Door de drukte duurde het even voor Nynaeve hem in kon halen. Ze mopperde herhaaldelijk, als ze werd opgehouden door een man die met open mond alles tegelijk wilde zien of door een vrouw met twee kinderen, een aan iedere hand, die probeerden haar twee kanten tegelijk op te trekken naar twee verschillende kunstenmakers. De eenoog bleef nergens staan om te kijken, behalve eventjes bij de grote slang en de leeuwen, tot hij bij de zwijnpaarden kwam. Hij moest ze bij zijn binnenkomst al hebben gezien, want ze stonden vlak bij de ingang voor de toeschouwers. Telkens als de s’redits op hun achterpoten stonden, zoals nu, kon men buiten over de omheining de grote koppen met de slagtanden van de volwassen dieren zien en werd er wat harder gedrongen om binnen te komen. Onder een groot rood bord dat aan beide kanten in ingewikkelde gouden letters VALAN LUCA vermeldde, namen twee paardenknechten het toegangsgeld aan van mensen die tussen dikke gespannen touwden naar binnen dromden. Het geld viel in een doorzichtige glazen stolp – van dik bewolkt glas, want Luca zou nooit veel geld aan een betere besteden – zodat ze konden zien of de juiste munten werden afgegeven zonder dat die in hun handen kwamen. Ze gooiden het geld uit de stolpflessen via een gat in een met ijzeren banden beslagen kist, die geheel door een ijzeren ketting was omwikkeld. De kist was zo zwaar dat Petra hem op zijn plaats had moeten zetten voor dat de eerste penner erin viel. Een tweede stel paardenknechten, mannen met gespierde schouders en gebroken neuzen en de platte knokkels van straatvechters, hadden knuppels om ervoor te zorgen dat de mensen ordelijk binnenkwamen. En om toezicht te houden op de mannen bij de stopflessen met het geld, vermoedde Nynaeve. Luca had weinig vertrouwen in mensen, zeker niet als het munten betrof. Feitelijk zat hij als een bok op een haverkist op zijn duiten. Ze had nog nooit zo’n vrek gezien.
Haar ellebogen gebruikend drong ze verder naar Uno. Hij had ui teraard geen enkele moeite de voorste rij rond de s’redits te bereiken. Zijn litteken en het beschilderde ooglapje zorgden daar wel voor, ook zonder het zwaard op zijn rug. Op dit ogenblik bekeek hij met een grimas de grote grijze dieren. Er lag vermoedelijk iets van ver bazing op dat rotsharde gezicht. ‘Uno?’ Ze meende dat hij zo heette.
Hij draaide zijn hoofd om en staarde haar aan, maar in zijn zwarte oog sprankelde geen enkele herkenning. Het geschilderde oog op het lapje maakte haar enigszins misselijk.
Cerandin zwaaide met haar prikstokje, schreeuwde lispelend iets wat niemand verstond en de s’redits draaiden zich om. Sanit, de koe, zet te haar voorpoten op Mers brede rug en stapte achteruit, terwijl Mer op z’n achterpoten bleef staan. Nerin, het kalf, zette de voorpoten laag op Sanits rug.
‘Ik heb je in Fal Dara gezien,’ zei Nynaeve. ‘En daarna kort op de Kop van Toman. Na Falme. Je was bij...’ Ze wist niet hoeveel ze kon zeggen nu de mensen zich om hen heen verdrongen. Door heel Amadicia deden de geruchten over de Herrezen Draak de ronde en soms werd zelfs de naam Rhand Altor genoemd. ‘Bij Rhand.’ Uno’s oog kneep zich half dicht – ze probeerde niet naar het andere te kijken – en knikte even later, ik herinner me je gezicht. Vervloekt, ik vergeet nooit een knap gezichtje. Maar het haar was toen ver vloekt heel anders. Nina?’
‘Nynaeve,’ maakte ze hem bits duidelijk.
