43 Verzegeld tot de Vlam

Egwene zat stil in haar tent, met haar handen op schoot. Ze probeerde haar geschoktheid, haar brandende woede en haar ongeloof te bedwingen. De mollige, knappe Chesa zat zwijgend op een kussen in de hoek, waar ze borduursel vastnaaide aan de zoom van een van Egwenes gewaden en er volkomen tevreden uitzag nu haar meesteres was teruggekeerd. De tent stond afgezonderd in een eigen bosje binnen het kamp van de Aes Sedai. Egwene had vanochtend niemand anders dan Chesa binnengelaten. Ze had zelfs Siuan weggestuurd, die ongetwijfeld was gekomen om een of andere verontschuldiging aan te bieden. Egwene had tijd nodig om na te denken, zich voor te bereiden, om te gaan met haar falen.

En het was falen. Ja, het was haar opgedrongen door anderen, maar die anderen waren haar volgelingen en vrienden. Ze wisten hoe boos Egwene zou zijn over hun aandeel in deze ramp. Maar eerst moest ze bij zichzelf kijken, beoordelen wat ze beter had moeten doen. Ze zat in haar houten stoel, met een hoge rugleuning en patronen in krulwerk op de armleuningen. Haar tent was nog net zoals ze hem had achtergelaten, haar tafel netjes, de dekens opgevouwen, de kussens opgestapeld in de hoek, overduidelijk vaak afgestoft door Chesa.

Als een museum om de kinderen van weleer te onderwijzen. Egwene was zo overtuigend mogelijk geweest tijdens hun ontmoetingen in Tel’aran’rhiod, en toch was Siuan tegen haar wensen ingegaan.

Misschien was ze te geheimzinnig geweest. Dat was een gevaar, geheimzinnigheid. Het was wat Siuan had neergehaald. Haar tijd als hoofd van de ogen-en-oren van de Blauwe Ajah had haar geleerd zuinig om te gaan met inlichtingen, die uit te delen als een vrekkige werkgever op betaaldag. Als de anderen hadden geweten hoe belangrijk Siuans werk was, dan zouden ze mogelijk niet hebben besloten haar tegen te werken.

Egwene streek met haar vingers over de gladde, fijn geweven buidel die ze aan haar riem droeg. Er zat een lang, slank voorwerp in, in het geheim eerder die ochtend uit de Witte Toren opgehaald. Was ze in dezelfde valstrik getrapt als Siuan? Dat gevaar bestond. Ze was immers opgeleid door Siuan. Als Egwene uitgebreider had uitgelegd hoe goed haar werk in de Witte Toren ging, zouden de anderen dan niets hebben gedaan?

Het was een lastige grens. Een Amyrlin moest vele geheimen bewaren. Als ze te veel onthulde, zou ze haar gezag kwijtraken. Maar tegen Siuan had Egwene openhartiger moeten zijn. Die vrouw was het te zeer gewend om op eigen houtje te handelen. Dat ze die droom-ter’angreaal had gehouden, ondanks het medeweten en de wensen van de Zaal, was daar een aanwijzing voor. En toch had Egwene dat goedgekeurd, Siuan onbewust aangemoedigd zich tegen het gezag te verzetten.

Ja, Egwene had fouten gemaakt. Ze kon niet alle schuld bij Siuan, Brin en Gawein leggen. Ze had waarschijnlijk ook nog andere vergissingen begaan; ze zou later met meer aandacht naar haar eigen handelen moeten kijken.

Voorlopig richtte ze zich op een groter probleem. Er was een ramp gebeurd. En zij was op het punt van slagen uit de Witte Toren weggehaald.

Wat moest ze doen? Ze stond niet op om ijsberend na te denken. Ijsberen was een teken van zenuwachtigheid of frustratie, en ze moest leren te allen tijde beheerst te blijven, zodat ze niet onbewust slechte gewoonten oppikte. Dus bleef ze zitten, met haar armen op de leuningen, gekleed in een mooi groenzijden gewaad met geel borduursel op het lijfje.

Wat voelde het vreemd om dit gewaad te dragen. Verkeerd. Haar witte gewaden, hoewel die haar waren opgedrongen, waren een soort teken van verzet geworden. Als ze nu veranderde, was dat het einde van haar aanval. Ze was moe, gevoelsmatig en lichamelijk, van de strijd van die nacht. Maar daar mocht ze niet aan toegeven. Dit zou niet haar enige bijna slaaploze nacht zijn voordat er een heel belangrijke dag van besluiten en problemen aanbrak.

Ze merkte dat ze op de armleuning tikte en dwong zichzelf ermee op te houden.

Ze kon nu niet meer als Novice terug naar de Witte Toren. Haar opstandigheid had alleen gewerkt omdat ze een gevangen Amyrlin was. Als ze uit eigen vrije wil terugkeerde, zou men haar zien als onderdanig, of als hooghartig.

Bovendien zou Elaida haar deze keer zeker laten terechtstellen. En dus zat ze vast, net zoals toen ze voor het eerst was ontvoerd door agenten van de Witte Toren. Ze knarste met haar tanden. Ze had ooit de misleide gedachte gehad dat de Amyrlin zich niet zo gemakkelijk zou laten meeslepen door willekeurige wendingen in het Patroon. Zij had zogenaamd de leiding. Alle anderen reageerden eenvoudigweg op ontwikkelingen, maar de Amyrlin was een vrouw van actie! Ze besefte steeds meer dat het helemaal niet anders was voor de Amyrlin. Het leven was een orkaan, of je nu een melkmeisje of een koningin was. Koninginnen waren er alleen beter in gezag uit te stralen te midden van die storm. Als Egwene een standbeeld leek dat geen last had van de wind, dan kwam dat doordat ze wist hoe ze met die wind moest meebuigen. Dat gaf de illusie van beheersing. Nee. Het was niet alleen maar een illusie. De Amyrlin had ook meer beheersing, al was het maar omdat ze zichzelf beheerste en de orkaan buiten zichzelf hield. Ze boog voor de noden van het ogenblik, maar haar handelen was weloverwogen.

Ze moest zo logisch zijn als een Witte, zo nadenkend als een Bruine, zo hartstochtelijk als een Blauwe, zo besluitvaardig als een Groene, zo genadig als een Gele, zo diplomatiek als een Grijze. En ja, zo wraakzuchtig als een Rode, als het nodig was. Ze kon niet als Novice terug naar de Witte Toren, en ze kon niet wachten op onderhandelingen. Niet nu de Seanchanen zo driest waren geweest om de Witte Toren aan te vallen, niet nu niemand Rhand in de gaten hield, niet nu de wereld in chaos verkeerde en de Schaduw zijn troepen verzamelde voor de Laatste Slag. Daardoor restte haar een moeilijk besluit. Ze had een fris leger van vijftigduizend soldaten, en de Witte Toren had een onvoorstelbare slag toegebracht gekregen. De Aes Sedai waren uitgeput, de Torenwacht gebroken en gewond. Over een paar dagen zouden de gewonden Geheeld en de vrouwen uitgerust zijn. Ze wist niet of Elaida de aanval had overleefd, maar ze moest ervan uitgaan dat die vrouw nog altijd de touwtjes in handen had. Dat gaf Egwene heel kort de gelegenheid te handelen.

Ze wist wat het enig juiste besluit was. Ze had geen tijd om te wachten tot de zusters in de Witte Toren die beslissing zouden nemen; ze zou hen moeten dwingen haar te aanvaarden. Ze hoopte dat de geschiedenis het haar uiteindelijk zou vergeven. Ze stond op, gooide de tentflap open en bleef stokstijf staan. Er zat een man op de grond pal voor haar.

