In de diepte van een krimpende leegte zag Rhand Moiraine schijnbaar uit het niets naar voren schieten om Lanfir te grijpen. De aan vallen op hem namen af toen de twee vrouwen door de ter’angreaalpoort vielen in een opflitsend wit licht dat maar niet ophield. Het licht vulde de vreemd gedraaide roodstenen rechthoek, alsof het eruit wilde stromen, maar tegen een onzichtbare hindernis stuitte. Blik semschichten kronkelden blauw en wit rond de ter’angreaal, werden steeds feller en heviger, terwijl gonzend gezoem door de lucht kraak te.
Rhand kwam wankelend overeind. De pijn was nog niet echt ver dwenen, maar de druk wel en daarmee was er de belofte dat de pijn zou zakken. Hij kon zich niet van de ter’angreaal afwenden. Moiraine. Haar naam danste in zijn hoofd rond, gleed langs de leegte. Lan rees naast hem op, strak naar de wagen kijkend, steun zoekend alsof elke beweging naar voren zijn val kon voorkomen. Rhand kon zich alleen maar overeind houden. Hij geleidde en ving de zwaardhand in stromen Lucht. ‘Je... je kunt niets doen, Lan. Je kunt haar niet achterna.’
‘Ik weet het,’ zei Lan verloren. Hij was midden in een stap gevangen, verzette zich er niet tegen, maar staarde slechts naar de ter’angreaal die Moiraine had verzwolgen. ‘Het Licht schenke me vrede. Ik weet het.’
De wagen zelf had nu vlam gevat. Rhand probeerde de brand te doven, maar zodra hij op de ene plek de hitte onttrok, staken de bliksemschichten het vuur elders weer aan. Zelfs de stenen poort begon te walmen, een witte bijtende rook die zich dik onder de grijze koepel ophoopte. Zelfs een vleugje ervan prikte bijtend in Rhands neus en deed hem hoesten. Zijn huid brandde en stak op de plaats waar de rook hem raakte. Haastig ontknoopte hij het weefstel van de koe pel, brak het eigenlijk meer open dan dat hij het oplossen afwacht te en weefde toen rond de wagen een hoge schoorsteen van Lucht, glimmend als glas, om de dampen zo hoog en zo ver mogelijk weg te voeren. Daarna maakte hij Lan pas los. Hij had verwacht dat de man Moiraine toch zou volgen als hij bij de wagen had kunnen komen. Het was nu één vuurzee, waardoor ook de roodstenen poort verzwolgen werd, alles smolt als kaarsvet, maar voor een zwaard hand zou dat geen bezwaar zijn.
‘Ze is verdwenen. Ik kan haar aanwezigheid niet voelen.’ Het klonk of de woorden uit Lans borst werden gereten. Hij draaide zich om en liep zonder eenmaal om te kijken langs de rij wagens weg. Rhand volgde hem met zijn ogen en zag hoe Aviendha geknield Egwene vasthield. Hij liet saidin los en rende over de kade naar hen toe. De aanvankelijk verre pijn in zijn lichaam sloeg in alle hevigheid toe, maar hij holde wankel door. Asmodean zat er ook bij, rondkijkend of Lanfir elk moment uit de brandende wagen of een omgevallen graankar te voorschijn zou springen. En Mart, op zijn hurken met zijn zwarte speer tegen zijn schouder leunend, die Egwene met zijn hoed koelte toewuifde. Rhand kwam glijdend tot stilstand, is ze...’ ik weet het niet,’ zei Mart ellendig.
‘Ze haalt nog adem.’ Aviendha klonk alsof ze niet wist hoelang dat nog zou duren, maar Egwenes ogen gingen trillend open, terwijl Amys, Bair, Melaine en Sorilea ruw langs Rhand drongen. De Wijzen knielden samen rond de jongere vrouw neer, in zichzelf en tegen elkaar mompelend, voortdurend Egwene onderzoekend, ik voel...’ begon Egwene zwakjes, zweeg toen om te slikken. Haar gezicht was bloedeloos wit. ‘Ik... pijn...’ Uit haar oog gleed een traan. ‘Natuurlijk,’ zei Sorilea bruusk. ‘Dat gebeurt wanneer je je laat verstrikken in de plannetjes van mannen.’
