Waarschijnlijk al voor de honderdste keer hield Nynaeve een lok haar voor haar ogen en zuchtte. Door de wanden van de woonwagen drong het lage gezoem van praten en lachen uit honderden, zo niet duizenden kelen, en verre muziek, die er bijna door werd overstemd. Ze had het niet erg gevonden de optocht door de straten samen met Elayne in de wagen door te brengen – als ze af en toe door de raampjes keek, was ze ervan overtuigd dat ze zeker niet tussen die rumoerige massa’s wilde staan die amper opzij gingen om de wagens door te laten – maar iedere keer als ze naar dat koperachtige rood van haar haren keek, besefte ze dat ze nog veel liever een aantal rad slagen met de Chavana’s had gedaan dan haar haren te verven. Ze lette er goed op zichzelf niet nogmaals op te nemen terwijl ze de grijze omslagdoek omdeed. Ze draaide zich om en schrok toen ze Birgitte in de deuropening zag staan. De vrouw was bij de optocht in de wagen van Petra en Clarine meegereden, zodat Clarine voor de boogschutster eenzelfde gewaad kon maken als ze met Luca’s aan wijzingen voor Nynaeve aan het maken was. Hij had Clarine al gezegd hoe hij het wilde hebben voor Nynaeve ermee in had kunnen stemmen. Birgitte had het nu aan. De zwartgeverfde vlecht hing over een schouder en rustte tussen haar borsten; blijkbaar besefte de vrouw in het geheel niet hoe laag de halslijn was. Birgitte kon geen haartje meer van haar lichte huid vertonen en dan enige aanspraak maken op gepaste kleding. Zelfs nu zou zo’n aanspraak maar zwakjes zijn en eigenlijk een lachertje. Als Nynaeve naar haar keek, voel de ze een loden bol in haar maag, maar niet vanwege de kleding of de blote huid.
‘Als je die kleren gaat dragen, waarom bedek je je dan?’ vroeg Birgitte en deed de deur achter zich dicht. ‘Je bent een vrouw. Wees er trots op.’
‘Als jij meent dat ik het moet doen,’ antwoordde Nynaeve aarzelend en ze liet de doek langzaam tot haar ellebogen afzakken, waardoor het evenbeeld van Birgittes uitdossing zichtbaar werd. Ze voelde zich volkomen naakt, ik dacht alleen... ik dacht...’ Ze greep met beide handen de zijden stof ter hoogte van haar dij stevig vast, maar bleef de ander ferm aankijken. Dat was gemakkelijker, zelfs in de weten schap dat zij hetzelfde droeg.
Birgitte grijnsde. ‘En als ik wil dat je de halslijn nog een duimpje lager schikt?’
Nynaeve deed haar mond open; haar gezicht werd even scharlaken rood als haar jurk, maar ze kon niets uitbrengen. Toen het eindelijk lukte, klonk het of ze werd gewurgd. ‘Dit kan geen duim lager. Kijk eens naar jezelf. Het kan nog geen nageltje lager.’ Birgitte kwam fronsend drie snelle stappen dichterbij, boog iets voor over en hield haar gezicht vlak voor dat Nynaeve. ‘En als ik je zeg dat het echt een duim lager moet?’ snauwde ze met opgetrokken lippen. ‘Stel dat ik je gezicht wil verven om Luca zijn nar te verschaffen? Stel dat ik je helemaal naakt uitkleed en je van top tot teen beschilder? Je zou een mooi doelwit vormen. Ze zullen van ver uit de omstreken aankomen om dat te zien!’
Nynaeves mond bewoog, maar er kwam geen enkel geluid uit. Ze wilde alleen maar haar ogen sluiten en hopen dat het, als ze weer rondkeek, misschien allemaal niet waar was.
Birgitte schudde vol afkeer het hoofd en ging op een bed zitten, een elleboog op haar knie, terwijl ze met haar blauwe ogen Nynaeve scherp opnam. ‘Dit moet ophouden. Wanneer ik je aankijk, krimp je in elkaar. Je rent gaten in je kousen om me van alles te voorzien. Als ik om me heen kijk naar een kruk, zet jij hem al achter me klaar. Als ik mijn lippen aflik, heb je een beker wijn voor me, terwijl ik nog niet eens weet of ik dorst heb. Als ik het goedvond, zou je mijn rug wassen en me mijn muiltjes aantrekken. Nynaeve, ik ben geen monster, geen kreupele en geen kind.’