Gawein krabbelde overeind, nog even knap als in haar herinnering. Hij was niet mooi, zoals zijn halfbroer. Gawein was massiever, echter. Opvallend genoeg maakte hem dat nu in Egwenes ogen aantrekkelijker dan Galad. Galad was net een schepsel dat niet echt kon zijn, een figuur uit legenden en verhalen. Hij was net een glazen standbeeld dat je op een tafel zette om te bewonderen, maar dat je nooit aanraakte.

Gawein was anders. Knap, met dat glanzende roodgouden haar en die tedere ogen. Terwijl Galad zich nooit ergens zorgen over maakte, maakte Gaweins bezorgdheid hem oprecht. Net als zijn vermogen om fouten te maken, helaas.

‘Egwene,’ zei hij, terwijl hij zijn zwaard rechtlegde en zijn broekspijpen afklopte. Licht! Had hij daar geslapen, voor haar tent? De zon was al halverwege haar hoogste punt. Die man had weg moeten gaan om wat rust te krijgen!

Egwene onderdrukte haar bezorgdheid om hem. Dit was geen tijd om zich als een verliefd meisje op te stellen. Nu moest ze de Amyrlin zijn. ‘Gawein,’ zei ze. Ze stak haar hand op en hield hem tegen toen hij naar haar toe wilde stappen. ‘Ik weet nog niet wat ik met jou aanmoet. Andere zaken vereisen mijn aandacht. Heeft de Zaal zich verzameld, zoals ik had verzocht?’

‘Ik geloof van wel,’ zei hij, zich omdraaiend om naar het midden van het kamp te kijken.

Tussen de lage bomen door zag ze de grote verzameltent van de Zaal. ‘Dan moet ik erheen,’ zei Egwene, die diep ademhaalde. Ze wilde weglopen.

‘Nee,’ zei Gawein, en hij ging voor haar staan. ‘Egwene, we moeten praten.’

‘Later.’

‘Nee, niet later, bloedvuur! Ik wacht al maanden. Ik moet weten waar we staan. Ik moet weten of je...’

‘Hou op!’ snauwde ze.

Hij verstijfde. Ze zou zich niet laten overhalen door die ogen! Niet nu. ‘Ik zei dat ik er nog niet uit ben wat ik voel,’ zei ze kil, ‘en dat meende ik.’

Hij klemde zijn kaken opeen. ‘Ik geloof niet in die Aes Sedai-kalm-te, Egwene,’ zei hij. ‘Niet terwijl je ogen zoveel waarachtiger zijn. Ik heb offers gebracht...’

‘Jij hebt offers gebracht?’ viel Egwene hem in de rede, en ze liet wat van haar woede zien. ‘En alles wat ik heb opgeofferd om de Witte Toren te verenigen dan? Offers die jij hebt ondermijnd door tegen mijn uitdrukkelijke wens in te gaan? Had Siuan je niet verteld dat ik een reddingsactie had verboden?’

‘Jawel,’ zei hij stijfjes. ‘Maar we waren bezorgd om je!’

‘Nou, die bezorgdheid was het offer dat ik eiste, Gawein,’ zei ze geërgerd. ‘Snap je niet hoeveel wantrouwen je me hebt betoond? Hoe kan ik je vertrouwen als je me ongehoorzaam bent alleen zodat jij je beter voelt?’

Gawein keek niet beschaamd; hij keek alleen verward. Dat was eigenlijk een goed teken. Als Amyrlin had ze een man nodig die zou zeggen wat hij dacht. Onder vier ogen. Maar in het openbaar had ze iemand nodig die haar steunde. Zag hij dat niet in? ‘Je houdt van me, Egwene,’ zei hij koppig. ‘Ik zie het aan je.’

‘Egwene de vrouw houdt van je,’ zei ze. ‘Maar Egwene de Amyrlin is woest op je. Gawein, als je bij me wilt horen, dan hoor je bij zowel de vrouw als de Amyrlin. Ik zou van jou – een man die is opgeleid als Eerste Prins van het Zwaard – verwachten dat je dat verschil begrijpt.’ Gawein wendde zijn blik af. ‘Je gelooft het niet, of wel?’ vroeg ze.

‘Wat?’

‘Dat ik de Amyrlin ben,’ zei ze. ‘Je aanvaardt mijn rang niet.’

‘Ik doe mijn best,’ zei hij terwijl hij haar weer aankeek. ‘Maar bloedas, Egwene. Toen we uit elkaar gingen was je maar een Aanvaarde, en dat is niet eens zo lang geleden. Nu hebben ze je tot Amyrlin benoemd? Ik weet niet wat ik ervan moet denken.’

‘En zie je niet in hoe je onzekerheid alles ondermijnt wat we samen zouden kunnen hebben?’

‘Ik kan veranderen. Maar dan moet jij me helpen.’

‘En daarom wilde ik op een later ogenblik praten,’ zei ze. ‘Laat je me er nog langs?’

Hij stapte met overduidelijke tegenzin opzij. ‘Dit gesprek is nog niet afgelopen,’ waarschuwde hij. ‘Ik heb eindelijk ergens een beslissing over genomen, en ik ben niet van plan op te houden met jagen tot ik mijn zin heb.’

‘Best,’ zei Egwene, en ze liep hem voorbij, ik kan daar nu niet over nadenken. Ik moet mensen om wie ik geef een andere groep mensen om wie ik geef laten afslachten.’

‘Dus je gaat het doen?’ vroeg Gawein achter haar. ‘Overal in het kamp wordt gegist; ik heb het gehoord, ook al ben ik de hele ochtend amper hier weg geweest. Sommige mensen denken dat je Brin gaat opdragen om de stad aan te vallen.’ Ze weifelde.

‘Het zou jammer zijn als dat gebeurde,’ zei hij. ‘Ik geef geen zier om Tar Valon, maar ik denk te weten wat het met jou zou doen als je aanviel.’

Ze draaide zich naar hem om. ‘Ik doe wat gedaan moet worden, Gawein,’ zei ze, en ze keek hem in de ogen. ‘Ten gunste van de Aes Sedai en de Witte Toren. Zelfs als het pijnlijk is. Zelfs als het me verscheurt. Ik zal het doen als het nodig is. Altijd.’ Hij knikte langzaam. Ze liep naar de tent in het midden van het kamp.

‘Dit is jouw schuld, Jesse,’ zei Adelorna. Haar ogen waren nog steeds rood; ze had de vorige avond een zwaardhand verloren. Ze was een van de velen. Maar ze was ook taai als een steppehond, en overduidelijk niet van zins haar verdriet te tonen.

Jesse Bilal warmde haar handen aan haar kom ganzenbesthee en weigerde zich te laten uitlokken. Adelorna’s vraag was onvermijdelijk geweest. En misschien had Jesse de berisping verdiend. Natuurlijk verdienden ze die allemaal, ergens. Behalve misschien Tsutama, die in die tijd geen overste van een Ajah was. Onder meer daarom was die vrouw ook niet uitgenodigd voor deze bespreking. Dat, en het feit dat de Rode Ajah op het ogenblik niet bepaald in de gunst stond bij de rest.

De kleine benauwde kamer was amper groot genoeg voor vijf stoelen en het potkacheltje tegen de muur, dat een rustige warmte uitstraalde. Er was geen plaats voor een tafel, laat staan een haard. Net voldoende ruimte voor vijf vrouwen. De machtigste vrouwen ter wereld. En de domste, schijnbaar.

