleine, grijs betegelde badruimte, overdacht ze haar volgende stap.

Ze had de kans om te vluchten afgeslagen. Dat betekende dat ze zou moeten werken met Elaida en haar Rode zusters, de enigen die ze ontmoette. Maar kon ze die vrouwen hun fouten laten inzien? Ze wenste dat ze het hele stel boetedoening kon opleggen en van hen af kon zijn. Maar nee. Ze was de Amyrlin; ze vertegenwoordigde alle Ajahs, ook de Rode. Ze mocht hen niet zo behandelen als Elaida met de Blauwe was omgegaan. De Roden waren het meest tegen haar gekant, maar dat betekende een grotere uitdaging. Ze leek wat vooruitgang te boeken bij Silviana, en had Lirene Doirellin niet toegegeven dat Elaida ernstige fouten had gemaakt?

Misschien waren de Rode zusters niet de enigen die ze kon beïnvloeden. Er waren altijd toevallige ontmoetingen met andere zusters in de gangen. Als een van hen haar benaderde en haar aansprak, konden de Rode zusters haar moeilijk wegsleuren. Ze zouden enige beleefdheid in acht moeten nemen, en dat zou Egwene een kans bieden om met andere zusters te praten.

Maar hoe moest ze met Elaida zelf omgaan? Was het verstandig om de valse Amyrlin in de waan te laten dat Egwene bijna was onderworpen? Of werd het tijd om in opstand te komen? Toen ze klaar was met baden, voelde Egwene zich een stuk schoner en zelfverzekerder. Haar strijd had een ernstige tegenslag te verduren gehad, maar ze kon nog altijd vechten. Ze borstelde haastig haar vochtige haar, trok een schoon Novicegewaad aan – o, wat voelde het heerlijk, die zachte, schone stof op haar huid! – en ging naar haar oppassers toe.

Ze begeleidden haar naar de vertrekken van de Amyrlin. Egwene kwam langs meerdere groepen zusters, en ze hield haar rug zorgvuldig recht vanwege de indruk die ze bij hen zou wekken. De twee zusters liepen met haar door het Rode gedeelte van de Toren, waar de vloertegels overgingen in een patroon van rood en donkergrijs. Hier liepen meer mensen rond: vrouwen met hun stola’s om, bedienden met de Vlam van Tar Valon op hun borst. Maar geen zwaardhanden; dat vond Egwene altijd vreemd, aangezien je ze in andere delen van de Toren zoveel zag.

Een lange klim en een paar bochten later kwamen ze bij Elaida’s vertrekken aan. Egwene bekeek onbewust haar rokken. Ze had tijdens de tocht hierheen besloten dat ze Elaida moest benaderen met stilte, net zoals de vorige keer. Haar nog verder tegen de haren in strijken zou alleen maar tot nog meer beperkingen leiden. Egwene zou zich niet verlagen, maar ze zou ook niet met opzet proberen Elaida te beledigen. Laat die vrouw maar denken wat ze wilde. Een dienster opende de deur en liet Egwene binnen, waarna ze haar naar de eetkamer leidde. Daar schrok ze van wat ze aantrof. Ze had aangenomen dat ze dienst zou doen bij alleen Elaida, of misschien dat Meidani erbij zou zijn. Egwene had er geen ogenblik bij stilgestaan dat de eetkamer vol zou kunnen zitten met vrouwen. Het waren er vijf, een uit elke Ajah, behalve de Rode en de Blauwe. En alle vrouwen waren Gezetenen. Yukiri was er, net als Doesine, allebei lid van de geheime jagers op de Zwarte Ajah. Ferane was er ook, hoewel zij verbaasd scheen te zijn om Egwene te zien; had de Witte zuster eerder nog niet van deze maaltijd geweten, of had ze er eenvoudigweg niets over tegen Egwene gezegd? Rubinde, van de Groene Ajah, zat naast Shevan van de Bruine, een zuster die Egwene al een tijdje wilde spreken. Shevan was voorstander van onderhandelen met de opstandige Aes Sedai, en Egwene hoopte op haar hulp bij het van binnenuit herenigen van de Witte Toren.