‘Ik probeer goed te maken wat ik...’ begon ze verlegen en ze sprong op toen de ander brulde: ‘Goed maken! Je probeert me slecht te maken!’
‘Nee, nee, dat is het niet. Het is mijn schuld...’
‘Jij neemt de verantwoordelijkheid voor mijn daden,’ onderbrak Birgitte haar ruw. ‘In Tel’aran’rhiod heb ik verkozen jou aan te spreken, ik verkoos jou te helpen, ik verkoos Moghedien te gaan zoeken. En ik verkoos jou erheen te brengen, ik! Jij niet, Nynaeve, ik! Ik was geen speelpop van jou, geen jachthond, daar niet, en hier wil ik het niet worden.’
Nynaeve slikte hevig en greep haar rok nog steviger vast. Ze had geen recht om kwaad op deze vrouw te zijn. Geen enkel recht. Birgitte had elk recht. ‘Jij deed wat je was gevraagd. Het is mijn schuld dat je... dat je hier bent. Het is allemaal mijn schuld!’
‘Heb ik het over schuld gehad? Ik kan niets vinden! Alleen mannen en domme meiden voelen zich schuldig wanneer er geen schuld bestaat, en jij bent geen man en ook geen dom kind.’
‘Het kwam door mijn domme trots. Ik dacht beter dan haar te zijn en door mijn lafheid heeft zij... heeft zij... Als ik niet zo bang was geweest dat ik nog niet kon spuwen, had ik bijtijds iets kunnen doen’
‘Een lafaard?’ Birgittes ogen werden wijd opengesperd, openlijk on gelovig en haar stem klonk honend. ‘Jij? Ik dacht dat je slimmer was en angst niet verwarde met lafheid. Jij had uit Tel’aran’rhiod weg kunnen komen toen Moghedien jou losliet, maar je bleef verder vechten. Dat je dat niet kon, is geen schuld of schande.’ Ze haalde diep adem, wreef even over haar voorhoofd en boog zich toen weer fel naar haar toe. ‘Luister goed naar me, Nynaeve. Ik neem niet de schuld op me van wat jou werd aangedaan. Ik zag het, maar ik kon geen spiertje bewegen. Als Moghedien jou in de knoop had gelegd of je als een appel had uitgehold, zou ik nog de schuld niet op me nemen. Ik deed wat ik kon, toen ik het kon. Jij deed hetzelfde.’
‘Het was niet hetzelfde.’ Nynaeve probeerde elke ergernis uit haar stem te weren. ‘Het was mijn schuld dat je daar was. Het is mijn schuld dat je hier bent. Als jij...’ Ze zweeg om weer te slikken. ‘Als jij... mist... wanneer je vandaag op me schiet, wil ik je zeggen dat ik het begrijp.’
‘Ik mis het doel niet waar ik op richt,’ zei Birgitte droog. ‘En ik richt niet op jou.’ Uit een van de kasten begon ze allerlei dingen te pakken die ze op het kleine tafeltje neerlegde. Pijlen die nog niet af waren, geschuurde schachten, stalen pijlpunten, een stenen lijmpot, een dun koord en grijze ganzenveren. Ze had ook gezegd dat ze, zodra het kon, haar eigen boog wilde maken. Die van Luca noemde ze meer kwast dan tak, door een blinde dwaas in het midden van de nacht van een waaihoutboom afgebroken, ik vond je aardig, Nynaeve,’ zei ze terwijl ze alles rangschikte. ‘Met je stekels en je nukken en alles. Maar zoals je nu bent...’
‘Je hebt geen reden mij aardig te vinden,’ zei Nynaeve ellendig, maar de ander onderbrak haar zonder te luisteren.
‘... en ik sta je niet toe mij te kleineren, mijn beslissingen te minachten door te beweren dat jij er aansprakelijk voor bent. Ik heb enkele vriendinnen gehad, maar de meesten hebben de aard van een sneeuwspook.’
‘Ik zou graag willen dat je mijn vriendin weer kon zijn.’ Wat in het Licht was een sneeuwspook? Ongetwijfeld iets uit een andere Eeuw.