Ze waren een deerniswekkende zusterorde vanochtend, de ochtend na de grootste ramp in de geschiedenis van de Witte Toren. Jesse keek naar de vrouw naast haar. Ferane Neheran – Eerste Redeneerster van de Witte Ajah – was een kleine, stevige vrouw die, merkwaardig voor een Witte, vaak eerder nors dan logisch leek. Vandaag was zo’n dag: ze zat te fronsen, met haar armen over elkaar. Ze had een kom thee afgeslagen.

Naast haar zat Suana Dragand, Eerste Weefster van de Gele Ajah. Ze was een mager ding, vel over been, maar ze had een onverzettelijke uitstraling.

Adelorna, degene die de beschuldiging jegens Jesse had geuit, zat naast haar. Wie kon de Kapitein-generaal haar wraakgierigheid kwalijk nemen? Zij die was afgeranseld door Elaida en gisteravond bijna was gesneuveld onder de handen van de Seanchanen? De slanke vrouw zag er voor haar doen erg slonzig uit. Haar haren waren in een praktische knot gedraaid, en haar lichte gewaad was gekreukeld. De laatste vrouw in de kamer was Serancha Colvine, Hoofdklerk van de Grijze Ajah. Ze had lichtbruin haar en een mager gezicht; ze keek altijd alsof ze iets zuurs proefde. Die eigenschap leek vandaag nog opvallender dan gebruikelijk.

‘Ze heeft wel gelijk, Jesse,’ zei Ferane, en haar logische toon weersprak haar overduidelijke ergernis. ‘Jij was degene die deze aanpak opperde.’

‘“Opperen” is sterk uitgedrukt.’ Jesse nam een slok thee. ‘Ik zei alleen maar dat enkele van de meer... vertrouwelijke Torengegevens verslagen bevatten over tijden toen de oversten van de Ajahs regeerden in plaats van de Amyrlin.’

De Dertiende Kluis was bekend bij de Ajah-oversten, hoewel ze daar niet mochten komen behalve als ze tevens Gezetenen waren. Dat weerhield de meesten van hen er niet van om Gezetenen te sturen om er gegevens voor hen op te zoeken. ‘Ik ben misschien de boodschapper geweest, maar dat is vaak de rol van de Bruine. Jullie waren allemaal niet zo beschroomd dat jullie je tot deze aanpak hebben laten dwingen.’

Daarop werden wat blikken gewisseld, en de vrouwen hadden ineens belangstelling voor hun thee. Ja, ze waren er allemaal bij betrokken, en dat begrepen ze. Jesse zou niet als enige de schuld voor deze ramp op zich nemen.

‘Het heeft weinig zin om met de beschuldigende vinger te wijzen.’ Suana probeerde geruststellend te klinken, maar in haar stem was bitterheid te horen.

‘Ik laat me niet zo gemakkelijk afschepen,’ grauwde Adelorna. Sommigen reageerden op het verlies van een zwaardhand met droefheid, anderen met woede. Er was weinig twijfel over hoe het bij Adelorna zat. ‘Er is een grote, grote fout gemaakt. De Witte Toren staat in brand, de Amyrlin is ontvoerd door de indringers, en de Herrezen Draak loopt nog steeds vrij rond. De hele wereld zal binnenkort op de hoogte zijn van onze schande!’

‘En wat heeft het voor zin om elkaar de schuld te geven?’ antwoordde Suana. ‘Zijn we zo kinderachtig dat we tijdens deze hele vergadering gaan ruziën over wie van ons zal hangen, in een zinloze poging onze verantwoordelijkheid te ontlopen?’

Jesse was in stilte dankbaar voor de woorden van de magere Gele zuster. Al was Suana natuurlijk wel de eerste van de Ajah-oversten geweest die hadden ingestemd met Jesses plan, dus zou zij de volgende in de rij zijn voor de overdrachtelijke ophanging. ‘Ze heeft gelijk.’ Serancha nam een slokje thee. ‘We moeten vrede met elkaar sluiten. De Toren heeft behoefte aan leiderschap, en dat zullen we van de Zaal niet krijgen.’

‘Dat is ook deels onze schuld,’ gaf Ferane toe, en ze leek misselijk. Het was waar. Het had een schitterend plan geleken. De verdeling van de Toren, het vertrek van zo velen naar de opstandelingen en het verheffen van een nieuwe Amyrlin, dat was niet hun schuld geweest. Maar het had verschillende kansen geboden. De eerste was het eenvoudigst te grijpen geweest: Gezetenen naar de opstandelingen sturen om hen te begeleiden en een verzoening te versnellen. De jongste Gezetenen waren daarvoor gekozen, en het was de bedoeling dat hun vervangsters in de Toren daar slechts korte tijd dienden. De oversten van de Ajahs waren ervan overtuigd geweest dat deze hobbel, de opstand, eenvoudig kon worden gladgestreken. Ze hadden er te luchtig over gedacht. Dat was hun eerste fout geweest. De tweede was ernstiger. Er waren inderdaad in het verleden tijden geweest dat de Ajah-oversten – niet de Amyrlin Zetel of de Zaal van de Toren – leiding hadden gegeven aan de Aes Sedai. Uiteraard was dat in het geheim gebeurd, maar het was heel goed gegaan. Het bewind van Cemaile Sorenthaine, bijvoorbeeld, zou een volslagen ramp zijn geworden als de oversten van de Ajahs niet tussenbeide waren gekomen.

Dit had een gelijksoortige gelegenheid geleken. De dagen vlak voor de Laatste Slag waren een bijzondere tijd, die vroeg om bijzondere aandacht. Aandacht van vrouwen met een goed, rationeel verstand en veel ervaring. Vrouwen die met vertrouwen konden overleggen en konden besluiten tot de beste aanpak, zonder de eindeloze discussies die de Zaal hield.

‘Waar is het misgegaan, denk je?’ vroeg Serancha zacht. De vrouwen zwegen. Geen van hen wilde er ronduit voor uitkomen dat het plan was mislukt. Adelorna ging met over elkaar geslagen armen achteroverzitten, broeierig, maar niet langer smijtend met beschuldigingen.

‘Het was Elaida,’ zei Ferane. ‘Zij is nooit... erg logisch geweest.’

‘Ze was een verdomde ramp, dat was ze,’ mompelde Adelorna. ‘Het was meer dan dat,’ gaf Jesse toe. ‘Het rechtstreeks kiezen van beïnvloedbare Gezetenen om de vrouwen te vervangen die naar de opstandelingen waren gestuurd, was een goed besluit, maar misschien te voor de hand liggend. De leden van onze eigen Ajahs kregen argwaan; ik heb meerdere opmerkingen gehoord van vrouwen in de Bruine. We zijn lang niet zo onoplettend als anderen graag denken.’

Serancha knikte. ‘Het rook naar een samenzwering,’ zei ze. ‘Dat maakte de vrouwen achterdochtig. En dan waren de opstandelingen er nog. Veel lastiger te beheersen dan we hadden gedacht.’ De vrouwen knikten. Zij, net als Jesse, hadden aangenomen dat met de juiste sturing de opstandelingen wel naar de Toren zouden terugkomen en om vergiffenis zouden vragen. De verdeling had moeten aflopen met niet meer schade dan wat gekwetste trots hier en daar. Maar ze hadden er niet op gerekend hoe weerbarstig, of doeltreffend, de opstandelingen zouden zijn. Een volledig leger dat midden in een sneeuwstorm op de oevers van Tar Valon was verschenen? Geleid door een van de grootste militaire geesten van de Eeuw? Met een nieuwe Amyrlin en een frustrerend werkzaam beleg? Wie had dat nu zien aankomen? En sommige Gezetenen die ze hadden gestuurd, waren zich bij de opstandelingen in plaats van de Witte Toren gaan scharen!