Elaida was de enige Rode zuster aan tafel. Was dat omdat geen van de Rode Gezetenen in de Toren was? Misschien dacht Elaida dat het gezelschap in evenwicht was met haar erbij, want ze beschouwde zichzelf nog altijd als een Rode zuster, hoewel ze dat eigenlijk niet hoorde te doen.

Het was een lange tafel, met fonkelende kristallen roemers die het licht weerkaatsten van de druk versierde staande bronzen lampen langs de muren, die een roestige roodgele kleur hadden. De vrouwen droegen elk een mooi gewaad in de kleur van hun Ajah. Het rook in de kamer naar mals vlees en gestoomde wortelen. De vrouwen keuvelden met elkaar. Vriendschappelijk, maar geforceerd. Gespannen. Ze wilden daar niet zijn.

Aan de andere kant van de kamer knikte Doesine naar Egwene, bijna met eerbied. Het was een of andere aanwijzing. ‘Ik ben hier omdat jij zei dat dit soort dingen belangrijk was,’ leek ze te zeggen. Elaida zat aan het hoofd van de tafel, gekleed in een rood gewaad met lange mouwen en ruwe granaten langs de zoom en het lijfje, en met een tevreden glimlach op haar gezicht. Bedienden haastten zich heen en weer om wijn in te schenken en voedsel op te dienen. Waarom had Elaida de Gezetenen voor de maaltijd uitgenodigd? Was dit een poging om de scheuring in de Witte Toren te herstellen? Had Egwene haar verkeerd beoordeeld?

‘Ah, mooi,’ zei Elaida toen ze Egwene opmerkte. ‘Je bent er eindelijk. Kom hier, kind.’

Egwene gehoorzaamde en liep door de kamer, waarbij de laatste paar Gezetenen haar ook opmerkten. Sommigen schenen in de war, anderen nieuwsgierig over haar aanwezigheid. Onderweg besefte Egwene iets.

Vanavond zou ze met gemak alles ongedaan kunnen maken waar ze voor had gewerkt. Als de Aes Sedai hier zagen dat ze nederig diende bij Elaida, zou Egwene in hun ogen haar onkreukbaarheid verliezen. Elaida had verklaard dat Egwene onderworpen was, maar Egwene had het tegendeel bewezen. Als ze hier voor Elaida’s wil boog, al was het maar een beetje, dan zou dat worden gezien als bewijs. Het Licht mocht die vrouw verzengen! Waarom had ze zoveel zusters uitgenodigd die Egwene probeerde te beïnvloeden? Was het gewoon toeval?

Egwene ging bij de valse Amyrlin aan het hoofd van de tafel staan, en een bediende gaf haar een kristallen karaf met glinsterende rode wijn. ‘Jij moet mijn roemer vol houden,’ zei Elaida. ‘Wacht daar, maar kom niet te dichtbij. Ik heb geen zin om de geur op te snuiven van het roet van je straf van vanmiddag.’

Egwene klemde haar kiezen op elkaar. Het roet opsnuiven? Na een uur van schrobben? Onwaarschijnlijk. Vanuit haar ooghoeken zag ze de tevredenheid in Elaida’s ogen terwijl die van haar wijn nipte. Toen wendde Elaida zich tot Shevan, die op de stoel rechts van haar zat. De Bruine zuster was een slungelige vrouw met knobbelige armen en een hoekig gelaat, alsof ze van verweerde takken was gemaakt. Haar ogen stonden peinzend terwijl ze naar haar gastvrouw keek.

‘Zeg eens, Shevan,’ zei Elaida. ‘Blijf je nog steeds aandringen op die dwaze gesprekken met de opstandelingen?’

‘De zusters moeten de kans krijgen zich te verzoenen,’ antwoordde Shevan.

‘Die kans hebben ze gehad,’ zei Elaida. ‘Eerlijk, ik had meer verwacht van een Bruine. Je doet koppig, zonder enig begrip van hoe de echte wereld werkt. Zelfs Meidani is het met me eens, en zij is een Grijze! Je weet hoe die zijn.’