Hij schudde zijn hoofd, nam haar van top tot teen op, en voor ze nog een woord kon zeggen, had hij haar bij de arm gegrepen en sleur de haar bijna de uitgang door, naar buiten. De paardenknechten hadden haar natuurlijk herkend en de kerels met de gebroken neuzen pakten hun knuppels stevig beet en wilden naar hen toe komen. Zelfs nog voor ze haar arm had losgerukt, gebaarde ze hun dringend weg te gaan. Ze moest dat drie keer herhalen en ten slotte lukte het alleen doordat Uno haar losliet. Die man had een greep van staal. De mannen met de knuppels aarzelden en stapten vervolgens weer terug naar hun plekje, nadat ze hadden gezien dat Uno zijn zwaard losliet. Blijkbaar wisten ze wat Luca het liefst liet bewaken. ‘Wat haal je je in je hoofd,’ wilde ze weten, maar Uno gebaarde haar hem te volgen. Hij lette alleen op of ze dat ook deed, zonder zelfs maar in te houden, terwijl de mensen naar voren drongen. Hij had kromme benen en bewoog zich als een man die meer gewend was aan een paardenrug dan aan zijn eigen voeten. In zichzelf grommend tilde ze haar rok op en beende achter hem aan in de richting van de stad.
Even verderop zag ze een ander beestenspul, twee zelfs, achter een omheining van bruin zeildoek, en daarachter stonden er nog verschillende verspreid over de volle krottenwijken. Geen enkele stond vlak bij de stadswallen. Blijkbaar had de stadhoudster – zo heette de vrouw met de taak die in Nynaeves dorp door de dorpsmeester werd vervuld, ofschoon ze nog nooit had gehoord van een vrouwelijke dorpsmeester – een halve span als tussenruimte bevolen, om de stad te beschermen voor het geval de dieren uit zouden breken. Het bord boven de ingang van het eerste beestenspul vermeldde Mairin Gome in felgroen en goud. Boven het bord waren twee vrouwen zichtbaar die zich aan een touw vastklemden dat van een hoog staketsel van palen hing en dat er niet was geweest bij het opzetten van Valan Luca’s spul. Blijkbaar het gevolg van de zwijnpaarden, die boven het zeil uittorenden. De vrouwen wrongen zich in houdingen die Nynaeve huiverend deden terugdenken aan wat Moghedien met haar had gedaan en ze slaagden er op de een of andere manier in kaarsrecht als een vaandel zijwaarts aan het koord te hangen. De on geduldig wachtende menigte voor het bord van vrouw Gome was bijna even groot als bij Valan Luca. Voor zover ze kon zien bood geen enkel ander beestenspul de mensen buiten iets aan. Daar stonden dan ook veel minder mensen.
Uno weigerde antwoord te geven op haar vragen en sprak geen enkel woord, maar nam haar ijselijk fronsend op, totdat ze uit de grootste drukte weg waren en op een karrenspoor liepen. ‘Wat ik probeer te doen, vervloekt,’ grauwde hij, ‘is je ergens heenbrengen waar je vervloekt kunt praten, zonder dat we in duizenden bloedstukjes worden gescheurd, wanneer dat bloedvolk je bloedrok wil kussen bij de ontdekking dat jij vervloekt de Heer Draak kent!’ Binnen dertig pas was er niemand, maar hij keek toch grimmig rond of iemand hen kon horen. ‘Bloed en bloedvuur, vrouw. Weet je nog niet hoe die ver vloekte geitenkoppen zijn? De ene helft denkt dat de Schepper iedere bloedavond bij het bloedeten met hem spreekt, en de andere helft denkt dat hij de vervloekte Schepper is!’
‘Ik zou je dankbaar zijn als je je taal wilt kuisen, baas Uno. En ik zou je ook dankbaar zijn als je wat langzamer loopt. We zijn niet met een hardloopwedstrijd bezig. Waar ga je heen en waarom zou ik nog één stap met je meelopen?’