We hadden Elaida nooit de vrijheid mogen geven om de Blauwe Ajah te ontmantelen, dacht Jesse. De Blauwe zusters zouden misschien bereid zijn geweest terug te komen als dat niet was gebeurd. Maar het was zo’n oneer dat ze zich hadden ingegraven. Het Licht alleen wist hoe gevaarlijk dat was; de geschiedenissen waren vol verslagen over hoe hardnekkig de Blauwen konden zijn als ze hun zin niet krijgen, vooral wanneer ze in een hoek werden gedrukt. ‘Ik denk dat het tijd wordt om toe te geven dat er geen hoop meer is om onze plannen nog te redden,’ zei Suana. ‘Zijn we dat eens?’

‘Ja,’ zei Adelorna.

Een voor een knikten de zusters, en ook Jesse zelf. Zelfs in deze kamer was het moeilijk om hun falen toe te geven. Maar het werd tijd om hun verliezen te nemen en te beginnen met de wederopbouw. ‘Dit levert zijn eigen problemen op,’ zei Serancha, nu op kalmere toon. De andere vrouwen keken ook geruster. Ze vertrouwden elkaar niet, deze vijf, maar ze kwamen er dichterbij dan enige andere groep zonder gezag in de Zaal.

‘We moeten voorzichtig zijn,’ voegde Ferane eraan toe. ‘De splitsing moet ongedaan worden gemaakt.’

‘De opstand was gericht tegen Elaida,’ zei Adelorna. ‘Als zij niet langer Amyrlin is, waar moeten ze dan nog tegen in opstand komen?’

‘Dus we laten haar in de steek?’ vroeg Jesse.

‘Ze verdient het,’ antwoordde Adelorna. ‘Ze heeft steeds opnieuw gezegd dat de Seanchanen geen dreiging waren. Nou, nu boet ze uit eerste hand voor die dwaasheid.’

‘Elaida is niet meer te redden,’ vulde Ferane aan. ‘De Zaal heeft dit al besproken. De Amyrlin zit ergens tussen een massa gevangenen, en we hebben niet de middelen of de inlichtingen om haar te gaan redden.’

Niet te vergeten een totaal gebrek aan wil, voegde Jesse er in gedachten aan toe. Veel van de Gezetenen die deze punten bij de Zaal hadden aangekaart, waren vrouwen die door Elaida tot boetedoening waren veroordeeld. Jesse hoorde daar niet bij, maar ze vond wel dat Elaida haar beloning had verdiend, al was het maar om hoe ze de Ajahs tegen elkaar had opgezet.

‘Dan hebben we een vervangster nodig,’ zei Serancha. ‘Maar wie?’

‘Het moet een sterk iemand zijn,’ zei Suana. ‘Maar wel voorzichtig, in tegenstelling tot Elaida. Iemand om wie de zusters zich kunnen scharen.’

‘Wat vinden jullie van Saerin Asnobar?’ vroeg Jesse. ‘Ze legt de laatste tijd ongelooflijk veel wijsheid aan de dag, en iedereen mag haar.’

‘Natuurlijk zou jij een Bruine kiezen,’ schamperde Adelorna. ‘En waarom niet?’ vroeg Jesse ontdaan ‘Jullie hebben neem ik aan allemaal gehoord hoe goed ze het bevel op zich nam tijdens de aanval gisteravond?’

‘Seaine Herimon heeft haar eigen verdedigingsgroep aangevoerd,’ zei Ferane. ‘Ik zou denken dat dit een tijd is waarin een vrouw die niet zo gevoelig is de leiding moet krijgen. Iemand die rationeel begeleiding kan bieden.’

‘Onzin,’ weersprak Suana. ‘Witten zijn te gevoelloos; we willen geen zusters van elkaar vervreemden, we willen ze samenbrengen. Ze Helen! Een Gele daarentegen...’

‘Jullie vergeten allemaal iets,’ onderbrak Serancha hen. ‘Wat is er nu nodig? Een verzoening. De Grijze Ajah is degene die al eeuwen de kunst van het onderhandelen oefent. Wie kan er beter omgaan met een verdeelde toren en met de Herrezen Draak?’

Adelorna greep de armleuningen van haar stoel vast en rechtte haar rug. De anderen werden ook gespannen. Toen Adelorna haar mond opendeed om iets te zeggen, was Jesse haar voor. ‘Genoeg!’ riep ze. ‘Gaan we alleen maar ruziën, zoals de Zaal al de hele ochtend doet? Elke Ajah biedt haar eigen leden aan, die dan meteen van de hand worden gewezen door de anderen?’ Het werd weer stil in de kamer. Het was waar; het overleg in de Zaal duurde al uren en was pas net voor korte tijd opgeschort. Niet één Ajah had al bijlange na genoeg steun voor een van haar kandidaten. De Gezetenen wilden niemand aanvaarden die niet van hun eigen Ajah was, want er was te veel onmin tussen hen. Licht, wat een puinhoop! ‘In het gunstigste geval zou het een van ons vijf moeten zijn,’ zei Ferane. ‘Dat is logisch.’

De vijf keken elkaar aan, en Jesse kon hun antwoord al in hun ogen lezen. Zij waren de oversten van de Ajahs, de machtigste vrouwen ter wereld. Op dit ogenblik was er een machtsevenwicht, en hoewel ze elkaar meer vertrouwden dan de meeste anderen, was het uitgesloten dat een van hen een andere overste zou verheffen tot Amyrlin Zetel. Het zou die vrouw veel te veel macht geven. Sinds het falen van hun plan was het vertrouwen heel dun gezaaid. ‘Als we niet snel besluiten,’ merkte Suana op, ‘dan neemt de Zaal ons de beslissing misschien uit handen.’

‘Bah.’ Adelorna maakte een handgebaar. ‘Die zijn zo verdeeld dat ze het niet eens kunnen worden over de kleur van de hemel. De Gezetenen hebben geen flauw benul wat ze doen.’

‘Sommigen van ons hebben in ieder geval geen Gezetenen gekozen die jaren te jong waren om in de Zaal te zitten,’ zei Ferane. ‘O?’ vroeg Adelorna. ‘Dus dat heb je dan nu maar ingehaald, Ferane? Door jezelf te kiezen als Gezetene?’

Feranes ogen werden groot van woede. Het was nooit verstandig om die vrouw boos te maken.

‘We hebben allemaal fouten gemaakt,’ zei Jesse snel. ‘We hebben bij meerdere zusters die we naar voren hebben geschoven de verkeerde keus gemaakt. We wilden vrouwen die zouden doen wat wij zeiden, maar in plaats daarvan hebben we een groep ruziënde blagen met te veel eigendunk gekregen, zo onvolwassen dat gematigder geesten ze niet kunnen beïnvloeden.’

Adelorna en Ferane keken elkaar nadrukkelijk niet aan. ‘We blijven met een probleem zitten,’ zei Suana. ‘We hebben een Amyrlin nodig. De genezing moet snel beginnen, ongeacht de prijs.’ Serancha schudde haar hoofd. ‘Ik kan echt geen enkele vrouw bedenken die door een voldoende aantal Gezetenen zou worden gesteund.’