Shevan wendde zich af en leek nog verontruster dan voorheen. Waarom had Elaida hen voor het eten uitgenodigd, als ze vervolgens alleen hen en hun Ajahs beledigde? De Rode zuster richtte haar aandacht op Ferane en klaagde tegen haar over Rubinde, een Gezetene van de Groene Ajah die ook weerstand bood aan Elaida’s pogingen om een einde te maken aan de onderhandelingen. Onderwijl tilde ze haar roemer naar Egwene op en tikte ertegen. Elaida had amper een paar slokjes genomen.

Egwene knarste met haar tanden en vulde de roemer bij. De anderen hadden haar wel eerder werk zien verrichten; ze had pas nog walnoten gekraakt voor Ferane. Dit zou haar niet schaden, behalve als Elaida haar dwong om zich op de een of andere wijze te vernederen. Maar wat was het doel van deze maaltijd? Elaida scheen geen pogingen te doen om de Ajahs bijeen te brengen. Eigenlijk maakte ze de kloven alleen maar dieper door degenen die het niet met haar eens waren zo laatdunkend te behandelen. Af en toe liet ze haar roemer bijvullen door Egwene, maar er was nooit ruimte voor meer dan een slokje of twee.

Geleidelijk aan begon Egwene het te begrijpen. Dit etentje ging niet over samenwerking tussen de Ajahs. Het ging Elaida erom dat ze de Gezetenen wilde dwingen te doen wat zij vond dat ze moesten doen. En Egwene was hier alleen maar om mee te pochen! Dit draaide er allemaal om dat Elaida aan de rest wilde bewijzen hoeveel macht ze had. Ze kon iemand die door anderen tot Amyrlin was benoemd een Novicegewaad aantrekken en haar elke dag laten afranselen. Egwene merkte dat ze weer boos werd. Waarom kon Elaida haar altijd zo raken? Soepkommen werden weggehaald en er werden borden met gestoomde boterworteltjes gebracht, waarvan een spoortje kaneelgeur opsteeg. Egwene had nog niet gegeten, maar ze voelde zich toch te misselijk om trek te hebben.

Nee, dacht ze, terwijl ze zich vermande. Ik zal dit niet voortijdig laten eindigen, zoals de vorige keer. Ik zal standhouden. Ik ben sterker dan Elaida. Ik ben sterker dan haar waanzin. Het gesprek ging door, waarbij Elaida beledigende opmerkingen tot de anderen richtte, soms met opzet, soms kennelijk zonder zich ervan bewust te zijn. De andere zusters stuurden het gesprek weg bij de opstandelingen en naar de vreemd bewolkte lucht. Uiteindelijk bracht Shevan een gerucht ter sprake over de Seanchanen die ver in het zuiden samenwerkten met Aiel.

‘Die Seanchanen weer?’ vroeg Elaida zuchtend. ‘Je hoeft je geen zorgen over hen te maken.’

‘Mijn bronnen zeggen iets anders, Moeder,’ zei Shevan stijfjes. ‘Ik denk dat we goed moeten opletten op wat ze doen. Ik heb enkele zusters dit kind laten vragen naar haar ervaring met hen, die uitgebreid is. U zou eens moeten horen wat ze met Aes Sedai doen.’ Elaida lachte sprankelend. ‘Je weet toch wel hoe dat kind altijd overdrijft!’ Ze wierp een blik op Egwene. ‘Heb je leugens verspreid voor je vriend, die dwaze Altor? Wat moest je van hem over die indringers zeggen? Ze werken voor hem, nietwaar?’ Egwene antwoordde niet.

‘Spreek,’ zei Elaida, gebarend met haar roemer. ‘Geef toe dat je leugens hebt verspreid, anders laat ik je weer straffen, meisje.’ De straf die ze zou krijgen voor haar zwijgen, zou beter zijn dan Elaida’s woede ondergaan als ze haar tegensprak. Zwijgen was het pad naar de overwinning.

Maar toch, toen Egwene langs de lange mahoniehouten tafel met helwit Zeevolkporselein en flakkerende rode kaarsen keek, zag ze dat vijf paar ogen haar onderzoekend aankeken. Ze zag de vragen in hun ogen. Egwene had vrijuit tegen hen gesproken toen ze alleen waren, maar zou ze nu aan haar uitspraken vasthouden, in het bijzijn van de machtigste vrouw ter wereld? Een vrouw die Egwenes leven in handen had? Was Egwene de Amyrlin, of was ze maar een meisje dat graag deed alsof?