‘Ik zou jou nooit willen kleineren, Birgitte, ik wil...’ Birgitte lette niet op haar, sprak enkel wat luider. Ze leek alleen aan dacht voor haar pijlen te hebben, ik zou het fijn vinden jou te mogen, of dat nu wederkerig is of niet, maar dat is onmogelijk zolang je niet jezelf bent. Ik zou met je kunnen leven als je een melktong snuivende feeks zou zijn. Ik neem mensen zoals ze zijn, zie ze zoals ik ze graag zou zien, of laat ze anders links liggen. Maar zo ben jij niet en ik aanvaard jouw reden niet om anders te zijn. Ziezo. Clarine heeft me over jouw ontmoeting met Cerandin verteld, dus weet ik nu wat ik de volgende keer moet doen als je beweert dat mijn beslissingen de jouwe zijn.’ Ze zwiepte fel met een stuk essenhout. ‘Ik weet zeker dat Latelle mij maar al te graag een zweep zal aanreiken.’ Nynaeve dwong haar kaakspieren zich wat te ontspannen, dwong zich zo gelijkmoedig mogelijk te praten als ze maar kon. ‘Je hebt vol komen het recht met mij te doen wat je wilt.’ Haar om haar rok geklemde vuisten beefden heviger dan haar stem. ‘Een tikkeltje karakter zichtbaar? Aan de randjes?’ Birgitte gaf haar een brede grijns, zowel van vermaak als van angstwekkende bloed dorst. ‘Hoelang zal het duren voor de vlammen eruit slaan? Ik ben bereid je zo nodig eindeloos met rietjes te bewerken.’ De grijns ging over in ernst, ik zal ervoor zorgen dat je inziet dat ik gelijk heb of ik zal je weg krijgen. Een andere mogelijkheid is er niet. Ik kan en wil Elayne niet in de steek laten. Die binding eert mij en ik zal haar eren, en Elayne. En ik sta je niet toe om te denken dat jij de beslis singen voor me neemt of hebt gemaakt. Ik ben mezelf, geen aan hangsel van jou. Ga nu weg. Ik moet die pijlen afhebben, als ik wil dat ze recht vliegen. Ik ben niet van plan jou te doden en ik laat het ook niet per ongeluk gebeuren.’ Ze maakte de lijmpot open en boog zich over de tafel. ‘Vergeet niet als een braaf meisje een diepe knix te maken bij het naar buiten gaan.’
Nynaeve wist het eind van de trap te halen voor ze woest met haar vuisten op haar dijen sloeg. Hoe durfde die vrouw! Dacht ze dat ze zomaar... Dacht ze echt dat Nynaeve dit zou slikken? Ik dacht dat ze alles met jou mocht doen? fluisterde een stemmetje in haar hoofd. Ik zei dat ze me dood mocht maken, snauwde ze terug, niet mij vernederen! Het zou niet lang duren of iedereen ging haar dreigen met dat Seanchaanse bloedmens!
De wagens stonden er verlaten bij, behalve enkele knechten in ruwe jassen die als bewaking vlak bij een hoge omheining van zeil stonden, die rond Luca’s beestenspul was geplaatst. Vanaf dit grote wei land met bruin gras was een halve span verder Samara zichtbaar. De grijze stenen stadswallen waren duidelijk te zien, met lage vierkante torens bij de toegangspoort en enkele hogere gebouwen met daken van pannen of riet. Buiten de muren spreidden dorpen van hutten en smerig afval zich als paddestoelen alle kanten uit, vol met volgelingen van de Profeet, die tot in de wijde omgeving al het hout hadden gebruikt voor de bouw of de vuren.