‘Ik wel,’ zei Adelorna zacht. ‘Ze is vandaag een paar keer genoemd in de Zaal. Jullie weten over wie ik het heb. Ze is jong, en haar omstandigheden zijn ongebruikelijk, maar dat geldt op het ogenblik eigenlijk voor alles.’

‘Ik weet niet,’ zei Suana fronsend. ‘Ze is genoemd, ja, maar door vrouwen wier motieven ik niet vertrouw.’

‘Saerin schijnt nogal met haar ingenomen te zijn,’ gaf Jesse toe. ‘Ze is te jong,’ zei Serancha. ‘Berispten we elkaar niet net nog omdat we Gezetenen hadden gekozen die de nodige ervaring misten?’

‘Ze is jong, ja,’ merkte Ferane op, ‘maar je moet toegeven dat ze een zekere... handigheid heeft. Ik geloof niet dat er iemand in de Toren is die zoveel weerstand aan Elaida heeft geboden als zij. En dat nog wel in de positie waarin zij zat!’

‘Jullie hebben gehoord over haar optreden tijdens de aanval,’ vertelde Adelorna. ‘Ik kan bevestigen dat het waar is. Ik was er het grootste deel van de tijd bij.’

Jesse schrok daarvan. Ze had niet geweten dat Adelorna tijdens de strijd op de tweeëntwintigste verdieping was. ‘Maar daar is toch vast wel wat van overdreven.’

Adelorna schudde grimmig haar hoofd. ‘Nee, dat is het niet. Het klinkt ongelooflijk... maar het... nou, het is zo gegaan. Alles.’

‘De Novices aanbidden haar zo ongeveer,’ zei Ferane. ‘Als de Gezetenen geen vrouw uit een andere Ajah willen, waarom dan geen vrouw die nooit een Ajah heeft gekozen? Een vrouw die enige ervaring heeft – hoe ongerechtvaardigd ook – op juist die positie waar we het over hebben?’

Jesse merkte dat ze knikte. Maar hoe had die jonge opstandelinge zoveel ontzag van Ferane en Adelorna verworven? ‘Ik weet het niet,’ zei Suana. ‘Het lijkt me weer een overhaast besluit.’

‘Zei je zelf niet dat we de Toren moeten genezen, ongeacht de prijs?’ vroeg Adelorna. ‘Kun jij dan een betere aanpak verzinnen om de opstandelingen bij ons terug te halen?’ Ze wendde zich tot Serancha. ‘Wat is de beste methode om een gekrenkte partij tevreden te stemmen? Is dat niet door wat terrein aan hen prijs te geven, te erkennen wat ze goed hebben aangepakt?’

‘Ze heeft gelijk,’ gaf Suana toe. Ze trok een grimas en dronk de rest van haar thee in één slok op. ‘Licht, maar ze heeft gelijk, Serancha.

De Grijze keek hen om beurten aan. ‘Jullie zijn toch niet zo dom om te denken dat die vrouw zich aan de neus zal laten leiden, wel? Ik ga hier niet in mee als we gewoonweg proberen weer een ledenpop op die stoel te zetten. Dat plan is mislukt. Ontzettend mislukt.’ ik denk niet dat we weer in die omstandigheden zullen belanden,’ zei Ferane met een flauwe glimlach. ‘Deze... is er het soort vrouw niet naar om zich te laten koeioneren. Kijk maar naar hoe ze omging met Elaida’s beperkingen.’

‘Ja,’ hoorde Jesse zichzelf tot haar verbazing zeggen. ‘Zusters, als we het hierover eens zijn, is dat een einde aan onze droom van regeren vanuit de schaduwen. Hoe het ook uitpakt, we zetten een sterke Amyrlin neer.’

‘Persoonlijk,’ zei Adelorna, ‘vind ik dat een uitstekend plan. Het is te lang anders geweest.’ Een voor een stemden de anderen daarmee in.

Siuan stond roerloos onder de takken van een kleine eik. De boom was opgeslokt door het kamp, en de schaduw ervan was een geliefde plek geworden waar Aanvaarden en Novices hun middagmaal gebruikten. Die waren er op het ogenblik niet; de zusters, die deze keer een opmerkelijk goed oordeelvermogen aan de dag legden, hadden de Aanvaarden taken gegeven zodat ze zich niet rondom de tent waar de Zaal bijeenkwam zouden scharen.

En dus stond Siuan alleen en keek toe terwijl Sheriam de flap van de grote tent achter zich dichttrok. Ze kon de vergaderingen weer bijwonen nu Egwene terug was. Ze voelde het meteen toen de ban tegen afluisteren werd geweven, waardoor de vergadering werd Verzegeld tot de Vlam en nieuwsgierige oren werden buitengesloten.

Een hand belandde op Siuans schouder. Ze schrok niet; ze had Brin al voelen aankomen. De generaal liep geruisloos, ook al was dat niet nodig. Hij zou een uitstekende zwaardhand zijn. Hij ging naast haar staan, met zijn hand nog altijd gemakkelijk op haar schouder, en ze stond zichzelf toe om een stapje dichter bij hem te gaan staan. Zijn lengte en standvastigheid voelden fijn naast haar. Net als weten dat hoewel de storm raasde en de zee kolkte, de romp van je boot was gebreeuwd en je zeilen van het sterkste doek waren gemaakt.

‘Wat denk je dat ze hun gaat vertellen?’ vroeg Brin met gedempte stem. ik zou het echt niet weten. Ze kan verzoeken om me te laten sussen, neem ik aan.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei Brin. ‘Ze is geen wraakzuchtig mens. Bovendien weet ze dat je hebt gedaan wat je vond dat je moest doen. Voor haar bestwil.’

Siuan trok een grimas. ‘Niemand vindt het prettig als ze niet gehoorzaamd wordt, vooral de Amyrlin niet. Ik zal boeten voor gisteravond, Brin. Je hebt gelijk dat het waarschijnlijk niet openlijk zal gebeuren, maar ik ben bang dat ik het vertrouwen van dat meisje heb verspeeld.’

‘En was het die prijs waard?’

‘Ja,’ zei Siuan. ‘Ze besefte niet hoezeer deze groep op het punt stond haar te ontglippen. En wij konden niet weten dat ze tijdens de aanval veilig zou zijn in de Toren. Als er één ding is dat ik gedurende mijn periode in de Witte Toren heb geleerd, dan is het dat er een tijd is voor verzamelen en voorbereiden, en een tijd om te handelen. Je kunt niet altijd wachten op zekerheid.’

Ze voelde Brins glimlach door de binding. Licht, maar het was fijn om weer een zwaardhand te hebben. Ze had niet beseft hoezeer ze die troostrijke knoop van gevoelens achter in haar geest had gemist. Die evenwichtigheid.

Mannen dachten anders dan vrouwen, en dingen die Siuan ingewikkeld en verbazingwekkend vond, waren voor Brin rechtlijnig en eenvoudig. Neem je besluit en doe het. Zijn wijze van redeneren was hulpvaardig helder. Niet dat hij eenvoudig was; gewoon minder geneigd spijt te hebben van genomen besluiten. ‘En de andere prijs die je hebt betaald?’ vroeg Brin. Ze voelde zijn aarzeling, zijn ongerustheid. Ze draaide zich naar hem om en glimlachte vermaakt. ‘Je bent een dwaas, Garet Brin.’ Hij fronste zijn voorhoofd.