Het Licht brande je, Elaida, dacht ze met opeengeklemde kaken terwijl ze inzag dat ze zich had vergist. Zwijgen zou niet naar de overwinning leiden, niet in het bijzijn van deze vrouwen. Het zal je niet bevallen hoe dit verder gaat.

‘De Seanchanen werken niet voor Rhand,’ zei Egwene. ‘En ze zijn een groot gevaar voor de Witte Toren. Ik heb geen leugens verspreid. Als ik iets anders zou beweren, zou ik de Drie Geloften verraden.’

‘Je hebt de Drie Geloften niet afgelegd,’ zei Elaida streng. ‘Jawel,’ wierp Egwene tegen. ‘Ik heb geen Eedstaf vastgehouden, maar het is niet de Staf die mijn woorden waar maakt. Ik heb de woorden van de geloften in mijn hart uitgesproken, en zo zijn ze me des te dierbaarder, want niets dwingt me om me eraan te houden. En onder die eed herhaal ik: ik ben een Dromer, en ik heb Gedroomd dat de Seanchanen de Witte Toren zullen aanvallen.’ Elaida’s ogen fonkelden even en ze greep haar vork zo stevig beet dat haar knokkels wit werden. Egwene hield haar blik vast, en uiteindelijk lachte Elaida weer. ‘Ach, koppig als altijd, zie ik. Ik zal Katerine zeggen dat ze gelijk had. Je zult boete moeten doen voor je overdrijving, kind.’

‘Deze vrouwen weten dat ik niet lieg,’ zei Egwene rustig. ‘En elke keer als je erop aandringt dat ik dat wel doe, verlaag je jezelf in hun ogen. Zelfs als je niet in mijn Droom gelooft, dan nog moet je toegeven dat de Seanchanen een dreiging zijn. Ze beteugelen vrouwen die kunnen geleiden en gebruiken hen als wapens, door middel van een soort vervormde ter’angreaal. Ik heb de halsband omgehad. Ik voel hem soms nog steeds. In mijn dromen. Mijn nachtmerries.’ Het werd stil in de kamer.

‘Je bent een dom kind,’ zei Elaida, die overduidelijk probeerde te doen alsof Egwene geen dreiging was. Ze had beter naar de ogen van de anderen kunnen kijken. Als ze dat had gedaan, had ze de waarheid gezien. ‘Nou, je laat me geen andere keus. Je zult voor me knielen, kind, en om vergiffenis smeken. Nu meteen. Anders veroordeel ik je tot eenzame opsluiting. Is dat wat je wilt? Denk maar niet dat daarmee de afranselingen ophouden. Je krijgt je dagelijkse straf dan ook nog, alleen word je daarna weer je cel in gesmeten. En nu knielen en smeken.’

De Gezetenen keken elkaar aan. Nu kon ze niet meer terug. Egwene wenste dat het niet zover gekomen was, maar het was nu eenmaal zo. Elaida eiste een gevecht.

Het werd tijd dat ze dat kreeg. ‘En als ik niet voor je buig?’ vroeg Egwene, die de vrouw recht in de ogen keek. ‘Wat dan?’

‘Je zult knielen, hoe dan ook,’ gromde Elaida, terwijl ze de Bron omhelsde.

‘Wil je de Kracht op me gebruiken?’ vroeg Egwene rustig. ‘Heb je dat redmiddel nodig? Heb je geen gezag zonder te geleiden?’ Elaida aarzelde. ‘Ik heb het recht om iemand te straffen die geen eerbied toont.’

‘En dus dwing je me te gehoorzamen,’ zei Egwene. ‘Is dat wat je bij iedereen in de Toren gaat doen, Elaida? Een Ajah verzet zich tegen je en wordt opgeheven. Iemand ontstemt je, en je wilt haar het recht ontnemen om Aes Sedai te zijn. Je wilt dat alle zusters voor je buigen.’

‘Onzin!’

‘O ja?’ vroeg Egwene. ‘En heb je ze verteld over je plannen voor een nieuwe gelofte? Dat elke zuster op de Eedstaf moet zweren de Amyrlin te gehoorzamen en te steunen?’

‘Ik...’