‘Ze kan niet met je mee, Rhand Altor.’ Melaines goudblonde schoonheid was openlijk kwaad, maar ze keek hem niet aan. Het kon zijn dat ze boos op hem was, of over wat er was gebeurd, ik... ben gauw weer even goed als bronwater... met wat rust,’ fluisterde Egwene.
Bair bevochtigde een doek met water uit een waterzak en legde de lap over Egwenes voorhoofd. ‘Je zult gauw weer even goed zijn met heel, heel veel rust. Ik ben bang dat je vanavond Elayne en Nynaeve niet zult ontmoeten. Je zult de komende dagen nog geen moment in de buurt van Tel’aran’rhiod komen, tot je weer aangesterkt bent. En bespaar me die koppige blik van je, meisje. We zullen je dromen in het oog houden om er zeker van te zijn en laten de zorg verder aan Sorilea over als je ook maar één tel overweegt ons niet te gehoorzamen.’
‘En je krijgt bij mij geen enkele kans op ongehoorzaamheid, al ben je honderdmaal Aes Sedai,’ zei Sorilea. Er klonk iets van medeleven in door dat niet paste bij de grimmigheid op haar getaande gezicht. Op Egwenes gelaat viel de ergernis duidelijk af te lezen, ik ben tenminste nog goed genoeg om te doen wat gedaan moet worden,’ zei Aviendha. Feitelijk zag ze er even afgemat uit als Egwene, maar ze kon een uitdagende blik op Rhand richten, duidelijk in de verwachting dat hij haar zou tegenspreken. Haar verzet zakte ietwat in elkaar, toen het tot haar doordrong dat de vier Wijzen haar aan keken. ‘Dat ben ik inderdaad,’ mompelde ze. ‘Natuurlijk,’ zei Rhand leeg.
‘Ik ben het echt,’ hield ze vol, hem aankijkend en daarbij zorgvuldig de ogen van de Wijzen ontwijkend. ‘Lanfir heeft me iets minder lang aangepakt dan Egwene. Net genoeg om dat verschil tussen haar en mij te laten ontstaan. Ik heb toh jegens jou, Rhand Altor. Ik denk niet dat we het iets langer hadden kunnen volhouden. Ze was heel sterk.’ Haar ogen schoten naar de brandende wagen. Felle vlammen hadden hem al teruggebracht tot een verkoolde vormloze hoop binnen de glazen schoorsteen. De roodstenen ter’angreaal was verdwenen. ‘Ik heb niet alles gezien wat er gebeurd is.’
‘Ze zijn...’ Rhand schraapte zijn keel. ‘Ze zijn allebei weg. Lanfir is dood. Net als Moiraine.’ Egwene begon schokkend in de armen van Aviendha te huilen. Aviendha legde haar hoofd op de schouder van de andere vrouw, alsof zij ook zou gaan huilen. ‘Je bent een dwaas, Rhand Altor,’ zei Bair terwijl ze opstond. Het verrassend jonge gezicht onder haar haarband en witte haren was zo hard als een rots. ‘Hierin en in nog veel meer zaken ben je een dwaas.’ Hij ontweek haar beschuldigende blikken. Moiraine was dood. Dood omdat hij het niet op kon brengen een vrouwelijke Verzaker te do den. Hij wist niet of hij wilde huilen of onbeheerst moest lachen, maar wat hij ook zou doen, hij wist niet of hij dan nog zou kunnen ophouden.