‘Jou binden was helemaal geen prijs,’ zei ze. ‘Wat er na deze ramp verder ook gebeurt, dat aspect van de gebeurtenissen van gisteravond was pure winst aan mijn kant.’

Hij grinnikte. ‘Nou, dan zal ik ervoor moeten zorgen dat mijn tweede eis minder redelijk is.’

Viskuit, dacht Siuan. Dat was ze bijna vergeten. Het was echter verdomd onwaarschijnlijk dat Brin het zou vergeten. ‘En wanneer ben je eigenlijk van plan die onredelijke eis aan me voor te leggen?’ Hij gaf niet meteen antwoord maar keek haar aan, wrijvend over zijn kin. ‘Weet je,’ zei hij, ‘ik geloof dat ik je nu eindelijk begrijp, Siuan Sanche. Je bent een vrouw van eer. Het punt is alleen dat niemand anders eisen aan je kan stellen die strenger zijn of verder gaan dan je eigen eisen aan jezelf. Je hebt zo’n grote schuld aan je zelfopgelegde plichtsgevoel dat ik betwijfel of een sterfelijk wezen die kan terugbetalen.’

‘Zo klinkt het alsof je bedoelt dat ik alleen maar aan mezelf denk,’ zei ze.

‘Ik vergelijk je in ieder geval niet weer met een everzwijn.’

‘Dus je vindt me zelfzuchtig!’ zei ze. Hij mocht branden! Hij voelde waarschijnlijk aan dat ze nog echt met die uitspraak zat ook, in plaats van dat ze uit gewoonte tegensprak. Hij mocht dubbel branden! ‘Je bent een gedreven vrouw, Siuan Sanche,’ zei hij. ‘Gedreven om de wereld van zichzelf te redden. Daarom kun je zo gemakkelijk een gelofte of bevel naast je neerleggen.’

Siuan haalde diep adem. ‘Dit gesprek is ineens heel vervelend geworden, Garet Brin. Ga je me die andere eis nog vertellen, of wil je me laten wachten?’

Hij bekeek haar als uit steen gehouwen gezicht zorgvuldig. ‘Nou, eerlijk gezegd ben ik van plan te eisen dat je met me trouwt.’ Ze knipperde verbaasd met haar ogen. Licht! Volgens de binding meende hij het.

‘Maar pas als je het gevoel hebt dat de wereld voor zichzelf kan zorgen. Voor die tijd vraag ik het je niet, Siuan. Je hebt je leven aan iets gewijd. Ik zal zorgen dat je het overleeft; ik hoop dat als je daarmee klaar bent, je bereid zult zijn je leven aan iemand anders te wijden.’ Ze hield haar geschoktheid in. Ze zou niet sprakeloos tegenover die dwaze man staan. ‘Nou,’ dwong ze zichzelf te zeggen. ‘Ik zie dat je toch wat verstand hebt. We zullen zien of ik instem met die “eis” van je. Ik zal erover nadenken.’

Brin grinnikte toen ze zich omdraaide en naar de tent keek, wachtend tot Egwene weer naar buiten kwam. Hij voelde de waarheid binnen in haar, net zoals zij die bij hem voelde. Licht! Nu wist ze waarom Groene zusters zo vaak met hun zwaardhand trouwden. Ze werd helemaal duizelig doordat ze zijn genegenheid voor haar voelde terwijl zij hetzelfde voor hem voelde.

Hij was een dwaas van een man. En zij was niet minder dwaas. Ze schudde spijtig haar hoofd, maar ze leunde wel een beetje tegen hem aan terwijl ze wachtten, en hij legde zijn hand weer op haar schouder. Zachtjes, niet dwingend. Bereid te wachten. Hij begreep haar inderdaad.

Egwene stond voor een verzameling gladde gezichten die er veel te goed in waren hun onrust te verbergen. Zoals gebruikelijk had ze Kwamesa opgedragen een ban tegen afluisteren te weven, aangezien de Grijze met haar scherpe neus de jongste van de Gezetenen in de grote tent was. Hij leek bijna leeg nu er maar zo weinig plaatsen bezet waren. Een twaalftal vrouwen, twee van elke Ajah; het zouden er drie van elk moeten zijn, maar de Ajahs hadden allemaal één Gezetene met de afgevaardigde naar de Zwarte Toren meegestuurd. De Grijzen hadden Delana al vervangen door Naorisa Cambral. Twaalf Gezetenen, samen met Egwene en één ander. Egwene keek niet naar Sheriam, die op haar plek aan de zijkant zat. Sheriam had verontrust gekeken toen ze binnenkwam. Besefte ze wat Egwene wist? Dat kon niet. Als het zo was, was ze nooit naar de bijeenkomst gekomen.

Maar toch, wetend dat ze er was – en wetend wat ze was – maakte Egwene zenuwachtig. In de chaos van de Seanchaanse aanval was Siuan niet in staat geweest om Sheriam in het oog te houden. Waarom droeg de Hoedster een windsel om haar linkerhand? Egwene geloofde niet in haar uitvlucht van een ongelukje tijdens het rijden, waarbij haar pink zogenaamd in de teugels verstrikt was geraakt. Waarom had ze Heling geweigerd?

Die verdomde Siuan! In plaats van Sheriam in de gaten te houden, was ze Egwene komen ontvoeren!

Het werd stil in de tent terwijl de Zaal wachtte hoe Egwene op haar ‘vrijheid’ zou reageren. Romanda, met haar met grijs doorschoten haar in een knot en een geel gewaad, zat nuffig op haar stoel. Ze straalde tevredenheid uit, terwijl Lelaine – aan de andere kant van de ruimte – zat te mokken en tegelijkertijd deed alsof ze blij was met Egwenes terugkeer. Na wat Egwene in de Witte Toren had doorstaan, voelde dit geruzie belachelijk kinderachtig aan. Egwene haalde diep adem, en toen omhelsde ze de Bron. Dat voelde zo fijn! Geen bittere dolkwortel die haar kracht tot een stroompje afkneep, geen noodzaak om via andere vrouwen Kracht te putten. Geen behoefte aan een sa’angreaal. Hoe zoet de Kracht dankzij die staf ook was geweest, sterk zijn van zichzelf gaf veel meer voldoening.

Enkele vrouwen fronsten toen ze dat deed, en een flink aantal van hen omhelsde zelf ook de Bron, als in een reflex, en ze keken om zich heen alsof ze naar gevaar speurden.

‘Dat is niet nodig,’ zei Egwene tegen de vrouwen. ‘Nog niet. Laat de Bron los, alsjeblieft.’ Ze aarzelden, maar ze hadden haar aanvaard – ogenschijnlijk – als Amyrlin. Een voor een lieten ze de Kracht los. Egwene zelf deed dat niet. Ik ben heel blij te zien dat je veilig bent teruggekeerd, Moeder,’ zei Lelaine. Ze omzeilde de Drie Geloften door het woord ‘veilig’ te gebruiken.

‘Dank je,’ zei Egwene rustig.

‘Je zei dat er belangrijke onthullingen waren,’ begon Varilin. ‘Gaat dit over de Seanchaanse aanval?’