‘Ontken het maar,’ zei Egwene. ‘Ontken maar dat je dat hebt gezegd. Staan de Geloften je dat toe?’

Elaida verstijfde. Als ze een Zwarte zuster was, kon ze het ontkennen, Eedstaf of niet. Maar hoe dan ook, Meidani kon staven wat Egwene had gezegd.

‘Het was maar praat,’ zei Elaida. ‘Gewoon speculatie, hardop uitgesproken gedachten.’

‘Er zit vaak waarheid in speculatie,’ zei Egwene. ‘Je hebt de Herrezen Draak in een kist opgesloten; je dreigde net om bij mij hetzelfde te doen, in het bijzijn van al deze getuigen. De mensen noemen hém een tiran, maar jij bent degene die onze wetten vernietigt en regeert middels angst.’

Elaida’s ogen werden groot en haar woede was zichtbaar. Ze leek... geschokt. Alsof ze niet begreep hoe het straffen van een opstandige Novice was omgeslagen in een twistgesprek met een gelijke. Egwene zag dat de vrouw een draadje Lucht begon te weven. Dat moest worden voorkomen. Een mondprop van Lucht zou een einde maken aan de uitwisseling.

‘Ga je gang,’ zei Egwene kalm. ‘Gebruik de Kracht maar om me het zwijgen op te leggen. Zou je als Amyrlin niet in staat moeten zijn een tegenstandster met woorden te overtuigen in plaats van naar geweld te grijpen?’

Vanuit haar ooghoeken zag Egwene dat de tengere Yukiri, van de Grijze Ajah, daarbij knikte.

Elaida’s ogen fonkelden woedend toen ze het draadje Lucht losliet. ‘Ik hoef de uitspraken van een eenvoudige Novice niet te weerleggen,’ snauwde ze. ‘De Amyrlin hoeft geen verantwoording af te leggen aan een meisje zoals jij.’

‘De Amyrlin begrijpt de ingewikkeldste leerstellingen en debatten,’ zei Egwene, citerend uit haar geheugen. ‘Maar uiteindelijk is ze de dienaar van allen, zelfs de laagste arbeider.’ Dat was gezegd door Balladare Arandaille, de eerste Amyrlin die was verheven uit de Bruine Ajah. Ze had die woorden voor haar dood gebruikt in haar laatste geschriften; die waren een verklaring geweest voor haar bewind en voor wat ze had gedaan tijdens de Kavartheense oorlogen. Arandaille had het gevoel gehad dat zodra een crisis voorbij was, een Amyrlin de morele plicht had om haar handelen te verklaren aan het gewone volk.

Shevan, die naast Elaida zat, knikte goedkeurend. Het was een wat vergeten citaat; Egwene was dankbaar voor Siuans onderwijs in de wijsheid van de vroegere Amyrlins. Veel van wat ze had gezegd was uit de geheime geschiedenissen gekomen, maar er waren ook wat dingen bij van vrouwen als Balladare.

‘Wat klets je nu weer voor onzin?’ snauwde Elaida.

‘Wat was je van plan te doen met Rhand Altor als je hem eenmaal gevangen had genomen?’ vroeg Egwene, die de opmerking negeerde.

‘Ik ben niet...’

‘Je geeft mij geen antwoord,’ zei Egwene, knikkend naar de verzameling vrouwen, ‘maar hun. Heb jij je handelen verklaard, Elaida? Wat waren je bedoelingen? Of ben je van plan die vraag te ontwijken, net als de andere die ik heb gesteld?’

Elaida’s gezicht begon rood te worden, maar ze bedaarde met enige inspanning. ‘Ik zou voor zijn veiligheid hebben gewaakt en hem zorgvuldig hebben afgeschermd hier in de Toren, tot het tijd was voor de Laatste Slag. Dan had hij niet het leed en de chaos kunnen aanrichten dat door hem in zoveel naties is ontstaan. Het was het risico waard dat hij boos zou worden.’

‘Zoals de ploeg de aarde breekt, zo zal hij de levens van mensen breken, en alles wat was zal worden verteerd in het vuur van zijn ogen,’ citeerde Egwene. ‘De strijdtrompetten zullen schallen bij zijn voetstappen, de raven zullen zich voeden bij zijn stem, en hij zal een kroon van zwaarden dragen.’ Elaida fronste ontdaan haar voorhoofd.