De havenzijde, die leeg was gestroomd bij het vormen van de koe pel, stond weer vol mensen, hoewel maar weinige de grens over liepen waar zojuist de grijze koepel had gestaan. Wijzen liepen rond om de verbrande slachtoffers te helpen en de stervenden te troosten, samen met in het wit geklede gai’shain en in cadin’sor gestoken Aiel. Het gekreun en gehuil troffen hem diep. Hij was niet snel genoeg geweest. Moiraine was dood en degenen met de ergste wonden kregen geen Heling. Omdat hij... Ik kon het niet. Het Licht sta me bij, ik kon het niet!
Meerdere Aielmannen stonden naar hem te kijken, sommigen deden nu pas de sluier omlaag, maar hij zag geen enkele Speervrouwe. Het waren niet alleen Aiel. Dobraine, blootshoofds op een zwarte ruin gezeten, hield zijn ogen strak op Rhand gericht en iets verder weg hielden Talmanes, Nalesean en Daerid te paard zowel Mart als Rhand scherp in het oog. Boven op de hoge stadswallen stonden mensen, schaduwen in het licht van de opgaande zon, en nog meer mensen stonden op de zijwallen. Twee gestalten draaiden zich om toen hij opkeek, zagen elkaar op zo’n twintig pas verder staan en leken zich terug te trekken. Hij durfde er wat om te verwedden dat het Meilan en Maringil waren.
Lan kwam terug met de paarden die aan de laatste wagen waren vastgebonden, ondertussen over de neus van Aldieb, de merrie van Moiraine, strijkend.
Rhand ging naar hem toe. ‘Het spijt me, Lan. Als ik sneller was geweest, als ik...’ Hij zuchtte diep. Ik kon de een niet doden, dus heb ik de ander gedood. Het Licht mag me verblinden.
Als het op dat ogenblik was gebeurd, had het hem niets uitgemaakt. ‘Het Rad weeft.’ Lan liep naar Mandarb en keek de zadelriemen van zijn hengst na. ‘Ze was een vechter, op haar wijze evenzeer bezig met de strijd als ik. Het had de laatste twintig jaar tweehonderd keer eerder kunnen gebeuren. Zij wist het en ik wist het. Het was een goede dag om te sterven.’ Zijn stem klonk even hard als anders, maar er zaten rode randen om zijn kille blauwe ogen. ‘Maar toch... Het spijt me. Als ik maar...’ De man zou zich niet laten troosten met zijn ‘als’ en ‘maar’ en dat knaagde aan Rhands ziel. ‘Ik hoop dat je nog steeds mijn vriend kunt zijn, Lan, na... Ik stel prijs op je raad – en op je zwaardlessen – en ik heb beide de komende dagen nodig.’
‘Ik ben je vriend, Rhand, maar ik kan niet blijven.’ Lan zwaaide zich in zijn zadel. ‘Moiraine heeft iets met me gedaan wat honderden jaren niet meer is voorgekomen, niet sinds de tijd dat de Aes Sedai soms een zwaardhand bonden, of hij dit nu wenste of niet. Ze heeft mijn band veranderd, zodat die bij haar dood naar een ander over ging. Nu moet ik die ander vinden en haar zwaardhand worden. Ik kan haar al vaag voelen, ergens ver naar het westen, en zij kan mij voelen. Ik moet gaan, Rhand. Het is een deel van wat Moiraine heeft gedaan. Ze heeft gezegd dat ze me geen tijd wilde gunnen om te sterven terwijl ik wraak voor haar zocht.’ Hij greep de teugels zo fel vast dat het leek of hij Mandarb inhield, alsof hij zich bedwong niet met een met zijn hielen het paard aan te sporen. ‘Als je ooit Nynaeve mocht zien, zeg dan tegen haar...’ Heel even vertrok zijn steenharde gezicht van zorg; heel even, toen was het weer een en al graniet. Hij mompelde binnensmonds iets, maar Rhand hoorde desondanks: ‘Een schone wond geneest sneller en doet het minste pijn.’ Hardop voeg de hij eraan toe: ‘Zeg tegen haar dat ik iemand anders heb gevonden. Zusters van de Groene Ajah zijn soms net zo verbonden met hun zwaardhanden als andere vrouwen met hun echtgenoot. In alle opzichten. Zeg tegen haar dat ik weg ben om de minnaar en de zwaardhand van een Groene zuster te worden. Deze dingen gebeuren. Het is al lang geleden dat ik haar heb gesproken.’