Zijn goede oog draaide zich naar haar toe, waarbij hij wrang grinnikte. ‘O, ik herken je zeker. Jij bent die met die vervl... met die mond. Ragan dacht dat je een bloe... een stier op tien pas afstand met je mond kon afslachten en stropen. Chaena en Nangu schatten het op vijftig pas.’ Gelukkig liep hij niet meer zo vlug.
Nynaeve bleef stokstijf staan. ‘Waar en waarom?’
‘De stad in.’ Hij bleef niet staan. Hij beende gewoon verder en gebaarde dat ze hem moest volgen, ik weet vervl... niet wat je hier uit spookt, maar ik herinner me dat je iets met die blauwe vrouw had te maken.’
Stil mopperend trok ze haar rok op en haastte zich achter hem aan; alleen dan kon ze hem horen. Hij ging door alsof hij al die tijd naast haar had gelopen.
‘Dit is vervl... geen plaats voor jou. Ik kan denk ik genoeg bloe... hè, genoeg geld bij elkaar schrapen om je naar Tyr te brengen. Volgens de geruchten is de Heer Draak daar ook.’ Opnieuw keek hij waakzaam rond. ‘Tenzij je in plaats daarvan naar het eiland wilt gaan.’ Hij moest Tar Valon bedoelen. ‘Daarover doen vervl... vreemde geruchten de ronde. Vrede, als die er niet zouden zijn!’ Hij kwam uit een land dat al drieduizend jaar geen vrede meer had gekend. Shien aranen gebruikten het woord als geluksteken en als eed. ‘Ze zeggen dat de vroegere Amyrlin is afgezet. Mogelijk terechtgesteld. Sommigen zeggen dat ze hebben gestreden en de hele stad in de fik heb ben...’ Hij zweeg, haalde diep adem en besloot met een afschuwelijke grijns: ‘... in de fik hebben gestoken!’
Naast hem meestappend, nam ze hem verwonderd op. Ze had hem een klein jaar niet meer gezien, had nooit meer dan twee woorden met hem gewisseld, maar toch... Waarom dachten mannen altijd dat een vrouw een zorgende man nodig had? Mannen konden zonder de hulp van een vrouw nog niet eens hun eigen hemd dichtknopen! ‘Het lukt ons heel aardig onze eigen boontjes te doppen, dank je wel. Ten zij je weet of een schipper die stroomafwaarts vaart van plan is hier aan te leggen.’
‘Wij? Is de blauwe vrouw bij je, of de bruine?’ Dat moesten Moiraine en Verin zijn. Hij was zeker heel waakzaam. ‘Nee, herinner je je Elayne nog?’ Hij knikte kortaf en ze kreeg een ondeugend idee. Niets scheen deze man van zijn stuk te brengen en hij scheen te denken dat hij de taak voor hun welzijn op zich moest nemen. ‘Je hebt haar zojuist gezien. Je zei dat ze,’ – ze sprak grof om zijn stem na te bootsen – ‘een gezicht had als dat van een bloedkoningin!’
Het was heel bevredigend hem te zien struikelen en zo woest om zich heen te zien blikken dat zelfs twee Witmantels met een ruime boog om hem heen reden, hoewel ze natuurlijk net deden of dat niets met Uno had te maken. ‘Zij?’ gromde hij ongelovig. ‘Maar haar bloed haar was ravenzwart en...’ Hij wierp een blik op haar haren en been de meteen verder over het pad, half in zichzelf mompelend. ‘Die vervloekte meid is de dochter van een koningin. Een bloedkoningin. En dan haar benen op die manier te vertonen!’ Nynaeve knikte instemmend. Tot hij eraan toevoegde: ‘Jullie vervloekte zuiderlingen zijn vervloekt vreemd! Geen enkele vervloekte zedigheid.’ Nou, hij had geen recht van spreken. Misschien kleedden de Shienaranen zich netjes, maar ze werd nog rood bij de herinnering dat in Shienar mannen en vrouwen vaker wel dan niet samen baadden en dat even gewoon vonden als samen aan tafel te gaan.