Egwene reikte in de buidel aan haar riem en haalde de inhoud eruit: een gladde witte staf met bijna onderaan in het schrift van de Eeuw der Legenden een cijfer drie erop. Hier en daar klonk een kreet. Egwene weefde Geest in de Staf en sprak toen met heldere stem. ‘Ik zweer dat ik nooit een onwaar woord zal spreken.’ Ze voelde de eed als een fysieke druk over haar heen vallen en haar huid verstrakken en tintelen. Dat was gemakkelijk te negeren; de pijn was niets vergeleken met wat ze al had doorstaan.

Ik zweer dat ik nooit een wapen zal maken waarmee de ene man de ander kan doden. Ik zweer dat ik de Ene Kracht nooit als wapen zal gebruiken, tenzij tegen Duistervrienden en Schaduwgebroed, of in uiterste nood ter verdediging van mijn leven, dat van mijn zwaardhand of een andere zuster.’

Het was stil in de tent. Egwene liet haar weving los. Haar huid voelde zo raar aan! Alsof iemand die boven aan haar nek en langs haar ruggengraat had beetgepakt, er een ruk aan had gegeven en de huid toen had vastgebonden.

‘Laat niemand nog denken dat ik het kan vermijden me aan de Drie Geloften te houden,’ kondigde Egwene aan. ‘Laat niet langer gefluisterd worden dat ik geen volle Aes Sedai ben.’ Geen van hen zei er iets over dat ze geen beproeving had doorstaan om de stola te verkrijgen. Dat zou ze een andere keer wel doen. ‘En nu jullie me de Eedstaf hebben zien gebruiken en weten dat ik niet kan liegen, zal ik jullie iets vertellen. Gedurende mijn tijd in de Witte Toren kwam er een zuster naar me toe, die me in vertrouwen vertelde dat ze van de Zwarte Ajah was.’

De ogen van de vrouwen puilden uit hun hoofd en enkelen van hen slaakten zachte kreten.

‘Ja,’ zei Egwene. ik weet dat we daar liever niet over spreken, maar kan iemand van ons oprecht beweren dat de Zwarte Ajah niet bestaat? Kunnen jullie vasthouden aan de geloften en zeggen dat jullie nooit hebben overwogen dat er een kans bestaat – of zelfs de waarschijnlijkheid – dat er Duistervrienden onder ons zijn?’ Niemand durfde dat. Ondanks het vroege tijdstip voelde het warm in de tent. Bedompt. Geen van de aanwezigen zweette natuurlijk; ze kenden het oude kunstje om dat te voorkomen. ‘Ja,’ zei Egwene, ‘het is schandelijk, maar het is een waarheid die wij – als de leiders van onze mensen – moeten toegeven. Niet openlijk; maar onder ons valt het niet te vermijden. Ik heb uit eerste hand gezien wat wantrouwen en stilletjes konkelen met mensen kan doen. Ik wil niet dat diezelfde ziekte ons hier besmet. We zijn van verschillende Ajahs, maar we hebben één doel. We moeten weten dat we elkaar volkomen kunnen vertrouwen, want er is in deze wereld verder heel weinig wat te vertrouwen is.’

Egwene keek naar de Eedstaf, die ze vroeg in de morgen bij Saerin had opgehaald. Ze wreef er met haar duim over. Ik wou dat je deze had gevonden toen je bij me kwam, Verin, dacht ze. Misschien had hij je niet kunnen redden, maar ik had het graag geprobeerd. Ik zou je hulp nu goed kunnen gebruiken.

Egwene keek op. ‘Ik ben geen Duistervriend,’ kondigde ze aan. ‘En jullie weten dat dat geen leugen kan zijn.’

De Gezetenen keken onthutst. Wel, ze zouden het snel begrijpen. ‘Het is tijd dat we ons bewijzen,’ zei Egwene. ‘Een slimme vrouw in de Witte Toren kwam met dit plan, en ik wil het verder uitwerken. We gebruiken stuk voor stuk de Eedstaf om ons te ontdoen van de Drie Geloften, en dan zweren we ze weer opnieuw. Zodra we allemaal gebonden zijn, kunnen we overtuigend zweren dat we geen dienaren zijn van...’ Sheriam omhelsde de Bron.

Egwene had dat voorzien. Ze ramde een schild tussen Sheriam en de Bron, waardoor de vrouw hoorbaar haar adem inhield. Berana slaakte een kreet van schrik, en enkele andere vrouwen omhelsden ook de Bron en keken om zich heen.

Egwene draaide zich om en keek Sheriam in de ogen. Het gezicht van de vrouw was bijna even rood als haar haren, en ze ademde snel. Als een gevangen konijn met zijn poot in de strik, haar ogen groot van angst. Ze greep haar verbonden hand vast. O Sheriam, dacht Egwene, ik had zo gehoopt dat Verin zich in jou vergiste.

‘Egwene?’ vroeg Sheriam onbehaaglijk. ‘Ik wilde alleen...’ Egwene stapte naar voren. ‘Ben je van de Zwarte Ajah, Sheriam?’

‘Wat? Natuurlijk niet!’

‘Heul je met de Verzakers?’

‘Nee!’ riep Sheriam, met een blik opzij.

‘Dien je de Duistere?’

‘Nee!’

‘Ben je ontslagen van je geloften?’

‘Nee!’

‘Heb je rood haar?’

‘Natuurlijk niet, ik heb nog nooit...’ Ze verstarde. En ook dankjewel voor dié truc, Verin, dacht Egwene met een innerlijke zucht. Het werd heel, heel stil in de tent. ‘Dat was uiteraard een verspreking,’ zei Sheriam, die zenuwachtig zweette. ‘Ik wist niet welke vraag ik beantwoordde. Ik kan natuurlijk niet liegen. Dat kunnen we geen van...’

Haar stem stierf weg toen Egwene de Eedstaf naar haar uitstak. ‘Bewijs het, Sheriam. De vrouw die me in de Toren bezocht, gaf me jouw naam als een van de leidsters van de Zwarte Ajah.’ Sheriam keek Egwene in de ogen. ‘Ach, nou,’ zei de vrouw zacht, met droevige ogen. ‘Wie was het dan, die bij je kwam?’

‘Verin Mathwin.’

‘Wel wel,’ zei Sheriam, die weer ging zitten. ‘Dat had ik nooit van haar verwacht, moet ik zeggen. Hoe heeft ze haar geloften aan de Grote Heer kunnen omzeilen?’

‘Ze had gif ingenomen,’ zei Egwene, en haar hart verkrampte.

‘Heel slim.’ De roodharige vrouw knikte. ‘Ik zou me daar nooit toe kunnen brengen. Nee, nooit...’

Egwene weefde boeien van Lucht, wikkelde Sheriam erin en bond de wevingen af. Ze draaide zich weer om naar een groep stomverbaasde vrouwen met bleke gezichten. Sommigen leken doodsbang. ‘De wereld stevent op de Laatste Slag af,’ zei Egwene streng. ‘Hadden jullie dan soms verwacht dat onze vijanden ons met rust zouden laten?’

‘Wie nog meer?’ fluisterde Lelaine. ‘Wie noemde ze nog meer?’

‘Vele anderen,’ zei Egwene. ‘Ook Gezetenen.’ Moria sprong overeind en rende naar de uitgang. Ze had amper twee stappen verzet voordat een dozijn verschillende zusters de vroegere Blauwe met schilden omringden en haar vastbonden met wevingen van Lucht. Binnen enkele tellen hing ze in de lucht, met een prop in haar mond en tranen op haar ronde wangen.

Romanda klakte met haar tong en liep om de vrouw heen. ‘Allebei van de Blauwe,’ merkte ze op. ‘Je hebt je onthullingen wel op dramatische wijze gedaan, Egwene.’