‘De Karaethon Reeks, Elaida,’ zei Egwene. ‘Toen je Rhand voor zijn “veiligheid” opgesloten hield, had hij toen Illian al ingenomen? Had hij de kroon al gedragen die hij de Zwaardenkroon zou gaan noemen?’

‘Nou, nee.’

‘En hoe dacht je dat hij de Voorspellingen zou moeten vervullen terwijl hij opgesloten zat in de Witte Toren?’ vroeg Egwene. ‘Hoe moest hij aanstichten tot oorlog, zoals hij volgens de Voorspellingen moet doen? Hoe moest hij de naties breken en aan zich binden? Hoe kon hij “zijn volk doden met het zwaard van de vrede” of “de negen manen binden om hem te dienen” als hij opgesloten zat? Zeggen de Voorspellingen dat hij “bevrijd” zal worden? Spreken ze niet over de “chaos van zijn voorbijgaan”? Hoe kan er nu iets gebeuren als hij in ketenen wordt gehouden?’

‘Ik...’

‘Je logica is onthutsend, Elaida,’ zei Egwene kil. Ferane glimlachte sluw; ze dacht waarschijnlijk weer dat Egwene uitstekend bij de Witte Ajah zou passen.

‘Bah,’ zei Elaida. ‘Je stelt zinloze vragen. De Voorspellingen moesten in vervulling gaan, want het kon niet anders.’

‘Dus je wilt zeggen dat je poging om hem te binden voorbestemd was om te falen.’

‘Nee, dat zeg ik niet,’ antwoordde Elaida, die weer kleurde. ‘Maar we zouden ons hier helemaal niet mee bezig moeten houden. Het is niet jouw beslissing. Nee, we zouden het moeten hebben over je opstandelingen, en over wat die met de Witte Toren hebben gedaan!’ Een goede wijziging van onderwerp, een poging om Egwene in de verdediging te dwingen. Elaida was niet geheel onkundig. Alleen maar hooghartig.

‘Ik zie dat ze proberen de kloof tussen ons te dichten,’ zei Egwene. ‘We kunnen niet veranderen wat er is gebeurd. We kunnen niet veranderen wat je Siuan hebt aangedaan, zelfs als degenen die bij me horen een soort Heling vinden voor haar gesuste toestand. We kunnen alleen maar doorgaan en ons best doen om de littekens te laten vervagen. Waar ben jij mee bezig, Elaida? Onderhandelingen weigeren, proberen de Gezetenen te koeioneren zodat ze zich terugtrekken? Andere Ajahs beledigen?’

Doesine, van de Gele Ajah, mompelde zachtjes maar instemmend. Dat trok Elaida’s blik, en ze zweeg even, alsof ze besefte dat ze de leiding over de gedachtewisseling had verloren. ‘Genoeg.’

‘Lafaard,’ zei Egwene. Elaida’s ogen werden groot. ‘Hoe durf je!’

‘Ik durf de waarheid te zeggen, Elaida,’ zei Egwene zacht. ‘Je bent een lafaard en een tiran. Ik zou je ook Duistervriend kunnen noemen, maar ik vermoed dat de Duistere zich misschien zou schamen om met jou in verband te worden gebracht.’

Elaida gaf een gil en weefde een plotselinge flits van Kracht waarmee ze Egwene achterwaarts tegen de muur smeet en waardoor de kan met wijn uit haar handen vloog. Hij brak op de houten vloer naast het kleed en er spetterde een fontein van bloedrode vloeistof over het witte tafelkleed en de helft van de aanwezigen. ‘Noem je mij een Duistervriend?’ krijste Elaida. ‘Jij bent de Duistervriend! Jij en die opstandelingen buiten, die proberen me af te leiden van mijn werk.’

Een uitbarsting van geweven Lucht smeet Egwene nogmaals tegen de muur, en ze viel op de grond, midden in de scherven van de gebroken kan, die haar armen openhaalden. Ze werd geslagen door een tiental vlagen Lucht, waardoor haar kleding scheurde. Bloed sijpelde uit haar armen, spatte door de lucht en maakte vlekken op de muur terwijl Elaida haar bleef slaan.