De ingang voor bezoekers lag aan de andere kant, maar twee knechten stonden met dikke knuppels aan deze kant om iedereen te ontmoedigen die zonder te betalen door de ingang van de kunstenmakers binnen wilde glippen. Nynaeve was al vlak bij hen, zo snel mogelijk doorstappend en boos in zichzelf mopperend, toen ze door hun stomme gegrijns besefte dat de omslagdoek nog steeds over haar ellebogen hing. Haar blik veegde hun gezichten vlak. Pas toen bedekte ze zich netjes en langzaam. Ze wilde niet dat die lummels dachten dat ze haar konden laten gillen en wegspringen. De magere, met een neus die de helft van zijn gezicht besloeg, hield de zeilflap opzij. Ze dook erdoorheen en belandde in de herrie en de drukte. Overal dromden mensen samen: luidruchtige, ronddrentelende groepen mannen, vrouwen en kinderen, in druk pratende stromen die van de ene plek naar een volgende trokken. Alles, behalve de kunsten van de s’redits, werd uitgevoerd op houten verhogingen die Luca had laten bouwen. De zwijnpaarden van Cerandin trokken de meeste kijkers. De geweldige grijze dieren stonden werkelijk op hun voorpo ten, zelfs het kleintje, met hun lange snuiten soepel omhooggekruld. De honden van Clarine trokken de minste aandacht, al sprongen en buitelden zeijverig over elkaar heen. Een behoorlijk aantal mensen bleef staan om te kijken naar de leeuwen en de behaarde beerachti gekapars in hun kooien; naar de herten met hun brede hoorns uit Arafel, Saldea en Arad Doman; naar de felgekleurde vogels uit het Licht wist welke streken; naar enkele waggelende beesten met een bontvacht, grote ogen en ronde oren die geduldig bladeren zaten te eten van takken die ze in hun voorpoten vasthielden. Luca’s verhaal over waar deze vandaan kwamen, was iedere keer anders. Ze nam aan dat hij het niet wist en hij had voor hen nog geen goed klinkende naam kunnen bedenken. Een enorme slang uit de moerassen van Illian, viermaal zo lang als een mens, lokte bijna evenveel gezucht uit als de s’redits, hoewel het beest er enkel doodstil lag, schijnbaar in slaap, maar ze zag tot haar genoegen dat de beren van Latelle, die nu boven op grote, rode houtrollen stonden die ze met hun poten lieten ronddraaien, weinig meer mensen trokken dan de honden. Dit volk kon beren in de bossen hier zien, ook al hadden die geen witte gezichten zoals deze.
Latelle fonkelde van de zwarte lovertjes in het middaglicht. Cerandin glinsterde evenzeer in het blauw en Clarine in het groen, hoewel de laatste twee lang niet zoveel glimmende plaatjes en sterretjes hadden als Latelle, al hadden ze alle drie een halslijn tot aan hun kin. Natuurlijk voerden Petra en de Chavana’s hun kunsten enkel in licht blauwe broeken uit; zo konden ze hun spieren tonen. Dat was begrijpelijk. De tuimelaars stonden vier hoog op eikaars schouders. Even verder pakte de sterkeman een lange ijzeren staaf op met een grote ijzeren bol aan iedere kant – twee man waren er nodig om hem het ding aan te geven – en begon die in zijn dikke handen rond te draaien, zelfs rond zijn nek en achter zijn rug langs. Thom was aan het spelen met vuur en ook bezig met vuurspuwen. Acht vlammende fakkels vormden een volmaakte cirkel. Opeens had hij er vier in elke hand, waarbij er een uit het bosje omhoogstak. Be heerst stopte hij de vlam van de opgestoken fakkel in zijn mond, leek te slikken en haalde hem er dan gedoofd uit met een blik of hij net iets lekkers had geproefd. Nynaeve had geen flauw idee hoe hij voor kwam dat hij zijn grote snor schroeide, nog minder hoe zijn keel niet verbrandde. Een draai van zijn polsen en de gedoofde fakkels vouwden uiteen als een vurige waaier. Een tel later vormden ze twee door elkaar tollende cirkels boven zijn hoofd. Hij droeg dezelfde bruine jas als altijd, hoewel Luca hem een rode had gegeven die afgezet was met glinstertjes. Aan de manier waarop hij zijn wenkbrauwen hoog optrok toen zij voorbij stapte, kon ze zien dat hij niet begreep waar om ze hem zo venijnig aankeek. Zijn eigen jas, hij wel! Ze haastte zich verder naar de dichte opeenhoping van ongeduldig kletsende toeschouwers rond de twee hoge palen die aan de boven kant door een strak koord verbonden waren. Ze moest haar ellebogen gebruiken om vooraan te komen. Twee vrouwen keken haar boos aan, terwijl ze hun mannen opzij rukten toen de omslagdoek om laaggleed. Ze zou woest hebben teruggekeken, als ze niet met een rood hoofd druk bezig was geweest de doek weer op te trekken. Luca stond er, met een even bezorgde frons als een vader buiten de kraamkamer, naast een stevige kerel met een hoofd dat, afgezien van een haarknot, kaalgeschoren was. Ze ging aan de andere kant naast Luca staan. De man met het geschoren hoofd had een schurkachtig uiterlijk, een lang litteken liep over zijn linkerwang en het lapje voor zijn oog was beschilderd met een grimmig loerend oog. Maar weinig mannen hier hadden meer dan een mes aan de riem, maar hij had een zwaard op zijn rug gegord; het lange gevest stak boven zijn hoofd uit. Om de een of andere reden kwam hij haar vaag bekend voor, maar ze had alleen maar aandacht voor het slappe koord. Luca keek gefronst naar haar omslagdoek, schonk haar een glimlach en pro beerde zijn arm om haar heen te slaan.