‘Ik zal haar alles vertellen wat je hebt gezegd, Lan, maar ik weet niet of ze me zal geloven.’
Lan boog zich uit zijn zadel naar Rhand toe en greep hem pijnlijk hard bij de schouder beet. Rhand herinnerde zich dat hij zojuist aan een half tamme wolf had gedacht, maar met die ogen zou een wolf op een schoothondje lijken. ‘We lijken op veel manieren op elkaar, jij en ik. Er is duisternis in ons. Duisternis, pijn en dood. Ze stralen uit ons. Als je ooit liefde opvat voor een vrouw, Rhand, verlaat haar dan, en laat haar een ander vinden. Het zal het mooiste geschenk zijn dat je haar kunt geven.’ Lan richtte zich op en hief zijn hand. ‘Vrede begunstige je zwaard, Tai’shar Manetheren.’ De oeroude groet. Ware bloed van Manetheren. Rhand hief ook zijn hand. ‘Tai’shar Malkier.’
Lan dreef met zijn hielen Mandarb aan en de hengst sprong naar voren, Aiel en alle anderen uit zijn pad jagend, alsof het strijdros de laatste van de Malkieri, waar hij ook heen ging, in galop overal heen zou voeren.
‘De laatste omhelzing van de moeder verwelkome je thuis, Lan,’ mompelde Rhand en huiverde toen. Deze woorden maakten in Shienar en in de andere Grenslanden deel uit van een rouwdienst. Ze hielden hem nog steeds in het oog, zowel de Aiel als de mensen boven op de muren. De Witte Toren zou alles vandaag nog in de een of andere vorm vernemen, zo snel als een duif Tar Valon kon bereiken. Als Rahvin ook een manier had om dit alles waar te nemen daar was slechts een stadsraaf voor nodig, of een rivierrat – zou hij vandaag zeker niets meer verwachten. Elaida zou denken dat hij ver zwakt zou zijn, misschien meer welwillend, en Rahvin... Hij besefte wat hij deed en kromp ineen. Hou daarmee op. Hou er tenminste even mee op om te treuren!
Hij wilde onder al die staren de ogen uit. De Aiel weken bijna net zo snel voor hem uiteen als ze voor Mandarb hadden gedaan.
De loods van de havenmeester was een raamloze, stenen ruimte vol planken met daarop mappen en perkamenttrollen en papieren, en werd verlicht door twee lampen op een ruwhouten tafel vol belasting- en invoerzegels. Rhand sloeg met een klap de deur tusssen hem zelf en alle ogen dicht.
Moiraine dood, Egwene gewond en Lan weg. Een hoge prijs voor Lanfir.
‘Treur om haar, bloedvuur!’ grauwde hij. ‘Dat heeft ze minstens verdiend! Heb je dan geen enkel gevoel meer?’ Hij voelde zich voor het grootste deel echter verdoofd. Zijn lichaam deed pijn, maar daaron der leek alles dood.
De schouders treurig omlaag stopte hij zijn handen in zijn zakken en voelde Moiraines brieven. Langzaam haalde hij ze te voorschijn. Enkele zaken om over na te denken, had ze gezegd. Hij stopte die van Thom weer weg en verbrak het zegel van de andere. De blaadjes stonden vol met het fijne schrift van Moiraine.
Deze woorden zullen binnen enkele tellen vervagen, nadat je handen het papier neerleggen – een ban die op jou is afgestemd – dus let op. Dat je dit leest, betekent dat de gebeurtenissen in de haven zich hebben afgespeeld zoals ik hoopte...
Hij stopte, staarde naar de woorden en las toen snel door.