‘Elaida, hou op!’ riep Rubinde, die met ruisende groene rokken was opgestaan. ‘Ben je gek?’

Elaida draaide zich hijgend om. ‘Breng me niet in de verleiding, Groene!’

De klappen bleven op Egwene regenen. Ze onderging ze zwijgend.

Met enige inspanning stond ze op. Ze voelde dat haar gezicht en armen al begonnen op te zwellen, maar ze bleef kalm naar Elaida kijken.

‘Elaida!’ riep Ferane, die ook opstond. ‘Je schendt de Torenwet! Je mag de Kracht niet gebruiken om een Novice te straffen!’

‘Ik bén de Torenwet!’ tierde Elaida. Ze wees naar de zusters. ‘Jullie bespotten me. Ik weet dat jullie het doen. Achter mijn rug om. Jullie tonen eerbied als ik erbij ben, maar ik weet wat jullie zeggen, wat jullie fluisteren. Ondankbare dwazen! Na alles wat ik voor jullie heb gedaan! Denk je dat ik jullie eeuwig zal verdragen? Neem haar maar als voorbeeld!’

Ze draaide zich om en wees naar Egwene, maar toen zette ze geschrokken een stap achteruit, want Egwene keek haar kalm aan. Elaida zoog haar adem naar binnen en drukte haar hand tegen haar borst terwijl de afranseling doorging. Allemaal zagen ze de wevingen, en ze zagen ook allemaal dat Egwene niet huilde, ook al was er geen prop van Lucht in haar mond gestopt. Haar armen dropen van het bloed, haar lichaam werd voor hun ogen afgeranseld, en toch vond ze geen reden om te huilen. In stilte zegende ze de Aiel voor hun Wijzen.

‘En waarvoor,’ zei Egwene op gelijkmatige toon, ‘moet ik dan een voorbeeld zijn, Elaida?’

Het pak slaag ging door. O, wat deed het een pijn! Er vormden zich tranen in Egwenes ooghoeken, maar ze had wel erger doorstaan. Veel erger. Ze voelde het iedere keer als ze dacht aan wat deze vrouw deed met de organisatie waar Egwene van hield. Haar werkelijke pijn kwam niet van de wonden, maar van hoe Elaida zich gedroeg in het bijzijn van de Gezetenen. ‘Bij het Licht,’ fluisterde Rubinde.

‘Ik wou dat ik hier niet nodig was, Elaida,’ zei Egwene zacht. ‘Ik wou dat de Toren in jou een geweldige Amyrlin had. Ik wou dat ik opzij kon stappen en je bewind kon aanvaarden. Ik wou dat je het verdiende. Ik zou bereid zijn me te laten terechtstellen als dat zou betekenen dat ik een kundige Amyrlin achterliet. De Witte Toren is belangrijker dan ik. Kun jij hetzelfde zeggen?’

‘Je wilt een terechtstelling!’ brulde Elaida, die haar tong weer had gevonden. ‘Nou, die krijg je niet! De dood is te goed voor je, Duistervriend! Ik zal zien dat je wordt verslagen – iedereen zal het zien – voor ik klaar met je ben. Pas dan ga je dood!’ Ze wendde zich tot de bedienden, die langs de zijkanten van de kamer met open mond stonden toe te kijken. ‘Haal soldaten! Ik wil dat ze in de diepste kerker wordt gesmeten die er in deze Toren is! Laat in de stad het nieuws verspreiden dat Egwene Alveren een Duistervriend is die de goedgunstigheid van de Amyrlin heeft geweigerd!’

De bedienden renden weg om haar opdracht uit te voeren. De klappen bleven neerkomen, maar Egwene begon gevoelloos te worden. Ze sloot haar ogen en voelde zich duizelig; ze had veel bloed verloren uit haar linkerarm, waar de diepste snijwonden in zaten. Het was tot een uitbarsting gekomen, zoals ze al had gevreesd. Ze had haar teerling geworpen.

Maar ze vreesde niet voor haar leven. Ze vreesde voor de Witte Toren. Terwijl ze tegen de muur leunde en haar gedachten wegebden, werd ze overmand door verdriet.

Haar strijd binnen de Toren was ten einde, hoe dan ook.

Загрузка...