48 Toelichtingen

Min zat samen met de anderen in Cadsuanes kleine kamer te wachten op de uitkomst van Rhands ontmoeting met zijn vader. Een klein vuurtje brandde in de haard en lampen in elke hoek van de kamer schenen licht op de vrouwen, die zich bezighielden met verschillende dingen – borduren, verstelwerk en breien – om zich af te leiden van het wachten.

Min was de spijt van het sluiten van een bondgenootschap met Cadsuane voorbij. Spijt had ze in het begin gehad, in de eerste paar dagen toen Cadsuane Min vlak bij zich had gehouden en had gevraagd naar alle visioenen die ze over Rhand had gehad. Die vrouw was zo grondig als een Bruine en schreef alle visioenen en antwoorden op. Het leek wel alsof ze weer in de Witte Toren was! Min wist niet zeker waarom Nynaeves onderwerping aan Cadsuane die vrouw het recht had gegeven om Min te ondervragen, maar zo scheen Cadsuane het op te vatten. Samen met Mins onbehaaglijkheid als ze de laatste tijd bij Rhand was en haar eigen verlangen om erachter te komen wat Cadsuane en de Wijzen nu eigenlijk van plan waren, leek ze nu bijna al haar tijd bij die vrouw door te brengen. Ja, de spijt was gekomen en gegaan. Min was nu gelaten, met een spoortje frustratie. Cadsuane wist behoorlijk veel over de onderwerpen die Min bestudeerde, maar de vrouw deelde die kennis uit als wolkbessenzoet, een kleine beloning voor goed gedrag, er altijd op zinspelend dat er nog meer was. Dat weerhield Min van vluchten. Ze moest de antwoorden vinden. Rhand had ze nodig.

Met die gedachte in haar hoofd leunde Min naar achteren tegen de kussens van de bank en opende haar huidige boek, een werk van Sajius dat eenvoudigweg Toelichtingen bij de Draak heette. Eén regel erin bleef haar steeds bij, een zin die grotendeels werd genegeerd door degenen die de toelichtingen hadden geschreven. ‘Hij zal een kling van licht in zijn handen houden, en de drie zullen één zijn.’ De schrijvers vonden die zin te vaag vergeleken met andere delen, zoals dat Rhand de Steen innam of dat Rhands bloed zou worden vergoten op de rotsen van Shayol Ghul.

Aan dat laatste probeerde ze niet te denken. Het belangrijkste was dat veel van de Voorspellingen – met een beetje overpeinzing – in het algemeen logisch waren. Zelfs de regels over dat Rhand was gemerkt door de Draken en de Reigers was begrijpelijk, als ze er nu naar keek.

Maar hoe zat het met die ene regel? Een kling van licht verwees bijna zeker naar Callandor. En de ‘drie zullen één zijn’ dan? Enkele geleerden beweerden dat ‘de drie’ verwees naar de drie grote steden: Tyr, Illian en Caemlin. Of, als je toevallig een geleerde uit Cairhien was, naar Tyr, Illian en Cairhien. Het punt was dat Rhand veel meer dan drie steden had verenigd. Hij had Bandar Eban ook veroverd, en niet te vergeten het feit dat hij de Grenslanders onder zijn banier zou moeten brengen.

Maar hij was heerser – of zo goed als – in drie koninkrijken. Hij had Andor opgegeven, maar Cairhien, Illian en Tyr stonden rechtstreeks onder zijn bestuur, zelfs al droeg hij persoonlijk maar één kroon. Misschien betekende dit gedeelte dan toch wat de geleerden zeiden en joeg Min spoken na.

Waren haar onderzoeken even zinloos als de bescherming die ze had gedacht Rhand te kunnen bieden? Min, sprak ze zichzelf toe, zelfmedelijden brengt je nergens. Het enige wat ze kon doen was studeren, nadenken en hopen.

‘Dit klopt niet,’ hoorde ze zichzelf hardop zeggen. Ze hoorde Beldeine zachtjes snuiven aan de andere kant van de kamer. Min keek fronsend op.