Vanaf de eerste dag dat ik in Rhuidean aankwam, heb ik geweten – ik val je er niet mee lastig hoe; sommige geheimen behoren aan anderen en ik zal hen niet verraden – dat er een dag in Cairhien zou aanbreken waarop nieuws over Morgase bekend zou worden. Ik wist niet wat dat zou zijn – als het waar is wat we hebben gehoord, moge het Licht haar ziel genadig zijn; ze had wilskracht en was koppig, soms met de nukken van een leeuwin, maar desondanks een ware, goede en genadige koningin – maar iedere keer leidde dat nieuws naar de haven op de dag erna. Er bestonden drie vertakkingen uit de haven, maar als je dit leest, ben ik heengegaan, evenals Lanfir...
Rhands handen verkrampten rond het papier. Ze had het geweten. Geweten en toch had ze hem hierheen geleid. Haastig streek hij het verkreukelde papier glad.
De twee andere vertakkingen waren veel erger. Op de ene tak doodde Lanfir jou. Op de andere tak voerde ze jou mee en zagen we jou veel later terug en noemde je jezelf Lews Therin Telamon en was je haar toegewijde minnaar. Ik hoop dat Egwene en Aviendha het hebben overleefd. Ik weet namelijk niet, zie je, wat er in de wereld erna gebeurt, behalve mogelijk iets kleins wat niet op jou betrekking heeft. Ik kon het niet tegen je zeggen, om dezelfde reden dat ik het Lan niet kon vertellen. Zelfs met die vertakkingen kon ik er niet zeker van zijn welke jij zou kiezen. De mannen van Tweewater hebben schijnbaar nog veel van het befaamde Manetheren in zich behouden, trekken die zij delen met de mannen uit de Grenslanden. Men zegt dat een Grenslander zich eerder door een dolk laat verwonden dan een vrouw pijn te doen en zij vinden dat volkomen eerlijk. Ik durfde de kans niet te lopen dat je mijn leven belangrijker zou vinden dan je eigen leven, ervan overtuigd dat je op de een of andere wijze het lot te slim af kon zijn. Geen gevaarlijke kans, vrees ik, maar een dwaze zekerheid zoals de dag van vandaag zeker heeft bewezen.
‘Mijn keus, Moiraine,’ mompelde hij. ‘Het was mijn keus.’
Enkele laatste punten.
Als Lan nog niet is vertrokken, zeg hem dan dat wat ik hem heb aangedaan, het allerbeste was. Hij zal het op zekere dag begrijpen, en naar ik hoop, mij ervoor zegenen. Vertrouw geen enkele vrouw die momenteel Aes Sedai is. Ik heb het hier niet enkel over de Zwarte Ajah, hoewel je voor hen altijd op je hoede dient te zijn. Pas voor Verin evenzeer op als voor Alviarin. Wij hebben al bijna drieduizend jaar de wereld op onze zangen laten dansen. Die gewoonte is moeilijk af te leren, zoals ik ondervond toen ik op jouw wijs diende te dansen. Jij moet in vrijheid dansen en zelfs een zuster met de beste bedoelingen zal misschien pogen jouw stappen te leiden, zoals ik eenmaal heb gedaan.
Zorg goed voor mijn brief aan Thom Merrilin en geef die hem wanneer je hem weer ziet. Het betreft een kleine zaak waarover ik hem ooit iets heb verteld, waarmee ik zijn gemoedsrust vrede kan schenken.
Ten slotte: wees ook op je hoede voor baas Jasin Natael. Ik kan het niet geheel goedkeuren, maar ik begrijp het. Misschien was het de enige manier. Maar wees waakzaam. Hij is nog steeds dezelfde man die hij altijd is geweest. Denk daar goed aan.
Moge het Licht je verlichten en je beschermen. Je zult het goed doen.
Er stond alleen Moiraine onder. Ze had bijna nooit de naam van haar Huis gebruikt.