Terwijl hij nog steeds naar adem stond te happen na haar elleboog je en zij nog druk doende was de doek weer keurig te schikken, kwam Juilin aan de andere kant uit de menigte aanwaggelen, zijn hoge hoed vrolijk scheef op zijn hoofd, de jas half van zijn schouder gezakt en een houten pul met een schuimkraag in de hand. Met de uiterst behoedzame stappen van een man met meer bier in zijn hoofd dan hersens liep hij naar de touwladder die naar een van de hoge vlonders leidde en bleef ernaar staren.
‘Vooruit,’ schreeuwde iemand. ‘Breek je stomme nek!’
‘Wacht vriend!’ riep Luca, die een en al glimlach en wapperend met zijn mantel naar voren schoot. ‘Dit is geen plek voor een man die zijn buik vol heeft...’
Juilin zette de pul op de grond, klauterde de ladder op en stond te zwaaien op de vlonder. Nynaeve hield de adem in. De man had gevoel voor hoogte en dat moest ook wel na een leven van jagen op dieven over de daken in Tyr, maar toch...
Juilin draaide rond alsof hij de weg kwijt was. Hij leek te dronken om de ladder te zien of eraan te denken. Met zijn ogen strak op het touw gericht zette hij tastend een voet op het smalle koord, trok hem toen terug. Hij duwde zijn hoed achterover om op zijn hoofd te krab ben, bestudeerde het koord en monterde zichtbaar op. Langzaam ging hij op handen en knieën zitten, en kroop wiebelend het touw op. Luca gebood hem schreeuwend omlaag te komen en de menigte brulde van het lachen.
Halverwege stopte Juilin, zwaaide wild heen en weer, en gluurde achterom, terwijl zijn ogen zich hechtten aan de pul die hij op de vlonder had achtergelaten. Blijkbaar was hij aan het bedenken hoe hij er weer bij kon komen. Langzaam, met de grootst mogelijke zorg stond hij op, met het gezicht in de richting vanwaar hij gekomen was, ter wijl hij heen en weer wiebelde. Zijn voet slipte weg en hij viel! Een onderdrukte zucht steeg uit de toeschouwers op. Op de een of ander manier wist hij zich met één hand vast te houden en een knie om het touw te haken. Luca ving Juilins hoed op, iedereen toeschreeuwend dat de man gek was en dat alles wat er gebeurde niet zijn verantwoordelijkheid was. Nynaeve drukte beide handen tegen haar maag. Ze beeldde zich in dat zij daarboven stond en die gedachte was vol doende om zich misselijk te voelen. Die man was een dwaas. Een pure ganzerik van een dwaas.
Met zichtbare inspanning slaagde Juilin erin het koord met zijn andere hand vast te grijpen en hij trok zich hand over hand langs het koord terug naar de andere vlonder. Heen en weer zwaaiend klopte hij zijn jas af, probeerde hem recht te trekken, maar hij slaagde er alleen in de andere jasschouder omlaag te laten hangen, waarna hij plotseling de pul bij de andere paal zag staan. Opgewekt wijzend stapte hij het koord weer op.