De vrouwen die aan Rhand hadden gezworen – Erian, Nesune, Sarene en Beldeine – hadden gemerkt dat ze minder welkom bij hem waren naarmate hij de Aes Sedai minder ging vertrouwen. De enige die hij regelmatig bij zich liet, was Nynaeve. Dan was het niet zo vreemd dat de anderen hun weg hadden gevonden naar Cadsuanes ‘kamp’.

En hoe zat het met Mins eigen relatie met Rhand? Ze was nog steeds welkom bij hem; dat was niet veranderd. Maar er was iets mis, iets wat niet klopte. Hij trok muren op als ze bij hem was. Niet om haar buiten te houden, maar om zijn echte ik binnen te houden. Alsof hij bang was voor wat zijn echte ik zou doen, of kon doen, bij degenen die hij liefhad...

Hij heeft weer pijn, dacht ze toen ze hem door de binding voelde. Zoveel woede. Wat was er aan de hand? Ze voelde een steek van angst, maar duwde die weg.

Ze moest vertrouwen op Cadsuanes plan. Het was goed. Corele en Merise – die tegenwoordig bijna doorlopend bij Cadsuane waren – gingen door met borduren in hun stoelen bij de haard. Cadsuane had hun dat werk voorgesteld om hun handen bezig te houden tijdens het wachten. Het scheen dat de oude Aes Sedai maar zelden iets deed zonder de bedoeling daar iemand wat mee te leren. Van de Aes Sedai die aan Rhand hadden gezworen, was op het ogenblik alleen Beldeine hier.

Cadsuane zat naast Min en bladerde door haar eigen boek. Nynaeve liep heen en weer, en af en toe trok ze aan haar vlecht. Niemand sprak over de spanning in de kamer.

Waar hadden Rhand en Tam het over? Zou Rhands vader hem kunnen veranderen?

De kamer voelde overvol. Met drie stoelen op het kleed bij de haard, een bankje tegen de muur en Nynaeve die ijsbeerde voor de deur als een gevlekte hond, was er amper bewegingsruimte over. De gladde stenen muren gaven de kamer de sfeer van een kist, en er was maar één venster, dat open stond om de nachtlucht binnen te laten. Het licht straalde van de kooltjes in de haard en de lampen af. De zwaardhanden spraken op gedempte toon in de kamer ernaast. Ja, het was er vol, maar gezien haar verbanning had Cadsuane nog geluk dat ze kamers in de Steen had gekregen. Min zuchtte en ging terug naar Toelichtingen bij de Draak. Diezelfde zin drong zich weer aan haar op. ‘Hij zal een kling van licht in zijn handen houden, en de drie zullen één zijn.’ Wat betekende dat? ‘Cadsuane,’ zei Min, die het boek omhooghield. ‘Ik denk dat deze zin verkeerd is geïnterpreteerd.’

Weer snoof Beldeine zacht – bijna onhoorbaar – van minachting. ‘Heb je iets te zeggen, Beldeine?’ vroeg Cadsuane zonder op te kijken van haar eigen boek, een geschiedenis die De temming van de Kracht heette.

‘Niet met zoveel woorden, Cadsuane Sedai,’ antwoordde Beldeine luchtig. De Groene zuster had een gezicht dat sommigen aantrekkelijk zouden noemen, met sporen van haar Saldeaanse afkomst. Ze was jong genoeg om nog niet het leeftijdloze aanzien te hebben, en ze deed vaak te veel haar best om zich te bewijzen. ‘Je dacht overduidelijk iets toen Min sprak, Beldeine,’ antwoordde Cadsuane terwijl ze een bladzijde omsloeg. ‘Voor de dag ermee.’ Beldeine bloosde lichtjes; je merkte die dingen op als je veel omging met Aes Sedai. Ze hadden wel gevoelsreacties, alleen waren die erg fijntjes. Behalve natuurlijk als de betreffende Aes Sedai Nynaeve was. Hoewel ze beter was geworden in het beheersen van haar gevoelens, was ze... nou, ze was nog steeds Nynaeve.