Hij las het stuk over Natael nog eens nauwkeurig na. Op de een of andere manier had ze geweten wie Asmodean was. Dat moest wel. Ze had geweten dat ze vlak bij een Verzaker had gestaan en ze had niet eenmaal met haar ogen geknipperd. Ze had ook de reden gekend, als hij haar woorden goed las. Eigenlijk vond hij dat ze in een brief die helemaal wit zou worden bij het neerleggen, wel wat duidelijker had mogen zijn, had moeten schrijven wat ze bedoelde. Niet alleen over Asmodean. Over hoe ze dat alles in Rhuidean had geleerd. Het had iets te maken met de Wijzen of hij zat er gloeiend naast, maar hij had evenveel kans om meer uit de brief te leren als van hen te horen. Over de Aes Sedai. Bestond er een reden waarom ze het over Verin had? Waarom Alviarin en niet Elaida? Zelfs over Thom en Lan. Om de een of andere reden dacht hij niet dat ze Lan een brief had nagelaten; de zwaardhand was niet de enige die in schone wonden geloofde. Hij had bijna Thoms brief gepakt en geopend, maar misschien lag er eenzelfde ban op als op de zijne. Ze was een Aes Sedai uit Cairhien en had zich tot het einde toe gehuld in geheimen en geschuif met mensen. Tot het einde.
Dat had hij willen vermijden met al zijn gezeur over dat ze dingen voor zich hield. Ze had geweten wat er zou gebeuren en was even dapper gebleken als elke andere Aiel. Was haar dood willens en wetens tegemoet gegaan. Ze was gestorven, doordat hij zich er niet toe had kunnen brengen Lanfir te doden. Hij kon de ene vrouw niet do den, dus was een andere vrouw gestorven. Zijn ogen vielen op haar laatste woorden. ‘... Je zult het goed doen.’ Ze kerfden diep, als een koud scheermes.
‘Waarom wil je hier alleen wenen, Rhand Altor? Ik heb gehoord dat sommige natlanders het een schande vinden als anderen hen zien huilen.’
Hij keek woest naar Sulin, die in de deuropening stond. Ze was in volledige krijgsuitrusting: de boog in een hoes op de rug, de pijlkoker aan haar riem, het ronde leren schild en drie speren in haar hand. ‘Ik ben niet aan...’ Zijn wangen leken vochtig. Hij boende de tranen weg. ‘Het is hier heet. Daardoor zweet ik als... Wat wil je? Ik dacht dat jullie allemaal hadden besloten mij te verlaten en naar het Drievoudige Land terug te keren.’
‘Wij hebben jou niet in de steek gelaten, Rhand Altor.’ Ze deed de deur achter zich dicht, ging op de vloer zitten en legde haar schild en twee speren neer. ‘Jij hebt óns in de steek gelaten.’ In één beweging plaatste ze haar voet tegen de speer die ze met twee handen vast hield, zette kracht en hij brak in tweeën.
‘Wat doe je?’ Ze gooide de stukken opzij en pakte een andere speer op. ‘Ik zei: wat ben je aan het doen?’ Het gezicht van de witharige Aielse zou zelfs Lan hebben gerustgesteld, maar Rhand boog zich voorover en greep de speer tussen haar twee handen vast. De zool van haar zachte laars rustte tegen zijn knokkels. Niet zacht. ‘Laat je ons een rok aantrekken? Laat je ons trouwen en veste en haard verzorgen? Of moeten we bij je vuur liggen en je handen likken wanneer je ons een stuk vlees geeft?’ Haar spieren spanden zich en de speer brak, zodat zijn hand vol splinters kwam te zitten. Hij trok zijn bloedende hand met een vloek terug en schudde de druppels bloed eraf. ‘Dat ben ik helemaal niet van plan. Ik dacht dat je dat begreep.’ Ze raapte de laatste speer op, trok haar voet op en hij geleidde, weefde Lucht, zodat ze zich niet meer kon bewegen. Ze staarde hem slechts zwijgend aan. ‘Bloedvuur, je hebt niks gezegd. Goed, ik heb de Speervrouwen buiten de veldslag met Couladin gehouden. Die dag heeft niet iedereen gestreden. Maar jullie hebben er geen woord over vuil gemaakt.’