‘Heeft je moeder je nooit geleerd netjes te praten, man?’ Zijn echte oog keek haar even fronsend en duister aan als het geschilderde oog. Hij schokschouderde. In Fal Dara hadden hij en ieder ander haar behandeld alsof ze van hoge, of bijna hoge, geboorte was. Natuurlijk was het moeilijk om je als een vrouwe te gedragen met haren in een ’ kleur die de natuur nooit had bedoeld en in dit gewaad. Ze schikte de omslagdoek wat strakker om zich heen en sloeg haar armen over elkaar, zodat de doek goed bleef zitten. Die grijze wol was in deze droge hitte verschrikkelijk onbehaaglijk en het zweet liep in straaltjes over haar lichaam. Ze had nog nooit gehoord dat iemand zich dood zweette, maar ze dacht dat er voor alles een eerste keer moest zijn. ‘Wat doe je hier, Uno?’
Hij keek rond voor hij antwoord gaf. Niet dat het nodig was; er was weinig verkeer op dit weggetje – zo nu en dan een ossenkar, wat volk in boerenkleren of kledij van nog ruwere stof, hier en daar een man te paard – en niemand leek bereid dichterbij te komen dan nodig was. Hij gaf de indruk een man te zijn die in een vloek en zucht ie mand zou kelen. ‘De vrouw in het blauw gaf ons de naam van ie mand in Jehanna en zei dat we daar op verdere opdrachten moesten wachten. Die vrouw in Jehanna was echter gestorven en begraven bij onze aankomst. Een oude vrouw. In haar slaap overleden en niemand van haar familie had ooit de naam van de vrouw in het blauw gehoord. Toen begon Masema tegen de mensen te preken en... Nou ja, het had geen zin om daar op bevelen te wachten die we nooit zouden krijgen, als ze al zouden komen. We bleven bij Masema hangen, want hij schoof genoeg af om van te kunnen leven, hoewel niemand, met uitzondering van Bartu en Nengar, naar zijn rotzooi luisterde.’ De grijze haarknot zwaaide heen en weer toen hij vol ergernis het hoofd schudde.
Opeens drong het tot Nynaeve door dat er geen enkele vloek in zijn verhaal was voorgekomen. Hij leek zijn tong bijna in te slikken. ‘Als je misschien eens af en toe vloekt?’ Ze zuchtte. ‘Misschien eenmaal in twee zinnen?’ De man schonk haar zo’n dankbare glimlach dat ze haar handen in wanhoop op wilde steken. ‘Hoe komt het dat Masema geld heeft en jullie niet?’ Ze herinnerde zich Masema. Een stevige, zure man die niets en niemand mocht.
‘Nou, hij is de vervloekte Profeet waar iedereen naar komt luisteren. Zou je hem willen ontmoeten?’ Hij gaf de indruk zijn zinnen te tellen. Nynaeve haalde diep adem; de man had het letterlijk opgevat. ‘Misschien vindt hij zo’n bloedboot voor jullie, als je er een wilt. In Geldan is het woord van de Profeet vaak wet. Nee, vervloekt, hij krijgt altijd zijn zin, is het niet op de ene manier dan wel op een andere. De man was een goede krijgsman, maar wie zou ooit hebben gedacht dat het uiteindelijk hierop zou uitlopen?’ Zijn fronsende blik gleed over de krottenwijken en de mensen, het een na het andere beestenspul en de stad voor hen.
Nynaeve aarzelde. Was Masema de gevreesde Profeet die het gepeupel opstookte en opstandjes veroorzaakte? Maar hij preekte wel over ’ de komst van de Herrezen Draak. Ze stonden nu dichter bij de stads poort en ze had nog tijd voordat ze klaar moest staan voor Birgittes pijlen. Luca was buitengewoon teleurgesteld geweest dat de vrouw erop stond Maerion te worden genoemd. Als Masema écht een boot kon vinden die de rivier afvoer... Misschien vandaag wel. Aan de andere kant waren die rellen ook echt. Tienmaal aangedikte geruchten of niet; er waren inderdaad honderden mensen in dorpen en steden in het noorden gestorven. Slechts honderden.