‘Je dient me aan te spreken met “Moeder”, Romanda,’ zei Egwene, die van de verhoging stapte. ‘En het is niet zo vreemd dat hier meer Blauwe zusters van de Zwarte zijn, aangezien de hele Blauwe Ajah de Witte Toren is ontvlucht.’ Ze stak de Eedstaf omhoog. ‘De reden dat ik de onthulling op deze wijze moest doen is eenvoudig. Hoe zouden jullie hebben gereageerd als ik gewoon had gezegd dat ze Zwart waren, zonder bewijs te leveren?’

Romanda knikte. ‘Dat is allebei waar, Moeder,’ gaf ze toe. ‘Dan vind je het niet erg om de eerste te zijn die de geloften opnieuw aflegt, neem ik aan?’

Romanda aarzelde maar even, kijkend naar de twee vrouwen die waren vastgebonden met Lucht. Bijna iedereen in de tent hield nu de Bron vast en keek naar de anderen alsof er ieder ogenblik koperslangen uit hun haar konden groeien.

Romanda pakte de Eedstaf en deed wat haar was opgedragen. Het proces was overduidelijk pijnlijk, maar ze hield het bij een beheerste, sissende inademing. De anderen keken zorgvuldig toe om te zien of er geen trucs werden uitgehaald, maar Romanda legde haar geloften opnieuw af. Ze gaf de staf aan Egwene terug. ‘Ik ben geen Duistervriend,’ zei ze toen. ‘En dat ben ik ook nooit geweest.’ Egwene pakte de Eedstaf aan. ‘Dank je, Romanda,’ zei ze. ‘Lelaine, wil jij nu?’

‘Graag,’ zei de vrouw. Ze voelde waarschijnlijk de behoefte om de naam van de Blauwe Ajah te zuiveren. Een voor een wierpen de andere vrouwen hun geloften af – hijgend of sissend van pijn – legden ze ze opnieuw af en zwoeren ze dat ze geen Duistervrienden waren. Egwene slaakte bij elk van hen stilletjes een zucht van verlichting. Verin had gezegd dat er nog zusters moesten zijn die ze niet had ontmaskerd, en dat Egwene nog andere leden van de Zwarte onder de Gezetenen zou kunnen vinden.

Toen Kwamesa als laatste de Staf aan Egwene teruggaf en verklaarde dat ze geen Duistervriend was, viel er merkbaar spanning weg van de groep.

‘Heel goed,’ zei Egwene, die weer voor in de tent ging staan. ‘Van nu af aan gaan we door als één. Geen geruzie meer. Geen strijd meer. We hebben allemaal het belang van de Witte Toren – en de wereld zelf – voor ogen. Wij twaalf kunnen in ieder geval op elkaar vertrouwen. Een reiniging is nooit gemakkelijk. Het is vaak een pijnlijk gebeuren. Vandaag hebben we onszelf gereinigd, maar wat we hierna moeten doen zal bijna net zo pijnlijk zijn.’

‘Ken... ken je de namen van veel anderen?’ vroeg Takima, en voor één keer leek ze helemaal niet verstrooid.

‘Ja,’ zei Egwene. ‘Meer dan tweehonderd al met al, een paar van elke Ajah. Een stuk of zeventig hier in het kamp. Ik heb de namen.’

Ze was ’s nachts teruggekeerd om Verins boeken uit haar kamer te halen. Die lagen nu veilig, onzichtbaar, verborgen in haar tent. ik stel voor dat we hen gevangennemen, hoewel dat lastig zal zijn, want we moeten ze zo veel mogelijk tegelijkertijd grijpen.’ Hun grootste voordeel, naast de verrassing, zou liggen in de inherent wantrouwende aard van de Zwarte Ajah. Verin en andere bronnen hadden aangegeven dat maar weinig Zwarte zusters meer dan een handvol andere namen kenden. Er stond een heel stuk in het boek over de organisatie van de Zwarte Ajah en hun systeem van groepen die bekendstonden onder de naam ‘harten’, die hun omgang met elkaar zo veel mogelijk beperkten om verborgen te blijven. Hopelijk zou juist dat systeem zorgen dat ze zich slechts traag realiseerden wat er gaande was.

De Gezetenen leken ontmoedigd. ‘Ten eerste,’ zei Egwene, ‘beweren we dat we belangrijk nieuws hebben voor alle zusters, maar dat we niet willen dat de soldaten in het kamp het horen. We roepen de zusters per Ajah deze tent in; hij is groot genoeg voor ongeveer tweehonderd mensen. Ik geef jullie allemaal de namen van alle Zwarte zusters. Als elke Ajah binnenkomt, herhaal ik tegen hen wat ik tegen jullie heb gezegd en vertel ze dat ze allemaal opnieuw zullen moeten zweren op de Eedstaf. Wij zorgen dat we erop voorbereid zijn om Zwarte zusters te grijpen die proberen te ontkomen. We binden ze vast en zetten ze in de ontvangsttent.’ Die kleinere tent grensde aan de zijkant van de Zaal en kon worden afgesloten, zodat de zusters die binnenkwamen de gevangenen niet zouden zien. ‘We zullen iets moeten doen met de zwaardhanden,’ zei Lelaine grimmig. ‘Ze binnen laten komen met hun zusters, denk ik, en klaar zijn om ze te grijpen.’

‘Enkelen daarvan zullen Duistervrienden zijn,’ zei Egwene, ‘maar niet allemaal. En ik weet niet welke.’ Verin had daar een paar aantekeningen over gemaakt, maar helaas niet veel. ‘Licht, wat een toestand,’ mompelde Romanda. ‘Het moet gebeuren,’ zei de hooghartige Berana hoofdschuddend. ‘En het moet snel gebeuren,’ zei Egwene, ‘zodat de Zwarte zusters geen tijd hebben om te ontsnappen. Ik zal heer Brin waarschuwen dat hij voor de zekerheid een kring van boogschutters plaatst, samen met zusters die we vertrouwen, om te zorgen dat er niemand ontkomt. Maar dat zal alleen werken bij de vrouwen die te zwak zijn om Poorten te maken.’

‘Zover moeten we het niet laten komen,’ zei Lelaine. ‘Een oorlog binnen het kamp zelf...’ Egwene knikte. ‘En hoe zit het met de Witte Toren?’ vroeg Lelaine. ‘Zodra we onszelf hebben gereinigd,’ zei Egwene, ‘kunnen we doen wat er gebeuren moet om de Aes Sedai te herenigen.’

‘Je bedoelt...’

‘Ja, Lelaine,’ zei Egwene. ‘Ik wil vanavond een aanval inzetten op Tar Valon. Geef het door en zeg heer Brin dat hij zijn mannen voorbereidt. Het nieuws zal de Zwarte zusters onder ons afleiden, en daardoor zullen ze minder letten op wat wij doen.’ Romanda keek naar Sheriam en Moria, hangend in de lucht aan de zijkant van de tent, allebei huilend en met een prop van Lucht in hun mond. ‘Het moet gebeuren. Ik wil de Zaal oproepen de actie te nemen die de Amyrlin voorstelt.’

Het werd stil. Toen, langzaam, stonden alle vrouwen op om toestemming te geven. Het was unaniem. ‘Het Licht behoede ons,’ fluisterde Lelaine, ‘en vergeve ons voor wat we op het punt staan te doen.’ Dat dacht ik ook al, voegde Egwene daar in stilte aan toe.

Загрузка...