Sulins ogen stonden wijd open van ongeloof. ‘Jij hebt óns uit de dans met de speren gehouden? Wij hebben jóu uit de dans weggehouden. Je was net een jong meisje dat net met de speer was gehuwd, klaar om weg te draven en Couladin te doden zonder ook maar even te denken aan de speer die je in de rug kon treffen. Jij bent de car’a’carn. Jij hebt niet het recht jezelf nodeloos in gevaar te brengen.’ Haar stem werd vlakker. ‘Nu ga je tegen een Verzaker vechten. Het is een goed bewaard geheim, maar van de andere aanvoerders van de genootschappen heb ik voldoende gehoord.’
‘En uit dat gevecht wil je me ook weghouden?’ vroeg hij kalm. ‘Doe niet zo dwaas, Rhand Altor. Bij Couladin kon iedereen met de speren dansen, maar jou gevaar te laten lopen was denken als een kind. Van ons kan niemand de Schaduwzielen bestrijden, alleen jij.’
‘Maar waarom...’ Hij zweeg, want hij wist het antwoord al. Na die met bloed doordrenkte dag tegen Couladin had hij zichzelf ervan overtuigd dat ze er niet om zouden geven. Hij had willen geloven dat ze dat niet zouden doen.
‘Zij die met jou gaan, zijn uitgekozen.’ De woorden werden hem als stenen toegegooid. ‘Mannen uit ieder genootschap. Mannen. Er zijn geen Speervrouwen bij, Rhand Altor. De Far Dareis Mai dragen jouw eer en je ontneemt ons die eer.’
Hij haalde diep adem en zocht moeizaam naar woorden. ‘Ik... ik hou er niet van een vrouw te zien sterven. Ik haat het, Sulin. Mijn ingewanden vormen dan een harde knoop. Ik zou nog geen vrouw kunnen doden als mijn leven ervan afhing.’ De blaadjes van Moiraines brief ritselden in zijn hand. Dood omdat hij Lanfir niet had kunnen doden. Niet alleen zijn eigen leven. ‘Sulin, ik zou het liever alleen tegen Rahvin opnemen dan dat iemand van jullie sterft.’
‘Een dwaas idee. Iedereen heeft iemand nodig om hem in de rug te beschermen. Dus het is Rahvin. Zelfs Roidan van de Donderlopers en Turol van de Steenhonden hebben dat verzwegen.’ Ze wierp een blik op haar geheven voet die door dezelfde stromen tegen de speer werd gehouden als haar armen. ‘Maak me los en we zullen praten.’ Hij aarzelde even en wikkelde het weefsel los. Hij hield zich gespannen klaar om haar opnieuw vast te pakken, als dat nodig mocht zijn, maar ze sloeg haar benen over elkaar heen en begon de speer in haar handen op en neer wippen. ‘Soms vergeet ik dat je door ander bloed werd opgevoed, Rhand Altor. Luister naar me. Ik ben wat ik ben. Dit is wat ik ben.’ Ze hield de speer omhoog. ‘Sulin...’
‘Luister, Rhand Altor. Ik bén de speer. Als er een minnaar tussen mij en de speer komt, kies ik de speer. Sommigen maken een andere keuze. Sommigen vinden dat ze lang genoeg met de speren hebben gelopen en willen een man of een kind. Ik heb nooit iets anders gewild. Geen enkel stamhoofd zou aarzelen om mij naar de heetste plek van de strijd te sturen. Als ik daar sterf, zouden mijn eerstezusters om me treuren, maar nog geen vingernageltje meer dan bij de dood van mijn eerstebroeder. Een boomdoder die mij in mijn slaap in het hart steekt, bewijst mij meer eer dan jij doet. Begrijp je het nu?’
‘Ik begrijp het, maar...’ Hij begreep het echt. Ze wilde niet dat hij van haar iemand anders maakte dan wie ze was. Hij hoefde slechts bereid te zijn om haar te zien sterven. ‘Wat gebeurt er als je de laatste speer breekt?’