‘Ik vind dat kind gewoon vermakelijk, zoals ze door die boeken speurt alsof ze een geleerde is,’ zei Beldeine.

Min zou dat van de meeste mensen als een uitdaging hebben opgevat, maar van Beldeine waren het nuchtere woorden. Cadsuane sloeg nog een bladzij om. ‘Ik begrijp het. Min, wat zei je net?’

‘Niets belangrijks, Cadsuane Sedai.’

‘Ik vroeg niet of het belangrijk was, meisje,’ zei Cadsuane ferm. ‘Ik vroeg of je het wilde herhalen. Zeg op.’

Min zuchtte. Niemand kon een ander steviger vernederen dan de Aes Sedai, want ze deden het zonder kwade bedoelingen. Moiraine had dat een keer in eenvoudige bewoordingen aan Min uitgelegd: de meeste Aes Sedai vonden het belangrijk om hun gezag zeker te stellen wanneer er geen groot geschil was, zodat als er een crisis plaatsvond, mensen zouden weten tot wie ze zich moesten wenden. Het was heel frustrerend.

‘Ik zei,’ herhaalde Min, ‘dat hierin iets niet klopt. Ik lees toelichtingen op de Karaethon Reeks. Sajius beweert dat deze regel over de drie die één worden wijst op de vereniging van drie koninkrijken onder de banier van de Draak. Maar ik denk dat hij zich vergist.’

‘En waarom,’ zei Cadsuane, ‘denk jij meer te weten dan een geëerd geleerde van de Voorspellingen?’

‘Omdat,’ zei Min briesend, ‘die theorie niet logisch is. Rhand heeft eigenlijk maar één kroon. Het had een goed argument kunnen zijn als hij Tyr niet aan Darlin had gegeven. Maar de theorie is niet langer van kracht. Ik denk dat dit gedeelte verwijst naar een of andere toepassing van Callandor.’

‘Ik begrijp het,’ zei Cadsuane, die nog een bladzijde van haar boek omsloeg. ‘Dat is een erg ongebruikelijke interpretatie.’ Beldeine glimlachte flauwtjes en ging verder met borduren. ‘Al heb je natuurlijk,’ voegde Cadsuane eraan toe, ‘volkomen gelijk.’

Min keek op.

‘Het was juist dat gedeelte waardoor ik onderzoek ben gaan doen naar Callandor,’ vervolgde Cadsuane. ‘Na heel veel zoeken ontdekte ik dat het zwaard alleen goed kon worden gebruikt in een cirkel van drie. Dat is waarschijnlijk de uiteindelijke betekenis van die zin.’

‘Maar dat zou betekenen dat Rhand Callandor een keer in een cirkel moet gebruiken,’ zei Min, kijkend naar de zinsnede. Hij had dat nog nooit gedaan, voor zover zij wist. ‘Inderdaad,’ antwoordde Cadsuane.

Min voelde een plotselinge spanning. Een aanwijzing, misschien. Iets wat Rhand niet wist en wat hem zou kunnen helpen! Behalve... Cadsuane had het al geweten. Dus Min had toch geen echt belangwekkende ontdekking gedaan.

‘Ik zou denken,’ zei Cadsuane, ‘dat een erkenning op zijn plaats is. Slechte omgangsvormen zijn immers niet aanvaardbaar.’ Beldeine keek met een duister gezicht op van haar werk. Toen stond ze ineens op en verliet de kamer. Haar zwaardhand, de jonge Asha’man Karldin, kwam snel de zijkamer uit, liep de kamer met de Aes Sedai door en volgde Beldeine naar de gang. Cadsuane snoof en richtte zich weer op haar boek.