Ditmaal riep minstens de helft van de kijkers dat hij terug moest gaan, ze schreeuwden dat er achter hem ook een ladder was; de anderen brulden van het lachen en wachtten ongetwijfeld tot hij zijn nek zou breken. Hij liep soepel over het touw heen, gleed aan handen en voeten aan de buitenkant van de ladder omlaag en greep de houten pul voor een lange teug. Pas toen Luca de rode hoed op Juilins hoofd klapte en ze beiden bogen – waarbij Luca zo met zijn man tel rondzwierde dat Juilin de helft van de tijd onzichtbaar was – drong het tot de toeschouwers door dat het er allemaal bij hoorde. Even was het stil en toen barstten ze uit in geklap, gejuich en gelach. Nynaeve had min of meer gevreesd dat ze zich bedrogen zouden voelen en in opstand zouden komen. De kerel met de haarknot zag er zelfs lachend als een schurk uit.
Luca liet Juilin achter bij de touwladder en kwam weer tussen Nynaeve en de man met de haarknot staan, ik dacht wel dat het goed zou gaan.’ Hij klonk ongelooflijk zelfvoldaan en maakte links en rechts buiginkjes naar de mensen, alsof hij boven op het touw had gestaan.
Ze keek hem giftig aan maar had geen tijd voor een zure opmerking, omdat Elayne door de menigte kwam aanspringen om zich met haar armen hoog en een opgetrokken knie naast Juilin op te stellen. Nynaeves mond verstrakte en ze schoof vol ergernis haar doek heen en weer. Wat zij ook van het rode gewaad dacht dat ze nu toch aan had, zonder dat ze eigenlijk besefte hoe dat zo opeens was gekomen, dat pakje van Elayne was volgens haar even erg. De erfdochter van Andor was geheel in het sneeuwwit, met een veelheid aan glinstertjes en flonkertjes op haar korte jasje en strakke broekje. Nynaeve had niet aangenomen dat Elayne hierin in het openbaar zou ver schijnen, maar ze had zoveel zorgen over haar eigen pakje gehad, dat ze haar mening niet had laten horen. Het jasje en de broek deden haar aan Min denken. Ze had Mins jongenskleren afgekeurd, maar de kleur en de glittertjes maakte dit nog... opvallender. Juilin hield de touwladder voor Elayne strak, hoewel dat niet nodig was. Ze ging even behendig naar boven als hij. Hij verdween tussen de mensen zodra zij boven op de vlonder stond, waar ze weer die fraaie houding aannam, stralend neerkijkend op het donderend hand geklap, alsof ze de bewondering van haar onderdanen aanvaardde. Toen ze op het touw stapte – het leek zowaar dunner dan toen Juilin erop had gestaan – hield Nynaeve bijna op met ademen en besteedde verder geen enkele gedachte meer aan Elaynes kleding of de hare.
Elayne begaf zich op het touw, de armen wijd, en ze geleidde geen zuchtje Lucht. Langzaam stapte ze eroverheen, telkens een voet voor de ander plaatsend. Ze haperde nergens en werd alleen gedragen door het touw. Geleiden zou veel te gevaarlijk zijn als Moghedien er enig idee van had waar ze zaten. De Verzaker en de Zwarte zusters konden in Samara huizen en dan zouden ze in staat zijn het weven te voelen. En als ze nu niet in Samara waren, zouden ze zeker gauw komen. Op de verste vlonder bleef Elayne staan – er werd aanzienlijk harder geklapt dan bij Juilin; Nynaeve begreep dat niet – en liep weer terug. Bijna aan het eind tolde ze rond, liep weer terug en tolde nog maals rond. Ze wiebelde, en hield zichzelf nog net in evenwicht. Nynaeve leek een schroef rond haar keel te voelen. Rustig en kalm stappend liep Elayne over het koord naar de vlonder en hief wederom haar handen onder oorverdovend handgeklap en donderend geschreeuw.
Nynaeve slikte een brok weg en haalde weer adem, hortend, maar ze wist dat het nog niet was afgelopen.