‘Als je in dit leven geen eer hebt, heb je het misschien wel in het volgende.’ Ze zei het alsof ze iets anders uitlegde. Het duurde even voor het tot-hem doordrong. Hij hoefde slechts bereid te zijn om haar te zien sterven.
‘Je geeft me geen enkele keus, nietwaar?’ Niet meer dan hij Moiraine had gegeven.
‘Er is altijd een keus, Rhand Altor. Jij hebt een keus en ik heb er een. Ji’e’toh staat geen andere toe.’
Hij wilde haar afsnauwen, ji’e’toh vervloeken en iedereen die ernaar leefde. ‘Kies je Speervrouwen, Sulin. Ik weet niet hoeveel ik er mee kan nemen, maar de Far Dareis Mai zullen er evenveel hebben als elk ander krijgsgenootschap.’
Hij stapte langs haar en haar plotselinge glimlach heen. Geen glim lach van opluchting. Van plezier. Plezier dat ze de kans kreeg te sterven. Hij had haar in saidin gewikkeld moeten houden, haar moeten achterlaten en het moeten oplossen wanneer hij van Caemlin terug kwam. Hij gooide de deur open, stapte de kade op... en bleef staan. Enaila stond vooraan in een lange rij Speervrouwen, ieder met drie speren in de hand, een rij die zich uitstrekte van de deur van de ha venmeester en onder de poorten door de stad in. Enkele Aielmannen in de haven keken hen nieuwsgierig aan, maar het betrof duidelijk iets tussen de Far Dareis Mai en de car’a’carn; daar hadden de andere genootschappen niets mee te maken. Amys en drie of vier andere Wijzen die vroeger Speervrouwe waren geweest, keken nauw lettender toe. De meeste Cairhienin waren verdwenen, afgezien van enkele mannen die zenuwachtig omgevallen graankarren opzetten en probeerden de andere kant op te kijken. Enaila stapte op Rhand af en bleef staan toen Sulin naar buiten kwam. Geen opluchting. Plezier. Glimlachjes van plezier golfden door de lange rij Speervrouwen. Glimlachjes ook bij de Wijzen en een scherp knikje voor hem van Amys, alsof hij een eind had gemaakt aan een of ander idioot gedrag.
‘Ik dacht dat ze misschien een voor een naar binnen zouden gaan en je verdriet weg zouden kussen,’ zei Mart.
Rhand staarde Mart aan, zoals zijn vriend daar stond, grijnzend, leunend op zijn speer en de breedgerande hoed achter op zijn hoofd geschoven. ‘Hoe kun je zo opgewekt zijn?’ De stank van verkoold vlees hing nog in de lucht en het gekreun was hoorbaar van verbrande mannen en vrouwen die door de Wijzen werden verzorgd. ‘Omdat ik leef,’ snauwde Mart. ‘Wat wil je dan dat ik doe. Huilen?’ Hij trok zijn schouders op, niet op zijn gemak. ‘Amys zegt dat Egwene echt over enkele dagen weer in orde zal zijn.’ Toen keek hij rond, maar alsof hij niet wilde zien wat hij zag. ‘Bloedvuur, als we die klus gaan klaren, laten we het dan doen. Dovie’andi se tovya sa gain.’
‘Wat?’
‘Ik zei dat het tijd werd de stenen te laten rollen. Heeft Sulin je oren dichtgestopt?’
‘Tijd om de stenen te laten rollen,’ beaamde Rhand. De vlammen in de glazige schoorsteen waren gedoofd, maar nog steeds steeg er wit te rook op, alsof de vlammen werkten aan de vertering van de ter’angreaal. Moiraine. Hij had... Gedaan was gedaan. De Speervrouwen omringden Sulin, voor zover ze op de kade konden staan. Gedaan was gedaan en hij moest ermee leven. De dood zou een ontsnapping zijn van datgene waarmee hij moest leven. ‘Laten we het doen.’