De deur ging dicht en Nynaeve wierp een blik op Min voordat ze verderging met ijsberen. Min kon veel opmaken uit die blik. Nynaeve was geërgerd omdat niemand anders zenuwachtig leek. Ze was gefrustreerd omdat ze niets hadden kunnen bedenken om het gesprek tussen Rhand en Tam af te luisteren. En ze was overduidelijk doodongerust om Lan. Min begreep het. Zij voelde zich net zo over Rhand. En... wat was dat visioen dat plotseling boven Nynaeves hoofd zweefde? Ze knielde in een houding van diep verdriet bij een dode. Het visioen duurde maar een tel.

Min schudde haar hoofd. Ze kon het visioen niet duiden, dus liet ze het gaan. Ze kon geen tijd verspillen aan pogingen om ze allemaal te ontraadselen. Zo kon het zwarte mes dat de laatste tijd om Beldeines hoofd draaide ook van alles betekenen. Ze richtte zich weer op het boek. Dus... Rhand moest Callandor gebruiken in een cirkel? De drie die één werden? Maar waarom, en met wie? Als hij moest vechten tegen de Duistere, dan was het niet logisch dat hij in een cirkel zou stappen waarin iemand anders de leiding had, wel?

‘Cadsuane,’ zei ze. ‘Het klopt nog steeds niet. Er is hier meer. Iets wat we nog niet hebben ontdekt.’

‘Over Callandor?’ vroeg de vrouw.

Min knikte.

‘Dat vermoed ik ook,’ antwoordde Cadsuane. Wat vreemd om haar zo openhartig te zien! ‘Maar ik heb niet kunnen achterhalen wat. Als die dwaze jongen mijn ballingschap nu eens ophief, dan konden we ons richten op belangrijker...’

De deur naar Cadsuanes kamer ging met een knal open, waardoor Merise van schrik een sprongetje maakte. Nynaeve deinsde achteruit van de deur die haar bijna had geraakt.

In de deuropening stond een heel kwade Tam Altor. Hij loerde naar Cadsuane. ‘Wat heb je met hem gedaan?’ wilde hij weten. Cadsuane liet haar boek zakken. ‘Ik heb die jongen niets gedaan, behalve hem aanmoedigen om zich beschaafd te gedragen. Iets wat andere leden van de familie blijkbaar ook wel kunnen gebruiken.’

‘Pas op je woorden, Aes Sedai,’ grauwde Tam. ‘Heb je hem gezien? De hele kamer leek donkerder te worden toen hij binnenkwam. En dat gezicht... Ik heb nog meer gevoel gezien in de ogen van lijken! Wat is er met mijn zoon gebeurd?’

‘Ik neem aan,’ zei Cadsuane, ‘dat de hereniging niet zo ging als gehoopt?’

Tam haalde diep adem, en plotseling leek de woede uit hem weg te vloeien. Hij was nog steeds vastberaden, met ongenoegen in zijn ogen, maar de woede was verdwenen. Min had Rhand zich ook wel eens zo snel zien beheersen, voordat alles verkeerd begon te gaan in Bandar Eban.

‘Hij probeerde me te vermoorden,’ zei Tam op vlakke toon. ‘Mijn eigen zoon. Ooit was hij de aardigste, trouwste jongen waar een vader maar op kan hopen. Vanavond geleidde hij de Ene Kracht en gebruikte die tegen me.’

Min sloeg haar hand voor haar mond en voelde paniek en angst. De woorden brachten herinneringen terug aan Rhand die boven haar uittorende en probeerde haar te vermoorden. Maar dat was hij niet geweest! Het was Semirhage geweest. Toch? O Rhand, dacht ze, toen ze de pijn begreep die ze door de binding had gevoeld. Wat heb je gedaan?

‘Dat is belangwekkend,’ zei Cadsuane met kille stem. ‘En heb je gezegd wat ik voor je had voorbereid?’

‘Daar ben ik mee begonnen,’ zei Tam, ‘maar ik besefte dat het niet werkte. Hij wilde zich niet voor me openstellen, en terecht. Een man die zijn zoon een verhaal opdist dat hem is ingefluisterd door een Aes Sedai! Ik weet niet wat je bij hem hebt gedaan, mens, maar ik herken haat als ik het zie. Je hebt een hoop uit te leggen...’