‘Maar herinner hem er niet aan dat je iets te maken hebt met dat bloedeiland,’ vervolgde Uno, haar peinzend opnemend. Nu ze eraan dacht, besefte ze dat hij waarschijnlijk niet wist wat voor band ze met Tar Valon had. Vrouwen reisden er ook heen om antwoorden op vragen te vinden, niet alleen om er Aes Sedai te worden. Hij was zich ervan bewust dat er een of andere band bestond, maar niet meer dan dat. ‘Hij is tegenover vrouwen niet veel vriendelijker dan Wit mantels. Hou enkel die bloedmond van je erover dicht, dan zal hij er ook niet op ingaan. Voor iemand uit hetzelfde dorp als de Heer Draak zal Masema waarschijnlijk wel zo’n bloedboot laten bouwen.’ De menigte was groter bij de poort tussen twee vierkante grijze torens. Mannen en vrouwen stroomden in en uit, gehuld in alle soorten kleding, van lompen tot geborduurde zijden jassen en gewaden. De poort zelf, dik en met ijzer beslagen, stond open en werd bewaakt door een wacht van een tiental speerdragers in maliëntunieken en met ronde stalen helmen met platte randen op het hoofd. De wacht besteedde eigenlijk meer aandacht aan een handvol Witmantels die daar vlakbij stond dan aan iets anders. In feite namen de mannen in de sneeuwwitte mantels en glimmende kurassen de stroom mensen op.
‘Veroorzaken de Witmantels veel last?’ vroeg ze zacht. Uno tuitte zijn lippen alsof hij wilde spugen, keek haar aan en besloot het niet te doen. ‘Waar vervloekt niet? Er was een vrouw in een beestenspul die knappe goochelkunstjes met haar handen deed. Vier dagen geleden verwoestte een vervloekte menigte schaapskoppen met duivendarmen het hele spul.’ Daarover had Valan Luca het nooit gehad! ‘Vrede! Zij wilden de vrouw in handen krijgen. Ze beweerden dat ze’ – hij keek woest naar de voorbijgangers en ging zachter praten – ‘een Aes Sedai was. Plus een Duistervriend. Ze brak haar bloed nek, heb ik gehoord, toen ze haar naar de galg sleepten, maar het lijk hebben ze toch opgehangen. Masema heeft de aanvoerders laten onthoofden, maar de Witmantels hadden die bloedmenigte opgezweept.’ Zijn woeste oog paste nu heel goed bij het vuurrode oog lapje. ‘Er zijn veel te veel van die vervloekte hangpartijen en onthoofdingen geweest, als je het me vervloekt vraagt. Die vervloekte Masema is even erg als die vervloekte Witmantels als het erop aan komt een Duistervriend onder ieder bloedsteentje te vinden.’
‘Eentje per twee zinnen,’ mompelde ze en de man bloosde zo waar. ‘Snap niet waar ik aan loop te denken,’ gromde hij en bleef staan. ‘Kan je niet mee naar binnen nemen. Daarbinnen is het half feest en half opstand, met om de drie stappen een beurzensnijder; een vrouw is buitenshuis in het donker niet veilig.’ Hij vond het laatste schandaliger dan het andere; in Shienar was een vrouw overal en altijd veilig – behalve voor Trolloks en Myrddraal natuurlijk – en iedere man zou zijn leven ervoor geven om haar te beschermen. ‘Niet veilig. Ik breng je terug. Wanneer ik een manier vind, kom ik je halen.’ Daarmee was haar besluit genomen. Ze trok haar arm los voor hij haar goed vast kon pakken en liep vlug door naar de stadspoort. ‘Kom mee, Uno, en talm niet. Als je talmt, laat ik je staan.’ Hij haal de haar in, binnensmonds mopperend over de koppigheid van vrouwen. Nadat ze had begrepen dat hij het daarover had en blijkbaar vond dat haar vloekverbod niet sloeg op in zichzelf praten, luisterde ze niet langer.