Elayne hief beide handen boven haar hoofd en maakte opeens een radslag over het touw, de zwarte vlechten wapperden, de in het wit gestoken benen flitsten in de zon. Nynaeve slaakte een gil en klamp te zich aan Luca’s arm vast tot het meisje op de verste vlonder stond, struikelde en nog net kon voorkomen dat ze doorsloeg. ‘Wat is er aan de hand?’ mompelde hij terwijl de menigte naar adem snakte. ‘Je hebt dit na Sienda elke ochtend gezien. En op heel veel andere plaatsen ook, neem ik aan.’
‘Natuurlijk,’ zei ze flauwtjes. Omdat haar ogen strak op Elayne gericht waren, voelde ze amper hoe zijn arm om haar schouders gleed, zeker niet stevig genoeg om er iets aan te doen. Ze had geprobeerd het meisje over te halen te doen of haar enkel verstuikt was, maar Elayne had erop gestaan en gezegd dat ze, na alle oefeningen, de Kracht niet meer nodig had. Juilin mocht de Kracht dan wel niet nodig hebben, maar Elayne had ’s nachts nooit over de daken rondge klauterd.
De radslagen de andere kant op gingen volmaakt, evenals het neer komen, maar Nynaeve bleef kijken en Luca’s mouw vasthouden. Na wat nu de onvermijdelijke rust was voor het klappen en roepen, keer de Elayne weer terug op het touw voor nog meer rondtollen met een opgetrokken been, dat ze zo snel naar boven en naar beneden bewoog dat het leek of het de hele tijd uitgestrekt was, en voor een tra gehandstand waarbij ze zich zo recht als een dolk opduwde en de witte tenen van haar muiltjes recht omhoogwezen. Vervolgens een achterwaartse handstand, waarbij de menigte naar adem snakte en zij nog net haar evenwicht bewaarde. Dat had Thom haar geleerd. Vanuit haar ooghoeken zag Nynaeve Thom drie stappen verder op de ballen van zijn voeten staan kijken, de ogen aan Elayne vastgeklonken. Hij keek zo trots als een pauw, maar leek klaar te staan om erheen te rennen en haar op te vangen als ze zou vallen. Als ze viel, was het gedeeltelijk zijn schuld. Hij had haar die dingen niet mogen leren!
Een laatste reeks radslagen, witte benen flitsend en glinsterend in de zon, nog sneller dan de vorige. Een onderdeel waarover ze Nynaeve nooit had verteld! Ze zou Luca met haar tong hebben vermorzeld als hij niet boos had gemopperd dat wat Elayne nu alleen voor wat handgeklap aan haar opvoering toevoegde, een goede manier was om haar nek te breken. Een laatste stop voor een fraaie houding en eindelijk klom Elayne omlaag.
Juichend snelde de menigte op haar af. Luca en vier paardenknechten met knuppels doken naast haar op alsof ze door de Kracht werden bewogen, maar zelfs Thom was hinkend en wel nog sneller. Nynaeve sprong zo hoog mogelijk op en slaagde er nog net in Elayne boven de hoofden te zien. Het meisje leek helemaal niet bang, zelfs niet voor de menigte, voor al die handen die haar wilden aan raken. Ze strekte zich uit temidden van de lijfwachten. Met opgeheven hoofd, rood van de inspanning, lukte het haar nog even koel en koninklijk te lijken terwijl ze werd weggeleid. Hoe zij dat in die kleding klaarspeelde, was Nynaeve een raadsel.
‘Gezicht als een bloedkoningin,’ mompelde de eenoog in zichzelf. Hij was niet met de anderen meegehold, maar liet ze allemaal langs. In de grove kleren en een eenvoudige jas van donkergrijze wol leek hij zeker stevig genoeg om niet bang te zijn dat hij werd omgestoten en onder de voet gelopen. Hij maakte de indruk te weten hoe hij dat zwaard moest gebruiken. ‘Bloed en as voor een uitgebeende schapenboer, maar ze is vervloekt dapper genoeg voor een bloedkoningin.’
Nynaeve keek hem met open mond na toen hij door de menigte weg stapte, maar dat kwam niet door zijn taal. Tenminste, dat was het maar gedeeltelijk. Ze herinnerde zich waar ze hem eerder had gezien, een eenogige man met een haarknot die geen twee zinnen kon uit spreken zonder de smerigste vloeken te gebruiken. Ze vergat Elayne – die was nu weer veilig – en begon zich door de menigte een weg te banen, achter hem aan.