Tams stem stierf weg toen hij plotseling door onzichtbare handen de lucht in werd getild.

‘Weet je nog wat ik over beschaafd gedrag zei, jongen?’ vroeg Cadsuane.

‘Cadsuane!’ riep Nynaeve. ‘Je hoeft niet...’

‘Het geeft niet, Wijsheid,’ zei Tam. Hij keek naar Cadsuane. Min had haar anderen ook zo zien behandelen, onder wie Rhand. Hij was er altijd gefrustreerd door geraakt, en anderen bij wie ze het deed gingen vaak brullen.

Tam staarde haar in de ogen. ‘Ik ken mannen die altijd op hun vuisten vertrouwen als ze worden uitgedaagd. Ik heb de Aes Sedai nooit gemogen; ik was blij van ze af te zijn toen ik terugkeerde naar mijn boerderij. Een bullebak is een bullebak, of ze nu de kracht van haar arm gebruikt of andere middelen.’

Cadsuane snoof, maar de woorden hadden haar geraakt, want ze zette Tam neer.

‘Zo,’ zei Nynaeve, alsof zij degene was die de gemoederen had bedaard, ‘misschien kunnen we dan nu weer terug naar de dingen die er wel toe doen. Tam Altor, ik had van jou verwacht dat je dit beter zou aanpakken. Had ik je niet gewaarschuwd dat Rhand instabiel was?’

‘Instabiel?’ vroeg Tam. ‘Nynaeve, die jongen is bijna krankzinnig. Wat is er met hem gebeurd? Ik weet wat oorlog bij een man kan aanrichten, maar...’

‘Dit doet er niet toe,’ zei Cadsuane. ‘Je beseft toch wel, kind, dat dit mogelijk onze laatste kans was om je zoon te redden?’

‘Als je me had verteld hoe hij over je dacht,’ zei Tam, ‘dan was het misschien anders gegaan. Bloedvuur! Dat krijg ik ervan omdat ik naar een Aes Sedai heb geluisterd.’

‘Dit krijg je ervan omdat je stijfkoppig was en negeerde wat je was verteld!’ wierp Nynaeve tegen.

‘Dit is wat we er allemaal van krijgen,’ zei Min, ‘omdat we aannemen dat we hem kunnen dwingen te doen wat wij willen.’ Het werd stil in de kamer.

En plotseling besefte Min dat ze door de binding Rhand voelde. Ver weg, in het westen. ‘Hij is weg,’ fluisterde ze. ‘Ja,’ verzuchtte Tam. ‘Hij heeft zo’n Poort geopend, gewoon op het balkon. Liet me leven, hoewel ik toen ik in die ogen keek had durven zweren dat hij de bedoeling had om me te vermoorden. Ik heb die blik eerder in de ogen van mannen gezien, en een van ons eindigde dan altijd bloedend op de vloer.’

‘Wat gebeurde er toen?’ vroeg Nynaeve.

‘Hij... leek ineens afgeleid door iets,’ zei Tam. ‘Hij nam dat standbeeldje mee en sprong door die Poort.’

Cadsuane trok haar wenkbrauw op. ‘En heb je toevallig gezien waar die Poort heen ging?’

Naar het westen, dacht Min. Ver naar het westen.

‘Nee, ik weet het niet zeker,’ gaf Tam toe. ‘Het was donker, hoewel ik dacht...’

‘Wat?’ spoorde Nynaeve hem aan.

‘Ebo Dar,’ zei Min, en iedereen keek verbaasd op. ‘Hij gaat de Seanchanen vernietigen. Zoals hij al tegen de Speervrouwen had gezegd dat hij zou doen.’

‘Dat laatste weet ik niet,’ zei Tam. ‘Maar het leek wel op Ebo Dar.’

‘Het Licht behoede ons,’ fluisterde Corele.

Загрузка...